Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het rapport ‘Tussentijdse evaluatie Wet aanpak woonoverlast‘
32 847 Integrale visie op de woningmarkt
Nr. 685 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 19 oktober 2020
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief
van 2 juni 2020 inzake het rapport «Tussentijdse evaluatie Wet aanpak woonoverlast»
(Kamerstuk 32 847, nr. 651).
De vragen en opmerkingen zijn op 26 juni 2020 aan de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 16 oktober 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Ziengs
De griffier van de commissie, Roovers
Inleiding
Met voorliggende reactie ga ik in op de vragen en opmerkingen zoals die zijn gesteld
door de fracties van de VVD, CDA, D66, SP en de PvdA. De antwoorden zijn afgestemd
met de Ministeries van VWS en J&V, de VNG en leden van de expertgroep woonoverlast
(o.a. Aedes, Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, en de Rijksuniversiteit
Groningen).
Allereerst dank ik u voor de brede interesse voor het onderwerp woonoverlast dat juist
ook nu actueel is gelet op de impact van de coronacrisis. Ik heb de vragen en opmerkingen
in vier delen gerubriceerd, te weten: algemeen, de tussenevaluatie en onderliggende
gegevens, zorg en gegevensdeling. Waar vragen van de leden van de verschillende fracties
betrekking hebben op hetzelfde onderwerp heb ik deze in de beantwoording samengenomen.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister
Algemeen
De leden van de CDA-fractie hebben gevraagd naar de waarde van de tussentijdse evaluatie
omdat die is uitgevoerd op het moment dat de Wet aanpak woonoverlast nog maar relatief
kort van kracht was.
Het rapport over de tussenevaluatie heeft ertoe geleid dat ik in mijn beleidsreactie
een aantal extra accenten heb aangekondigd, waar ik de komende periode mee aan de
slag ga. De voortgangsresultaten hebben mij daarvoor het inzicht geboden en zijn in
die zin van waarde geweest. Deze accenten betreffen vooral enkele vraagstukken ter
verbetering van de implementatie van de wet in de praktijk. Naar aanleiding van de
tussenevaluatie gaan veel van de vragen en opmerkingen van de verschillende fracties
hierover. In mijn reactie ga ik daar dieper op in langs de bovenvermelde indeling.
Verder zal ik de kennisverspreiding over de toepassing van de wet bij gemeenten blijven
stimuleren, zodat de wet nog meer dan nu al het geval is onderdeel gaat uitmaken van
de gereedschapskist van gemeenten bij de aanpak van woonoverlast.
De leden van de SP-fractie hebben gevraagd waarom de regering niet alle knelpunten
aanpakt en gevraagd naar de onderzoeksmogelijkheden in de aanpak van hardnekkige woonoverlast,
alsmede naar de handhaving en de rol van de wijkagent. De leden van de PvdA-fractie
hebben een vraag gesteld over gemeenten die niet van plan zijn de Wet in te voeren.
De Wet aanpak woonoverlast is er op initiatief van uw Kamer gekomen, mede naar aanleiding
van het verzoek van gemeenten om een aanvullend instrument in handen te hebben voor
het aanpakken van ernstige en herhaaldelijke woonoverlast. In de Gemeentewet art.
151d is daarvoor de bevoegdheid voor de gemeenteraad opgenomen om bij verordening
een aantal zaken op te nemen waaronder de bevoegdheid voor de burgemeester om een
gedragsaanwijzing op te leggen. De burgemeester kan vervolgens in beleidsregels neerleggen
hoe hij gebruik wenst te maken van die bevoegdheid. Noch uit de evaluatie, noch vanuit
de VNG zijn mij signalen bekend die zo kort na de invoering van de Wet reeds nu nopen
tot onderzoek naar aanvullende juridische mogelijkheden tot de aanpak van ernstige
woonoverlast. Wel is er in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel Wet toeristische
verhuur van woonruimte een wijziging van art. 151d Gemeentewet aangenomen die tot
een verruiming van de reikwijdte van de Wet aanpak woonoverlast leidt wat betreft
het aanspreken van verhuurders.1
Naast mijn bijdragen aan een goede implementatie van de Wet aanpak woonoverlast zijn
het vooral gemeenten zelf die tegen uitvoeringsvraagstukken aanlopen. Ik nodig gemeenten
van harte uit om onderzoek te (laten) doen naar deze problematiek. Ambtelijk kan afstemming
over onderzoek en uitkomsten plaatsvinden via de leerkring woonoverlast of via de
expertgroep woonoverlast waar ook de VNG in is vertegenwoordigd. Later in deze reactie
ga ik nader in op mijn rol vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor de aanpak van
woonoverlast, bijvoorbeeld waar het gaat om het stimuleren van de samenwerking tussen
betrokken partijen en het maken van onderlinge afspraken.
Mede gelet op de hierboven genoemde decentrale opzet van de wet en de beleidsruimte
voor gemeenten, geldt dat voor de aanpak van ernstige woonoverlast eerst gemeenten
zelf aan zet zijn, aangezien zij de regierol hebben en de uitvoering bepalen.
Dat betekent ook dat de afwegingen voor de inzet van handhavingscapaciteit bij gemeenten
ligt waar het gaat om het nakomen van de gedragsaanwijzing door de betrokken bewoner
of verhuurder. Het lokale gezag zal het werkaanbod reguleren en afstemmen op de beschikbare
politiecapaciteit. Hoe gemeenten hiermee omgaan zal doorgaans sterk samenhangen met
lokale behoeften en omstandigheden. De wijkagent is in staat om problemen vroegtijdig
te onderkennen en is een belangrijke samenwerkingspartner van de gemeente, hulpverlening
en woningcorporaties. Vanuit de politie zijn wijkagenten de herkenbare, vaste aanspreekpunten
voor bewoners, ondernemers en andere instanties binnen een wijk. Wat hun rol is bij
de aanpak van woonoverlast is afhankelijk van de concrete situatie en de afspraken
met de partners. Bij de vorming van de Nationale Politie is wettelijk verankerd dat
er ten minste één wijkagent per 5.000 inwoners is. De formatie wijkagenten is thans
landelijk volledig bezet en de landelijke norm wordt gehaald. Door de contacten in
de wijk zijn wijkagenten in staat om problemen vroegtijdig te onderkennen en samen
met partners, zoals gemeenten en woningcorporaties, aan te pakken. Wat de rol is bij
de aanpak van woonoverlast is afhankelijk van de concrete situatie en de afspraken
met de partners.
Ik volg de ontwikkelingen rond de uitvoering van de Wet aanpak woonoverlast in coronatijd
overigens met extra belangstelling, met name op basis van een door het Centrum voor
Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) uitgebrachte monitor die ik later in deze
reactie onder uw aandacht breng.
De leden van de D66-fractie hebben vragen en of opmerkingen over de inspanningen die
ik tezamen met de stakeholders onderneem. De leden van de VVD-fractie en de SP-fractie
hebben vragen en opmerkingen over de samenwerking tussen gemeenten respectievelijk
binnen het Rijk in de aanpak van woonoverlast in het algemeen en in het bijzonder
in het geval van zorgaspecten.
Ik ben van mening dat ik, met verwijzing naar de aanvullende initiatieven die ik naar
aanleiding van de tussenevaluatie neem2 en het brede scala aan bestaand instrumentarium dat ik eerder voor u uiteen heb gezet3, gemeenten – voor zover mijn verantwoordelijkheid strekt – voldoende ondersteun bij
hun opgave tot aanpak van woonoverlast (inclusief de woonoverlast waarbij psychische
of psychiatrische problematiek meespeelt).
Vanuit ieders rol is samenwerking essentieel in het voorkomen en bestrijden van woonoverlast.
Hoewel de verbetering in de samenwerking in eerste instantie een verantwoordelijkheid
is van de gemeenten zelf, initieer ik tezamen met andere partners verschillende initiatieven
om de samenwerking te verbeteren. Zonder uitputtend te willen zijn noem ik een reeks.
Ik initieer de bevordering van de samenwerking in de aanpak van woonoverlast door
het CCV te subsidiëren voor een heel scala aan activiteiten. Zo zijn er regiobijeenkomsten
georganiseerd en is er een leerkring opgezet om tot kennisdeling en het delen van
ervaringen te komen tussen o.a. gemeenten, worden er goede voorbeelden besproken over
de (organisatorische) opzet van de aanpak van woonoverlast alsmede het geven van een
gedragsaanwijzing, de juridische opbouw van een gedragsaanwijzing en de communicatie
rond woonoverlast. Tot de communicatie behoren onder meer een uitgebreide website
met verschillende «tools» zoals een factsheet Wet aanpak woonoverlast, een lijst met
voorbeeld-gedragsaanwijzingen, instructies voor dossieropbouw en de tool «beoordeel
uw casus». Voorts worden er nieuwsbrieven en nieuwsartikelen verspreid. Dit alles
draagt bij aan zowel de bekendheid van de mogelijkheden op basis van de Wet aanpak
woonoverlast als aan het vergroten van het handelingsperspectief van gemeenten.
Op landelijk niveau wordt samengewerkt tussen mijn ministerie, het Ministerie van
JenV, het CCV, de Rijksuniversiteit Groningen, Aedes, Bureau Woontalent, de VNG en
sinds kort ook het Ministerie van VWS. Deze partijen nemen tevens deel aan het expertteam
Woonoverlast dat sinds mei 2016 is ingericht. Op deze wijze wordt bevorderd dat een
integrale aanpak mogelijk is tussen de verschillende partners. Elk met behoud van
ieders eigen verantwoordelijkheden.
Voorts noem ik het initiatief tot een informatietraject samen met Aedes, de VNG, de
Woonbond, de Autoriteit woningcorporaties en de Vereniging van Toezichthouders in
Woningcorporaties om de samenwerking op lokaal niveau nog meer te stimuleren, dat
ik ook vermeldde in mijn brief over de tussenevaluatie.
Dat er gaandeweg meer en beter uitgewerkte afspraken worden gemaakt tussen deze ketenpartners
is winst. Hier zit wel nog duidelijk verder groeipotentieel. In mijn reactie op het
evaluatierapport heb ik twee speerpunten benoemd die onderstaand afzonderlijk nog
als thema worden behandeld en die extra aandacht behoeven in de verdere uitrol van
de toepassing van de Wet aanpak woonoverlast, namelijk Zorg en Gegevensdeling.
Daarnaast wordt er vanuit de aanpak gericht op personen met verward gedrag gezamenlijk
met de Ministeries van VWS, JenV en de VNG ingezet op een goed werkende aanpak voor
deze groep personen. In het kader hiervan is uw Kamer op 3 juli 20204 geïnformeerd over de aanpak en de prioriteiten die wij als rijksoverheid hierin aan
hebben gebracht.
De leden van de PvdA-fractie hebben vragen gesteld over de leefbaarheid in wijken
in relatie tot woonoverlast.
Zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd5, heb ik afgelopen najaar in nauw overleg met betrokken gemeenten en met mijn collega’s
van J&V, OCW, SZW en VWS het interbestuurlijk programma Leefbaarheid en Veiligheid
opgestart. Met het oog op de verbetering van de leefbaarheid en veiligheid in de gebieden
waar deze het meest onder druk staan, is dit programma gericht op een verkenning van
nut, noodzaak en mogelijkheden van een meerjarige rijksinzet ten behoeve van een integrale
maatwerkaanpak van deze gebieden. Waar nodig en mogelijk wordt ook al een concrete
invulling gegeven aan die rijksinzet. Het programma Leefbaarheid en Veiligheid wordt
inmiddels uitgewerkt langs twee samenhangende sporen. Het eerste spoor betreft een
verkenning en – waar nodig en mogelijk – benutting van integrale ontwikkelingsmogelijkheden
in 16 grotere stedelijke vernieuwingsgebieden. Het tweede spoor betreft een nadere
verkenning en beproeving van gebiedsgerichte handelingsperspectieven. Daarbij wordt
de aandacht nadrukkelijk niet beperkt tot de in spoor 1 centraal gestelde stedelijke
vernieuwingsgebieden. Dit najaar zal ik uw Kamer (opnieuw) informeren over de voortgang
van het programma Leefbaarheid en Veiligheid.
De leden van de D66-fractie hebben gevraagd naar een overzicht van de wijken waar
bovenmatig veel woonoverlast plaatsvindt.
Een overzicht van wijken waar bovenmatig veel woonoverlast plaats vindt, is niet beschikbaar/aanwezig.
Wel wordt er tweejaarlijks onderzoek gedaan naar de leefbaarheid in Nederland – de
zogenaamde Leefbaarometer – waarbij er ook specifiek aandacht wordt besteed aan de wijken en
buurten die in meer of mindere mate kwetsbaar zijn en waar de leefbaarheid en veiligheid
onder druk staat6.
De leden van de PvdA-fractie hebben opmerkingen gemaakt over de rol van woningcorporaties
bij overlast door complexe problematiek in buurten met veel sociale huurwoningen.
De woningcorporaties vervullen een belangrijke rol. Zij zijn betrokken bij de bestrijding
van (woon)overlast, het bevorderen van de veiligheid rondom hun bezit, en bij de zorg
voor een schone woonomgeving. De medewerker van een corporatie is vaak een van de
eersten die geconfronteerd wordt met vroegtijdige signalen zoals huurachterstand,
verwaarlozing en conflicten. Alerte corporatiemedewerkers als huismeesters en woonconsulenten
kunnen in goede samenwerking met collega’s, zorginstellingen, gemeenten en de wijkagent
ervoor zorgen dat signalen worden besproken en opgepakt. In dat verband heb ik mij
ingezet om voor woningcorporaties de slagkracht te vergroten. Zo is er naar aanleiding
van de evaluatie van de Woningwet een voorstel uitgewerkt, waarbij corporaties meer
ruimte voor lokaal maatwerk krijgen, ook op het gebied van leefbaarheid en het differentiëren
van de wijken7. Zo wordt het normbedrag voor leefbaarheidsuitgaven geschrapt en mogen corporaties
meer doen om ontmoeting en contact tussen bewoners te ondersteunen. Ook werk ik aan
een aanpassing van de vrije toewijzingsruimte. Daarbij kunnen gemeenten, corporaties
en huurdersorganisaties lokaal afspreken om hun beleid voor de vrije toewijzingsruimte
verder toe te spitsen op de woningmarktsituatie in hun gemeente om daarmee de sociale
mix in wijken en buurten te beïnvloeden. In dergelijke gevallen kunnen zij gezamenlijk
afspreken om de vrije toewijzingsruimte te vergroten naar maximaal 15 procent. Daarnaast
wordt het makkelijker gemaakt om bij te dragen aan leefbaarheidsactiviteiten (zoals
het aanstellen van een huis/wijkmeesters) en mogen corporaties meer doen om ontmoeting
en contact tussen bewoners te ondersteunen.
De tussenevaluatie en onderliggende gegevens
De leden van de fracties van de VVD, CDA, D66 en SP hebben vragen en opmerkingen bij
de uitkomsten van het evaluatierapport zelf.
Allereerst wil ik opmerken dat het evaluatieonderzoek een beperkte diepgang heeft
omdat het een tussenevaluatie betrof. Op basis van dit tussentijdse onderzoek is op
een aantal van de door de verschillende fracties gestelde vragen geen antwoord te
geven omdat de daarvoor benodigde specifieke onderzoeksgegevens niet voorhanden zijn.
Ik zeg u toe dat ik bij de reguliere evaluatie van de wet in 2022, vijf jaar na de
inwerkingtreding, de dan (nog) bestaande beleidsvraagstukken zal betrekken bij de
opzet van het evaluatieonderzoek. Dat laat onverlet dat een aantal vraagstukken zoals
in het verslag van het schriftelijk overleg door u benoemd, ook mij bekend zijn. Ik
ga hieronder daar nader op in.
In antwoord op vragen van de leden van de SP-fractie en de D66-fractie over aantallen
meldingen en vormen van woonoverlast (ook in coronatijd) kan ik u het volgende aangeven.
Over meldingen en vormen van woonoverlast is er niet een integrale, systematische
en periodieke rapportage van gegevens beschikbaar. Dergelijke monitorgegevens zijn
niet voorhanden, ook niet omtrent de Wet aanpak woonoverlast inzake opgelegde gedragsaanwijzingen
en bijbehorende last onder bestuursdwang zoals – in het uiterste geval – een tijdelijk
huisverbod en een eventuele verlenging daarvan. Wel is er de tweejaarlijkse Veiligheidsmonitor
die door het CBS wordt uitgevoerd, waarin ook aandacht wordt besteed aan de mate van
overlast in de buurt die de bewoners ervaren. Het betreft daarbij een of meer vormen
van overlast (fysieke verloedering, sociale overlast, verkeersoverlast, en overlast
van horecagelegenheden).8
Ook zijn er afzonderlijke aspecten van overlast soms periodiek en recent (na de invoering
van de Wet aanpak woonoverlast) in kaart gebracht. Zo worden er bijvoorbeeld binnen
de politie registraties vastgelegd van gemelde overlast incidenten waarop inzet is
gepleegd en van eigen waarnemingen van overlast incidenten, bijvoorbeeld over geluidsoverlast.9 Het betreft een registratie die niet specifiek en alleen in het kader van woonoverlast
is ingericht.
Voorts bestaat er een onderzoek van Aedes uit 2019 naar specifiek woonoverlast bij
woningcorporaties10. Daaruit bleek dat nagenoeg alle vormen van woonoverlast waren toegenomen. Drie van
de vier corporaties zag de woonoverlast toenemen in het betreffende afgelopen jaar.
Het CCV heeft in de coronaperiode specifiek onderzoek gedaan naar overlast in coronatijd.
Uit hun monitor bleek dat de top drie van overlastoorzaken zijn:
1. Geluidsoverlast 96%
2. Last van intimidatie, bedreigingen, pesten, geweld en/of vernieling 60%
3. Last van vervuiling en/of verwaarlozing van de woning of tuin van de buren 41%.
Ik heb de monitor als bijlage11 opgenomen bij mijn reactie.
De leden van de fracties van het CDA en D66 hebben gevraagd naar een all-over oordeel,
de motivatie voor het niet toepassen van de wet en naar de effectiviteit van de wet.
Slechts 5% van de deelnemende gemeenten in het evaluatieonderzoek oordeelt negatief
over de wet. Specifieke motieven daarvoor zijn onbekend. Wel is bekend op basis van
het onderzoek dat met name gemeenten die geen verordening hebben negatief oordelen
over de wet (aandeel negatief oordeel is in deze groep 12%). Van deze groep is bekend
dat zij als reden van de afwezigheid van een verordening opgeven dat het bestaande
instrumentarium voldoet of dat zij niet of nauwelijks te maken hebben met ernstige
woonoverlast12.
Met inachtneming van de complexiteit en ernst van de problematiek waar gemeenten mee
te maken hebben bij de inzet van een uiteindelijke, daadwerkelijke gedragsaanwijzing
is het resultaat bemoedigend te noemen: een percentage van 26% van de gevallen waarin
de overlast is verdwenen en in 33% is verminderd. In 15% van de gevallen is de overlast
veroorzakende bewoner verhuisd13, waarmee ook de in het onderhavige geval ervaren overlast verdwijnt, doch hier doet
zich het risico voor van een verplaatsing van het probleem. Hierover zijn geen nadere
gegevens beschikbaar. Dit aspect zal ik wel betrekken bij de reguliere evaluatie van
de Wet aanpak woonoverlast die in 2022 zal plaatsvinden. Ten slotte is slechts in
15% van de gevallen de overlast niet verminderd. Ik merk hier overigens bij op dat
veel woonoverlastzaken worden opgelost zonder een uiteindelijke gedragsaanwijzing.
Van de wet kan dus ook een preventieve werking uitgaan. In de tussenevaluatie is dit
ook vermeld.
De instrumentenkoffer voor de aanpak van woonoverlast is rijk gevuld en de aanpak
vindt dus niet alleen plaats via de Wet aanpak woonoverlast zoals ik in mijn brief
d.d. 28 juni 2019 aan u heb uiteengezet14. Niet onvermeld wil ik hier laten dat bijvoorbeeld buurtbemiddeling escalatie, rechtszaken
en inzet van de Wet aanpak woonoverlast voorkomt. In bijna 300 gemeenten is buurtbemiddeling
gratis door burgers in te schakelen. Buurtbemiddeling is ook effectief: 7 van de 10
behandelde zaken worden met positief resultaat afgerond. In 2019 zijn 18.000 meldingen
binnengekomen. Maar ook hier zijn er veel complexe zaken (20%). Buurtbemiddeling wordt
gefinancierd door gemeenten en corporaties. Kortom het is de keten van de instrumentenkoffer
die de aanpak sterk maakt. En die keten maken alle samenwerkingspartners telkens een
stukje sterker.
De leden van de VVD-fractie vragen welke problemen zich voordoen bij het kwart van
de gemeenten die niet tevreden zijn over de samenwerking met de woningcorporaties.
Er zijn geen nadere onderzoeksgegevens beschikbaar die een direct antwoord kunnen
geven op deze vraag15. Wel is elders in het onderzoek16 door de 23 gemeenten die ervaringen hebben opgedaan met het opleggen van een gedragsaanwijzing
aangegeven dat er in 30% van de gevallen sprake is van knelpunten in de operationele
afstemming met ketenpartners.
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre institutionele vastgoedbeleggers en
particuliere verhuurders niet meewerken met gemeenten.
Ik merk hierover op dat in het onderzoek geen specifieke onderzoeksgegevens beschikbaar
zijn. Uitsluitend is bekend dat 70% van de opgelegde gedragsaanwijzingen eigenaren
betrof en 30% huurders.
De conclusie dat ernstige en hardnekkige vormen van woonoverlast met name bij particuliere
verhuur voorkomt mag niet uit de tussenevaluatie en mijn beleidsreactie worden getrokken.
Het onderzoek is namelijk niet gericht geweest op de vraag of ernstige en hardnekkige
woonoverlast een probleem zou zijn dat vooral speelt bij particuliere verhuur en bijvoorbeeld
in mindere mate bij woningcorporaties. Dat is ook niet uit het onderzoek gebleken.
Wat wel uit het onderzoek kan worden geconcludeerd is dat de Wet aanpak woonoverlast
een welkome bijdrage levert aan het dichten van de leemte die in de wet- en regelgeving
werd geconstateerd om ernstige en hardnekkige woonoverlast aan te kunnen pakken via
het opleggen van gedragsaanwijzingen. De wet heeft dat ook mogelijk gemaakt voor eigenaar-bewoners
en particuliere verhuurders.
Zorg
De leden van de fracties van het CDA, de PvdA en de SP vragen naar de (on)mogelijkheden
tot toepassing van de wet wanneer er ook sprake is van zorgproblematiek en de al dan
niet aanwezige samenhang in problematiek rond zorg en woonoverlast.
Gevraagd naar een oordeel in de tussenevaluatie op de stelling «de Wet aanpak woonoverlast
biedt goede mogelijkheden om overlastgevers aan te pakken die te maken hebben met
(psychische) problematiek waarvoor zij zorg nodig hebben» antwoord 47% neutraal, 27%
niet mee eens, 21% mee eens en 4% helemaal mee oneens en 1% helemaal mee eens. De
stelling wordt derhalve vaker niet dan wel gesteund. Dit complexe beeld zal vanwege
de verschillende min- en pluspunten de komende periode nader onderwerp van gesprek
zijn tussen de experts op het vlak van woonoverlast en zorg.
Een gedragsaanwijzing kan ook inhouden dat een veroorzaker van woonoverlast met gelijktijdige
psychische problematiek gestimuleerd wordt om alsnog nadere hulp te verkrijgen. Zogenaamde
zorgmijders worden daarmee alsnog weer binnen het reguliere stelsel gebracht. Anderzijds
is het zo dat sommige problematiek niet opgelost kan worden op basis van het stelsel
ter bestrijding van ernstige woonoverlast. Daar waar het psychische problemen betreft
is zorg en het bijbehorende wettelijk kader dan ook voorliggend in de hulp en ondersteuning
van deze personen. Het is aan uitvoerders om vervolgens – over de verschillende wettelijke
mogelijkheden heen – te komen tot een passende aanpak van de overlast en de overlastgever
ook passende zorg en ondersteuning te bieden.
Dit is uitdagend en ondersteuning vindt hierbij plaats aan lokale en regionale partijen.
Dit gebeurt mede vanuit de aanpak gericht op personen met verward gedrag van het Ministerie
van VWS, waar ook het Ministerie van BZK bij betrokken is. Zo is er het Verbindend
Landelijk OndersteuningsTeam (VLOT), dat nu een jaar actief bezig is met het verbinden
van programma’s gericht op kwetsbare personen, wat ook personen kan betreffen die
overlast veroorzaken. Het VLOT is een initiatief van de Ministeries van VWS, JenV
en BZK en de VNG en ondersteunt regio’s vraaggericht via een tiental regioadviseurs.
De opbrengsten en signalen van de regioadviseurs hebben ons als rijksoverheid ook
enorm geholpen om meer zicht te krijgen op de goede ontwikkelingen in het land en
duidelijk gemaakt waar nog enkele taaie knelpunten zitten17. De komende tijd blijven we hier nauw samen in optrekken met elkaar.
Op de vraag of de problematiek met personen met verward gedrag toeneemt in zijn algemeenheid
of specifiek in relatie tot woonoverlast is geen eensluidend antwoord te geven. Wel
is er meermaals onderzoek gedaan naar de vermeende samenhang tussen ambulantisering
en de toename van het aantal meldingen over mensen met verward gedrag die de politie
registreert (de zgn. E33 meldingen). Het Trimbos-instituut heeft met haar factsheet
«Verwarde personen» geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor een relatie tussen
het stijgend aantal politieregistraties van «verwarde of overspannen personen» en
de ambulantisering van de GGZ. Uw Kamer is over de uitkomsten hiervan o.a. geïnformeerd
bij brief van 18 oktober 201918.
De komende periode gaat het Ministerie van VWS meer zicht pogen te krijgen op de totale
omvang van deze groep, zoals u heeft kunnen lezen in de brief van 3 juli 2020 van
de Staatssecretaris van VWS en de Minister van JenV19.
De leden van de PvdA-fractie hebben vragen gesteld over de rol van corporaties bij
het plaatsen van kwetsbare bewoners in sociale huurwoningen in vaak kwetsbare wijken.
In de wijken met overwegend corporatiebezit waar de leefbaarheid onder druk staat,
is er een directe relatie te zien tussen de toename van overlast en de verslechtering
van de leefbaarheid en de instroom van mensen met een laag inkomen in combinatie met
psychiatrische problematiek, een licht verstandelijke beperking of werkloosheid. Primair
zijn gemeenten en zorgpartijen aan zet om te zorgen voor voldoende begeleiding en
(bemoei)zorg. Door een gezamenlijke inspanning van gemeenten, corporaties én zorg-
en welzijnsinstellingen kan de leefbaarheid in deze wijken worden vergroot. Corporaties
hebben verschillende mogelijkheden om te voorkomen dat een toenemende instroom van
kwetsbare groepen in corporatiebuurten leidt tot toenemende problemen in die buurten
en dat daardoor de verschillen tussen buurten groter worden. Zo mogen woningcorporaties
in de directe nabijheid van hun onroerende zaken en ten behoeve van de huurders van
die woongelegenheden een bijdrage leveren aan woonmaatschappelijk werk, de aanleg
en onderhoud van kleinschalige infrastructuur en aan een schone en veilige leefomgeving
zonder overlast. Daarnaast kunnen woningcorporaties investeren in de sociale woningvoorraad,
samenwerking met andere lokale partijen en huurbeleid. Dit kan bijdragen aan het bewerkstelligen
van een mix van type huurders in een wijk, waarbij aandacht uitgaat naar zowel kwetsbare
als minder kwetsbare huurders. De inzet van huismeesters en buurtconciërges helpt bij het vroegtijdig signaleren van problemen. Daarnaast wordt ook
de slagkracht van corporaties op het gebied van leefbaarheid vergroot. Ik ben daar
eerder in deze reactie op ingegaan naar aanleiding van de evaluatie van de Woningwet.
Alle bovengenoemde initiatieven, samenwerking en betrokkenheid van mij en van mijn
VWS-collega zijn er mede op gericht om tijdig signalen te kunnen ontvangen van gemeenten
mochten zij van oordeel zijn niet langer voldoende toegerust te zijn of daarin ernstige
risico’s te zien.
Gegevensdeling
De leden van de fracties van de VVD, CDA en de SP hebben gevraagd naar welke belemmeringen
er zijn tot gegevensdeling (tussen ketenpartners en de gemeente) voor de aanpak van
woonoverlast.
Bij het vraagstuk rond gegevensdeling gaat het concreet om de beperkingen die de AVG
stelt tot behoud van de privacybescherming. Dat laat de belangen die de AVG terecht
dient onverlet. De beperkingen hebben echter een negatieve invloed op de benodigde
informatie voor een effectieve en efficiënte aanpak van woonoverlast. De samenwerkingsrelatie
tussen partners binnen de aanpak van woonoverlast is daarmee niet altijd optimaal.
Een van de vraagstukken betreft de uitwisseling van gegevens tussen politie, woningcorporaties,
zorgpartijen en de gemeente. Maar daar zijn zowel gemeente als de ketenpartners gehouden
aan onder meer de AVG als ook de verschillende sectorale wetten. Er is een zeer divers
samenstel van potentieel benodigde uitwisselingsrelaties tussen partners met dito
samenstel van wet- en regelgeving. Zo is uitwisseling van gegevens tussen politie
en gemeente in een aantal gevallen geen probleem maar wel tussen politie en woningcorporatie.
En zo wordt in een aantal gevallen wel voorzien in uitwisseling van gegevens tussen
politie en zorg. Maar andersom niet. Het is daarom zaak om goede (en juridisch houdbare)
afspraken over gegevensdeling te maken tussen partijen.
Specifiek wat betreft personen met verward gedrag zien we ook een lacune in de deling
van gegevens tussen het domein van de geestelijke gezondheidszorg en de woningcorporaties.
Dat is onwenselijk, omdat de woningcorporaties juist in een vroeg stadium signalen
ontvangen over zorgwekkende situaties of overlast, die het gevolg kunnen zijn van
een psychische aandoening. Door gegevens uit te wisselen kunnen deze signalen beter
geduid en sneller opgepakt worden en passende hulp geboden worden. De Minister van
VWS en ik willen daarom, met koepelorganisaties waaronder GGZ NL en Aedes, komen tot
afspraken over de mogelijkheden tot verbetering van informatie-uitwisseling en het
oplossen van knelpunten.
Overigens wordt momenteel gewerkt aan het Wetsvoorstel aanpak meervoudige problematiek
sociaal domein (Wams). Dit wetsvoorstel beoogt gemeenten zodanig te positioneren,
dat zij daadwerkelijk integrale ondersteuning aan hun burgers kunnen bieden op een
volgens de AVG toegestane wijze. Daartoe wordt een taak voor onderzoek naar de persoonlijke
omstandigheden en coördinatie voor het college van burgemeester en wethouders wettelijk
verankerd én een stevige juridische grondslag voor de daarvoor benodigde verwerking
van persoonsgegevens. Daarnaast heeft het wetsvoorstel tot doel zowel de burger als
de uitvoeringspraktijk meer duidelijkheid en waarborgen te bieden met betrekking tot
de toegestane verwerking van persoonsgegevens.
Ten slotte wil ik het volgende opmerken. Woonoverlast is een maatschappelijk probleem
dat alle aandacht verdient. Vele partijen hebben daarin een verantwoordelijkheid.
Een passende aanpak verschilt vaak per situatie. Hoe ogenschijnlijk eenvoudig de Wet
aanpak woonoverlast ook lijkt, de uitvoeringspraktijk is complex, zeker nu in deze
tijd met corona. Ik vertrouw erop dat ik met mijn bijdrage en de inspanningen van
de samenwerkingspartners de aanpak van woonoverlast verder kan versterken.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
C.J.M. Roovers, griffier