Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het voornemen voor een aanwijzing aan de Nederlandse Zorgautoriteit over een experiment administratieve lastenverlichting tijdschrijven gespecialiseerde ggz en fz
29 515 Aanpak regeldruk en administratieve lasten
Nr. 450 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 28 oktober 2020
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport over de brief van 9 juni 2020 over ver het voornemen voor een aanwijzing aan
de Nederlandse Zorgautoriteit over een experiment administratieve lastenverlichting
tijdschrijven gespecialiseerde ggz en fz (Kamerstuk 29 515, nr. 445).
De vragen en opmerkingen zijn op 30 juni 2020 aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 26 oktober 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Lodders
De adjunct-griffier van de commissie, Clemens
Inhoudsopgave
blz.
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
II.
Reactie van de Staatssecretaris
5
I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie, CDA-fractie, D66-fractie en PvdA-fractie
De leden van de fracties van VVD, CDA, D66 en PvdA maken graag van de gelegenheid
gebruik vragen te stellen over het voornemen van de Staatssecretaris een aanwijzing
te geven aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om te komen tot administratieve lastenverlichting
door het deels laten vervallen van het registreren van zogenaamde indirecte tijd in
het kader van de bekostiging van de gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg (ggz)
en forensische zorg (fz).
Aanleiding
Gezien de problemen die in de ggz-sector spelen zoals de wachtlijsten bij de gespecialiseerde
(en complexe) ggz, het niet eenduidig kunnen organiseren van regionale doorzettingsmacht,
en het komen tot een meer open en lerende cultuur begrijpen de leden van deze fracties
niet goed waarom de Staatssecretaris nu dit voornemen heeft. Vragen de hierboven genoemde
problemen niet een meer integrale benadering?
De leden van genoemde fracties hebben begrip voor het feit dat er afspraken zijn gemaakt
in het Actieplan (Ont)Regel de Zorg, het Bestuurlijk Akkoord geestelijke gezondheidszorg
2019 t/m 2022 en de Meerjarenovereenkomst Forensische Zorg 2018–2021 om de administratieve
lasten te laten dalen zodat professionals meer tijd hebben voor patiëntenzorg, maar
zij vragen of het nu opportuun is dit experiment te starten aangezien de wachtlijsten
in de ggz-zorg het afgelopen jaar – met name voor bepaalde psychische stoornissen
– niet dalen. Dit experiment moet het oplossen van de eerdergenoemde problemen niet
gaan vertragen.
Inhoud en doel experiment
In de brief van de Staatssecretaris blijkt vervolgens uit een aantal voorbeelden dat
er op dit moment een aantal partijen gestart is met het anders vormgeven van het registreren
van indirecte tijd. Dat kan dus ook binnen de huidige wetgeving. Er wordt gebruikgemaakt
van andere experimenteerartikelen in de wet, dus waarom is deze aanwijzing dan precies
nodig? Kan de Staatssecretaris de meerwaarde aangeven?
Daarnaast vinden deze leden het belangrijk om inzichtelijk te krijgen wat de genoemde
voorbeelden aan tijdwinst hebben opgeleverd. Is er dan sprake van meer ggz-zorg aan
complexe ggz-patiënten?
(Tussentijdse) monitoring en eindevaluatie
De leden van genoemde fracties lezen dat het doel van het onderhavige experiment is
om de zorgaanbieder de mogelijkheid te bieden om de indirecte tijd niet meer te registreren
en zodoende de administratieve lasten van zorgaanbieders te verlagen. Kan de Staatssecretaris
aangeven met hoeveel procent de administratieve lastendruk gaat dalen? Waar streeft
de Staatssecretaris naar?
Vervolgens vragen deze leden of in dit experiment dan ook wordt meegenomen hoeveel
direct patiëntgebonden tijd er dan «gewonnen» wordt. Genoemde leden lezen namelijk
niet dat dit mee wordt genomen bij de evaluatie zoals de NZa die gaat uitvoeren. En
worden de patiënttevredenheid en medewerkerstevredenheid gemeten?
Verder stelt de Staatssecretaris dat de patiënt door dit bekostigingsexperiment niet
in een nadeliger positie zal komen te verkeren. Waarom streeft de Staatssecretaris
met dit voornemen niet naar een voordelige positie van de ggz-patiënt? Het verlagen
van administratieve lastendruk moet toch leiden tot meer ggz-zorg aan complexe ggz-patiënten
en vervolgens tot het bijdragen aan een daling van de wachtlijsten voor complexe ggz-zorg?
Gezien de bovenstaande vragen verzoeken de leden van de fracties van VVD, CDA, D66
en PvdA aan de Staatssecretaris om geen onomkeerbare stappen te zetten alvorens de
vragen afdoende zijn beantwoord dan wel dat de Kamer zich kan uitspreken of en onder
welke voorwaarden er met dit experiment gestart kan worden.
Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het voornemen van de Staatssecretaris
om meer experimenten te initiëren in de ggz. Vanzelfsprekend moedigen genoemde leden
ieder initiatief aan om de administratieve lasten te verlagen in de ggz en forensische
zorg. Tegelijkertijd vragen deze leden waarom (wederom) het kabinet inzet op experimenten
in plaats van structureel de administratieve lastendruk te verbeteren in wet- en regelgeving.
Is hier geen sprake van: «too little too late»? De leden van de GroenLinks-fractie
hebben nog enkele vragen over het voornemen van de Staatssecretaris.
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat reeds enkele experimenten lopen om
de administratieve lasten in de ggz en fz te verlagen. Een van de genoemde experimenten
in de brief betreft de pilot van Arkin en Zilveren Kruis. Genoemde leden hebben eerder
tot zich genomen dat dit experiment bijna een uur per dag aan extra tijd oplevert
per zorgverlener en significant bijdraagt aan het werkplezier en minder uitval van
zorgverleners. Wat is de huidige stand van zaken rondom dit experiment? Hebben meerdere
zorgverzekeraars zich hierbij aangesloten? Wat is de precieze oorzaak dat deze best-practice
niet nieuw landelijk beleid tot gevolg heeft gehad? Waarom heeft dit zijn weg nog
niet gevonden in nieuwe wet- en regelgeving voor de gehele ggz en fz?
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat uit de praktijk blijkt dat zorgverzekeraars
indirect een van de grootste veroorzakers zijn van toegenomen administratieve lasten.
Sommige zorgverleners in de ggz hebben contracten met wel honderd verschillende partijen
en zorgverzekeraars vragen ggz-aanbieders om gedetailleerde registratie zodat zij
precies in kaart kunnen brengen welke zorg zij wel en welke zorg zij niet hoeven te
financieren. Genoemde leden vragen wat de gemiddelde tijd is die een fte in de ggz
besteedt aan registratie en administratie. Hoeveel tijd besteedt een zorgverlener
in de ggz gemiddeld per dag aan registreren en administreren? Kan de Staatssecretaris
kwantificeren (of een benadering geven) hoeveel geld bespaard kan worden door de ggz
en fz regelluw in te richten? In hoeverre kan men de ggz regelluw inrichten als sommige
ggz-aanbieders te maken hebben met vijf verschillende wetten en vijf verschillende
financieringsstromen? Is de ggz niet gebaat bij een drastische stelselvereenvoudiging,
zo vragen deze leden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen sinds wanneer de algemeen indirecte tijd
en indirect patiëntgebonden tijd geregistreerd worden. Sinds welk jaartal heeft dit
zijn ingang gevonden en waarom maakt dit onderdeel uit van de financiering van zorgaanbieders
in de ggz en fz?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Staatssecretaris een globaal overzicht
met de Kamer kan delen welke verschillende beroepsgroepen in de ggz werkzaam zijn
en een indicatie van de aantallen fte per beroepsgroep.
Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-fractie de Staatssecretaris om de informatie-uitwisseling
tussen ggz-instellingen en het sociale domein te verbeteren, conform de aanbevelingen
van de Algemene Rekenkamer. Is de Staatssecretaris van mening dat dit rapport tot
nieuwe inzichten heeft geleid en zo ja, hoe kan deze informatie-uitwisseling worden
verbeterd en is dit mogelijk op een administratieluwe manier?
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorgenomen experiment en
hebben naar aanleiding hiervan de volgende vragen en opmerkingen.
Aanleiding
Het doel van het experiment, te komen tot administratieve lastenverlichting, delen
de leden van de SP-fractie volledig. Dat een lastenverlichting in de ggz en forensische
zorg nodig is en kan bijdragen aan het oplossen van de problemen bij de wachttijden
en capaciteitsproblemen behoeft geen enkele discussie. Met het nu voorgestelde experiment
komt een deel van de registratieverplichting van indirecte tijd te vervallen.
Medio 2018 is een overeenkomst gesloten met de forensische zorgsector. Doel van die
overeenkomst was onder meer om de werkdruk te verlagen. Het streven was om de administratieve
lasten in 2020 met 25% te verminderen. Graag horen de leden van de SP-fractie wat
de stand van zaken is met betrekking tot deze overeenkomst. Gaat het lukken om die
25% vermindering te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Inhoud en doel experiment
De leden van de SP-fractie vragen hoe dit experiment zich precies verhoudt tot de
(drie in de brief genoemde) al lopende experimenten op dit onderwerp. Is het nu voorgestelde
experiment in plaats van deze experimenten of loopt dit experiment naast deze experimenten?
Op welke aspecten wijkt het nu voorgestelde experiment precies af van deze drie experimenten?
Kunnen organisaties (in theorie) aan meerdere experimenten tegelijkertijd meedoen?
Kunnen alle zorgaanbieders die willen deelnemen aan het experiment in principe ook
daadwerkelijk deelnemen of kunnen zorgverzekeraars dwarsliggen? Zorgaanbieders en
zorgverzekeraars dienen nadere afspraken te maken over deze experimenteermogelijkheid,
is er sprake van een evenwichtige verhouding tussen deze twee partijen bij deze onderhandeling?
Kunnen in theorie alle zorgaanbieders deelnemen aan het experiment of is er een maximumaantal
deelnemers?
(Tussentijdse) monitoring en eindevaluatie
Wat is de verwachting van het aantal deelnemers aan het voorgestelde experiment? Is
hiervan een inschatting gemaakt, zo vragen de leden van de SP-fractie. Hoeveel uren
minder registratie/welke verlichting in registratiedruk zal dit experiment naar verwachting
opleveren? En welk deel is dit van het totaal aantal uren dat besteed wordt aan administratie
door ggz-instellingen en instellingen voor forensische zorg?
II. REACTIE VAN DE STAATSSECRETARIS
Voor beantwoording van uw vragen wil ik graag benoemen dat vormgeving van het experiment,
dat is beschreven in de voorhangbrief, conform het voorstel van partijen1 is. De procedure voor ggz-aanbieders en fz-aanbieders om een experimentstatus voor
dit type bekostigingsexperiment te kunnen krijgen wordt hiermee eenvoudiger en eenduidiger.
Het wordt daarmee voor ggz-aanbieders die een experimentstatus krijgen maximaal mogelijk
gemaakt om het tijdschrijven tot een minimum te beperken en administratieve lasten
te verminderen.
Beantwoording vragen en opmerkingen van de VVD-fractie, CDA-fractie, D66-fractie en
PvdA-fractie
Vraag 1. Gezien de problemen die in de ggz-sector spelen zoals de wachtlijsten bij de gespecialiseerde
(en complexe) ggz, het niet eenduidig kunnen organiseren van regionale doorzettingsmacht,
en het komen tot een meer open en lerende cultuur begrijpen de leden van deze fracties
niet goed waarom de Staatssecretaris nu dit voornemen heeft. Vragen de hierboven genoemde
problemen niet een meer integrale benadering?
Het experiment waar de voorhangbrief over gaat is onderdeel van een integraal pakket
aan maatregelen die worden genomen om de regeldruk te verminderen.
In het Actieplan [Ont]Regel de Zorg hebben partijen met elkaar afgesproken de regeldruk
voor professionals in de ggz te verminderen. In dat kader hebben partijen mij verzocht
om de mogelijkheid voor zorgaanbieders en zorgverzekeraars te creëren om een experiment
op te zetten ten aanzien van het verder vereenvoudigen van de registratie van indirecte
tijd. Ook zijn er over de vermindering van regeldruk afspraken vastgelegd in het «Bestuurlijk
Akkoord geestelijke gezondheidszorg (ggz) 2019 t/m 2022» en de «Meerjarenovereenkomst
Forensische Zorg (fz) 2018–2021».
Een aanbieder kan via deelname aan dit experiment vooruitlopen op de voorgenomen implementatie
van het zorgprestatiemodel in de ggz/fz in 2022, en voorbereiden op de overgang naar
het nieuwe bekostigingsmodel. Een van de wijzigingen in het nieuwe bekostigingsmodel
is om (op uitzonderingen na) geen indirecte tijd meer te registreren. De zorgaanbieder
kan in 2021 hiermee experimenteren en zich voorbereiden op de overgang.
Vraag 2. De leden van de genoemde fracties vragen of het nu opportuun is dit experiment te
starten aangezien de wachtlijsten in de ggz-zorg het afgelopen jaar – met name voor
bepaalde psychische stoornissen – niet dalen. Dit experiment moet het oplossen van
de eerdergenoemde problemen niet gaan vertragen.
Zoals de leden van de VVD-fractie, CDA-fractie, D66-fractie en PvdA-fractie al aangeven,
is het doel van het experiment om de administratieve lasten te laten dalen, zodat
professionals meer tijd hebben voor patiëntenzorg. Dit experiment kan juist bijdragen
aan het terugdringen van de wachttijden in de ggz en ik verwacht dan ook zeker niet
dat dit experiment het oplossen van de wachttijden zal vertragen.
Vraag 3. Er wordt gebruikgemaakt van andere experimenteerartikelen in de wet, dus waarom is
deze aanwijzing dan precies nodig? Kan de Staatssecretaris de meerwaarde aangeven?
Nadat VWS een aanwijzing heeft gegeven, zal de NZa de voorwaarden voor deelname aan
het experiment nader uitwerken in haar beleidsregels en nadere regels. Nadat de NZa
deze heeft vastgesteld, kunnen deelnemende partijen afwijken van de reguliere eisen
ten aanzien van de registratie van indirecte tijd. Wanneer een zorgaanbieder en een
zorgverzekeraar afspraken hebben gemaakt over deelname aan het experiment en dit contractueel
hebben vastgelegd, kunnen zij sneller en eenvoudiger van start gaan. De stap van het
aanvragen van een aparte experimentprestatie (per zorgaanbieder en zorgverzekeraar),
zoals dat het geval is onder de beleidsregel «Innovatie voor kleinschalige experimenten»,
is dan niet meer nodig. De drempel om een experiment op te starten om de administratieve
lasten te verminderen ten aanzien van het registreren van indirecte tijd wordt hierdoor
lager.
Vraag 4. Daarnaast vinden deze leden het belangrijk om inzichtelijk te krijgen wat de genoemde
voorbeelden aan tijdwinst hebben opgeleverd. Is er dan sprake van meer ggz-zorg aan
complexe ggz-patiënten?
Zoals aangegeven lopen er reeds 2 experimenten (beide vallen onder de beleidsregel
«Innovatie voor kleinschalige experimenten» en zijn als zodanig ook vastgesteld door
de NZa) te weten;
– Arkin en Zilveren Kruis zijn per januari 2019 gezamenlijk het experiment «Arkin (Ont)Regelt»
gestart.
– GGZ Centraal is eind maart 2020 gestart met een experiment waarbij zorgverleners geen
indirecte tijd meer hoeven te registeren.
– Van het experiment Arkin (Ont)Regelt (waar het niet meer schrijven van indirecte tijd
een belangrijk onderdeel van is) is bekend dat dit een afname van registratiedruk
van 45 tot 60 minuten per medewerker per dag oplevert. Er loopt nog een evaluatie
ten aanzien van het experiment bij GGZ Centraal. De eerste resultaten lijken positief.
Er zijn nog geen harde cijfers over tijdsbesparing. Wanneer de behandelaar minder
tijd besteedt aan administratie houdt deze logischerwijs meer tijd over voor patiëntenzorg.
Vraag 5. De leden van genoemde fracties lezen dat het doel van het onderhavige experiment is
om de zorgaanbieder de mogelijkheid te bieden om de indirecte tijd niet meer te registreren
en zodoende de administratieve lasten van zorgaanbieders te verlagen. Kan de Staatssecretaris
aangeven met hoeveel procent de administratieve lastendruk gaat dalen? Waar streeft
de Staatssecretaris naar?
Het programma [Ont]Regel de Zorg draait om de ervaringen van zorgverleners: zij moeten
merken dat de regeldruk afneemt. Dat komt ten goede aan hun werkplezier en zorgt ervoor
dat ze meer tijd aan zorg kunnen besteden. De drijfveer is dat zorgverleners merkbaar
minder regeldruk gaan ervaren.
Vraag 6. De leden vragen of in dit experiment ook wordt meegenomen hoeveel direct patiëntgebonden
tijd er dan «gewonnen» wordt. Genoemde leden lezen namelijk niet dat dit mee wordt
genomen bij de evaluatie zoals de NZa die gaat uitvoeren. En worden de patiënttevredenheid
en medewerkerstevredenheid gemeten?
De patiënttevredenheid zal niet door de NZa worden geëvalueerd. Reden daarvoor is
dat dit een experiment is dat ziet op het vereenvoudigen van de registratie van indirecte
tijd en dat met name de behandelaar daar de winst van zal ervaren. Ook in het vergelijkbare
experiment van Arkin en Zilveren Kruis bleek dat de winst met name bij de behandelaar
zit. Deze hoeft door dit experiment immers een uur minder te registreren. In het Arkin/Zilveren
Kruis experiment is overigens door Arkin zelf wel aan patiënten gevraagd of zij iets
merkten van de verminderde administratiedruk bij hun behandelaar. Gebleken is dat
het merendeel van de patiënten de ervaring had dat de behandelaar meer tijd voor ze
had en minder gehaast was.
Vraag 7. Waarom streeft de Staatssecretaris met dit voornemen niet naar een voordelige positie
van de ggz-patiënt? Het verlagen van administratieve lastendruk moet toch leiden tot
meer ggz-zorg aan complexe ggz-patiënten en vervolgens tot het bijdragen aan een daling
van de wachtlijsten voor complexe ggz-zorg?
Dit experiment is in de eerste instantie bedoeld om de zorgaanbieder de mogelijkheid
te bieden om de indirecte tijd niet meer te registeren en zodoende de administratieve
lasten van zorgaanbieders te verlagen. Belangrijk voordeel is uiteraard dat er daarmee
meer tijd vrijkomt die aan de patiënt kan worden besteed.
Beantwoording vragen en opmerkingen van de GroenLinks-fractie
Vraag 8. Een van de genoemde experimenten in de brief betreft de pilot van Arkin en Zilveren
Kruis. Genoemde leden hebben eerder tot zich genomen dat dit experiment bijna een
uur per dag aan extra tijd oplevert per zorgverlener en significant bijdraagt aan
het werkplezier en minder uitval van zorgverleners. Wat is de huidige stand van zaken
rondom dit experiment? Hebben meerdere zorgverzekeraars zich hierbij aangesloten?
Wat is de precieze oorzaak dat deze best-practice niet nieuw landelijk beleid tot
gevolg heeft gehad? Waarom heeft dit zijn weg nog niet gevonden in nieuwe wet- en
regelgeving voor de gehele ggz en fz?
De aanpak van het experiment van Arkin en Zilveren Kruis betreft naast het anders
vormgeven van tijdschrijven en registratie, ook een verandering van cultuur in de
organisatie. Een experiment als dat van Arkin en Zilveren Kruis is daarom niet zomaar
één op één als een soort mal te gebruiken door andere ggz-aanbieders. Het behelst
meer dan geen indirecte tijd meer registreren. De uitkomsten van het experiment van
Arkin en Zilveren Kruis zijn wel zo positief dat ik mij maximaal inzet om dit breder
te verspreiden.
De aanwijzing aan de NZa om een beleidsregel op te stellen voor experimenten ten aanzien
van het verder vereenvoudigen van de registratie van indirecte dbc-tijd voor de gespecialiseerde
ggz en de forensische zorg is bedoeld om dit mogelijk te maken. Op deze manier wordt
in de eerste plaats de procedure voor ggz-aanbieders om een experimentstatus te kunnen
krijgen eenvoudiger en eenduidiger. Ik schat in dat dit voor ggz-aanbieders een paar
weken werk in de voorbereiding van het experiment scheelt. En in de tweede plaats
wordt het voor ggz-aanbieders die een experimentstatus krijgen maximaal mogelijk gemaakt
om het tijdschrijven tot een minimum te beperken, onder andere omdat behandelaren
geen indirecte tijd meer hoeven te schrijven. Met invoering van de nieuwe bekostiging
in de ggz/fz zal per 2022 indirect tijdschrijven grotendeels worden afgeschaft. Waarmee
het verminderen van regeldruk, voortkomend uit indirecte tijdsregistratie, wordt meegenomen
in de nieuwe regelgeving.
Vraag 9. Hoeveel tijd besteedt een zorgverlener in de ggz gemiddeld per dag aan registreren
en administreren?
In de meest recente meting van de Merkbaarheidsscan2 rapporteren medewerkers in de curatieve ggz 39,3% van hun tijd te besteden aan administratie.
Vraag 10. Kan de Staatssecretaris kwantificeren (of een benadering geven) hoeveel geld bespaard
kan worden door de ggz en fz regelluw in te richten?
Het programma [Ont]Regel de Zorg draait om de ervaringen van zorgverleners: zij moeten
merken dat de regeldruk afneemt. Dat komt ten goede aan hun werkplezier en zorgt ervoor
dat ze meer tijd aan zorg kunnen besteden. De drijfveer voor het programma is niet
primair geld besparen.
Vraag 11. In hoeverre kan men de ggz regelluw inrichten als sommige ggz-aanbieders te maken
hebben met vijf verschillende wetten en vijf verschillende financieringsstromen? Is
de ggz niet gebaat bij een drastische stelselvereenvoudiging, zo vragen deze leden.
Samen met mijn collega-bewindspersonen van VWS heb ik een Contourennota aangekondigd
over de goede organiseerbaarheid van de zorg met de juiste prikkels, sturing en toezicht.
Daarnaast heb ik aangekondigd dat ik met mijn visie op de ggz zal komen. Waar de contourennota
algemener aspecten zal adresseren, wil ik met de visie nader ingaan op aspecten die
vooral de (context van de) ggz betreffen. Ik wil in die visie met open blik kijken
naar het stelsel en de verschillende financieringsstromen die er zijn en welke problemen
dat mogelijk met zich meebrengt. Ik wil daar in de beantwoording van deze vragen niet
op vooruit lopen, maar zal niet terughoudend zijn om eventuele knelpunten in het stelsel
in de visie en contourennota te adresseren.
Vraag 12. De leden van de GroenLinks-fractie vragen sinds wanneer de algemeen indirecte tijd
en indirect patiëntgebonden tijd geregistreerd worden. Sinds welk jaartal heeft dit
zijn ingang gevonden en waarom maakt dit onderdeel uit van de financiering van zorgaanbieders
in de ggz en fz?
Dit heeft zijn ingang gevonden bij de introductie van het systeem van diagnosebehandelingcombinaties
(DBC’s) in de ggz in 2008 toen de ggz van de toenmalige Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
(AWBZ) naar de Zorgverzekeringswet (Zvw) werd overgeheveld. Binnen de DBC-systematiek
wordt de totale tijd die aan de behandeling van de cliënt wordt besteed (directe en
indirecte behandeltijd) afgeleid naar een bepaalde DBC-tijdklasse, die mede bepalend
is voor het tarief dat gedeclareerd kan worden.
Vraag 13. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Staatssecretaris een globaal overzicht
met de Kamer kan delen welke verschillende beroepsgroepen in de ggz werkzaam zijn
en een indicatie van de aantallen fte per beroepsgroep.
Binnen de ggz is een groot aantal beroepsgroepen werkzaam. Tot de grotere en/of voor
de ggz specifieke beroepsgroepen behoren in ieder geval de volgende beroepen:
– MBO-verpleegkundige
– HBO-verpleegkundige
– GZ-psycholoog
– Psychotherapeut
– Klinisch psycholoog
– Klinisch neuropsycholoog
– Verpleegkundig specialist
– Psychiater
– Groeps- en woonbegeleider
– Activiteitenbegeleider
– Vaktherapeut
– Maatschappelijk werker
– Gedragsdeskundige
– Verslavingsarts
We hebben geen compleet beeld van het totaal aantal fte in de ggz verdeeld naar deze
beroepsgroepen. Op basis van de cijfers die wel beschikbaar zijn, kunnen we het volgende
overzicht geven.
1. Totaal aantal werknemers in loondienst in de ggz
Cijfers van het CBS in het kader van het AZW onderzoeksprogramma laten zien dat het
totaal aantal werknemers in de ggz de afgelopen jaren is toegenomen tot 95.500 in
het eerste kwartaal van 2020 (zie tabel 1). Het gaat hier om werknemers in loondienst.
Tabel 1
Totaal aantal werknemers in loondienst in de ggz 2018–2020
Q1 2018
92.600
Q1 2019
93.200
Q1 2020
95.500
Bron: CBS AZW Statline
2. Totaal aantal verpleegkundigen in loondienst werkzaam in de ggz
Het CBS heeft daarnaast in het kader van de monitor behorend bij het actieprogramma
Werken in de zorg cijfers uit 2019 aangeleverd van het totaal aantal MBO- en HBO-verpleegkundigen
die werkzaam zijn in de ggz. Ook hier gaat het uitsluitend om werknemers in loondienst.
Tabel 2
Totaal aantal verpleegkundigen in loondienst werkzaam in de ggz 2019
MBO-verpleegkundige
5.400
HBO-verpleegkundige
16.200
Bron: CBS maatwerk, gepubliceerd in de voortgangsrapportage actieprogramma Werken
in de zorg van december 2019. Peildatum voorjaar 2019.
3. Inschatting van het aantal beroepsbeoefenaren met een BIG-registratie voor veelvoorkomende
beroepen in de ggz
Tot slot laten onderzoeksgegevens van het Nivel uit 2018 voor een aantal beroepen
die veel voorkomen in ggz zien, het aantal werkzame beroepsbeoefenaren met een BIG-registratie.
Hiertoe behoren echter ook personen die in dit beroep buiten de ggz werkzaam zijn,
bijvoorbeeld als GZ-psycholoog in de ouderenzorg. Om een zo zuiver mogelijk beeld
te schetsen welk deel daarvan daadwerkelijk in de ggz werkzaam is, is op basis van
het aandeel fte per beroepsgroep dat in de ggz werkt een inschatting gemaakt (zie
tabel 3). Het gaat zowel om werknemers in loondienst als vrijgevestigden.
Tabel 3
Aantal beroepsbeoefenaren met een BIG-registratie 2018
Totaal
Waarvan in de ggz (ca)*
GZ-psycholoog**
10.649
7.270
Psychotherapeut**
1.913
1.790
Klinisch psycholoog***
2.069
1.630
Klinisch neuropsycholoog
139
50
Verpleegkundig specialist ggz
954
820
Psychiater
3.527
2.840
Totaal
19.251
14.410
* afgerond op tientallen
** zonder andere specialisatie
*** maar géén klinisch neuropsycholoog
Bron: Nivel (kolom «Totaal») en bewerking door VWS (kolom «Waarvan in de ggz (ca)»)
Vraag 14. Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-fractie de Staatssecretaris om de informatie-uitwisseling tussen ggz-instellingen en het sociale domein
te verbeteren, conform de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer. Is de Staatssecretaris
van mening dat dit rapport tot nieuwe inzichten heeft geleid en zo ja, hoe kan deze
informatie-uitwisseling worden verbeterd en is dit mogelijk op een administratieluwe manier?
Richting de Algemene Rekenkamer heb ik uitgebreid bestuurlijk gereageerd op het rapport,
hun conclusies en aanbevelingen. Mijn reactie is te vinden op de website van de Algemene
Rekenkamer3. In algemene zin is het beleid in lijn met een groot deel van de conclusies en aanbevelingen
mijn huidige beleid rond het aanpakken van de wachttijden en het verbeteren van zorg
en ondersteuning voor mensen met psychische problemen. Het wachttijdendossier is een
snel ontwikkelend dossier en tijdens de totstandkoming van het rapport zijn n.a.v.
verschillende conclusies en aanbevelingen alweer nieuwe stappen gezet. Dat geldt ook
voor de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer: «Verschaf duidelijkheid over de mogelijkheden
voor informatie-uitwisseling op persoonsniveau tussen ggz-instelling, zorgverzekeraar
en gemeente en de beperkingen die de privacy-wetgeving oplegt». In reactie op deze
aanbeveling heb ik richting de Algemene Rekenkamer aangegeven dat gegevensuitwisseling
een constant punt van aandacht en onderwerp van gesprek is met partijen in het veld.
Daarnaast lopen er op dit moment verschillende (wetgevings)initiatieven die zien op
gegevensuitwisseling. Ik wil een aantal trajecten hier noemen (voor een uitgebreidere
toelichting verwijs ik u naar eerdergenoemde bestuurlijke reactie):
– het wetvoorstel aanpak meervoudige problematiek sociaal domein (Wams);
– een wetstraject voor het creëren van een wettelijke grondslag voor landelijke kwaliteitsregistraties
medisch specialistische zorg voor het verwerken van gezondheidsgegevens;
– wetgeving om te zorgen voor een wettelijke grondslag voor de verwerking van bijzondere
persoonsgegevens in het kader van de ggz-kwaliteitsregistraties;
– de samenwerking tussen de ministeries van SZW en VWS, het UWV en GGZ Nederland/de
Nederlandse ggz om de samenwerking tussen de domeinen Werk&Inkomen en GGZ te verbeteren;
– het wetsvoorstel gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (WGS).
– Bij wetgevingsinitatieven is regeldruk altijd een aandachtspunt.
Beantwoording vragen en opmerkingen van de SP-fractie
Vraag 15. Medio 2018 is een overeenkomst gesloten met de forensische zorgsector. Doel van die
overeenkomst was onder meer om de werkdruk te verlagen. Het streven was om de administratieve
lasten in 2020 met 25% te verminderen. Graag horen de leden van de SP-fractie wat
de stand van zaken is met betrekking tot deze overeenkomst. Gaat het lukken om die
25% vermindering te realiseren? Zo nee, waarom niet?
In de meerjarenovereenkomst Forensische zorg 2018–2021 zijn samen met de sector afspraken
gemaakt om de veiligheid en kwaliteit in de forensische zorg te verbeteren. Er is
een Taskforce opgericht voor het uitvoeren van de gemaakte afspraken, waaronder het
terugdringen van de administratieve lasten.
De Taskforce werkt momenteel aan het doorvoeren van maatregelen die eraan moeten bijdragen
dat het doel van 25% reductie aan administratieve lasten binnen de looptijd van de
meerjarenovereenkomst wordt bereikt. Om de doelstellingen van de meerjarenovereenkomst
een extra impuls te geven zijn op 18 maart jl. in een addendum op de meerjarenovereenkomst
aanvullende afspraken met de sector gemaakt en door het Ministerie van Justitie en
Veiligheid extra middelen en ondersteuning beschikbaar gesteld. Daarnaast zijn tevens
met de sector afspraken gemaakt om zich te committeren aan het implementeren van de
aanpassingen in de werkprocessen. Hier is uw Kamer op 18 maart 2020 over geïnformeerd
4.
Door de Voortgangsbrief forensische zorg, die op 24 juni jl. aan uw Kamer is gezonden,5 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de Taskforce. Hieronder zet ik enkele
maatregelen uiteen die, naast het experiment voor het tijdschrijven van de indirecte
tijd tot nu toe genomen zijn om de administratieve lasten terug te dringen. Dit zijn
het digitaliseren van het plaatsingsbesluit, het starten van trajectindicaties, het
ontwikkelen van een forensisch cv en de uitgevoerde verkenning naar verbetering van
het ICT-proces in de forensische zorg.
De uitwerking van het voorliggende experiment rondom het wijzigen van de registratie
van indirecte tijd is tevens een van de maatregelen van de Taskforce om de administratieve
lasten terug te dringen. Door deelname aan dit experiment kan de aanbieder zich, vooruitlopend
op de voorgenomen implementatie van het zorgprestatiemodel in de ggz/fz in 2022, tevens
voorbereiden op de overgang naar het nieuwe bekostigingsmodel. Dat betekent dat de
aanbieder in het overgangsjaar 2021 door deelname aan het experiment geen indirecte
tijd meer hoeft de registreren, door het vervallen van de verplichting hiertoe op
grond van de door de NZa nog nader op te stellen beleidsregel. In het najaar zal de
Taskforce in een tweede Tussenrapportage de verdere voortgang op dit onderwerp en
de overige onderwerpen rapporteren.
Vraag 16. Is het nu voorgestelde experiment in plaats van deze experimenten of loopt dit experiment
naast deze experimenten? Op welke aspecten wijkt het nu voorgestelde experiment precies
af van deze drie experimenten?
Kunnen organisaties (in theorie) aan meerdere experimenten tegelijkertijd meedoen?
Het nu voorgestelde experiment zou ernaast lopen. De genoemde lopende experimenten
vallen onder de beleidsregel «Innovatie voor kleinschalige experimenten». Ik vind
het echter belangrijk dat nog meer zorgaanbieders en zorgverzekeraars snel aan de
slag kunnen gaan met het reduceren van administratieve lasten ten aanzien van de registratie
van indirecte tijd binnen de gespecialiseerde ggz en de forensische zorg. Het opstarten
van een bekostigingsexperiment ingevolge artikel 58 Wmg kan hieraan een bijdrage leveren.
Op deze manier wordt in de eerste plaats de procedure voor ggz-aanbieders om een experimentstatus
te kunnen krijgen eenvoudiger en eenduidiger. Ik schat in dat dit voor ggz-aanbieders
een paar weken werk scheelt.
Nadat VWS een aanwijzing heeft gegeven, zal de NZa de voorwaarden voor deelname aan
het experiment nader uitwerken in haar beleidsregels en nadere regels. Nadat de NZa
deze heeft vastgesteld, kunnen deelnemende partijen afwijken van de reguliere eisen
ten aanzien van de registratie van indirecte tijd. Wanneer een zorgaanbieder en een
zorgverzekeraar afspraken hebben gemaakt over deelname aan het experiment en dit contractueel
hebben vastgelegd, dan kunnen zij direct van start gaan. De stap van het aanvragen
van een aparte experimentprestatie, zoals dat het geval is onder de beleidsregel «Innovatie
voor kleinschalige experimenten», is dan niet meer nodig.
Vraag 17. Kunnen alle zorgaanbieders die willen deelnemen aan het experiment in principe ook
daadwerkelijk deelnemen of kunnen zorgverzekeraars dwarsliggen? Zorgaanbieders en
zorgverzekeraars dienen nadere afspraken te maken over deze experimenteermogelijkheid,
is er sprake van een evenwichtige verhouding tussen deze twee partijen bij deze onderhandeling?
Kunnen in theorie alle zorgaanbieders deelnemen aan het experiment of is er een maximumaantal
deelnemers?
Zorgverzekeraars en zorgaanbieders dienen samen afspraken te maken over hun deelname
aan het experiment, zoals zij dat altijd doen in het kader van de contractering. Nadat
het Ministerie van VWS een aanwijzing heeft gegeven, zal de NZa de voorwaarden voor
deelname aan het experiment nader uitwerken in haar beleidsregels en nadere regels.
Nadat de NZa deze heeft vastgesteld, kunnen deelnemende partijen afwijken van de reguliere
eisen ten aanzien van de registratie van indirecte tijd. Wanneer een zorgaanbieder
en een zorgverzekeraar afspraken hebben gemaakt over deelname aan het experiment en
dit contractueel hebben vastgelegd, dan kunnen zij van start gaan. Daarbij gelden
de reguliere verhoudingen: het gaat om particuliere contracten tussen zorgverzekeraars
en zorgaanbieders. Er is geen maximumaantal deelnemers. De vormgeving van het experiment
is conform het voorstel van partijen6.
Vraag 18. Wat is de verwachting van het aantal deelnemers aan het voorgestelde experiment?
Hier kan ik geen inschatting van geven.
Vraag 19. Hoeveel uren minder registratie/welke verlichting in registratiedruk zal dit experiment
naar verwachting opleveren? En welk deel is dit van het totaal aantal uren dat besteed
wordt aan administratie door ggz-instellingen en instellingen voor forensische zorg?
De tijd die besteed wordt aan administratie en daarmee ook de tijdswinst die geboekt
kan worden, verschilt per instelling en functie die iemand bekleed. In de meest recente
meting van de Merkbaarheidsscan rapporteren medewerkers in de curatieve ggz 39,3%
van hun tijd te besteden aan administratie. Hierin wordt geen onderscheid gemaakt
tussen ggz-instellingen en instellingen voor forensische zorg.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
H.C.R.M. Clemens, adjunct-griffier