Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg inzake informele Europese Raad van 7 en 8 mei 2021 en de Raad Algemene Zaken van 11 mei 2021 (Kamerstuk 21501-20-1662)
21 501-20 Europese Raad
Nr. 1664
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 19 mei 2021
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 30 april 2021
over de geannoteerde agenda voor de informele Europese Raad van 7 en 8 mei 2021 en
de Raad Algemene Zaken van 11 mei 2021 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1662).
De vragen en opmerkingen zijn op 3 mei 2021 aan de Minister van Buitenlandse Zaken
voorgelegd. Bij brief van 6 mei 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Belhaj
Adjunct-griffier van de commissie, Witzke
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
I. Algemeen
De leden van de VVD-fractie bedanken het kabinet voor de toegezonden stukken en hebben
naar aanleiding hiervan op onderdelen aanvullende vragen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige documenten en
hebben hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige documenten en
hebben hierbij nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige documenten en
hebben hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie hebben de agenda van de aankomende Europese Raad van 7
en 8 mei als wel de agenda van de aankomende Raad Algemene Zaken met interesse gelezen.
Deze leden hebben hier nog een aantal vragen over.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda Raad Buitenlandse Zaken en hebben hierover de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de FVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
informele Europese Raad van 7 en 8 mei 2021 en de Raad Algemene Zaken van 11 mei 2021.
II. Informele Europese Top d.d. 8 mei 2021
De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor de geannoteerde agenda en hebben
naar aanleiding daarvan en de achterliggende stukken de volgende aanvullende vragen.
In de annotatie valt te lezen dat volgens het kabinet de sociale pijler een niet bindend
document betreft waar geen rechten aan kunnen worden ontleend. Kan het kabinet nader
toelichten hoe het borgt dat dit bij de nadere uitwerking ook zo blijft en dat er
bij nieuwe initiatieven of instrumenten voldoende recht wordt gedaan aan de bevoegdheidsverdeling
op dit gebied?
1. Antwoord van het kabinet:
De leden van de VVD vragen naar de sociale pijler in relatie tot de bevoegdheidsverdeling
op sociaal terrein. De sociale pijler is een juridisch niet bindend document. De Commissie
heeft ook altijd benadrukt dat het niet het doel van de pijler is om de bestaande
competentieverdeling tussen de EU en de lidstaten te wijzigen. Zoals aangegeven in
de geannoteerde agenda van de Sociale Top heeft de Commissie de afgelopen jaren verschillende
voorstellen gedaan die zien op de implementatie van de pijler. Het kabinet let er
bij de beoordeling van deze initiatieven altijd scherp op of de bestaande bevoegdheidsverdeling
wordt gerespecteerd. Dit is ook een vast onderdeel van BNC-fiches die worden opgesteld
na publicatie van een EU-voorstel. Het behoud van de bestaande bevoegdheidsverdeling
is tevens een belangrijk onderdeel van het toetsingskader voor nieuwe EU-voorstellen
zoals uiteengezet in de brief over de toekomst van de sociale dimensie van de EU die
de Minister van SZW 24 mei 2019 naar uw Kamer heeft verzonden1.
Hoe wordt het, in het non-paper geschetste, belang van de verschillende uitgangsposities,
nationale uitdagingen en verschillen in institutionele inbedding in de lidstaten betrokken?
Door de huidige crisis is immers nog beter zichtbaar geworden dat goed functionerende
arbeidsmarkten en sociale zekerheidsstelsels kunnen bijdragen aan het opvangen van
schokken en bijdragen aan duurzame groei en werkgelegenheid, zo menen deze leden.
2. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet onderschrijft dat goed functionerende arbeidsmarkten en socialezekerheidsstelsels
kunnen bijdragen aan het opvangen van schokken en bijdragen aan duurzame groei en
werkgelegenheid. Het gezamenlijke non-paper dat het kabinet met tien lidstaten heeft
verspreid, benadrukt de subsidiariteit- en proportionaliteitsbeginselen, maar ook
het belang van opwaartse sociaaleconomische convergentie en hervormingen die in de
herstelfase door lidstaten zullen worden geïmplementeerd. Daarbij zal rekening moeten
worden gehouden met de verschillende uitgangsposities, nationale uitdagingen en verschillen
in institutionele inbedding in de lidstaten.
De leden van de VVD-fractie delen de inzet van het kabinet, zoals tevens benadrukt
in het non-paper, dat EU-beleid op dit terrein ondersteunend kan zijn, maar het de
lidstaten zelf zijn die uiteindelijk verantwoordelijk zijn en blijven voor sociaal
beleid en vragen zodoende of het kabinet meer inzicht kan geven over de wijze waarop
de nieuwe EU-streefdoelen nationaal zullen doorwerken en wat het effect zal zijn op
de eigenstandige nationale afwegingen en keuzes op deze onderwerpen.
3. Antwoord van het kabinet:
De drie nieuwe streefdoelen voor 2030 die zijn opgenomen in het Actieplan voor de
sociale pijler betreffen doelen op EU-niveau. De doelen zijn juridisch niet bindend.
Het feit dat de doelen zijn geformuleerd op EU-niveau en niet op lidstaat niveau zorgt
ervoor dat lidstaten de ruimte houden om met nationaal of lokaal beleid invulling
te geven aan deze doelstellingen. De streefdoelen geven daarmee aan wat de EU in 2030
wil bereiken en lidstaten hebben nationaal de ruimte om te kijken op welke wijze zij
hier het beste aan kunnen bijdragen. Het kabinet kan en zal zijn eigen afwegingen
en keuzes maken op de thema’s werkgelegenheid, vaardigheden en sociale uitsluiting.
Zoals aangegeven in het BNC-fiche over het Actieplan sociale pijler (Kamerstuk 22 112, nr. 3085) vindt het kabinet de thema’s van de nieuwe streefdoelen goed gekozen. De Europese
Commissie roept lidstaten op hun eigen nationale doelen te stellen die bijdragen aan
deze gemeenschappelijke ambitie. Hoe dit proces verder wordt vormgegeven is thans
nog niet bekend. Wel is duidelijk dat het monitoren van voortgang van deze streefdoelen
waarschijnlijk zal plaatsvinden via het Europees Semester.
De leden van de VVD-fractie hebben in het verlengde van bovenstaande een aantal meer
specifieke vragen over de onderliggende stukken over de sociale pijler. Deze leden
vragen wat nu precies de status is van de voorgestelde doelstellingen binnen het Europees
semester en welke gevolgen verbonden zijn aan het niet halen van deze doelstellingen.
4. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet onderschrijft het belang van goede (basis)vaardigheden voor iedereen.
Inzet op levenslang ontwikkelen (LLO) is van groot belang om mensen inzetbaar te houden
en mee te laten bewegen met de steeds veranderende arbeidsmarkt. De veranderende arbeidsmarkt,
mede vanwege de groene, digitale en demografische transities en in een versnelling
geraakt door de huidige pandemie, onderstreept de noodzaak om te blijven leren en
ontwikkelen. Het kabinet staat positief tegenover het streefdoel t.a.v. het aandeel
volwassenen in de leeftijd 25–64 jaar dat in de afgelopen twaalf maanden heeft deelgenomen
aan een formele of informele leeractiviteit gezien de stimulerende werking, maar benadrukt
wel het belang van verheldering ten aanzien van de voorgestelde indicatoren, statistieken
en benchmarks. Dit betreft een niet-bindend streefdoel. De Europese Commissie roept
lidstaten op hun eigen nationale doelen te stellen die bijdragen aan deze gemeenschappelijke
ambitie. Hoe dit proces verder wordt vormgegeven is thans nog niet bekend. Wel is
duidelijk dat het monitoren van voortgang van deze streefdoelen waarschijnlijk zal
plaatsvinden via het Europees Semester.
Ook vragen zij het kabinet waarom de doelstelling van 60% scholingsdeelname van werkenden
wordt ondersteund. Uit de meest recente CBS-cijfers blijkt dit aandeel in Nederland
op 20,8% te blijven steken
2. Hoewel deze leden warm voorstander zijn van effectieve scholing en het verbeteren
van de toegang tot scholing, hechten zij ook aan doelstellingen die enig realiteitsgehalte
kennen. Hoe zien deze cijfers er binnen de EU als geheel uit? Waarom acht het kabinet
het realistisch dat Nederland aan deze doelstelling kan voldoen?
5. Antwoord van het kabinet:
Er bestaan verschillende definities om volwassenendeelname aan scholing te meten.
Het genoemde streefdoel in het actieplan betreft het aandeel volwassenen in de leeftijd
25–64 jaar dat in de afgelopen twaalf maanden heeft deelgenomen aan een formele of
informele leeractiviteit. De definitie van de Commissie wijkt daarmee af van de definitie
die het CBS gebruikt. De Europese Commissie monitort dit streefdoel aan de hand van
de Adult Education Survey. In Nederland was de meest recente score (2016) voor volwassenendeelname
aan scholing 57%. Het EU-27 gemiddelde betrof 37,9%. Het kabinet acht het derhalve
realistisch voor Nederland om dit streefdoel te realiseren. Het doel grijpt terug
op de ambitie van de Commissie om ambitieuze doelstellingen te stellen op het gebied
van vaardigheden, zoals geformuleerd in de Europese Vaardighedenagenda.
Ook vragen deze leden het kabinet nader toe te lichten wat het standpunt is op het
commissievoornemen om leerrekeningen te stimuleren. Vindt het kabinet het logisch
om dit op Europees niveau te organiseren? Zo ja, waarom? Deelt het kabinet de analyse
dat leerrekeningen fiscale gevolgen kunnen hebben? Deelt het kabinet de mening dat
een dergelijk voorstel niet mag leiden tot inmenging in het Nederlandse fiscale stelsel?
Heeft het kabinet al dergelijke bezwaren geuit bij de commissie en/of is het kabinet
hiertoe bereid?
6. Antwoord van het kabinet:
Ten aanzien van individuele leerbudgetten is het kabinet, net als de Commissie, van
mening dat een (publiek) individueel leer- en ontwikkelbudget kan bijdragen aan de
eigen regie van mensen om zich tijdens hun loopbaan te blijven ontwikkelen. Het kabinet
is van mening dat lidstaten zelf in staat zijn hiervoor beleid op te stellen dat aansluit
bij de specifieke omstandigheden en ontwikkelingen op de arbeidsmarkt van de lidstaat.
Naast het toenemende aantal private ontwikkelbudgetten loopt Nederland in Europees
opzicht voorop met de ontwikkeling van het publiek gefinancierde individuele STAP-budget.
In de Nederlandse situatie is sprake van private individuele ontwikkelbudgetten die
door werkgevers en sociale partners kunnen worden afgesproken voor werknemers. Voor
deze private individuele budgetten gelden de fiscale regels conform de wet op de loonbelasting
1964. Ook hiervoor geldt dat beleid door lidstaten zelf moet kunnen worden bepaald.
Inspanningen van de Commissie om de beleidsontwikkeling van een individueel leer-
en ontwikkelbudget door lidstaten te ondersteunen kunnen op steun rekenen van Nederland.
Uw Kamer zal worden geïnformeerd over een definitief kabinetsoordeel via een BNC-fiche
na publicatie van het Commissievoorstel gericht op een mogelijke individuele leerrekening
in het vierde kwartaal van dit jaar.
De leden van de VVD-fractie vragen het kabinet nader toe te lichten of het voorstel
om 25% van het Europees Sociaal Fonds (ESF+)-budget te labelen voor armoedebestrijding
voor alle lidstaten geldt of alleen voor lidstaten die onder het EU-gemiddelde presteren
op dit terrein. Deelt het kabinet de opvatting dat dit alleen voor lidstaten moet
gelden die onvoldoende presteren en hoe draagt het kabinet dit uit in Europees verband?
Is het kabinet van plan de genoemde fondsen in te zetten voor sociaal beleid? Welke
ruimte houdt Nederland om deze fondsen te gebruiken voor innovatie en het versterken
van het verdienvermogen op de lange termijn en daarmee «hoogwaardige banen», in plaats
van voor de definitie van «sociaal beleid»?
7. Antwoord van het kabinet:
Er is een akkoord op de ESF+ verordening voor 2021–2027. Uw kamer is hierover geïnformeerd
via de geannoteerde agenda voor de Raad WSBVC op 22 februari jl. 3. Nederland heeft ingestemd met dit akkoord. Onderdeel van dit akkoord is dat lidstaten
25% van hun nationale ESF+ middelen moeten besteden aan sociale inclusie. Dit is echter
iets anders dan armoedebestrijding. Ten aanzien van armoedebestrijding, of het bestrijden
van materiële deprivatie, geldt een verplichte allocatie van 3% voor alle lidstaten.
Ten aanzien van het bestrijden van kinderarmoede geldt dat alleen lidstaten met grote
uitdagingen op dit thema verplicht worden om een percentage van de ESF+ middelen hierop
in te zetten. De lidstaten met grote uitdagingen worden zo gestimuleerd met deze problematiek
aan de slag te gaan, terwijl de overige lidstaten de flexibiliteit behouden hun middelen
in te zetten voor het adresseren van andersoortige landenspecifieke uitdagingen.
Nederland zet ESF+ middelen voornamelijk in op de ondersteuning van kwetsbare werkenden
en werkzoekenden in de 35 arbeidsmarktregio’s die Nederland telt. Deze doelgroep had
al een kwetsbare arbeidsmarktpositie en de COVID-19 crisis heeft dit alleen maar versterkt.
Uw Kamer is hierover geïnformeerd in de brief van 2 april 2020 over de uitvoering
van het ESF-programma4.
De leden van de VVD-fractie zien dat het kabinet positief oordeelt over de subsidiariteit,
proportionaliteit en regeldruk. Tegelijkertijd constateren deze leden dat in de commissiemededeling
veel nieuw beleid wordt aangekondigd waarvan de uitwerking nog niet beschikbaar is.
Kan het kabinet nader toelichten waar dit positieve oordeel op gebaseerd is? Is het
kabinet bereid het oordeel over subsidiariteit, proportionaliteit en regeldruk uit
te stellen tot meer bekend is over de uitwerkingen?
8. Antwoord van het kabinet:
Het positieve oordeel van het kabinet over de subsidiariteit, proportionaliteit en
regeldruk ziet op het Actieplan voor de sociale pijler zelf, de Commissiemededeling
over de implementatie van de pijler inclusief de nieuwe streefdoelen op EU-niveau
voor 2030. Zoals aangegeven in het BNC-fiche5 over het Actieplan is het kabinet van mening dat de nieuwe streefdoelen kunnen bijdragen
aan sociaaleconomische convergentie en een diepere en eerlijkere interne markt. Het
feit dat het gaat om streefdoelen op EU-niveau zorgt ervoor dat lidstaten voldoende
ruimte hebben om met nationaal of lokaal beleid invulling te geven aan deze doelstellingen.
De nieuwe initiatieven en voorstellen die worden aangekondigd worden separaat beoordeeld
ten aanzien van subsidiariteit, proportionaliteit en regeldruk op het moment dat deze
voorstellen worden gepubliceerd.
De leden van de VVD-fractie vragen het kabinet wat de stand van zaken is omtrent de
handhaving van Nederlandse uitkeringsvoorwaarden bij export van uitkeringen naar andere
landen, met name Polen. Welke voortgang is de afgelopen zes maanden geboekt in de
samenwerking met Zakład Ubezpieczeń Społecznych (ZUS), het Poolse UWV? Is het kabinet
bereid om in de komende discussies over de Europese Arbeidsautoriteit (ELA) de handhaving
van nationale uitkeringsvoorwaarden te agenderen?
9. Antwoord van het kabinet:
De onderhandelingen met Polen over een Memorandum of Understanding (MoU) ten behoeve
van samenwerking bij de handhaving van de export van uitkeringen lopen nog. Getracht
wordt op korte termijn tot een afrondende bespreking te komen. Over de resultaten
daarvan zal uw Kamer worden geïnformeerd.
Separaat daarvan is regulier overleg gaande tussen het Poolse ZUS en UWV over afspraken
rond dienstverlening en samenwerking, met name op het gebied van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen.
Op zich stemt de samenwerking met ZUS hier tot tevredenheid.
Voor mogelijke betrokkenheid van de ELA bij de handhaving van de nationale uitkeringsvoorwaarden
wijst het kabinet erop dat de ELA zich thans nog in een opstartfase bevindt. In een
later stadium zal bezien worden of in voorkomende gevallen ook de ELA een rol kan
spelen bij de handhaving bij grensoverschrijdende uitkeringsverstrekking. Nederland
heeft reeds aangedrongen bij de ELA op het opnemen van activiteiten op dit gebied
in komende jaarplannen.
De leden van de VVD-fractie vragen ten aanzien van het commissievoorstel over minimumlonen
wat de stand van zaken is op dit dossier en of de juridische analyse waar in de Raad
om is gevraagd inmiddels is afgerond. Deze leden vragen het kabinet om in het licht
van de aangekondigde voorstellen inzake het minimuminkomen toe te lichten hoe de bevoegdheidsverdeling
tussen de Europese Commissie en de lidstaten precies is. Is hier sprake van een gedeelde
competentie en op welke verdragsartikelen is de competentieverdeling gebaseerd?
10. Antwoord van het kabinet:
Zoals toegelicht in het verslag van de videoconferentie van de informele Raad WSBVC
van 15 maart jl.6 baseert de Commissie de bevoegdheid voor het voorstel op Artikel 153, lid 1, onder
b en Artikel 153, lid 2, onder b van het VWEU. Artikel 153 lid 1 b geeft de EU de
bevoegdheid om het optreden van de lidstaten op het gebied van de arbeidsvoorwaarden
te ondersteunen en aan te vullen. De Commissie stelt dat de toegang tot toereikende
minimumlonen onderdeel uitmaakt van de arbeidsvoorwaarden. Artikel 153, lid 2, onder
b geeft het Europees Parlement en de Raad de mogelijkheid om onder meer op het gebied
van arbeidsvoorwaarden door middel van richtlijnen minimumvoorschriften vast te stellen
die geleidelijk van toepassing zullen worden, met inachtneming van de in elk van de
lidstaten bestaande omstandigheden en technische voorschriften.
Het kabinet heeft in het BNC-fiche7 aangegeven aanvullende vragen te hebben over de rechtsbasis, om te waarborgen dat
de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten gerespecteerd wordt. Derhalve
heeft het kabinet, net als verschillende andere lidstaten, verzocht om een opinie
van de Juridische Dienst van de Raad (JDR). De opinie van de JDR is op 9 maart jl.
verschenen8.
Het kabinet onderschrijft, zoals verwoord in het genoemde BNC-fiche, de door de Commissie
gekozen rechtsbasis omdat het voorstel ziet op arbeidsvoorwaarden. Het kabinet ziet
zich gesteund door de JDR-opinie in haar opvatting dat de hoogte van het minimumloon
een nationale competentie is en maakt daar gebruik van in het vervolg van de onderhandelingen
over dit dossier.
In het Actieplan van de Europese Commissie wordt tevens aangekondigd dat de Commissie
in 2022 een voorstel zal doen voor een Raadsaanbeveling inzake minimuminkomen. Voor
nieuwe voorstellen geldt dat het kabinet deze zal beoordelen langs de kaders die zijn
geschetst in de brief over de toekomst van de sociale dimensie van de EU9. Een belangrijk onderdeel van dit kader is dat de bestaande bevoegdheidsverdeling
gerespecteerd dient te worden.
De leden van de VVD-fractie onderschrijven aangaande de stukken rondom de beloningstransparantie
(3086) het beginsel van gelijke beloning van mannen en vrouwen voor gelijke of gelijkwaardige
arbeid. De gecorrigeerde loonkloof in Nederland moet het uitgangspunt zijn bij de
beoordeling van dit beginsel en deze is de afgelopen jaren afgenomen. Deze leden zijn
benieuwd hoe de cijfers van de gecorrigeerde loonkloof in Nederland zich verhouden
tot die in andere Europese landen. Deze leden vragen het kabinet om aandacht te hebben
voor een aantal kanttekeningen bij dit voorstel. Zo maken deze leden zich zorgen over
de administratieve lasten voor werkgevers, de wijze waarop loonvorming in Nederland
tot stand komt en de privacyaspecten. Deze leden ondersteunen het kabinet in de kritische
noten als het gaat om de omkering van de bewijslast en de passages over sancties en
boetes. Deze leden vinden dat het kabinet terughoudender mag zijn in het oordeel over
de subsidiariteit, zeker in het licht van de kritische vragen die in het fiche worden
aangehaald. Deze leden ondersteunen de kanttekeningen die het kabinet plaatst bij
de proportionaliteit.
11. Antwoord van het kabinet:
Uit de meest recente cijfers (2019) die de Europese Commissie heeft gepubliceerd blijkt
dat de gemiddelde ongecorrigeerde loonkloof tussen mannen en vrouwen in de EU 14,1%
bedroeg. Estland had met 21,7% de grootste loonkloof, gevolgd door Letland (21,2%),
Duitsland (19,2%), Tsjechië (18,9%), Slowakije (18,4%) en Hongarije (18,2%). Daarentegen
hadden Polen (8,5%), Slovenië (7,9%), België (5,8%), Italië (4,7%), Roemenië (3,3%)
en Luxemburg (1,3%) de kleinste loonkloof. In Nederland was de loonkloof volgens die
gegevens 14,6%.10 Uit de meest recente Monitor Loonverschillen mannen en vrouwen van het CBS blijkt
overigens dat in 2018 het ongecorrigeerde loonverschil in het bedrijfsleven 19 procent
bedroeg en bij de overheid 8 procent.11
Er zijn voor zover bekend geen recente data over de gecorrigeerde loonkloof in de
EU. Wel is er een document hierover van de Europese Commissie, waarin cijfers staan
uit 2014.12 Hierin staat dat de gemiddelde loonkloof (gecorrigeerd) tussen mannen en vrouwen
in de EU 11,2% bedroeg. In Nederland was de gecorrigeerde loonkloof destijds 8,5%.
Uit de Monitor Loonverschillen van het CBS volgt overigens dat het gecorrigeerde beloningsverschil
in 2018 in het bedrijfsleven 7 procent bedroeg en bij de overheid 4 procent.13
In de onderhandelingen over het richtlijnvoorstel vraagt het kabinet nadrukkelijk
aandacht voor een aantal punten die ook door de VVD fractie worden benoemd. Deze punten
worden toegelicht in het BNC fiche.14
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de Europese Commissie in haar mededeling
aankondigt om in 2022 nieuwe wetgeving te presenteren naar aanleiding van een gezamenlijk
verslag over de toepassing van de richtlijn voor gelijke behandeling in arbeid en
beroep en de richtlijn inzake gelijke behandeling ongeacht ras of etnische afstamming.
Deelt het kabinet de mening dat het voorbarig is om wetgeving aan te kondigen voor
dit verslag is afgerond en dat dit verslag niet noodzakelijk tot nieuwe wetgeving
leidt? Heeft het kabinet dit standpunt bij de Europese Commissie onder de aandacht
gebracht en/of is het kabinet bereid dit te doen?
12. Antwoord van het kabinet:
De Europese Commissie publiceerde op 19 maart jl. haar gezamenlijk verslag over de
toepassing van de richtlijn voor gelijke behandeling in arbeid en beroep en de richtlijn
inzake gelijke behandeling ongeacht ras of etnische afstamming.15 In het verslag wordt geconcludeerd dat nationale organen voor gelijke behandeling
(equality bodies) een kerntaak vervullen in de doelstellingen van de genoemde richtlijnen. Het kabinet
deelt de mening van de Commissie en ziet voor deze nationale organen onder andere
een belangrijke rol weggelegd ten aanzien van de zorgwekkende ontwikkelingen omtrent
gendergelijkheid en de gelijke rechten van LHBTI-personen in sommige EU lidstaten.
Dit is ook in lijn met de motie van de leden El Yassini (VVD) en Van Dijk (SP) over
de Nederlandse inzet om de LHBTI-strategie van de Europese Commissie te ondersteunen.16
Tevens geeft de Commissie in het verslag aan dat ze eind 2021 zal beoordelen of nieuwe
wet- of regelgeving nodig is om de rol van nationale organen voor gelijke behandeling
te versterken. Het kabinet is van mening dat regelgeving bij Europees optreden niet
in alle gevallen de eerste keuze moet zijn, zoals aangegeven in de brief over de toekomst
van de sociale dimensie van de EU.17 Het kabinet ziet daarom uit naar de afweging van de Commissie en haar onderbouwing
welke toegevoegde waarde aanvullende wet- of regelgeving heeft op de Commissieaanbeveling
ten aanzien van standaarden voor organen voor gelijke behandeling18, alvorens, via een BNC-fiche, een standpunt in te nemen ten aanzien van eventuele
nieuwe Europese wet- of regelgeving.
Daarnaast stelt het kabinet dat de pijler dient als een kompas voor effectief sociaal-
en arbeidsmarktbeleid en het de uitwisseling van «goede praktijken» tussen lidstaten
op dit terrein bevordert. Hetgeen bijdraagt aan het proces van opwaartse sociaaleconomische
convergentie. Deze leden ondersteunen het uitgangspunt dat samenwerking op dit terrein
moet bijdragen aan een opwaartse convergentie met de nadruk op opwaarts en zouden
hier graag een nadere toelichting op willen vragen. Op welke wijze vindt dat op dit
moment plaats en welke concrete resultaten zijn reeds geboekt?
13. Antwoord van het kabinet:
Opwaartse sociaaleconomische convergentie is één van de beloftes van het Europese
project en de euro en essentieel voor het functioneren van de EU en EMU. De economische
prestaties binnen de EU en EMU lopen echter nog aanzienlijk uiteen, net als het inkomensniveau
van de bevolking. Om opwaartse sociaaleconomische convergentie te bewerkstelligen
is blijvende inzet van lidstaten nodig op tal van terreinen om de veerkracht van economieën
te versterken en de sociaaleconomische prestaties te verbeteren. Ook gerichte EU-initiatieven
kunnen bijdragen aan opwaartse sociaaleconomische convergentie. Momenteel worden de
prestaties van lidstaten al gemonitord via het Europees Semester. Dit is positief.
Het kabinet zet in op de versterking van het Europees Semester, onder meer door het
gericht onderling vergelijken van de beleidsinspanningen (doelen, instrumenten en
resultaten) van lidstaten («benchmarking») en vormen van beleidsintervisie tussen
lidstaten («peer review»). Ook de effectieve benutting van de middelen uit de Europese
Structuur- en Investeringsfondsen (ESI-fondsen) zoals het Europees Sociaal Fonds plus
(ESF+) kan een belangrijke bijdrage leveren aan opwaartse sociaaleconomische convergentie.
Tot slot kunnen ook de komende herstelplannen in het kader van het Herstelfonds RRF,
met de combinatie van hervormingen en investeringen, bijdragen aan opwaartse convergentie.
De leden van de VVD-fractie willen benadrukken dat in de relatie met India strategische
autonomie belangrijk is. Wordt er bij de aankomende EU-India Top bijvoorbeeld ook
gesproken over medicijnvoorraden, aangezien Europa daarvoor in grote mate afhankelijk
is van India?
14. Antwoord van het kabinet:
Premier Modi zal digitaal deelnemen aan de EU-India Top omdat hij in verband met het
zeer hoge aantal COVID-19 besmettingen in India niet naar Porto kan afreizen. Tijdens
deze top zal naast COVID-19 ook worden gesproken over de mondiale uitdagingen op het
gebied van gezondheid en het belang van samenwerking op het gebied van onder andere
resilient supply chains, vaccins en actieve farmaceutische ingrediënten (API's), en de toepassing van internationale
productienormen om kwaliteit en veiligheid van producten te garanderen.
Is de Minister van mening dat de EU een actiever partnerschap moet zoeken met The
Quad, het samenwerkingsverband van de Verenigde Staten, Australië, Japan en India,
wat een democratisch front vormt tegen China? Zo ja, hoe wil de Minister dit vormgeven?
15. Antwoord van het kabinet:
De Quadrilateral Security Dialogue (QUAD) is een informeel strategisch samenwerkingsverband tussen Australië, India,
Japan en de VS, dat sinds 2007 bestaat. Binnen de QUAD is er aandacht voor de toegenomen
assertiviteit van China in de Indo-Pacific en daarbuiten. Op 12 maart jl. heeft de
eerste bijeenkomst van de regeringsleiders van de QUAD-landen plaatsgevonden. De leiders
hebben in een gezamenlijke verklaring aangegeven zich te willen committeren aan een
open, op regels gebaseerde orde, die verankerd is in internationaal recht om veiligheid
en welvaart te bevorderen in de Indo-Pacific en daarbuiten. Het kabinet onderschrijft
deze inzet. Conform de beleidsnotitie «Indo-Pacific: een leidraad voor versterking
van de Nederlandse en EU-samenwerking met partners in Azië»19 die met uw Kamer is gedeeld, zet het kabinet zowel bilateraal als via de EU in op
samenwerking met gelijkgezinde landen in de Indo-Pacific regio voor bevordering van
de internationale rechtsorde, welvaart en veiligheid. Het kabinet is daardoor voorstander
van het verkennen van mogelijke samenwerking met de QUAD en individuele QUAD-leden
in EU-verband.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda voor de informele Europese Raad van 7 en 8 mei en van de Nederlandse inzet
zoals ook geformuleerd in het non-paper. Deze leden vragen of het kabinet bereid is
om bij deze informele top ook goede voorbeelden op te halen bij de andere lidstaten
over op welke wijze zij de herstelpakketten al gebruiken en willen gaan gebruiken
om de digitale en groene transitie soepel te laten verlopen. Deze leden vragen of
het kabinet – eventueel op een later moment – een overzicht zou willen maken van de
verschillende nood- en herstelpakketten van andere lidstaten en op welke wijze daar
aandacht wordt besteed aan deze noodzakelijke transities.
16. Antwoord van het kabinet:
Tijdens deze informele Top zal niet uitgebreid bij plannen worden stil gestaan. Uw
Kamer zal worden geïnformeerd over de plannen op basis van het Commissievoorstel voor
uitvoeringsbesluiten. Daarbij zal ook worden ingegaan op de eis uit de verordening
dat middelen aan digitale en energietransitie moeten worden uitgegeven.
Dit proces is nader toegelicht in een brief die de Minister van Financiën, mede namens
de Minister van Economische Zaken en Klimaat, op 3 mei jl. aan het parlement heeft
gestuurd20. Ook ontvangt uw Kamer, wanneer alle plannen zijn ingediend en de implementatie van
start is gegaan, een brief die inzicht geeft in de projecten en sectoren waaraan andere
lidstaten hun RRF-gelden besteden, conform motie-Palland.
De leden van de D66-fractie lezen met interesse dat de EU-India top zal plaatsvinden.
Op deze top zal ongetwijfeld ook de huidige schrijnende situatie in India met betrekking
tot het coronavirus worden besproken. Zal er ook gesproken worden over structurele
samenwerking op gebied van medische zorg?
17. Antwoord van het kabinet:
Tijdens deze top zal naast COVID-19 ook worden gesproken over de mondiale uitdagingen
op het gebied van gezondheid en het belang van samenwerking op het gebied van onder
andere resilient supply chains, vaccins en actieve farmaceutische ingrediënten (API's), en de toepassing van internationale
productienormen om kwaliteit en veiligheid van producten te garanderen.
Deze leden lezen dat de ambities op gebied van handel en klimaat uit elkaar lopen.
Wat voor ambities streeft India na op het gebied van handel? Wat is de inzet van de
EU in relatie tot de klimaat- en handelsafspraken met India? Waar zou volgens het
kabinet de nadruk op moeten liggen in de klimaatafspraken met India?
18. Antwoord van het kabinet:
De EU en India onderhandelen sinds 2007 over een handels- en investeringsakkoord.
Sinds de zomer van 2013 liggen de onderhandelingen stil wegens gebrek aan voortgang.
De ambitie niveaus liepen uiteen zowel waar het de reikwijdte betreft van de afspraken
over liberalisering van goederen en diensten als op onderwerpen als intellectueel
eigendom, aanbestedingen en handel en duurzaamheid. De Commissie blijft de dialoog
met India voortzetten om de onderhandelingen in de toekomst te kunnen heropenen. Bovendien
onderzoekt de Europese Commissie de mogelijkheid om te komen tot een separaat investeringsakkoord.
In aanloop naar de EU-India Top op 8 mei 2021 is er een High Level Dialogue on Trade and Investment opgestart, in dat kader onderzoeken de Commissie en India momenteel of de heronderhandelingen
hervat kunnen worden. Het kabinet verwelkomt het voornemen de onderhandelingen opnieuw
op te starten maar onderstreept dat geen concessies mogen worden gedaan aan de uitgangspunten
van de EU, o.a. op het punt van duurzaamheid.
Daarnaast roept het kabinet de EU op nadrukkelijk de samenwerking met India te zoeken
op het gebied van global economic governance, o.a. via samenwerking in WTO-verband, onder meer in aanloop naar de WTO Ministerial
Conference in november 2021.
Ook klimaatsamenwerking met India acht het kabinet van groot belang. India is de op
twee na grootste uitstoter van CO2 wereldwijd. Mede daarom is het zaak dat de EU inspanningen continueert om verduurzaming
en vergroening te realiseren, in de politieke dialoog met India en in de uitwerking
van de samenwerking op het gebied van de transitie naar een duurzame economie en hernieuwbare
energie. Zo zal er specifieker gesproken moeten worden over gezamenlijke regelgeving
t.a.v. onder andere de groene- en digitale transitie. Meer in het algemeen zet het
kabinet in op het ondersteunen en stimuleren van India om de afspraken zoals overeengekomen
in het Parijs akkoord te behalen, mede in aanloop naar COP 26 in Glasgow. Ook vinden
zowel bilateraal als in EU-verband gesprekken plaats op verschillende niveaus om de
samenwerking op klimaat concreter vorm te geven en de klimaatplannen van India ambitieuzer
te maken.
Deze leden lezen met interesse dat er een mensenrechtendialoog heeft plaatsgevonden
op 12 april. Kan het kabinet toelichten wat daar is besproken? Wat zijn de vervolgstappen
die nu gezet gaan worden? Zijn er verdere dialogen ingepland? Wordt de mensenrechtensituatie
ook in de onderhandelingen over handel betrokken?
19. Antwoord van het kabinet:
Tijdens de lokale EU-India Mensenrechtendialoog die op 12 april jl. plaatsvond, is
onder andere gesproken over burgerrechten en politieke rechten, de vrijheid van godsdienst
of overtuiging, empowerment van vrouwen, kinderrechten, rechten van minderheden en kwetsbare groepen. De EU en
India erkennen het belang van versterking van de mensenrechtenorganisaties ter bevordering
van de mensenrechten en de rol van nationale mensenrechteninstellingen, actoren uit
het maatschappelijk middenveld en journalisten in dit verband. Verder is overeengekomen
deze dialoog volgend jaar weer te houden.
De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat sociaal beleid een nationale bevoegdheid
moet blijven en dat de EU zich er niet mee moet bemoeien. Nederland is prima in staat
zelf te beslissen welk beleid wordt gevoerd op bijvoorbeeld het gebied van inkomensbeleid,
arbeidsmarktbeleid of pensioenbeleid. Helaas staat dit kabinet daar tot op heden anders
in. Is het kabinet bereid om op de Informele Europese Top uit te spreken dat sociaal
beleid een nationale bevoegdheid is en moet blijven? Kan de Minister verzekeren dat
er op deze top niet ingestemd zal worden met enig voorstel, enige maatregel of verklaring
die daar afbreuk aan doet? Wat is de stand van zaken ten aanzien van de implementatie
van de Europese Sociale Pijler? Wat heeft dit kabinet al geïmplementeerd en wat is
het kabinet nog voornemens te implementeren?
20. Antwoord van het kabinet:
Het is de inzet van het kabinet om de bestaande bevoegdheidsverdeling op sociaal terrein
in stand te houden. Dit betekent dat de EU coördineert en het nationale arbeidsmarktbeleid
en sociale beleid aanvult, maar dat het aan de lidstaten is om hun arbeidsmarkt en
sociale zekerheidstelsel vorm te geven. De inzet voor de Sociale Top is dat de verklaring
het belang van de bestaande bevoegdheidsverdeling bevestigt. De principes van de pijler
zijn in Nederland reeds verankerd in nationaal beleid. Zo neemt het kabinet bijvoorbeeld
nationaal maatregelen op het gebied participatie, sociale bescherming en levenlang
ontwikkelen.
De leden van de PVV-fractie lezen in het BNC-fiche «Mededeling Actieplan Sociale Pijler»
de volgende zinsnede: «De mogelijkheid bestaat dat lidstaten die relatief goed presteren,
hogere nationale doelen zullen moeten formuleren.» Wat zijn de exacte gevolgen van
deze zin voor Nederland? Wat bedoelt het kabinet met de zin «Voor thema’s waar Europees
optreden wenselijk is zal regelgeving niet in alle gevallen de eerste keuze moeten
zijn.»?
21. Antwoord van het kabinet:
De streefdoelen die zijn opgenomen in het Actieplan voor de sociale pijler betreffen
doelen op EU-niveau. In het Actieplan staat opgenomen dat lidstaten worden aangemoedigd
om zelf nationale doelen te formuleren. Het is thans echter nog niet duidelijk op
welke wijze dit exact gaat gebeuren. Wel is duidelijk dat dit waarschijnlijk via het
Europees Semester gaat lopen en dat er rekening gehouden wordt met de verschillende
uitgangsposities van lidstaten. Het betreft niet-bindende streefdoelen. Met de zin
«voor thema’s waar Europees optreden wenselijk is zal regelgeving niet in alle gevallen
de eerste keuze moeten zijn» bedoelt het kabinet dat bij nieuwe EU-initiatieven ook naar alternatieven gekeken
dient te worden voor regelgeving. In veel gevallen kunnen EU-initiatieven in de vorm
van bijvoorbeeld mededelingen, aanbevelingen of uitwisseling van goede praktijken
immers ook bijdragen aan het nagestreefde doel van een EU-initiatief.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister welke maatschappelijk organisaties
en sociale partners zijn uitgenodigd voor de conferentie rondom de Sociale Top en
of daar ook Nederlandse organisaties voor zijn uitgenodigd.
22. Antwoord van het kabinet:
De exacte deelnemerslijst is niet bekend bij het kabinet. Wel is bekend dat naar verwachting
Europese sociale partners zoals de European Trade Union Confederation, Business Europe, SGI Europe en SME United, maar ook Europese NGO’s zoals het Social Platform zullen deelnemen aan de conferentie. Meer informatie over het programma en de sprekers
tijdens de conferentie is te vinden op de website van de Sociale Top.21
Deze leden vragen de Minister in hoeverre de conclusies van de commissie Borstlap
inzet zijn van de inbreng van Nederland tijdens deze Sociale Top. Tijdens de Sociale
Top wordt een Actieplan gepresenteerd waarin drie nieuwe streefdoelen voor 2030 worden
voorgesteld: ten minste 78% van de bevolking tussen de 20 en 64 jaar zou een baan
moeten hebben in 2030, ten minste 60% van alle volwassenen zou elk jaar aan een opleiding
moeten deelnemen in 2030 en het aantal mensen met risico op armoede of sociale uitsluiting
moet met ten minste 15 miljoen gereduceerd zijn in 2030. Het gaat hierbij niet om
nationale doelen, maar om streefdoelen die gelden voor de Europese Unie als geheel.
Deze leden vragen de Minister wat deze indicatoren op het moment zijn en aan welke
doelstellingen Nederland zich committeert voor het eigen sociale stelsel door hiermee
in te stemmen. Ook hier vragen deze leden in hoeverre deze doelstellingen aansluiten
op de conclusies van de Commissie Borstlap.
23. Antwoord van het kabinet:
De Commissie Borstlap heeft een belangrijk advies
opgeleverd over het toekomstbestendig maken van de arbeidsmarkt. Dit advies vormt
dan ook een belangrijk onderdeel van de inbreng van Nederland in discussies rondom
dit thema. De leden van het CDA vragen ook naar de stand van zaken van de streefdoelen
op dit moment. Op dit moment zijn er geen indicatoren op EU niveau gesteld. In het
derde kwartaal was het werkgelegenheidspercentage in de EU-27 72,4%. De laatst beschikbare
cijfers over het aantal volwassenen dat elk jaar deelneemt aan een opleiding komen
uit 2016. In dat jaar betrof dit percentage 37%. De laatste doelstelling ziet toe
op het reduceren van mensen met risico op armoede of sociale uitsluiting met 15 miljoen.
In 2019 waren er 91 miljoen mensen in de EU met een risico op armoede of sociale uitsluiting.
Met het verwelkomen van de streefdoelen uit het actieplan committeert Nederland zich
niet aan concrete nationale streefdoelen. Een vertaling naar nationale doelen is aan
de lidstaten zelf.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het kabinet in de geannoteerde agenda nadrukkelijk
stelt dat banen in «grijze» sectoren verdwijnen en werkgelegenheid in «groene» sectoren
zal toenemen, zij vragen de Minister wat dit specifiek voor Nederland betekent.
24. Antwoord van het kabinet:
Trends zoals digitalisering, globalisering en de energie- en klimaattransitie veranderen
banen en taken. Sommige banen en taken verdwijnen; nieuwe zullen ontstaan. Met betrekking
tot de energie- en klimaattransitie is de verwachting dat banen in «grijze» sectoren
verdwijnen en werkgelegenheid in «groene» sectoren zal toenemen. Om in te schatten
in hoeverre de arbeidsvraag verandert n.a.v. de klimaat en energie-transitie is in
de arbeidsmarktparagraaf van het Klimaatakkoord22 afgesproken om met de relevante (onderzoeks)organisaties tot een structurele arbeidsmarktinformatie-voorziening
te komen, die landelijke, sectorale en regionale partijen in staat stelt om de uitvoering
van dat akkoord optimaal te kunnen sturen en monitoren. Op 8 april 2019 hebben PBL
en ROA een modelmatige verkenning23 gepubliceerd in opdracht van de taakgroep Arbeidsmarkt en Scholing van de SER. De
verkenning beschrijft hoe de modellen uit de PBL-quickscan «Effecten van de energietransitie
op de regionale arbeidsmarkt» zijn te koppelen aan het arbeidsmarktprognosemodel van
ROA. Het is te beschouwen als een opmaat naar de gewenste voorziening voor arbeidsmarktprognoses.
Op basis van deze modelverkenning werken PBL en ROA momenteel aan de opvolging en
toepassing van het model.
Daarnaast is inzet op levenlang ontwikkelen (LLO) van groot belang om mensen inzetbaar
te houden en mee te laten bewegen met de steeds veranderende arbeidsmarkt. Het Nederlandse
LLO-beleid is daarom gericht op het creëren van een sterke en positieve leercultuur
om de huidige en komende uitdagingen op de arbeidsmarkt het hoofd te bieden. Het kabinet
zet in op onder meer het stimuleren van meer eigen regie bij mensen; hiervoor wordt
o.a. het STAP-budget ontwikkeld.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of het voornemen van de Europese Commissie
om een Europees minimumloon te realiseren ook ter sprake komt tijdens de Sociale Top.
Deze leden vragen of het kabinet deelt dat juridisch gezien de lidstaten gaan over
het minimumloon en dat ook zo moet blijven. Deelt de Minister met deze leden dat de
juridische opinie van de Raad hier duidelijk over is? Op de meest cruciale punten
geeft de Raad aan dat het voorstel van de Europese Commissie anders geformuleerd zou
moeten worden en flexibiliteit bij de lidstaten te laten. Deze leden vragen de Minister
wat de Nederlandse inbreng zal zijn op de Sociale Top wat betreft het minimumloonvoorstel
en of het standpunt nog gewijzigd is naar aanleiding van de juridische opinie van
de Raad. Deze leden vragen tenslotte wat de Minister bedoelt met de tijdigheid van
de Sociale Top.
25. Antwoord van het kabinet:
De onderhandelingen over het voorstel van de Europese Commissie voor een kaderrichtlijn
voor toereikende minimumlonen zijn momenteel gaande. Het is niet ondenkbaar dat dit
onderwerp tijdens de Top ter sprake komt maar het is niet de verwachting dat het richtlijnvoorstel
een centraal onderwerp van bespreking gedurende de Top zal zijn.
De inzet van het kabinet ten aanzien van het richtlijnvoorstel is uiteengezet in het
eerder met de Tweede Kamer gedeelde BNC-fiche24. Een van de uitgangspunten van het kabinet is dat de lidstaten gaan over de hoogte
van het minimumloon. Het kabinet ziet zich gesteund door de opinie van de Juridische
Dienst van de Raad in haar opvatting dat de hoogte van het minimumloon een nationale
competentie is en maakt daar gebruik van in het vervolg van de onderhandelingen over
dit dossier. Met de tijdigheid van de Top wordt bedoeld dat de Top op een goed moment
plaatsvindt gezien de uitdagingen waar de EU nu voor staat zoals het herstel uit de
COVID-19 pandemie en de groene en digitale transitie.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister aan te geven wat de EU en de individuele
EU-lidstaten tot dit moment aan India hebben verstrekt in de steun in de strijd tegen
de Covidcrisis. Tevens vragen deze leden de Minister om aan te geven, voor zover berekend,
welke steun China heeft gegeven aan India in de strijd tegen de Covidcrisis.
26. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet stuurt beademingsapparaten, zuurstof concentratoren en Remdisvir via het
EU Civil Protection Mechanism. Via dit mechanisme worden door Duitsland, Roemenië, België, Ierland, Italië en Frankrijk
onder andere zuurstof- generatoren, cilinders, canules, beademingsapparaten beschikbaar
gesteld aan India. Verder is er via het Nederlandse en Internationale Rode Kruis 2,5
miljoen euro beschikbaar gesteld voor coronahulp wereldwijd, waarvan 1 miljoen euro
voor India bestemd is.
Nederland heeft inmiddels ook EUR 70 mln bijgedragen aan het internationale COVAX-AMC
programma dat zorgt voor veilige, effectieve en betaalbare vaccins voor landen die
daar zelf geen of onvoldoende geld voor hebben. Een deel van die COVAX-bijdrage komt
langs deze weg ten goede aan India. De totale bijdrage van de EU en haar lidstaten
aan COVAX bedraagt momenteel EUR 2,2 mrd.
Ook heeft Nederland een extra bijdrage van EUR 12 mln. toegezegd aan het Global Fund for Aids, TB and Malaria (GFATM) ten behoeve van diagnostiek, geneesmiddelen en beschermingsmiddelen. Hiermee
draagt Nederland ook indirect bij aan de recente steun ter waarde van USD 75 mln.
die door het GFATM aan India is toegezegd.
Volgens een woordvoerder van het Chinese Ministerie van Buitenlandse Zaken is van
Chinese zijde aangeboden om op Indiaas verzoek hulp te leveren om de huidige noodsituatie
in de ziekenhuizen het hoofd te helpen bieden. China zou sinds april zo’n 26.000 beademingsapparaten
en zuurstof concentratoren, meer dan 15.000 monitors en bijna 3.800 ton aan medische
hulpmiddelen en medicijnen hebben geleverd. Dit betreft veelal particuliere leveranties
en donaties. Daarnaast zetten de Chinese autoriteiten zich volgens de woordvoerder
in om de douaneprocedures en het transport van medische goederen van China naar India
te vergemakkelijken.
Deze leden vragen de Minister in hoeverre geopolitieke noties over stabiliteit in
de regio en de relatie met Westelijke bondgenoten ter sprake zal komen. Deze leden
vragen de Minister aan te geven welke rol India kan spelen in de digitaliseringsagenda
en connectiviteitsagenda van de EU.
27. Antwoord van het kabinet:
De EU onderhandelt momenteel met India over een EU-India Connectiviteits Partnerschap,
waarbij versterking van digitale connectiviteit besproken wordt.
Verder zal tijdens de EU-India top ook de samenwerking in de Indo-Pacific aan de orde
komen. De EU streeft naar een intensievere relatie met India in de regio in verband
met de geopolitieke ontwikkelingen. Het kabinet onderschrijft deze inzet. Conform
de beleidsnotitie «Indo-Pacific: een leidraad voor versterking van de Nederlandse
en EU-samenwerking met partners in Azië» die met uw Kamer is gedeeld (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2241), zet het kabinet zowel bilateraal als via de EU in op samenwerking met gelijkgezinde
landen in de Indo-Pacific regio voor bevordering van de internationale rechtsorde,
welvaart en veiligheid.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister nader in te gaan op het agendapunt
aangaande mensenrechten. Wat wordt hierover ingebracht door de EU en welk streven
zal worden uitgesproken? Deze leden ondersteunen het kabinet in het streven dat mensenrechten
expliciet genoemd worden in de slotverklaring en vragen de Minister wat voor hem essentieel
is in wat zou moeten worden opgenomen.
28. Antwoord van het kabinet:
Recent heeft de lokale EU-India Mensenrechtendialoog in Delhi plaatsgevonden waarin
onder andere is gesproken over burgerrechten en politieke rechten, de vrijheid van
godsdienst of overtuiging, empowerment van vrouwen, kinderrechten, rechten van minderheden
en kwetsbare groepen. De EU en India erkennen het belang van versterking van de mensenrechtenorganisaties
ter bevordering van de mensenrechten en de rol van nationale mensenrechteninstellingen,
actoren uit het maatschappelijk middenveld en journalisten in dit verband.
Het kabinet zet in op een passage over mensenrechten in de slotverklaring, met vermelding
van het belang van mensenrechtenorganisaties, en het maatschappelijk middenveld, tevens
wordt er ingezet op een vervolg van de lokale EU-India mensenrechtendialoog in 2022.
Het kabinet zet erop in dat in de slotverklaring van de EU-India top een paragraaf
over mensenrechten wordt opgenomen. Voor het kabinet is het essentieel dat hierin
ook het maatschappelijk middenveld wordt genoemd.
De leden van de CDA-fractie vragen voorts aan de Minister of het klopt het dat Rusland
grote hoeveelheden vaccins levert aan India. Wanneer dat het geval is, kan de Minister
zich uitspreken tegen het gebruik van vaccins of andere medische hulpmiddelen gerelateerd
aan Covid als geopolitieke drukmiddelen?
29. Antwoord van het kabinet:
Tijdens deze tweede ernstige uitbraak komen veel landen India tegemoet met medische
hulpmiddelen en of vaccins. Rusland heeft 150.000 doses Spoetnik V aan India aangeboden,
India geeft aan dat het de intentie heeft meer doses lokaal van dit vaccin te gaan
produceren.
De leden van de SP-fractie constateren dat deze Europese Top in het teken zal staan
van de discussie omtrent de Sociale Pijler en de relatie met India. Deze leden zien
dat het actieplan over de Sociale Pijler, gelanceerd in maart, het sturende document
is voor de discussie over de Sociale Pijler. Deze leden zien ook dat er een non-paper
is gestuurd door een aantal landen, waaronder Nederland. Hoewel deze leden de hoofdlijn
hierin kunnen steunen, namelijk het in principe bewaken van het belang van subsidiariteit
op deze onderwerpen die de sociale zekerheid kunnen raken, zijn deze leden niet te
spreken over het feit dat dit niet is gecommuniceerd met de Kamer. Deze leden vragen
de Minister of zij nog invloed hebben op de lijn van het kabinet bij deze Top. Of
was de inzet al maandenlang duidelijk gezien het mee tekenen van het non-paper? Wat
is het ambitieniveau dat het kabinet zou willen zien van deze Porto Declaration? Waar
zou het kabinet de grens trekken en niet mee tekenen? Wat is er volgens dit kabinet
concreter geworden aan de doelstellingen sinds de vier jaar dat dit onderwerp al besproken
wordt?
30. Antwoord van het kabinet:
De positie die het kabinet inneemt in het non-paper is in lijn met de bestaande kabinetsinzet
die regelmatig met de Kamer is besproken (zie onder meer de brief over de toekomst
van de sociale dimensie van de EU die de Minister op SZW op 24 mei 201925 naar het parlement heeft verzonden). Om de kabinetsinzet te realiseren, maakt het
kabinet gebruik van overleggen en uitwisselingen van standpunten op allerlei niveaus.
Dit wordt gedaan om de Nederlandse positie te verduidelijken of inbreng te leveren
in beleidsvormende processen van bijvoorbeeld de Europese Commissie. Hierbij maakt
het kabinet onder meer gebruik van non-papers, informele ambtelijke documenten, al
dan niet opgesteld in gezamenlijkheid met andere lidstaten, die in lijn zijn met de
kabinetsinzet.
Voor het kabinet is het belangrijk dat de belangrijkste elementen uit het non-paper
ook terugkomen in de verklaring van Porto. Het gaat dan om het respecteren van de
beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit en het belang van opwaartse sociaaleconomische
convergentie, een diepe en eerlijke interne markt en kwalitatief goede banen en vaardigheden
voor herstel. Daarmee volgt het non-paper de uitgangspunten zoals deze eerder zijn
vastgesteld in onder andere de voornoemde brief over de toekomst van de sociale dimensie
van de EU. Momenteel wordt er nog gesproken over de conceptverklaring. In de afgelopen
vier jaar na de afkondiging van de sociale pijler heeft de Europese Commissie verschillende
voorstellen gedaan die zien op de implementatie van de pijler, bijvoorbeeld de richtlijn
transparante arbeidsvoorwaarden, de oprichting van de Europese Labour Authority, de Raadsaanbeveling sociale bescherming en de gendergelijkheidsstrategie. Het is
wat het kabinet betreft nu voornamelijk aan de lidstaten om te werken aan een duurzaam
en inclusief herstel uit de COVID-19 pandemie, arbeidsmarkten en pensioenstelsels
te hervormen en onevenwichtigheden te adresseren.
De leden van de GroenLinks-fractie nemen met grote zorgen kennis van de alarmerende
Covid-19 situatie in India. Op welke wijze zijn Nederland én de EU voornemens hulp
te verlenen aan India, en hoe ziet die hulp er concreet uit?
31. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet stuurt beademingsapparaten, zuurstof concentratoren en Remdisvir via het
EU Civil Protection Mechanism. Via dit mechanisme worden door ook Duitsland, Roemenië, België, Ierland, Italië
en Frankrijk onder andere zuurstof-generatoren, cilinders, canules, beademingsapparaten
beschikbaar gesteld aan India. Verder is er via het Nederlandse en Internationale
Rode Kruis EUR 2,5 mln. beschikbaar gesteld voor coronahulp wereldwijd, waarvan EUR
1 mln. voor India bestemd is.
Nederland heeft inmiddels ook EUR 70 mln. bijgedragen aan het internationale COVAX-AMC
programma dat zorgt voor veilige, effectieve en betaalbare vaccins voor landen die
daar zelf geen of onvoldoende geld voor hebben. Een deel van die COVAX-bijdrage komt
langs deze weg ten goede aan India. De totale bijdrage van de EU en haar lidstaten
aan COVAX bedraagt momenteel EUR 2,2 mld.
Deze leden erkennen het grote belang van verdieping van samenwerking met de democratische
partner India, zeker op het gebied van multilateralisme, klimaatverandering en veiligheid.
Wel maken deze leden zich zorgen over ontwikkelingen op mensenrechtengebied, als het
gaat om (financiële) restricties voor NGO’s en rechten van minderheden. Deze leden
zijn nieuwsgierig of het is gelukt om hierover expliciet een passage op te nemen?
32. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet zet in op een passage over mensenrechten in de slotverklaring, met vermelding
van het belang van mensenrechtenorganisaties, en het maatschappelijk middenveld. Tevens
wordt er ingezet op een vervolg van de lokale EU-India mensenrechtendialoog in 2022,
die recent plaatsvond.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de mensenrechtensituatie in Rusland
nog verder is verslechtert door steun aan Navalny als «extremistisch» te bestempelen.
Deze leden vragen de Minister hierop te reflecteren en vragen tevens welke gevolgen
dit heeft voor EU-Rusland relaties, en in het bijzonder voor de gaspijpleiding Nord
Stream 2. Deelt de Minister de mening dat deze gaspijpleiding geen doorgang kan vinden
als de mensenrechtensituatie in Rusland nog verder verslechtert? Zo nee, waarom niet?
33. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet is zeer verontrust over de stappen van de Russische autoriteiten tegen
de anticorruptie-organisatie van Alexei Navalny. Het Russische OM heeft aangegeven
deze organisatie, alsmede betrokkenheid daarbij, «extremistisch» te willen verklaren.
Hoewel een gerechtelijke uitspraak nog moet volgen, zijn er al wel vergaande beperkingen
opgelegd aan het functioneren van deze organisatie en zijn verschillende medewerkers
en een advocaat van de organisatie gearresteerd. Dit is een zeer ernstige inbreuk
op fundamentele vrijheden in Rusland. De EU heeft op 2 maart al persoonsgerichte sancties
aangenomen naar aanleiding van de arbitraire vervolging en veroordeling van Alexei
Navalny.
Het kabinet blijft de mensenrechtensituatie in Rusland nauwlettend volgen. Ook in
EU-verband blijft het bevorderen en verdedigen van de universaliteit van mensenrechten
een prioriteit in de relatie met Rusland. De behandeling van Navalny en de manier
waarop de Russische overheid omgaat met zijn anticorruptie-organisatie is daar onderdeel
van. Zie ook antwoorden op de vragen 56 en 57.
Wat betreft de Nord Stream 2 gaspijpleiding is de neutrale positie van het kabinet
vaak met uw Kamer gedeeld. Het kabinet ziet Nord Stream 2 als een commercieel project,
waarbij het zich rekenschap geeft van de geopolitieke aspecten.
De leden van de FVD-fractie zijn erg bezorgd over het Europese «Actieplan» dat wordt
beschreven. Deze leden lezen: «In het Actieplan worden drie nieuwe streefdoelen voor
2030 voorgesteld: ten minste 78% van de bevolking tussen de 20 en 64 jaar zou een
baan moeten hebben in 2030, ten minste 60% van alle volwassenen zou elk jaar aan een
opleiding moeten deelnemen in 2030 en het aantal mensen met risico op armoede of sociale
uitsluiting moet met ten minste 15 miljoen gereduceerd zijn in 2030. Het gaat hierbij
niet om nationale doelen, maar om streefdoelen die gelden voor de Unie als geheel.»
Zijn deze «streefdoelen» vrijblijvend of, voor Nederland, bindend van aard? Of zijn
ze slechts vrijblijvend «in eerste instantie» zoals in de genoemde «non-paper» wordt
gesteld? Wanneer is er dan sprake van een «tweede instantie» waarbij de EU blijkbaar
verantwoordelijk wordt voor de «groene en digitale transitie» en welke bevoegdheden
heeft de EU «in tweede instantie»? Waarom worden dit soort sociale streefdoelen, al
dan niet vrijblijvend, niet aan de lidstaten zelf overgelaten?
34. Antwoord van het kabinet:
Het gaat om streefdoelen die niet bindend van aard zijn. Er is geen sprake van een
«tweede instantie», de streefdoelen blijven niet bindend van aard. De streefdoelen
tasten ook de huidige bevoegdheidsverdeling niet aan. Het kabinet is van mening dat
streefdoelen op EU-niveau stimulerend kunnen werken en bij kunnen dragen aan opwaartse
sociaaleconomische convergentie.
Betekent het streefdoel van «ten minste 78% van de bevolking tussen de 20 en 54 jaar
zou een baan moeten hebben in 2030» dat binnen de EU in 2030 niet langer plaats zal
zijn voor een traditioneel kostwinnersgezin? Sinds wanneer bepaalt de EU (indirect)
de gezinsstructuur in Nederland? Sinds wanneer beslist de EU hoeveel procent van de
volwassen bevolking in Nederland jaarlijks een opleiding moet volgen? Deze leden nemen
aan dat het kabinet zich hier fel tegen zal verzetten. Maar waarom lezen deze leden
dan verderop: «Het is positief dat de doelen op EU-niveau worden vastgesteld en lidstaten
de ruimte hebben om met nationaal of lokaal beleid invulling te geven aan deze doelstellingen.»?
Waarom is het goed dat er op deze terreinen doelen op EU-niveau worden vastgesteld?
Trouwens, wat wordt bedoeld met «sociale uitsluiting» en sinds wanneer is dit een
EU-beleidsterrein in plaats van een onderwerp dat, het subsidiariteitsprincipe toepassend
waarop de EU zegt te zijn gebaseerd, de lidstaten toekomt?
35. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet acht de economische zelfstandigheid van vrouwen van groot belang en
heeft zich ten doel gesteld dat het percentage vrouwen dat economisch zelfstandig
en financieel onafhankelijk is, stijgt.26 Het stimuleren van economische zelfstandigheid draagt bij aan de financiële weerbaarheid
en zelfredzaamheid van mensen. Ook kan een groter dienstverband een positief effect
hebben op carrièreperspectief, pensioenopbouw en de economische groei. Het kabinet
is van mening dat streefdoelen op EU-niveau stimulerend kunnen werken en vindt dat
werkgelegenheid, vaardigheden en sociale uitsluiting/armoedebestrijding goed gekozen
thema’s zijn voor deze streefdoelen. Om te komen tot duurzaam en inclusief herstel
dienen er hoogwaardige banen gecreëerd te worden en moet ernaar gestreefd worden om
mensen de nodige vaardigheden en kwalificaties voor deze banen te bieden. Meer en
kwalitatief betere banen in heel Europa zal het risico op armoede en sociale uitsluiting
verminderen en bijdragen aan sociaaleconomische convergentie. Sociale uitsluiting
is een breed begrip en gaat om het ontbreken van mogelijkheden en middelen om deel
te nemen in de maatschappij.
III. Raad Algemene Zaken d.d. 11 mei 2021
De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor de geannoteerde agenda. Deze leden
willen graag weten wat de uitkomsten zijn van de besluitvorming in het Europees Parlement
over het digital green certificate (DGC), wat het krachtenveld is en wat is de inzet
voor de triloogfase.
36. Antwoord van het kabinet:
Het Europees Parlement heeft op 29 april jl. zijn positie bepaald. Het stelt onder
meer voor om het Digitaal Groen Certificaat te gebruiken als reisdocument; kosteloosheid
van het document en testen; bescherming van data en privacy en dat er naast het certificaat
geen andere eisen mogen worden gesteld. Het kabinet is het niet eens met de amendementen
van het Europees Parlement die lidstaten beperken in het nemen van nationale maatregelen.
Dit betreft een nationale competentie. Daarnaast zet het kabinet zich ervoor in dat
het certificaat gratis kan worden verstrekt maar dat er voor de testen zelf wel kosten
kunnen worden gerekend.
Deze leden vinden het belangrijk dat de verordening tijdelijk is. Het kabinet zet
zich ervoor in om een verordening aan te nemen met een beperkte geldigheidsduur, zoals
twaalf maanden, waarbij in de tussentijd de effectiviteit van de verordening geëvalueerd
wordt. Wat is daarover concreet afgesproken?
37. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet zet zich in voor een verordening met een beperkte geldigheidsduur van
twaalf maanden, waarbij in de tussentijd de verordening wordt geëvalueerd. Uit de
onderhandeling is duidelijk geworden dat dit standpunt breed wordt gedragen door de
lidstaten en dat dit ook de inzet is vanuit het Europees Parlement.
De leden van de VVD-fractie willen verder weten wat de plannen zijn voor ingebruikname
van het DGC. Worden daar ook afspraken over gemaakt? In hoeverre is het straks mogelijk
dat EU-landen alleen een tiebewijs als voorwaarde (mogen) stellen of moet ook altijd
een testbewijs of quarantaine als alternatief worden geaccepteerd? Hoe zorgen het
kabinet en de Europese Commissie ervoor dat Nederlanders en burgers van EU-lidstaten
die zich (nog) niet hebben kunnen of willen laten vaccineren zo min mogelijk beperkt
worden in hun bewegingsvrijheid?
38. Antwoord van het kabinet:
De concept verordening «Digitaal Groen Certificaat» gaat niet in op de toepassing
van het certificaat. Lidstaten bepalen zelf of zij een digitaal groen certificaat
zullen inzetten om maatregelen voor inreizen te versoepelen. Nederland zet zich ervoor
in dat er naast een bewijs op basis van vaccinatie, een alternatief beschikbaar is
omdat je hiermee indirecte drang of dwang voorkomt. Nederland kan dit niet afdwingen
bij andere lidstaten want de toepassing van een vaccinatie, test, herstelcertificaat
in relatie tot reizen is een nationale competentie. Gezien de huidige epidemiologische
situatie en de ontwikkelingen ten aanzien van varianten van zorg acht het kabinet
het noodzakelijk om nationaal voorwaarden te verbinden aan reizen, en deze voorwaarden
in Europees verband te coördineren. Lidstaten maakten hier eerder al afspraken over,
onder andere via de aanbeveling van de raad betreffende een gecoördineerde aanpak
van de beperking van het vrije verkeer in reactie op de COVID-19-pandemie27 Een aanpassing van deze raadsaanbeveling is nog niet aan de orde.
De leden van de VVD-fractie willen op dit punt tenslotte graag dat het kabinet ingaat
op de uitspraken van de voorzitter van de Europese Commissie, Von der Leyen, dat Amerikaanse
burgers deze zomer met een vaccinatiebewijs welkom zijn in de EU. In hoeverre worden
er dan ook vergelijkbare afspraken gemaakt voor de omgekeerde situatie, zijn EU-burgers
welkom in de Verenigde Staten? Wordt er daarbij ook gekeken naar alternatieven voor
het vaccinatiebewijs? Hoe wordt er gewerkt aan mondiale interoperabiliteit van bijvoorbeeld
vaccinatiebewijzen en testbewijzen?
39. Antwoord van het kabinet:
Nederland heeft tijdens de besprekingen over het Digitaal Groen Certificaat steeds
ingezet op wederzijdse erkenning van certificaten van derde landen en van een gezamenlijke
Europese aanpak hierop. Besprekingen hierover zijn nog in volle gang.
In aanloop naar de zomerperiode heeft de Commissie op 3 mei een voorstel gedaan tot
wijziging voor Raadsaanbeveling 2020/912 over de tijdelijke beperking van niet-essentiële
reizen naar de EU en de mogelijke opheffing van die beperking zodat EU-burgers ook
naar derde landen zoals de VS kunnen reizen. Hierin wordt ook rekening gehouden met
vaccinatiebewijzen van derdelanders (inclusief Amerikanen) en de interoperabiliteit.
Het kabinet staat hier in beginsel positief tegenover. Uw Kamer wordt hierover zo
spoedig mogelijk geïnformeerd.
Op dit moment verleent de VS nog geen uitzonderingen op zijn inreisverbod voor gevaccineerde
Europeanen, noch heeft de VS een dergelijk besluit aangekondigd.
De leden van de VVD-fractie beperken zich voor wat betreft de Conferentie over de
Toekomst van Europa gelet op het aanstaande commissiedebat over dit thema voor nu
tot het verzoek aan het kabinet om zich in te blijven spannen voor voldoende representativiteit
in het burgerpanel.
De leden van de VVD-fractie willen ten aanzien van de uitbreiding en stabilisatie-
en associatieproces de inzet van het kabinet, dat pas nadat lidstaten overtuigend
aan de voorwaarden hebben voldaan, een eerste Intergouvernementele Conferentie (IGC)
kan plaatsvinden, ondersteunen. Deze leden willen nogmaals benadrukken dat de toetredingscriteria
belangrijke waarborgen zijn die er niet voor niets zijn en vragen het kabinet dit
standpunt actief uit te blijven dragen.
40. Antwoord van het kabinet:
De eerste Intergouvernementele Conferentie (IGC) met Noord-Macedonië kan wat het kabinet
betreft plaatsvinden zodra er overeenstemming is over het onderhandelingsraamwerk.
Zoals bekend besloot de Raad in maart 2020 dat de eerste IGC met Albanië kan plaatsvinden
als is voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in de raadsconclusies van deze Raad.
Pas als overtuigend is voldaan aan deze voorwaarden, is het houden van een eerste
IGC met Albanië voor het kabinet aan de orde. Dit heeft Nederland wederom onderstreept
tijdens de informele videoconferentie van de Raad Algemene Zaken op 20 april jl. (Kamerstuk
21 501-02, nr. 234). Het kabinet zal dit ook in toekomstige discussies blijven benadrukken.
De leden van de VVD-fractie willen voor wat betreft de relatie met Rusland het kabinet
vragen naar een reflectie op de huidige situatie en de weg voorwaarts in de onderlinge
relatie. Welke rol is hierin volgens het kabinet weggelegd voor de Europese Unie en
wat zijn de prioriteiten?
41. Antwoord van het kabinet:
De betrekkingen tussen de EU en Rusland zijn in het licht van recente ontwikkelingen
momenteel zeer complex en moeizaam. Er zijn grote zorgen over het assertieve Russische
buitenlandbeleid en de grote druk op fundamentele vrijheden in Rusland zelf. Tegelijkertijd
blijft Rusland een onverminderd belangrijke buur van de EU en een wereldspeler. Juist
daarom hecht het kabinet eraan om tijdens de Europese Raad van 25 mei te spreken over
de EU-Ruslandrelatie in den brede, binnen het kader van de zogeheten vijf guiding principles die sinds 2016 de leidraad vormen voor de gezamenlijke EU-inzet in de relatie met
Rusland.
Het kabinet zal zich in EU-verband hard blijven maken voor behoud van druk op Rusland
waar het internationale normen en de belangen van de EU en haar lidstaten schaadt,
via het gezamenlijk aanspreken van Rusland.
Tegelijkertijd pleit het kabinet voor het openhouden van communicatiekanalen met de
Russische autoriteiten, ook in Europees verband, om escalatie van spanningen te voorkomen
en samenwerking te bevorderen op terreinen waar dit in het belang van de EU is, zoals
klimaatverandering en wapenbeheersing.
De leden van de D66-fractie zijn blij te lezen dat de onderhandelingen over het DGC
spoedig verlopen. Deze leden hopen van harte dat de onderhandelingen daadwerkelijk
halverwege mei afgerond kunnen worden. Deze leden hebben echter nog wel een aantal
vragen. Het Europees Parlement stelt dat gratis testen gegarandeerd moeten worden
om zo een discriminerende werking van het certificaat tegen te gaan. Hoe kijkt het
kabinet hier tegenaan? Hoe kijkt het kabinet aan tegen de wens van het Europees Parlement
dat additionele reisbeperkingen zouden moeten komen te vervallen voor personen die
een DGC hebben?
42. Antwoord van het kabinet:
Het Voorzitterschap van de Europese Unie zal namens de Raad onderhandelen met het
Europees Parlement om tot een verordening te komen. De Raadspositie is dat de certificaten
te allen tijde gratis dienen te zijn. Voor aanverwante zaken, bijvoorbeeld testen,
mogen wel kosten in rekening worden gebracht. Het kabinet zal zich ervoor inzetten
dat de verordening ruimte blijft laten aan lidstaten om eventueel kosten aan reizigers
door te rekenen voor testen. Deze mogelijk discriminerende werking heeft de aandacht
van het kabinet. Over het laten vervallen van additionele reisbeperkingen aan houders
van het DGC is het kabinet van mening dat dit een nationale bevoegdheid is.
Verder zijn deze leden blij te lezen dat het kabinet een substantiële EU-bijdrage
aan COVID-19 Vaccines Global Access (COVAX) voorstaat.
De leden van de D66-fractie lezen dat de ontwikkelingen rondom de Conferentie over
de Toekomst van Europa snel gaan op dit moment. Het kabinet heeft in het verleden
toegezegd waarde te hechten aan de rol van nationale parlementen in de Conferentie
over de Toekomst van Europa. Nu lijken echter in de besluitvorming nationale parlementen
toch buitengesloten te worden, doordat de plenaire vergadering van de Conferentie
geen besluiten zou mogen nemen. Besluiten zouden alleen genomen worden door de executive
board, waarin geen burgers zitten maar slechts vertegenwoordigers van de instituties.
Hoe kijkt het kabinet hier tegenaan? Op welke andere manieren worden burgers gerepresenteerd
in de besluitvorming van de conferentie?
43. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet heeft zich ingezet voor nauwe betrokkenheid van nationale parlementen
bij de Conferentie over de Toekomst van Europa (de Conferentie). Deze nauwe betrokkenheid
is opgenomen in het Raadsmandaat inzake de Conferentie en vervolgens uitgewerkt in
de Gezamenlijke Verklaring over de Conferentie. In de Kamerbrief inzake de Gezamenlijke
Verklaring28 is uw Kamer geïnformeerd over de vertegenwoordiging van nationale parlementen middels
een permanente waarnemersrol voor de trojka van de COSAC in de raad van bestuur en
deelname in de plenaire vergadering van de Conferentie op gelijke voet met vertegenwoordigers
van het Europees Parlement, de Raad en de Europese Commissie. Besluitvorming in de
plenaire vergadering van de Conferentie is niet voorzien in de Gezamenlijke Verklaring,
de raad van bestuur zal de conclusies daarvan opstellen. In de plenaire zullen de
aanbevelingen van de nationale en Europese burgerpanels per thema worden besproken.
De inbreng van burgers vormt de basis voor de besluitvorming in de raad van bestuur.
De leden van de D66-fractie lezen dat de Raad Algemene Zaken de extra Europese Raad
van 25 mei zal voorbereiden en onder andere klimaat, COVID-19-coördinatie en de EU-Rusland
relatie zal bespreken. Deze leden onderstrepen de noodzaak om over de EU-Rusland relatie
te spreken. Het is goed te lezen dat de Europese Raad klimaat als prioriteit ziet
en er vaker over wil spreken. Wat voor klimaatwetgeving verwacht het kabinet?
44. Antwoord van het kabinet:
De Europese Raad van 10-11 december 2020 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1638) heeft geconcludeerd opnieuw over klimaat te spreken met het oog op de wetgevingsvoorstellen
ter implementatie van het nieuwe 2030 broeikasgasreductiedoel die de Commissie deze
zomer zal presenteren. Dit pakket wetgevingsvoorstellen, het zgn. Fit-for-55-pakket,
omvat het volgende: een herziening van het Europese emissiehandelssysteem (ETS), inclusief
een herziening van de ETS-richtlijn voor scheep- en luchtvaart en mogelijk een voorstel
voor uitbreiding van het ETS; een herziening van de Effort Sharing Regulation (ESR); een herziening van de verordening inzake emissies en verwijderingen uit landgebruik,
verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF); een amendement op de Richtlijn Hernieuwbare
Energie (RED); een amendement op de Richtlijn Energie-efficiëntie (EED); voorstellen
over brandstofgebruik in de scheep- en luchtvaart (ReFuelEU Aviation en FuelEU Maritime); een amendement op de Richtlijn Infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (AFID);
een amendement op de verordening voor CO2-emissiestandaarden voor personenauto’s en bestelwagens; een voorstel voor een koolstofheffing
aan de grens (CBAM) en een herziening van de Richtlijn Energiebelastingen (ETD). Daarnaast
zal de Commissie ook voorstellen doen voor het gebruik van het ETS en een CBAM als
Eigen Middel. In het laatste kwartaal volgen nog voorstellen voor reductie van methaanemissies,
energiestandaarden voor gebouwen (EPBD) en het decarbonisatiepakket (herziening derde
gaspakket). Na deze extra Europese Raad van 25 mei zullen de wetgevingsvoorstellen
worden gepresenteerd en in de desbetreffende Raadsformaties worden behandeld. Uw Kamer
zal hierover middels BNC-fiches nader over worden geïnformeerd.
De leden van de PVV-fractie geven aan dat het bekend moge zijn dat deze leden niets
zien in de Conferentie over de Toekomst van Europa. Het is de zoveelste wassen neus
om zogenaamd inspraak van burgers te bevorderen, terwijl er bijvoorbeeld naar uitkomsten
van referenda over Europese onderwerpen niet werd geluisterd. Wat is er concreet gekomen
uit de vorige ronde debatten over de Toekomst van Europa in 2017? Is dit omgezet in
beleid? Zo ja, welk beleid?
45. Antwoord van het kabinet:
De vorige ronde burgerconsultaties werd gehouden in 2018, naar aanleiding van een
bespreking op de informele Europese Raad op 23 februari 2018 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1307). De uitkomsten van deze consultaties in alle lidstaten zijn besproken tijdens de
Europese Raad op 13 december 2018 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1412), en hebben gediend als input voor een nieuwe beleidsagenda voor de Unie die in 2019
vorm kreeg via de Strategische Agenda die de Europese Raad op 20 juni 2019 (Kamerstuk
21 501-20, nr. 1468) heeft aangenomen en het werkprogramma van de nieuwe Europese Commissie die in datzelfde
jaar is aangetreden.
Wat is het totale prijskaartje voor de Conferentie over de Toekomst van Europa? Zal
dit bedrag volledig uit de EU-begroting worden gefinancierd? Komen er daarnaast nog
aparte kosten op rekening van Nederland? Zo ja, hoeveel?
46. Antwoord van het kabinet:
De details over enkele elementen, waaronder de plenaire vergadering, van de vormgeving
van de Conferentie over de Toekomst van Europa worden momenteel besproken in de raad
van bestuur. Doordat dergelijke elementen nog niet vastliggen en tevens afhankelijk
zullen zijn van overige omstandigheden – waaronder de manier van samenkomen en communiceren
in het kader van de COVID-19-situatie – kan nog geen raming worden gegeven van de
kosten van de Conferentie. Deze kosten voor de activiteiten van de Conferentie op
EU-niveau zullen volledig uit de EU-begroting worden gefinancierd. Nederland zal enkel
de kosten dragen die nodig zijn voor actieve deelname en voor de betrokkenheid van
de Nederlandse burgers bij de Conferentie. Zoals in de Kamerbrief van 21 april jl.29 aan uw Kamer genoemd, zal kabinet het SCP vragen, aanvullend op het rapport uit 2018,
onderzoek te doen gericht op de vraag wat de Nederlandse burger wil van de Europese
Unie, en zal het kabinet burgerconsultaties organiseren uitgevoerd door een externe
organisatie. De exacte vormgeving van het aantal dialogen, aantal deelnemende personen
en overige aspecten zal in de opdrachtverstrekking en vervolgens in overleg met de
uitvoerende organisatie nader worden bepaald, waaruit ook de bijbehorende kosten duidelijk
zullen worden.
Hoe werkt het onderschrijven van het zogenaamde «Handvest van de conferentie» precies
voorafgaande aan (digitale) deelname door een burger? Wie controleert of een participerende
burger al dan niet voldoet? Zal er geen sprake zijn van censuur van onwelgevallige
EU-kritiek? Wat zal er gebeuren als iemand afwijkt van dit Handvest tijdens debatten?
47. Antwoord van het kabinet:
Het doel van het handvest is de beginselen en waarden voor bijdragen aan het digitale
platform30 vast te stellen. Bij het inloggen op het platform en het publiceren van een bijdrage,
onderschrijft de deelnemer het handvest van de Conferentie over de toekomst van Europa
en de waarden van het publieke debat. Deze vormen de voorwaarden voor deelname aan
het debat. De controle of een participerende burger of een evenement hieraan voldoet,
wordt uitgevoerd door moderatoren die onderdeel zijn van de Commissiediensten. Daarbij
is een toezichthoudende rol voorzien voor het gemeenschappelijk secretariaat op de
moderatie van het platform, dat daarbij optreedt namens de raad van bestuur. De moderatoren
kunnen met deze voorwaarden strijdige bijdragen verwijderen. Het handvest en de moderatie
is enkel gericht op het waarborgen van enkele belangrijke voorwaarden om een inclusieve,
representatieve discussie tot stand te brengen waar onder meer de vrijheid van meningsuiting
wordt gerespecteerd en transparantie wordt gegarandeerd. Het is geenszins gericht
op het uitsluiten van inbreng waarin kritische geluiden ten aanzien van het beleid
van de EU of de EU als geheel wordt geuit.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister een toelichting te geven op de actuele
ontwikkelingen in Polen en Hongarije omtrent de rechtsstatelijkheidsontwikkelingen
en verzoeken de Minister daarbij specifiek in te gaan op een door het Hongaarse parlement
aangenomen wet waarmee de staatsuniversiteiten worden ondergebracht in stichtingen
met voor het leven benoemde bestuurders. Middels deze genoemde constructie van de
Hongaren zou bovendien een riant bedrag van het Europese herstelfonds richting deze
bestuurders gaan. Deze leden vragen of dat klopt en of dit onder de rechtsstatelijkheidsmechanisme
van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) valt? Indien dat het geval is, is de Minister
bereid om een onderzoek te laten starten?
48. Antwoord van het kabinet:
In algemene zin geldt dat de zorgen over respect voor de Uniewaarden, waaronder ook
de rechtsstaat, in Polen en Hongarije voortduren. Deze zorgen betreffen ook de genoemde
Hongaarse wet ten aanzien van staatsuniversiteiten. In de geannoteerde agenda voor
de Raad Algemene Zaken van 22 juni a.s., waarvoor hoorzittingen zijn voorzien met
beide landen, zal het kabinet nader ingaan op de rechtstatelijke ontwikkelingen in
Polen en Hongarije. Ten aanzien van het Europese herstelfonds geldt dat Hongarije
op dit moment nog geen concept-herstelplan heeft ingediend bij de Commissie. Na publicatie
van het concept-plan is het belangrijk om eerst het uitvoeringsbesluit van de Commissie
af te wachten; hiervoor heeft de Commissie twee maanden de tijd. De Commissie zal
alle maatregelen beoordelen. Gedurende deze periode zijn aanpassingen aan het plan
nog mogelijk. Het kabinet zal ondertussen de plannen ook bestuderen en mogelijke aandachtspunten
onder de aandacht brengen. Als de Commissie een plan positief heeft beoordeeld, doet
zij een voorstel voor een uitvoeringsbesluit van de Raad op basis waarvan het kabinet
een appreciatie van het plan en de bijbehorende financiering naar de Kamer zal sturen.
Op grond van de MFK-rechtsstaatverordening kan de Commissie maatregelen voorstellen
als sprake is van schendingen van de beginselen van de rechtsstaat die de beginselen
van goed financieel beheer of de bescherming van de financiële belangen van de Unie
serieus dreigen aan te tasten. Uitgaven onder de RRF vallen qua reikwijdte ook onder
de MFK-rechtsstaatverordening. Het is aan de Commissie om te beoordelen wanneer zij
aanleiding ziet om de actie te ondernemen in het kader van de MFK-rechtsstaatverordening.
Deze leden begrijpen dat het art. 7 agendapunt wordt doorgeschoven naar een volgende
Raad Algemene Zaken, deze leden vragen de Minister echter in hoeverre de ontwikkeling
van de rechtsstaat wel wordt besproken. Deze leden vragen de Minister of het wenselijk
is dat het art. 7 proces wordt gefrustreerd door het niet fysiek kunnen vergaderen.
Deze leden vragen de Minister of dit ook geldt voor het rechtsstatelijkheidsmechanisme
zoals is afgesproken onder het MFK.
49. Antwoord van het kabinet:
Voor de komende Raad staat het onderwerp rechtsstatelijkheid niet geagendeerd. Wel
sprak de Raad daar vorige maand nog uitvoerig over in het kader van de rechtsstatelijkheidsdialogen
met vijf lidstaten, en zal zij dat volgende maand wederom doen indien de hoorzittingen
met Polen en Hongarije in het kader van de artikel 7-procedures plaatsvinden. Het
geen doorgang kunnen vinden van fysieke Raadsvergaderingen legt de Raad soms inderdaad
beperkingen op. Het kabinet hoopt dan ook dat de COVID-19-situatie spoedig weer fysieke
Raadszittingen mogelijk zal maken. Ten aanzien van de MFK-rechtsstaatverordening geldt
dat deze niet gefrustreerd wordt door het niet fysiek kunnen vergaderen. De Europese
Commissie is haar onderzoekende werk per 1 januari 2021 gestart, en zal haar bevindingen
(geconstateerde schendingen van de beginselen van de rechtsstaat) betrekken bij eventuele
maatregelen die de Commissie na vaststelling van de door haar op te stellen richtsnoeren
en de uitspraak van het Europese Hof van Justitie zal voorstellen op basis van de
MFK-rechtsstaatverordening.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister nogmaals te bevestigen dat Nederland
alleen in zal stemmen met het starten van een Intergouvernementele Conferentie (IGC)
met Albanië wanneer daarover ook goedkeuring door de Kamer is gegeven.
50. Antwoord van het kabinet:
Zoals bekend besloot de Raad in maart 2020 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2138) dat de eerste IGC met Albanië kan plaatsvinden als is voldaan aan de voorwaarden
zoals gesteld in de raadsconclusies van die Raad. Pas als overtuigend is voldaan aan
deze voorwaarden, is het houden van een eerste IGC met Albanië voor het kabinet aan
de orde. Uit het laatste voortgangsrapport van de Commissie van oktober 2020 bleek
dat Albanië nog niet aan de voorwaarden voldeed. Wanneer Albanië aan de voorwaarden
voldoet zal dit moeten blijken uit een nieuw rapport van de Commissie. Zodra dit rapport
is verschenen ontvangt uw Kamer zoals gebruikelijk een kabinetsappreciatie van het
rapport inclusief de voorgestelde kabinetsinzet.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister een toelichting te geven op de rechtszaak
die de Europese Commissie is gestart tegen AstraZeneca.
51. Antwoord van het kabinet:
Momenteel kan hier om proces-technische redenen nog geen toelichting op worden gegeven.
We komen hier graag op een later stadium op terug.
Tevens vragen deze leden de Minister of het klopt het dat er een deal wordt gesloten
met Pfizer-BioNTech voor de aankoop van 1,8 miljard vaccins tot en met 2023. Zo ja,
welke voorwaarden worden afgesproken bij deze aankoop? Deze leden vragen voorts wat
de motivatie hierachter is en hoe wordt ingezet op risicospreiding door op meerdere
leveranciers in te zetten.
52. Antwoord van het kabinet:
Het klopt dat de EU met BionTech/Pfizer in gesprek is over een contract voor de periode
2022/23. De Minister van VWS zal u nog nader informeren over dit contract en de vaccinatiestrategie
voor de periode 2022/23.
Deze leden vragen de Minister naar de voortgang van COVAX, hoeveel vaccins er reeds
verstrekt zijn via dit systeem en aan welke landen, in hoeverre er al afspraken zijn
over de donatie van overtollige vaccins en welke inzet de EU pleegt via COVAX. Deze
leden vragen voorts of de voortgang van COVAX is te achterhalen via een dashboard.
Kan de Kamer periodiek worden geïnformeerd over de voortgang van het mechanisme? Deze
leden vragen daarop aansluitend hoe het staat met de voortgang van levering van vaccins
aan Afrika. Wordt dit voldoende door COVAX gedekt of dienen daar op andere manieren
vormen van steun te worden ontwikkeld?
53. Antwoord van het kabinet:
Op de site van de WHO31 is, met lichte vertraging, te zien welk land welke bedragen heeft toegezegd voor
de Access to COVID Tools Accelerator (ACT-A). Ook staan de bijdragen van de Europese Commissie in dit overzicht. COVAX
is één van de pilaren van ACT-A. De Europese Commissie en de lidstaten gezamenlijk
hebben momenteel 2,2 miljard Euro aan COVAX bijgedragen.
Alle inhoudelijke voortgang van COVAX is terug te vinden op de website van GAVI32. Hierop is onder meer te lezen dat COVAX momenteel 49 miljoen COVID-19 vaccins heeft
verscheept naar 121 deelnemende landen. Ook is op deze site te lezen dat de leveringen
ernstig belemmerd worden door het feit dat juist India een grote leverancier van vaccins
aan COVAX was, en dat deze leveringen voorlopig zijn opgeschort. Dit zal met name
een nadelige impact hebben op de beschikbaarheid van COVAX vaccins in de landen in
Afrika. Om deze impact te mitigeren, is COVAX onder meer naarstig op zoek naar andere
leveranciers. Ze zijn er op 3 mei jl in geslaagd 500 mln extra doses Moderna-vaccins
te contracteren. Daarnaast is COVAX in overleg met landen die, op termijn, vaccins
kunnen delen («dose sharing») en onderzoekt COVAX de herallocatie van beschikbare
vaccins naar landen die nu wachten op de in India geproduceerde vaccins. Voorts werkt
COVAX aan het opschalen van de productiecapaciteit in Afrika, dit is echter een midden-
tot lange termijnoplossing.
Het grootste knelpunt bij het toeleveren van vaccins aan Afrika lijkt vooral de beschikbaarheid
van vaccins op de wereldmarkt te zijn. Daarnaast zijn nog niet alle landen gereed
om grootschalige vaccinatiecampagnes uit te rollen. COVAX (met name via zijn partners
WHO, UNICEF) en de Wereldbank ondersteunen landen hierbij. Op de korte termijn lijkt
het niet zinvol om andere, parallelle steuntrajecten in te zetten. Wel kan op de lange
termijn gekeken worden naar ondersteuning van capaciteitsopbouw in Afrika. De Europese
Commissie is voornemens om dit samen met de lidstaten op te pakken onder het nieuwe
EU-externe financieringsinstrument NDICI.
Wat betreft de donatie van overtollige vaccins, is binnen de Europese Unie het Europese
Vaccine Sharing Mechanism in ontwikkeling. Uitgangspunt hierbij is dat donaties zoveel mogelijk via COVAX lopen.
Uitzonderingen hierop blijven evenwel mogelijk. Tot op heden zijn er nog geen concrete
toezeggingen van landen aan het Vaccine Sharing Mechanism omdat de meeste Europese landen zelf nog bezig zijn met het uitrollen van hun eigen
vaccinatieprogramma’s. Wel hebben inmiddels Frankrijk en Zweden direct vaccins gedoneerd
aan COVAX. Aanvullend heeft de Commissie recentelijk financiering verstrekt voor de
aankoop van 651.000 doses van BioNTech/Pfizer vaccins door de landen op de Westelijke
Balkan. De vaccinlevering van Pfizer aan de Westelijke Balkan staat los van de aankoop
van vaccins voor EU lidstaten en gaat ook niet ten koste van reeds gecommitteerde
leveringen aan de EU. De levering wordt gefinancierd vanuit het EU-instrument voor
pretoetredingssteun (IPA).
De leden van de CDA-fractie vragen voorts of de EU de genoemde Pfizer-BioNTech vaccins
zonder voorwaarden mag doorleveren of doorverkopen aan andere landen en/of COVAX.
54. Antwoord van het kabinet:
Het contract is nog in onderhandeling en biedt naar verwachting goede mogelijkheden
voor donatie en doorverkoop aan landen in nood buiten de EU en aan het COVAX-mechanisme.
Die mogelijkheden zullen niet onvoorwaardelijk zijn. Er zal bij donatie en doorverkoop
vooral gekeken worden of het ontvangende land instaat is de aansprakelijkheidsvoorwaarden
over te nemen.
Deze leden vragen de Minister of het klopt dat de Europese Commissie bezig is met
het maken van scenario's waarmee geschat wordt hoeveel vaccins de EU de komende twee
jaar nodig zal hebben. Wanneer dat het geval is, verzoeken deze leden de Minister
deze te delen met de Kamer zodra dit beschikbaar is. Deze leden vragen wanneer deze
scenario's openbaar gemaakt worden. Voorts vragen deze leden of het klopt het dat
er nu rekening gehouden wordt met een behoefte van 510 miljoen booster doses in 2022
en 2023 voor de gehele EU. Zo ja, op welke aannames is dit gebaseerd? Zo niet, met
welke aantallen wordt voor de komende twee jaar dan wel rekening gehouden? Deze leden
vragen voorts op welke vaccins zet de Europese Commissie in voor de komende twee jaar
en wordt dan alleen (of vooral) ingezet wordt op mRNA-vaccins. Deze leden vragen de
Minister wat het standpunt is van het kabinet over deze strategie.
55. Antwoord van het kabinet:
Momenteel wordt nagedacht over het aantal vaccins dat de EU in 2022/2023 nodig kan
hebben. Dergelijke aannames zijn nog met veel onzekerheid omringd, zo weten we op
dit moment nog niet hoe lang de huidige vaccins werkzaam blijven, of ze effectief
blijven tegen nieuwe varianten en of jongeren van boven de 12 ook gevaccineerd moeten
gaan worden.
Binnenkort zal de Minister van VWS uw Kamer informeren over de Nederlandse inzet voor
wat betreft een vaccin-portefeuille voor de periode 2022/2023.
De leden van de CDA-fractie verzoeken de Minister uitgebreid verslag te doen over
hetgeen besproken wordt over de Conferentie over de Toekomst van Europa voor aanvang
van het commissiedebat op 12 mei over de Conferentie over de Toekomst van Europa en
daarbij de nadruk te leggen op de participatie van Nederland.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister aan te geven wat de Nederlandse inbreng
wordt aangaande Rusland tijdens de Europese top en dan in het bijzonder omtrent de
ontwikkeling rondom Navalny. Tevens vragen deze leden hoe het staat met de mensen
uit de kring van Navalny. Klopt het dat een steeds grotere groep oppositie vast wordt
gezet?
56. Antwoord van het kabinet:
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 41 hecht het kabinet veel waarde aan
de bespreking van de EU-Ruslandrelatie in den brede tijdens de Europese Raad van 25 mei.
Het kabinet maakt zich in EU-verband hard voor het houden van druk op Rusland waar
het internationale normen over de belangen van de EU en haar lidstaten schaadt, via
het gezamenlijk aanspreken van Rusland. Tegelijkertijd pleit het kabinet voor het
openhouden van communicatiekanalen met de Russische autoriteiten, om escalatie van
spanningen te voorkomen en samenwerking te bevorderen op terreinen waar dit in het
belang van de EU is, zoals klimaatverandering en wapenbeheersing.
Het kabinet is zeer bezorgd over de ontwikkelingen rondom Alexei Navalny. Verschillende
medewerkers van zijn organisatie zijn recent gearresteerd. De stappen die de Russische
autoriteiten zetten tegen zijn organisatie zijn een ernstige inbreuk op fundamentele
en politieke vrijheden in Rusland en vragen om een duidelijke EU-reactie.
Deze leden vragen de Minister of er tijdens deze Raad Algemene Zaken extra of nieuwe
sancties in de maak zijn ter voorbereiding op de Europese top waar de relatie met
Rusland op de agenda staat.
57. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet blijft de ontwikkelingen, waar onder met betrekking tot Navalny, nauwgezet
volgen en maakt zich in EU-verband hard voor voldoende druk op Rusland waar het gaat
om internationale normen. In maart heeft het kabinet om die reden sancties afgekondigd
tegen vier hooggeplaatste Russen naar aanleiding van de arbitraire vervolging en veroordeling
van Alexei Navalny.
Het kabinet kan niet vooruitlopen op eventuele verdere stappen in EU-verband.
Deze leden vragen de Minister tevens de situatie in Russische gevangenissen te adresseren,
daarbij specifiek ingaand op de mensenrechten en de gezondheidssituatie.
58. Antwoord van het kabinet:
Het is bekend dat de omstandigheden in het Russische gevangeniswezen niet voldoen
aan internationale standaarden. De EU kaart zorgen hierover ook aan bij de Russische
autoriteiten. Ook in de Raad van Europa is regelmatig aandacht voor dit onderwerp.
Deze leden vragen de Minister aan te geven of het klopt dat Navalny lijdt aan TBC
en hoeveel TBC gevallen er bekend zijn in Russische gevangenissen.
59. Antwoord van het kabinet:
Het gevangenisziekenhuis waar Alexei Navalny werd opgenomen naar aanleiding van zijn
hongerstaking heeft aangegeven dat uit bloedtests bleek dat Navalny niet besmet was
met tuberculose of COVID-19. Wel uitte zijn persoonlijk arts op basis van zijn bloedwaarden
op 17 april grote zorgen over zijn gezondheid. Navalny heeft zijn hongerstaking op
23 april beëindigd na advies van zijn artsen.
Uit onderzoek van Europees Centrum voor Ziektepreventie en -bestrijding en de Wereldgezondheidsorganisatie33 blijkt dat in 2018 in totaal 7.291 gevallen van tuberculose zijn vastgesteld in gevangenissen
in Rusland.
De leden van de SP-fractie zien dat de Raad Algemene Zaken van 11 mei in het teken
zal staan van het DGC, de wereldwijde solidaire verdeling van de vaccins en de Conferentie
over de Toekomst van Europa. Deze leden zien na de behandeling in het Europees Parlement
dat er nog wel een aantal verschillen bestaan tussen de positie van het Europees Parlement
en de Europese Raad. Het Europees Parlement hecht terecht veel waarde aan het belang
van gratis testen om discriminatie op basis van inkomen te beperken. Waarom vindt
de Minister dit samen met anderen in de Europese Raad niet van belang? Door het stellen
van een prijskaartje op testen wordt er toch per definitie een onderscheid gemaakt
tussen zij die dit wel en niet kunnen betalen?
60. Antwoord van het kabinet:
Het Voorzitterschap van de Europese Unie zal namens de Raad onderhandelen met het
Europees Parlement om tot een verordening te komen. De Raadspositie is dat de certificaten
te allen tijde gratis dienen te zijn. Voor aanverwanten zaken, bijvoorbeeld testen,
mogen wel kosten in rekening worden gebracht. Dit is conform het huidige nationale
beleid waar reizigers betalen voor testen ten behoeve van die reis. Het kabinet zal
zich ervoor blijven inzetten dat de verordening ruimte blijft laten aan lidstaten
om eventueel kosten aan reizigers door te rekenen voor testen. Tegelijk moeten dergelijke
kosten niet dermate zijn dat dit leidt tot indirecte vaccinatiedwang. Deze mogelijk
discriminerende werking heeft de aandacht van het kabinet.
Kan het kabinet hiernaast aangeven hoe de Raad aankijkt tegen het amendement van het
Europees Parlement waarin het aangeeft dat mensen die een digitale groene pas hebben
niet geconfronteerd mogen worden met maatregelen als zelf-isolatie of quarantaine.
Het Europees Parlement stelt ook terecht dat er geen centrale database zou moeten
zijn van opgeslagen persoonsgegevens. Wat vindt de Minister van deze positie? Is de
Minister het met deze leden eens dat er een grote focus moet liggen op het beschermen
van privacy? Is de Minister op de hoogte van het feit dat over precies deze twee punten,
discriminatie en privacy, veel zorg is van mensenrechtenorganisaties die dit ook middels
een brief hebben geuit?
61. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet acht het van belang dat er nationaal altijd strengere maatregelen getroffen
kunnen worden indien de volksgezondheid hier om vraagt. Deze maatregelen moeten proportioneel
en non-discriminatoir zijn. Het kabinet is het daarom niet eens met het amendement
van het Europees Parlement dat mensen met een digitaal Groen Certificaat niet geconfronteerd
worden met aanvullende maatregelen.
Het kabinet kan zich vinden in amendementen ten aanzien van de bescherming van data.
Dit is eveneens de inzet geweest van Nederland tijdens de bespreking van de Raadsinzet.
De brief van mensenrechtenorganisaties is mij bekend. De daarin geuite zorgen sluiten
aan bij de inzet van het kabinet.
De leden van de SP-fractie zien dat het tempo omtrent de Conferentie van de Toekomst
van Europa er nu behoorlijk in zit. De rol en samenstelling van de plenaire vergadering
is echter een nieuw struikelblok. Nederland heeft als medeondertekenaar van het non-paper
al aangegeven dat de executive board alleen besluiten kan nemen. De COSAC-trojka staat
hier echter lijnrecht tegenover en vindt het ook logisch dat de plenaire vergadering
besluiten kan nemen omdat deze wel beter vertegenwoordigd zijn door de inwoners van
de lidstaten. Kan de Minister zijn licht schijnen op deze discussie en tevens ingaan
op het amendement dat door de COSAC-trojka hier al reeds over is ingediend? Wat vindt
de Minister van het feit dat het Europees Parlement, Frankrijk, Duitsland en Denemarken
zich min of meer al achter deze lijn van de COSAC-trojka hebben geschaard? Wat gaat
de Minister doen met de oproep van het Portugees Voorzitterschap om hier op korte
termijn een duidelijke positie over in te nemen? Ten slotte willen deze leden in het
licht van deze discussie graag duidelijk horen van de Minister wat hij eraan gaat
doen om nationale parlementen en de inwoners van de lidstaten echt een krachtige rol
te geven, waarin uiteraard ook dit soort bevoegdheden van belang zijn.
62. Antwoord van het kabinet:
Besluitvorming in de plenaire vergadering van de Conferentie is niet voorzien in de
Gezamenlijke Verklaring. De raad van bestuur zal de conclusies daarvan opstellen.
In de plenaire zullen de aanbevelingen van de nationale en Europese burgerpanels per
thema worden besproken. De inbreng van burgers vormt de basis voor de besluitvorming
in de raad van bestuur, waaronder de conclusies. Het kabinet ziet geen reden om van
de Gezamenlijke Verklaring af te wijken op dit punt en zal deze positie – richting
het Portugees Voorzitterschap – in de Raad Algemene Zaken naar voren brengen.
Voor het antwoord op uw vraag met betrekking tot de positie van nationale parlementen
verwijs ik graag naar het antwoord hierboven op de vraag daarover van leden van de
D66-fractie. Zoals in de Kamerbrief van 21 april jl.34 aan uw Kamer genoemd, zal kabinet het SCP vragen, aanvullend op het rapport uit 2018,
onderzoek te doen gericht op de vraag wat de Nederlandse burger wil van de Europese
Unie, en burgerconsultaties organiseren uitgevoerd door een externe organisatie. Hiernaast
bestaat er de mogelijkheid voor burgers, organisaties, nationale parlementen of overige
initiatiefnemers om eigen burgerconsultaties op te zetten. Tot slot hebben nationale
parlementen de gelegenheid hun zelfstandige rol te spelen als vertegenwoordiger van
hun burgers in de organen van de Conferentie.
De leden van de GroenLinks-fractie achten het urgent dat ontwikkelingslanden ook zo
snel mogelijk hun bevolking kunnen inenten. Is de Minister bereid om in navolging
van België ook te pleiten voor het opschorten van patenten om dit proces te versnellen,
zo vragen deze leden?35 Zo nee, waarom niet?
63. Antwoord van het kabinet:
De doelstelling van het kabinet is glashelder: we moeten er voor zorgen dat zo snel
mogelijk zo veel mogelijk vaccins worden geproduceerd en eerlijk verdeeld worden over
de wereld. Over dit doel is iedereen het eens.
Het kabinet steunt daarom de nieuwe directeur-generaal van de WTO, dr. Ngozi Okonjo-Iweala,
in haar pogingen om een «derde weg» te vinden binnen de discussie over de productie
van vaccins. Ook verwelkomt het kabinet de constructieve opstelling van de Verenigde
Staten. Zij geven aan zich binnen de WTO in te zetten voor een aangepaste waiver,
beperkt tot COVID-19 vaccins. Zij geven daarbij eveneens aan dat verdere uitwerking
daarvan vanwege de complexiteit van de vraagstukken niet eenvoudig zal zijn. Ook India
en Zuid Afrika hebben inmiddels aangegeven met een aangepast waiver-voorstel te komen.
Het kabinet zal dit ook verder op Europees niveau bespreken.
Daarbij merkt het kabinet wel op dat er bij een aangepaste waiver rekening gehouden
moet worden met een aantal zaken. Zo geldt bij de productie van geneesmiddelen in
het algemeen, en zeker voor vaccins, dat naast een eventuele licentie, met name overdracht
van vertrouwelijke kennis nodig is. Het delen van dergelijke vertrouwelijke kennis
kan, anders dan weleens wordt gesuggereerd, niet worden afgedwongen. Opschorting van
intellectuele eigendomsrechten leidt niet tot het (verplicht) delen van voor productie
benodigde kennis, en er bestaat zelfs een risico dat het de bestaande vrijwillige
samenwerking en overdracht van knowhow kan verstoren. We moeten er daarnaast voor
waken maatregelen te nemen die mogelijk afbreuk kunnen doen aan de prikkels voor innovatie
en investeringen in nieuwe vaccins en geneesmiddelen of de bereidwilligheid van partijen
om kennis te delen en (nieuwe) samenwerkingen aan te gaan. Over deze aspecten dient
verder gesproken te worden binnen de WTO.
Om geen tijd te verliezen moet, terwijl verdere discussie over een aangepast waiver-voorstel
loopt, de internationale gemeenschap zich inspannen om bestaande knelpunten voor de
productie van vaccins, zoals een gebrek aan grondstoffen of gekwalificeerd personeel
voor productielocaties, aan te pakken. Ook moet de internationale gemeenschap matchmaking
tussen bedrijven met capaciteit en bedrijven met kennis van vaccinproductie verder
op gang brengen, bijvoorbeeld via de recent aangekondigde COVAX manufacturing taskforce
van de WHO.
Tevens vragen deze leden op welke wijze de EU-samenwerking met het multilaterale initiatief
COVAX verloopt en wat de precieze opbrengst hiervan is.
64. Antwoord van het kabinet:
De Europese Commissie en de lidstaten zijn gezamenlijk een van de grootste donoren
van COVAX. De Commissie is, net als andere doneren waaronder Nederland, ook vertegenwoordigd
in de COVAX AMC Investors Group. In het antwoord op vraag 53 wordt verwezen naar een site waar een actueel overzicht
is te vinden over de opbrengst van alle donaties aan COVAX tot nu toe.
Los van de financiële bijdrage aan COVAX wordt momenteel gekeken of, en zo ja hoe,
de Europese lidstaten hun toekomstige surplus aan vaccins kunnen doneren aan COVAX
via het momenteel in ontwikkeling zijnde EU Vaccine Sharing Mechanism.
De leden van de GroenLinks-fractie achten het belangrijk dat er spoedig een beslissing
wordt gemaakt over het organiseren van een IGC met Albanië en Noord-Macedonië. Kan
de Minister toelichten of er meer landen zijn, naast Nederland, waarbij meer draagvlak
moet worden gecreëerd voor het organiseren van een IGC met Albanië, aangezien hierbij
wel al is ingestemd met het concept-onderhandelingsraamwerk?
65. Antwoord van het kabinet:
Zoals bekend besloot de Raad in maart 2020 dat de eerste IGC met Albanië kan plaatsvinden
als is voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in de raadsconclusies van die Raad.
Wanneer Albanië aan de voorwaarden voldoet zal dit moeten blijken uit een nieuw rapport
van de Commissie, zoals tevens geconcludeerd door de Raad. Ondanks het uitblijven
van formele overeenstemming over het onderhandelingsraamwerk en het nieuwe rapport
van de Commissie, blijft een deel van de lidstaten aandringen op het spoedig plaatsvinden
van de eerste IGC. Voor het kabinet is het houden van de eerste IGC pas aan de orde
als overtuigend is voldaan aan de voorwaarden van de Raad en dit blijkt uit een nieuw
rapport van de Commissie. Het belang van een nieuw rapport over de voortgang ter voorbereiding
op de besluitvorming wordt ook benadrukt door een aantal andere lidstaten.
Kan de Minister toelichten welke bezwaren voor Bulgarije weg moeten worden genomen
om in te stemmen met het organiseren voor een IGC met Noord-Macedonië? Wordt er in
EU-verband aan gewerkt dat deze bezwaren worden weggenomen?36
66. Antwoord van het kabinet:
Bulgarije kan niet instemmen met het onderhandelingsraamwerk voor Noord-Macedonië
vanwege onenigheid over de geschiedenis, taal en naam van het land. Het Voorzitterschap
werkt hard aan een oplossing en wordt hierin ondersteund door lidstaten.
De leden van de FVD-fractie lezen in de geannoteerde agenda over de «Digital Green
Pass» het volgende: «Het instrument moet niet leiden tot (indirecte) vaccinatiedwang.».
Heel mooi, zo menen deze leden. Helaas hebben deze leden, zowel bij een eerder schriftelijk
overleg hierover, als een commissiedebat met de Minister van Buitenlandse Zaken, als
een wetsoverleg met Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, ondanks dat daar
meerdere keren om is gevraagd en deze leden hierover bovendien al weken schriftelijke
vragen hebben uitstaan, nog geen enkel (!) voorbeeld van «indirecte vaccinatiedrang»
in dit verband mogen vernemen. Mogen deze leden daaruit inmiddels concluderen dat
«indirecte vaccinatiedwang» simpelweg (op theoretische gronden?) niet kan voorkomen
wat het kabinet betreft en het concept dus leeg is? Hoe weet het kabinet, zonder dat
deze leden hierover een discussie hebben kunnen voeren, dit zo zeker? Waarom wordt
dit concept, dat immers leeg is, genoemd door het kabinet? Als er wel sprake van indirecte
vaccinatiedrang kan zijn (het concept is dus niet leeg), waar ligt dan voor het kabinet
de grens tussen wel en geen indirecte vaccinatiedwang? Dat moeten de Nederlandse overheid
immers toch weten in aanloop naar de Raad Algemene Zaken van 11 mei? Kan het kabinet
op zijn minst één concreet voorbeeld geven van «indirecte vaccinatiedwang» waartoe
een DGC toe zou kunnen leiden? Hoe gaat het kabinet dit voorkomen?
67. Antwoord van het kabinet:
De concept verordening «Digitaal Groen Certificaat» gaat niet in op de toepassing
van het certificaat. Lidstaten bepalen zelf of zij een digitaal groen certificaat
zullen inzetten om maatregelen voor inreizen te versoepelen. Nederland zet zich ervoor
in dat er naast een bewijs op basis van vaccinatie, een alternatief beschikbaar is
omdat je hiermee indirecte drang of dwang voorkomt. Nederland kan dit niet afdwingen
bij andere Lidstaten want de toepassing van een vaccinatie, test, herstelcertificaat
in relatie tot reizen is een nationale competentie. Gezien de huidige epidemiologische
situatie en de ontwikkelingen ten aanzien van varianten van zorg acht het kabinet
het noodzakelijk om nationaal voorwaarden te verbinden aan reizen, en deze voorwaarden
in Europees verband te coördineren. Zolang die situatie zich voordoet zullen er maatregelen
dan wel voorwaarden gelden voor reizigers. Omdat lidstaten hier eigen afwegingen in
maken zou het kunnen dat andere lidstaten maatregelen enkel versoepelen op basis van
een vaccinatiecertificaat, tot nu toe hebben we geen signalen dat lidstaten enkel
vaccinatiecertificaten gaan accepteren zonder alternatieven.
IV. Reactie op de motie van het lid Groothuizen c.s. over onderzoek om Polen voor
het Europese Hof van Justitie te dagen (Kamerstuk 35 570 VI, nr. 58)
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van het kabinet. Deze
leden zijn blij te lezen dat het kabinet de zorgen van deze leden deelt, maar onderschrijven
niet de conclusie dat artikel 259 VWEU een te zwaar middel zou zijn om nu in te zetten.
De rechtsstaat in Polen wordt steeds verder uitgekleed door de Poolse regering, en
de Europese Commissie blijft terughoudend. Deze leden zijn dan ook van mening dat
de mogelijkheid om artikel 259 VWEU in te zetten wel op tafel moet blijven liggen.
Deze leden zijn blij dat de Minister van Buitenlandse Zaken in het algemeen overleg
Raad Algemene Zaken van 15 april 2021 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2321) heeft toegezegd nogmaals over deze mogelijkheid te gaan praten met onder andere
Denemarken. Kan het kabinet deze leden informeren over de stand van zaken rondom de
uitvoering van deze toezegging?
68. Antwoord van het kabinet:
De genoemde toezegging gedaan in het Commissiedebat van 15 april jl. ziet op een nog
niet aangenomen motie die momenteel besproken wordt in het Deens parlement. Het is
in eerste instantie aan de Deense regering hierop te reageren. Wel heeft Nederland
op ambtelijk niveau aan Denemarken laten weten graag samen op te trekken als het gaat
om het opkomen voor de rechtsstaat in de Europese Unie in het licht van de zorgelijke
ontwikkelingen in onder meer Polen. Daar is door Denemarken positief op gereageerd.
V. Kabinetsreactie op verslag Europese Commissie inzake visumvrijstelling
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Europese Commissie oordeelt dat alle acht
de landen nog steeds voldoen aan de gestelde voorwaarden voor afschaffing van de visumplicht.
Deze leden vragen het kabinet toe te lichten hoe specifiek en concreet de Europese
toetsingscriteria zijn op die terreinen waar juist verbeteringen nodig zijn: het aanhoudend
aantal ongegronde asielaanvragen (uit onder andere Georgië, Moldavië, Albanië) en
de zorgelijke situatie ten aanzien van de opvang van migranten en vluchtelingen in
specifiek Bosnië en Herzegovina. Deze leden lezen dat Nederland op de genoemde punten
zorgen heeft en vragen hierop naar de positie van het kabinet. Deze leden vragen voorts
wanneer deze zorgen in de ogen van zowel de EU als in de ogen van het kabinet, voldoende
worden geadresseerd en wanneer en in welke omvang deze zorgen reden kunnen zijn om
te oordelen dat landen niet meer voldoen aan de gestelde voorwaarden voor afschaffen
van de visumplicht?
69. Antwoord van het kabinet:
De gestelde voorwaarden voor afschaffing van de visumplicht voor de Westelijke Balkan
landen zijn vastgelegd in Visa Liberalisation Roadmaps (Albanië, Bosnië en Herzegovina, Montenegro, Noord-Macedonië en Servië) en voor de
Oostelijk Partnerschap landen in Visa Liberalisation Action Plans (Georgië, Moldavië en Oekraïne). In deze documenten zijn voor ieder land op diverse
terreinen voorwaarden en benchmarks gesteld, onder andere op het gebied van migratie, asiel en grensbeheer. In verordening
nr. 2018/180637 artikel 8, lid 4 is vastgelegd dat de Commissie moet toezien op de voortdurende naleving
van deze specifieke criteria die aan de toekenning van de visumvrijstelling voor de
betrokken derde landen ten grondslag lagen. Nederland houdt de ontwikkelingen ten
aanzien van deze landen, waaronder de instroom van asielzoekers uit die landen naar
Nederland, ook voortdurend in de gaten.
Bij de visumliberalisatie van de landen van de Westelijke Balkan in 2011 besloten
een opschortings-, oftewel noodremmechanisme in te voeren dat voorziet in tijdelijke
schorsing van visumliberalisatie in bepaalde noodsituaties, indien er sprake is van
een toename van irreguliere migratie, ongegronde asielaanvragen of afgewezen terug-
en overnameverzoeken van eigen onderdanen. In maart 2017 is dit opschortingsmechanisme
verder versterkt.
In verordening nr. 2018/1806 artikel 8, lid 2 staan de specifieke criteria uitgewerkt
op basis waarvan het noodremmechanisme kan worden ingeroepen. Voor ongegronde asielaanvragen
staat het volgende criterium opgenomen: een wezenlijke toename van het aantal asielaanvragen
door onderdanen van dat derde land waarvoor het aantal ingewilligde aanvragen laag
is, over een periode van twee maanden, in vergelijking met dezelfde periode van het
voorgaande jaar of met de laatste twee maanden vóór het ingaan van de vrijstelling
van de visumplicht, precies gedefinieerd in artikel 8, lid 2 b).
Als een lidstaat constateert dat een derde land aan een van deze criteria voldoet,
kan dat een reden zijn om het noodremmechanisme te activeren door de Commissie een
notificatie te sturen met het verzoek te onderzoeken of er voldoende aanleiding is
de visumliberalisatie voor een van deze landen tijdelijk op te schorten. Conform artikel
8, lid 3 kan de Europese Commissie zelf ook besluiten het noodremmechanisme voor een
bepaald land te activeren, op basis van de gestelde criteria onder lid 2.
In het geval dat het Kabinet constateert dat een derde land aan deze criteria voldoet,
zal het Kabinet de optie van een beroep op het noodremmechanisme overwegen. Daarbij
blijft een zorgvuldige afweging van diverse korte en lange termijn belangen en resultaten
geboden, alsook de ontwikkeling van het EU krachtenveld en draagvlak voor het opschorten
van de visumvrijheid met dat derde land.
De leden van de D66-fractie vragen het kabinet voorts verder toe te lichten hoe deze
problemen verder geadresseerd worden in de genoemde besprekingen inzake de voorstellen
van de Europese Commissie voor een nieuw Pact voor Migratie en Asiel. Deze leden vragen
het kabinet toe te lichten hoe het verdere proces rond de verschillende verordeningen
uit dit pact er uitziet. Wat is reeds gestart, in welke fase bevindt zich welk traject
en wat is de verwachte planning van zowel het gehele pact als de onderliggende specifieke
verordeningen?
70. Antwoord van het kabinet:
Zoals bij uw Kamer bekend biedt de Commissie met deze voorstellen een alomvattend
raamwerk voor het EU migratie- en asielbeleid op zowel de interne als externe dimensie.
Voor het kabinet bieden de voorstellen van de Commissie een goede basis om tot een
voorspelbaar, degelijk en crisis-bestendig asiel- en migratiestelsel te komen dat
zorgt voor een eerlijkere lastenverdeling.
De besprekingen van de voorstellen van het Pact worden op dit moment op technisch
niveau in verschillende Raadswerkgroepen in Brussel gevoerd. Dit nadat er onder het
Duits Voorzitterschap weinig consensus gevonden kon worden op de hoofdlijnen van de
voorstellen.
Het kabinet blijft zich inspannen conform de eerdere inzet en binnen de kaders die
zijn gesteld in de verschillende BNC-fiches inzake de Commissievoorstellen op het
gebied van asiel en migratie38. Uw Kamer wordt op de hoogte gehouden van de onderhandelingen middels de geannoteerde
agenda's en de verslagen van de JBZ-Raden.39
VI. Ervaringen eerste periode na aflopen overgangsperiode Brexit
De leden van de VVD-fractie vinden de EU-VK-relatie een belangrijk punt op de agenda.
Deze leden achten goede betrekkingen met het Verenigd Koninkrijk van groot belang,
maar delen de zorg van het kabinet en de Europese Commissie over het eenzijdig verlengen
van de coulance periode door het VK. Deze leden steunen dan ook de inzet van het kabinet
en de Europese Commissie dat volledige implementatie van het Protocol de manier is
om de Goede Vrijdag Akkoorden te respecteren en de integriteit van de interne markt
te beschermen zonder een harde grens op het Ierse eiland te creëren. Deze leden lezen
dat er met het VK gesprekken worden gevoerd om tot een gezamenlijk werkplan te komen
om uitstaande problemen op te lossen. Kan het kabinet nader toelichten welke problemen
dit dan zijn en in hoeverre die in de weg staan van een spoedige implementatie? Tevens
zouden deze leden het kabinet willen vragen om een nadere toelichting op de gezamenlijk
outreach van de Europese Commissie en het VK waar in dit kader aan wordt gerefereerd.
71. Antwoord van het kabinet:
Op 8 december 2020 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2253) zijn de EU en het VK in het Gemengd Comité tot overeenstemming gekomen over de toen
nog openstaande punten bij de implementatie van het terugtrekkingsakkoord, waaronder
het Protocol Ierland/Noord-Ierland. Met deze besluiten werd verzekerd dat het Protocol
per 1 januari 2021 – het moment dat de overgangsperiode afliep – operationeel kon
worden. Uw Kamer is op 27 december 2020 per brief over deze punten van overeenstemming
geïnformeerd.40 Onderdeel van de toen nog openstaande punten was de levering van voedselproducten
aan Noord-Ierse supermarkten vanuit Groot-Brittannië. Het VK legde een verklaring
af waarin een tijdelijke coulanceperiode van drie maanden werd aangekondigd. In die
verklaring werd expliciet door het VK gesteld dat deze periode niet te verlengen is.
Deze uitzonderlijke en tijdelijke regeling is tot stand gekomen in goed overleg tussen
beide partijen in het Gemengd Comité. Op 3 en 4 maart jl. kondigde de Britse regering
echter unilateraal een verlenging van de coulanceperiode aan41 zonder de EU-covoorzitter van het Gemengd Comité daarover vooraf te informeren. Hiermee
schendt het VK niet alleen de afspraken in het Protocol Ierland/Noord-Ierland maar
ook de afspraak uit het terugtrekkingsakkoord om te goeder trouw te handelen. Om die
reden is de Europese Commissie een tweetal juridische procedures tegen het VK gestart.42
De Europese Commissie is sindsdien met het VK overeengekomen dat een werkplan wordt
opgesteld waarin de openstaande punten ten aanzien van de volledige implementatie
van het Protocol worden geadresseerd. De inhoud van het werkplan ziet ondermeer op
nog volledig te implementeren onderdelen van het protocol, o.a. op het terrein van
postpakketten en medicijnen. Een aantal van deze punten is ook genoemd door Minister
Gove in zijn brief aan vicePresident Šefčovič van 2 februari jl.43 en in de brief van vicePresident Šefčovič aan Minister Frost van 15 maart jl.44
Het VK en de Europese Commissie zijn ook overeengekomen om gezamenlijke gesprekken
te voeren met betrokkenen in Noord-Ierland. In dit kader hielden vicePresident Šefčovič
en Minister Gove op 19 februari jl. consultaties met het maatschappelijk middenveld
en het bedrijfsleven. De afspraak is herbevestigd door vicePresident Šefčovič na zijn
laatste ontmoeting met Minister Frost op 16 april jl.45 Op 24 april jl. vonden wederom twee gezamenlijke bijeenkomsten plaats met het maatschappelijk
middenveld en het bedrijfsleven.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief «Ervaringen
eerste periode na aflopen overgangsperiode Brexit» (Kamerstuk 35 393, nr. 36). Deze leden lezen dat het VK voornemens was om per 1 april verdere importcontroles
te handhaven. Wat is hier nu de stand van zaken van? Zijn die al ingevoerd en in hoeverre
ondervindt het Nederlandse exporterende bedrijfsleven daar hinder van?
72. Antwoord van het kabinet:
Op 11 maart jl. maakte het VK bekend de invoering van volgende fases van het Border Operating Model (BOM) uit te stellen tot resp. 1 oktober a.s. en 1 januari 2022, met afronding in
maart 2022. Dit betekent dat het exporterend bedrijfsleven in de EU nog wat meer tijd
heeft gekregen om zich goed voor te bereiden op de veranderingen aan de Britse zijde
van de grens. Op het moment dat een nieuwe fase van het BOM ingaat zal dat voor bedrijven
die goederen naar het VK exporteren waarvoor nieuwe vereisten van kracht worden, betekenen
dat zij vanaf die datum zullen moeten voldoen aan deze nieuwe vereisten.
Is er een daling in de export naar het VK zichtbaar ten opzichte van de situatie voor
1 april?
73. Antwoord van het kabinet:
Op moment van schrijven zijn de gevraagde gegevens nog niet beschikbaar. Eind mei
ontvangt uw Kamer een brief met actuele cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek
(CBS) met betrekking tot de handel met het VK in 2020 en begin 2021. Omdat de invoering
van het Border Operating Model is uitgesteld tot 1 oktober a.s. ligt het niet in de rede om veranderingen in exportstromen
rond 1 april jl. te verwachten.
Is het kabinet voornemens om geld uit de Europese Brexitreserve te gebruiken om deze
sector te ondersteunen?
74. Antwoord van het kabinet:
Zoals aan uw Kamer aangegeven46 onderzoekt het kabinet nog hoe de middelen uit de Brexit Adjustment Reserve (BAR)
waar Nederland aanspraak op kan maken het meest effectief besteed kunnen worden en
heeft het daarbij bijzondere aandacht voor de visserijsector, mede gelet op de motie
van het lid Bisschop47 en de motie van het lid Van der Graaf c.s.48 Zodra meer bekend is over de uitwerking en de nationale uitvoering van de BAR, inclusief
de budgettaire verwerking, wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Deze leden begrijpen dat er door de coronapandemie weinig personenverkeer is geweest
tussen het VK en Nederland. Deze leden hopen van harte dat de grenscontroles voor
personen soepel blijven verlopen nadat de reisbeperkende maatregelen zijn opgeheven.
Deze leden maken zich nog wel zorgen over de positie van EU-burgers in het VK. In
januari bereikte deze leden berichten dat Britse grenswachten EU-burgers die terugkeerden
naar het VK om «settled status» certificaten vraagt. De deadline voor het aanvragen
van deze certificaten is pas in juni waardoor veel EU-burgers die nog niet hadden.
Is de Minister bekend met deze problematiek? Hoe staat deze er nu voor? Zijn er bij
de Nederlandse ambassade of bij de EU-delegatie in Londen meer situaties bekend waar
EU-burgers tegen problemen aanliepen vanwege hun burgerschap? Kan het kabinet een
overzicht geven van de problemen die zij zijn tegengekomen of die zij nog voorzien
in de toekomst?
75. Antwoord van het kabinet:
De positie van burgers heeft de blijvende en prioritaire aandacht van dit kabinet.
Het kabinet is niet bekend met systematische problemen van Nederlandse burgers die
naar het VK reizen die samenhangen met het moeten aantonen van hun (pre) settled status aan de Britse grens. Het is echter niet uit te sluiten dat er individuele incidenten
van deze strekking hebben plaatsgevonden. Het kabinet monitort samen met de Europese
Commissie op verschillende manieren of de afspraken uit het burgerrechtengedeelte
van het terugtrekkingsakkoord door het VK worden nagekomen en of EU burgers in het
VK tegen problemen aanlopen. Dit gebeurt onder meer via het Gespecialiseerd Comité
burgerrechten, waarin de Europese Commissie en het VK onderling problemen bespreken
en afstemmen over oplossingsrichtingen. In voorbereiding op zo’n Gespecialiseerd Comité
gaat het kabinet via de Nederlandse ambassade in Londen na of er (systematische) problemen
zijn geconstateerd zodat de Europese Commissie deze kan opbrengen tijdens dit gespecialiseerd
comité.
Tevens maakt de EU delegatie in Londen wekelijks een rapport op over de rechten van
EU burgers in het VK. Deze rapporten dienen mede als input om eventuele problemen
te bespreken en op te lossen. Bovendien blijven de rechten van burgers onderwerp van
gesprek in de contacten met het VK op alle niveaus. Ook zet de Nederlandse ambassade
in Londen zich in om, samen met de EU delegatie in het VK en in aanvulling op de activiteiten
die de Britse autoriteiten zelf ontplooien, de Nederlanders in het VK te bereiken
en op die manier eventuele (systematische) problemen te achterhalen en te adresseren.
Zo vonden er in februari en april 2021 nog online informatiesessies plaats om Nederlanders
in het VK voor te lichten over de gevolgen van Brexit op hun deelname in het maatschappelijk
verkeer. Het kabinet heeft het vertrouwen en de positieve ervaring dat eventuele (systematische)
problemen die samenhangen met de implementatie van het burgerrechtengedeelte adequaat
en snel kunnen worden opgelost via de nauwe contacten die Nederland en de EU onderhouden
met de Britse autoriteiten op dit onderwerp. Hierbij tekent het kabinet aan dat er
sinds het aflopen van de overgangsperiode veel veranderingen hebben plaatsgevonden
voor EU burgers in het VK en dat aanpassing aan de nieuwe situatie als vanzelfsprekend
(incidentele) problemen met zich mee kan brengen.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister waarom de Brexit niet op de agenda
van de RAZ staat, en of de Minister de mening deelt dat de Brexit komende periode
standaard op de agenda zou moeten staan tot dat de EU en het VK een nieuw handelsverdrag
hebben gesloten en de relatie in rustig vaarwater is beland.
76. Antwoord van het kabinet:
Op 24 december 2020 bereikten de onderhandelaars van de EU en het VK een akkoord over
de toekomstige relatie tussen de EU en het VK. Het met het VK bereikte resultaat omvat
drie overeenkomsten: de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst, een aanvullende Informatiebeveiligingsovereenkomst
en een Civiel Nucleaire overeenkomst.49 Voor de leesbaarheid wordt kortweg gesproken over de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst
(HSO) tussen de EU en het VK. Dit akkoord werd vanaf 1 januari 2021 voorlopig toegepast
en is, na goedkeuring van het Europees Parlement op 27 april en sluiting door de Raad
op 29 april, op 1 mei jl. in werking getreden. Het Portugees voorzitterschap heeft
de EU-VK betrekkingen niet geagendeerd voor de Raad Algemene Zaken van 11 mei. De
EU-VK relatie staat wel geagendeerd voor de Europese Raad van juni a.s.
Deze leden vragen de Minister een toelichting te geven op de voortgang van de ontwikkelingen
aan de Ierse grens. Tevens vragen deze leden hoe het staat met de inbreukprocedure
die de EU is gestart over de grenssituatie.
77. Antwoord van het kabinet:
In reactie op de unilaterale verlenging van de coulanceperiode met betrekking tot
de implementatie van afspraken in het Protocol Ierland/Noord-Ierland door het VK heeft
de Europese Commissie op 15 maart via twee verschillende sporen de eerste stappen
gezet om tot een oplossing te komen. Ten eerste is de Commissie de administratieve
fase van een inbreukprocedure gestart tegen het VK, op basis van het schenden van
afspraken uit het Protocol Ierland/Noord-Ierland (o.a. artikel 5 van het Protocol
en specifieke bepalingen met betrekking tot het verkeer van goederen en het vervoer
van huisdieren). Middels een aanmaningsbrief heeft de Commissie het VK opgeroepen
spoedig maatregelen te treffen om de afspraken in het Protocol volledig na te leven.
De Commissie heeft het VK tot 15 mei gegeven om op deze brief te reageren. Ten tweede
heeft Maroš Šefčovič, covoorzitter namens de EU van het Gemengd Comité, een oproep
gestuurd aan Minister David Frost (covoorzitter namens het VK) met het verzoek om
de door het VK aangekondigde unilaterale verlenging van de coulanceperiode binnen
het Protocol Ierland/Noord-Ierland terug te draaien en niet ten uitvoer te brengen.
Het VK heeft aangegeven niet voornemens te zijn de verlenging van de coulanceperiode
te rectificeren, maar wel de implementatie van het Protocol te onderschrijven. Indien
het Gemengd Comité er niet in slaagt het geschil via overleg op te lossen, kan het
geschil worden voorgelegd aan een arbitragepanel op basis van artikel 170 van het
terugtrekkingsakkoord.
Zoals reeds met uw Kamer gedeeld50 vinden er momenteel constructieve gesprekken plaats tussen de Europese Commissie
en het VK om tot gezamenlijke oplossingen voor de openstaande kwesties te komen. Het
kabinet steunt deze aanpak van de Commissie en zal blijven onderstrepen dat volledige
implementatie van het Protocol Ierland/Noord-Ierland de enige manier is om de Goede
Vrijdag (Belfast) akkoorden te respecteren, de integriteit van de interne markt te
beschermen en een harde grens op het Ierse eiland te voorkomen.
Het Europees Parlement heeft overeenstemming bereikt over de Brexit deal, deze leden
vragen de Minister wanneer de deal nu volledig in werking treedt en welke kanttekening
het Europees Parlement heeft gezet bij de deal.
78. Antwoord van het kabinet:
De Brexit deal, ofwel de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst (HSO), de Informatiebeveiligingsovereenkomst
(SIA) en de Civiel Nucleaire overeenkomst zijn op 1 mei jl. formeel in werking getreden,
zoals gemeld aan uw Kamer op 28 april jl.51 De drie akkoorden werden sinds 1 januari 2021 reeds voorlopig toegepast, in afwachting
van de afronding van het ratificatieproces.
Het Europees Parlement schaarde zich eind april met een overtuigende meerderheid achter
de HSO, met 660 stemmen voor, 5 tegen en 32 onthoudingen. Het Europees Parlement maakte
daarbij duidelijk dat dit geen carte blanche is: gemaakte afspraken moeten worden nageleefd, ook die uit het terugtrekkingsakkoord,
en in het bijzonder de afspraken met betrekking tot het Protocol Ierland/Noord-Ierland.
Deze leden vragen de Minister voorts welke gevolgen de goedkeuring door het Europees
Parlement heeft voor de situatie in Ierland. Deze leden vragen de Minister hoe te
voorkomen dat de relatie tussen EU en het VK escaleert over de Ierse kwestie.
79. Antwoord van het kabinet:
De goedkeuring van de HSO staat formeel los van de implementatie van het Protocol
Ierland/Noord-Ierland, dat onderdeel vormt van het terugtrekkingsakkoord dat op 1 februari
2020 in werking trad en waarin voorwaarden zijn afgesproken voor de terugtrekking
van het VK uit de EU. Zoals reeds in antwoord op bovenstaande vragen werd aangegeven,
steunt het kabinet de aanpak van de Europese Commissie en zal het blijven onderstrepen
dat volledige implementatie van het Protocol Ierland/Noord-Ierland de enige manier
is om de Goede Vrijdag (Belfast) akkoorden te respecteren, de integriteit van de interne
markt te beschermen en een harde grens op het Ierse eiland te voorkomen.
VII. Overig
De leden van de PVV-fractie vragen of het klopt het dat bondskanselier Merkel heeft
gezegd dat Europa op het gebied van gezondheid meer bevoegdheden nodig heeft. Zo ja,
is de Minister het met deze leden eens dat dit een heel slecht idee is en dat daar
nooit mee ingestemd moet worden? Is er draagvlak in de Europese Raad om de EU meer
bevoegdheden te geven op dit gebied?
80. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet is bekend met mediaberichten over deze uitspraak van bondskanselier Merkel.
Het kabinet is geen voorstander van een verdragswijziging. Dit leidt af van het aanpakken
van grote uitdagingen waar de EU nu voor staat zoals klimaat, veiligheid, migratie,
gezondheid. Het adresseren van deze uitdagingen is volgens het kabinet mogelijk binnen
het kader van de huidige verdragen – ook op gezondheid. Een meerderheid van de lidstaten
is geen voorstander van een verdragswijziging.
De organisatie van de gezondheidszorg is een nationale competentie en daar hecht het
kabinet aan. Het kabinet acht het wel belangrijk om nationale maatregelen ter bestrijding
grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen virus zoveel mogelijk te coördineren
in de EU om op die manier een lappendeken van regels te voorkomen. Ook wil het kabinet
met de EU partners graag bezien hoe samenwerking ons kan helpen om te komen tot het
voorkomen van pandemieën als deze en een zo goed mogelijke response, wanneer voorkomen
niet mogelijk blijkt.
De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet nog een keer duidelijk uiteen te zetten
waarom er op 30 april geen gebruik is gemaakt van het voor Nederland gereserveerde
geld uit het Herstelfonds middels een formele aanvraag bij de Europese Commissie.
Deze leden verzoeken het kabinet tevens aan te geven wat de voortgang van de Nederlandse
aanvraag is en wat het volgende moment van aanvragen is. Deze leden vragen de Minister
wanneer het kabinet met voorstellen voor de aanvraag van Nederland uit het herstelfonds
naar de Kamer komt.
81. Antwoord van het kabinet:
Nederland maakt aanspraak op iets minder dan 6 miljard euro aan subsidies. Nederland
streeft naar een ambitieus herstelplan dat een coherent geheel is van hervormingen
en investeringen. Gezien de timing en het belang van het herstelplan, heeft het kabinet
in november jl. besloten dat een volgend kabinet het definitieve herstelplan voor
Nederland zal indienen. Dit proces stelt de volgende regering in staat om te beslissen
welke hervormingen en investeringen zij de komende jaren zal doorvoeren. Nederland
is daarom voor de timing van het indienen van het herstelplan afhankelijk van de duur
van de formatie. Op dit moment worden kansrijke maatregelen voor het Nederlandse herstelplan
op ambtelijk niveau in kaart gebracht. Het volgende moment van aanvragen is formeel
tussen 15 oktober 2021 en 30 april 2022, maar de Commissie is bereid flexibiliteit
te tonen m.b.t. het moment van indienen mocht dit voor die tijd zijn. De latere indiening
van het plan heeft geen consequenties voor de omvang van de aanspraak die Nederland
kan doen op de financiering uit de Recovery and Resilience Facility.
De leden van de FVD-fractie lezen over de relatie tussen EU en Zwitserland: «Tot op
heden is over dit onderhandelingsresultaat geen politiek akkoord bereikt, omdat Zwitserland
met enkele elementen van de overeenkomst nog niet kan instemmen.» Moeten deze leden
uit het woordje «nog» in deze zin concluderen dat het kabinet nu al weet dat Zwitserland
uiteindelijk zal gaan instemmen? Hoe weet het kabinet dit?
82. Antwoord van het kabinet:
De Europese Commissie en Zwitserland hebben vijf jaar onderhandeld over een nieuw
institutioneel kaderovereenkomst (IFA). Het onderhandelingsresultaat is tot stand
gekomen doordat beide partijen over en weer concessies hebben gedaan, juist omdat
beide partijen een gezamenlijk belang hebben bij een hechte relatie en daarom de wens
naar elkaar hebben uitgesproken om de institutionele relaties te moderniseren. Recentelijk
heeft Zwitserland echter op politiek niveau aangegeven dat het met enkele elementen
uit het onderhandelingsresultaat niet akkoord kan gaan. Gesprekken tussen de Europese
Commissie en Zwitserland zijn erop gericht om een oplossing te vinden. De uitkomsten
van deze gesprekken en de gevolgen voor het IFA staan niet al vast.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Belhaj, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
E.M. Witzke, adjunct-griffier