Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 577 Wijziging van enkele wetten houdende aanpassing van de belastingheffing over sparen en beleggen in de inkomstenbelasting (Wet aanpassing box 3)
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 7 oktober 2020
De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand
wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen
tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging
over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Schukkink
Inhoudsopgave
blz.
I.
ALGEMEEN
2
1.
Inleiding
4
2.
Voorgestelde wijzigingen
7
2.1.
Materieelrechtelijke wijzigingen in de vermogensrendementsheffing
7
2.2.
Formeelrechtelijke wijzigingen
12
3.
Budgettaire effecten
13
4.
Effecten voor individuele belastingplichtigen
13
5.
EU-aspecten
14
6.
Gevolgen voor bedrijfsleven en burger
14
7.
Gegevensbescherming
15
8.
Uitvoeringsaspecten
15
9.
Advies en consultatie
17
10.
Evaluatie schijven box 3 en monitoring effecten op groene beleggingen
18
II.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
18
OVERIG
18
I. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel
aanpassing box 3. De leden van de VVD-fractie benadrukken het belang van een eerlijke
en rechtvaardige box 3-heffing. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PVV-fractie constateren dat een structurele box 3-stelselwijziging
uitblijft en dat er een nieuw onderzoek komt naar de mogelijkheid voor een heffing
die beter aansluit bij het werkelijke rendement. De resultaten daarvan worden in het
voorjaar 2021 verwacht. Kan de regering aangeven waaruit de onderzoeken naar een mogelijke
stelselwijziging van box 3 in de afgelopen jaren hebben bestaan, en in hoeverre verwacht
de regering dat een nieuw onderzoek tot andere inzichten zal leiden?
De leden van de PVV-fractie verzoeken tevens een nadere toelichting omtrent de opmerking
dat een nieuw stelsel de eerste tien jaren niet gerealiseerd zal zijn. Hoe verhoudt
zich dat met de opmerking dat belasten van het werkelijke rendement het uiteindelijke
doel is van dit kabinet? Kan de regering hierbij tevens ingaan op mogelijke (kortetermijn)oplossingen
die zijn overwogen maar uiteindelijk niet als doelmatig zijn beoordeeld?
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Wet aanpassing box 3. Zij
zijn blij dat de belastingdruk in box 3 fors verlicht wordt. Tegelijkertijd merken
zij op dat dit geen echte oplossing vormt voor de onrechtvaardige vormgeving van box 3.
Bij de huidige lage rente ligt de belastingheffing in box 3, waarbij alleen wordt
geheven over het rendement op het vermogen, heel dicht bij onteigening. Door de vrijstelling
fors te verhogen, neemt het aantal belastingplichtigen dat vermogen boven de vrijstelling
in box 3 heeft sterk af. Dat laat onverlet dat de groep met een vermogen boven de
50.000 euro nog steeds te veel belasting verschuldigd is en mogelijk wordt dit probleem
zelfs groter vanwege de tariefstijging en de wijziging in de schijven.
De leden van de CDA-fractie zijn niet te spreken over de keuze om de verhoging van
de vrijstelling in box 3 niet door te laten werken naar de huurtoeslag. Het is een
drama voor de uitvoering om twee verschillende vermogensgrenzen te hanteren. Belastingplichtigen
met een vermogen boven de 31.340 euro moeten wel belastingaangifte doen, maar hoeven
geen belasting te betalen en hebben vervolgens geen recht op huurtoeslag en moeten
wel een hogere eigen bijdrage voor zorginstellingen betalen. Dan is het wachten op
problemen. De leden van de CDA-fractie voorzien dan ook onnodige terugvorderingen
van huurtoeslag bij burgers, die uit onwetendheid geen aangifte hebben gedaan van
het vermogen dat toch niet belast wordt. Hetzelfde geldt voor de inkomensafhankelijke
eigen bijdrage. De leden van de CDA-fractie vragen de regering dan ook om deze ongelukkige
vormgeving te herzien.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering de eerdere verhoging van het
heffingsvrije vermogen per 1 januari 2016 expliciet benoemt als maatregel waardoor
de heffing beter aansluit bij het werkelijk gerealiseerde rendement. De leden van
de CDA-fractie vragen dit nader toe te lichten.
De verhoging van de vrijstelling werkt via het inkomensbegrip door naar de zorgtoeslag,
het kindgebonden budget en de kinderopvangtoeslag. De leden van de CDA-fractie vragen
de regering hoe groot dit effect is voor een belastingplichtige met een vermogen van
50.000 euro.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wet aanpassing
box 3. Deze leden constateren dat het positief is dat minder belastingplichtigen last
hebben van het forfaitair belasten van rendement op vermogen, maar beschouwen dit
als tussenoplossing voor het uiteindelijk door D66 beoogde doel om het reële rendement
te belasten.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het Wetsvoorstel aanpassing
box 3. Zij begrijpen de dilemma’s die ontstaan vanuit een forfaitair systeem daar
er een brede wens leeft om reële vermogensrendementen te heffen. De leden van de GroenLinks-fractie
zijn tegelijkertijd kritisch ten aanzien van de afzwakkingen die gedaan zijn in het
huidige wetsvoorstel box 3 ten opzichte van de voorgestelde wijziging gepresenteerd
in september 2019. Zij hebben daarom een aantal vragen.
De leden van de SP-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel
en hebben hierbij enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen
van de Wet aanpassing box 3. Zij onderstrepen de ambitie van de regering om een stap
te zetten richting een vermogensrendementsheffing die beter aansluit op werkelijk
behaalde rendement. En hoewel de gekozen oplossing van het verhogen van de heffingsvrije
voet het probleem van het forfaitaire rendement niet oplost, beperkt het wel de schade
voor de kleinere spaarders. Het draagkrachtbeginsel in ons belastingstelsel vraagt
ook om aandacht voor deze groep. De noodzaak voor een verdergaande hervorming om de
box 3-regeling ook juridisch houdbaar te houden/maken is daarmee echter niet weg.
Sterker nog, die wordt alleen maar groter met het verstrijken van de tijd. De leden
van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering daarom om de voorgestelde maatregel
vooral als een verdere inspanningsverplichting te zien richting een rechtvaardigere
belastingheffing op basis van werkelijk rendement.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben
daarover enkele vragen.
De leden van de 50PLUS-fractie hebben opmerkingen en vragen bij dit wetsvoorstel.
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie wijzen op de afspraak in het regeerakkoord om te werken
naar een systeem binnen box 3 op basis van reëel rendement. Ze vragen welke stappen
gezet zijn en welke stappen nog zullen worden gezet om aan deze afspraak te voldoen.
De leden van de VVD-fractie vragen het kabinet om een nadere toelichting op de berekening
dat het aantal belastingplichtige in box 3 met ongeveer 900.000 daalt en dat mensen
met een vermogen van minder dan 220.000 euro (440.000 bij paren) minder vermogensrendementsheffing
gaan betalen. Waar zijn deze berekeningen op gebaseerd? Klopt het dat het kabinet
de meest rooskleurige berekening heeft genomen om tot het bedrag van 220.000 euro
(440.000 euro bij paren) te komen? Waar komt het verschil met de Bond voor Belastingbetalers
vandaan, die aangeeft dat mensen met een vermogen van 137.000 euro al meer vermogensrendementsheffing
gaan betalen? De leden van de VVD-fractie vragen hierbij om een uitgebreide toelichting.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de gevolgen van de aanpassing box 3 op andere
onderdelen, zoals de huurtoeslag. Wat zijn deze gevolgen, tegen welke problemen kunnen
mensen aanlopen en hoe gaat de Belastingdienst hierover communiceren met de mensen
die dit kan betreffen?
Kan de regering bevestigen dat met de voorgestelde maatregel mensen die hun spaargeld
op de bank hebben staan nog steeds onevenredig geraakt worden, omdat zij niet kunnen
voldoen aan de feitelijk vastgestelde gemiddelde verdeling over spaargeld en overige
bezittingen? Erkent de regering dat het juist voor deze groep mensen, die hun vermogen
niet kunnen of durven te beleggen omdat dit een pensioenpot is bij het ontbreken van
deelname aan een pensioenregeling, zuur is dat er geen beweging is naar het belasten
op werkelijk behaald rendement?
De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet een rekensom kan maken in de oude
situatie en de nieuwe situatie voor de volgende personen:
1. Echtpaar, beide 67 jaar, heeft 400.000 euro spaargeld op de bank (geen deelname in
pensioenfonds of ander beleggingsproduct) voor pensioen aangewezen op AOW en het opgebouwde
spaargeld. Hoeveel belasting betaalt dit echtpaar in de oude situatie en vanaf 1-1-2021
met voorgestelde wetswijziging?
2. Echtpaar, beide 67 jaar, heeft 500.000 euro spaargeld op de bank (geen deelname in
pensioenfonds of ander beleggingsproduct) voor pensioen aangewezen op AOW en het opgebouwde
spaargeld. Hoeveel belasting betaalt dit echtpaar in de oude situatie en vanaf 1-1-2021
met voorgestelde wetswijziging?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de wetsaanpassing die nu voorligt er een is
voor op de korte termijn. De leden vragen naar een routekaart voor de grotere herziening
richting een heffing op basis van werkelijk rendement. Wanneer kunnen we welke stappen
verwachten? De leden van de VVD-fractie benadrukken nogmaals groot voorstander te
zijn van een vermogensrendementsheffing gebaseerd op werkelijk behaald rendement.
De leden van de VVD-fractie vragen verder naar de stand van zaken van de uitwerking
van de motie-Lodders c.s. (Kamerstuk 31 066, nr. 673) over een onderzoek naar heffing op basis van werkelijk rendement.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de houdbaarheid van het voorliggende wetsvoorstel
ten opzichte van de eerdere juridische uitspraken rond de vermogensrendementsheffing.
Zij vragen voorts of in de aanpassing box 3 rekening is gehouden met de letselschadeslachtoffers.
Zorgt de verhoogde vrijstelling box 3 voor een oplossing voor de soms grote sommen
geld die letselschadeslachtoffers moeten betalen aan box 3 belasting over hun ontvangen
letselschadevergoeding? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet? Welke rol de
uitwerking van de motie-Leijten/Lodders heeft gespeeld bij het voorliggende wetsvoorstel
(Kamerstuk 35 026, nr. 55)?
De leden van de fractie van D66 lezen dat de optie om vermogen in box 3 te differentiëren
naar de werkelijke verhouding om vervolgens forfaitair te belasten, onevenredig zou
uitpakken voor mensen met een relatief klein deel spaargeld. Betalen deze personen
in de huidige situatie naar verhouding niet te weinig en gaan zij in die situatie
juist meer richting reëel rendement?
De leden van de D66-fractie vragen op welke termijn het belasten van het werkelijke
rendement haalbaar is. In hoeverre kan het verhogen van het heffingsvrij vermogen,
en daarmee het beperken van het aantal belastingplichtigen als het gaat om belasting
op inkomen uit vermogen, bijdragen als stap naar de belastingheffing op basis van
het werkelijk rendement? Deze leden vragen om in te gaan op de zorgen van belastingplichtigen
dat het belasten van daadwerkelijk rendement lang op zich laat wachten. Waarom is
niet gekozen voor een budgettair neutrale aanpassing binnen box 3? Heeft de regering
ook alternatieve opties overwogen, die bijvoorbeeld zouden bijdragen aan een eenvoudiger
en beter uitvoerbaar stelsel?
De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom zij ervan spreekt dat al geruime
tijd de wens leeft om de vermogensrendementsheffing beter aan te laten sluiten bij
het werkelijk rendement dat op bezit wordt behaald. Zij brengen de regering in herinnering
dat zij met diverse moties, waaronder de motie-Bashir c.s. (Kamerstuk 34 302, nr. 97), is opgeroepen om het werkelijk rendement te belasten in plaats van een verondersteld
inkomen uit vermogen. Er is wat de leden van de SP-fractie dus niet sprake van een
wens tot beter aan laten sluiten, maar van het belasten van het werkelijke rendement.
De regering stelt dat velen de heffing te hoog vinden als zij meer sparen dan forfaitair
wordt aangenomen, maar vermeldt niet dat een andere groep dus een veel hoger inkomen
uit bezit haalt door beleggingen. Door het forfaitaire karakter is dit niet inzichtelijk
en komen professionele huisjesmelkers en beleggers, mensen die geld verdienen omdat
ze bezit hebben, weg met een laag belastingtarief omdat deze regering geen inzicht
wil hebben in hun inkomen. Dit forfaitaire karakter van de vermogensrendementsheffing
is waar velen zich tegen verzetten, omdat het niet het rendement belast, in weerwil
van de naam van de belasting. Onderhavig wetsvoorstel biedt nog steeds geen aanzet
om een belasting op werkelijk rendement in te voeren, terwijl de gegevens van het
werkelijk rendement, zeker voor spaargeld, ruim voorhanden zijn.
De leden van de SP-fractie vinden het bovendien bijzonder kwalijk dat er nu een wetsvoorstel
ligt dat op geen enkele manier voldoet aan wat door de voorganger van de Staatssecretaris
van Financiën is aangekondigd en nog steeds niet tegemoetkomt aan de uitspraken over
de jaren 2013 tot en met 2016 van de Hoge Raad van juni 2019. Zij wachten nog steeds
op een reactie op dit arrest en achten het bijzonder wenselijk dat dit bij de beoordeling
van dit wetsvoorstel kan worden betrokken. Op welke wijze gaat de regering rechtsherstel
bieden, zoals uit deze uitspraak volgt?
De leden van de SP-fractie vragen tevens of de regering in het licht van de uitspraak
van de Hoge Raad advies heeft ingewonnen over de houdbaarheid van voorliggend voorstel
en zo ja, hoe dit advies luidde.
Met dit wetsvoorstel blijft naar de mening van de leden van de SP-fractie een fundamenteel
onrecht bestaan: spaarders worden aangeslagen voor inkomen dat ze niet hebben en huisjesmelkers
en beleggers betalen juist veel te weinig over het inkomen dat ze uit hun activiteiten
halen. Zij spreken hun teleurstelling uit over dit compromis waarmee opnieuw spaarders,
mensen met een pensioen in eigen beheer en, niet in de laatste plaats, mensen die
na een ernstig ongeluk een omvangrijke letselschadevergoeding hebben gekregen worden
gedwongen om een hogere belasting te betalen dan zij feitelijk aan inkomen uit vermogen
hebben. Ook al gaat voor een deel van hen de aanslag omlaag, het komt nog steeds niet
in de buurt van een belasting op het echte inkomen dat deze mensen uit hun spaargeld
hebben. Een forfaitaire indeling tussen spaargeld en beleggingsvermogen op basis van
de omvang van het totale vermogen kan nooit, maar dan ook nooit, recht doen aan de
werkelijkheid en blijft, zoals de regering zelf ook aangeeft, een gemiddelde van het
box 3-vermogen van alle belastingplichtigen, waarbij zij dus voor lief neemt dat er
verliezers en winnaars binnen dit stelsel zijn. Dit doet naar de mening van de leden
van de SP-fractie op geen enkele manier recht aan de taak die de rijksoverheid heeft
als het gaat om het waarborgen van rechtmatigheid. Zij constateren dat op deze manier
degenen die al hun vermogen in box 3 in beleggingen in huizen en aandelen hebben zitten
en daarmee een hoog rendement halen amper belast worden. De leden van de SP-fractie
vragen de regering naar een vergelijking tussen het werkelijk behaalde rendement in
box 3 van deze groep en het veronderstelde rendement volgens de nieuwe forfaitaire
regeling, zodat daadwerkelijk afgewogen kan worden of voorgestelde wijziging echt
een verbetering is.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan bevestigen dat de voorgestelde
maatregel niets afdoet aan de wens om te komen tot een heffing op basis van werkelijk
rendement, en dat de voorgestelde maatregel niet gezien kan worden als een tegemoetkoming
aan die wens.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering inzage kan geven in de kenmerken
van de 2,1 miljoen belastingplichtigen in box 3. Hoeveel van hen vallen bijvoorbeeld
in de diverse schijven, wat is het verwachte budgettaire belang van box 3 en hoe is
de opbrengst verdeeld tussen de schijven?
Tevens vragen de leden van de SGP-fractie naar meer inzicht in wat op korte termijn
additioneel mogelijk is om te komen tot een heffing op basis van werkelijk rendement,
om zodoende recht te doen aan bezwaren van bijvoorbeeld de Hoge Raad.
De leden van de fractie van 50PLUS uiten hun teleurstelling over het wederom uitblijven
van een box 3-belasting gebaseerd op het werkelijke rendement. Zij achten de vormgeving
van box 3 onhoudbaar zolang belastingplichtigen in voorkomende gevallen meer moeten
afdragen aan belasting dan wat zij aan «vermogensinkomsten» genieten. Is deze regering
het in de basis nog eens met dit uitgangspunt of acht zij het wel houdbaar om meer
belasting af te dragen dan er aan vermogensinkomsten is genoten?
De leden van de fractie van 50PLUS constateren dat de heffing in box 3 met name ongunstig
uitpakt voor ondernemers die hun zaak hebben verkocht en de opbrengst als spaargeld
op de bank hebben gezet. Zij profiteren niet van bijvoorbeeld de vrijstelling van
vermogensheffing die geldt voor pensioenfondsen en in voorkomende gevallen is er ook
weinig tot geen fiscaal voordeel genoten bij de opbouw van het kapitaal, zoals voor
werknemers. Het plan van de vorige Staatssecretaris van Financiën, de heer Snel,1 was voor deze groep een veel beter vooruitzicht. Het van tafel halen van dit plan
is voor deze groep heel zuur gebleken en de leden van de fractie van 50PLUS zijn van
mening dat deze groep in het bijzonder extra aandacht had moeten krijgen in de plannen
voor aanpassing van box 3.
De leden van de fractie van 50PLUS vragen zich daarbij af of er ook andere beleidsopties
zijn overwogen om te komen tot aanpassingen van het huidige stelsel op korte termijn.
Zo ja, welke zijn dat en waarom hebben deze het niet gehaald?
De leden van de fractie van 50PLUS zijn content met het besluit om de verhoging van
het heffingsvrij vermogen niet te laten doorwerken naar vermogenstoetsen en naar eigen
bijdragen in de zorg, maar zij concluderen ook dat hiermee het beperken van complexiteit
als beleidsdoel wordt ondermijnd.
Kan de regering aangeven wanneer zij van plan is om de Kamer te informeren over de
gevolgen van de arresten van de Hoge Raad aangaande box 3?
2. Voorgestelde wijzigingen
De leden van de VVD-fractie vragen naar het heffingsvrij vermogen in de periode sinds
de introductie van box 3. Hoe heeft zich deze ontwikkeld?
De leden van de VVD-fractie vragen naar een schatting van de verdeling van de vermogens
binnen box 3. Hoeveel belastingplichtigen hebben een vermogen groter dan 50.000 euro?
Hoeveel groter dan 51.000 euro? Hoeveel groter dan 75.000 euro, 100.000 euro of 250.000
euro?
De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel mensen er nu sinds de voorliggende wijzigingen
en de wijzigingen uit het regeerakkoord, minder of helemaal geen box 3-heffing meer
zijn gaan betalen.
De leden van de VVD-fractie vragen naar het «break even point» bij de huidige maatregelen,
waaronder belastingplichtigen minder betalen en waarboven ze meer gaan betalen.
De leden van de SGP-fractie lezen dat het wetsvoorstel leidt tot complexe formeelrechtelijke
wijzigingen om de gevolgen voor inkomensafhankelijke regelingen te mitigeren. Welke
andere opties zijn overwogen om deze gevolgen te vermijden? Is bijvoorbeeld een extra
vierde schijf (31.340 – 50.000 euro) met een zeer laag forfaitair rendement overwogen?
De leden van de fractie van 50PLUS vragen wat het zou kosten voor de schatkist om
in 2021 het heffingsvrije vermogen verder te verhogen naar 75.000 euro per persoon
en 150.000 euro voor echtparen. En hoeveel zou dat zijn bij respectievelijk 100.000
en 200.000 euro?
2.1. Materieelrechtelijke wijzigingen in de vermogensrendementsheffing
De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet kan aangeven op basis van welke
informatie of kennis de verwachting is dat er gedragseffecten zouden optreden zoals
het verschuiven van vermogen van box 3 naar box 2. Waarom zou deze verschuiving nu,
na de aanpassing van box 3, gaan optreden en waarom is deze niet in de voorafgaande
jaren al opgetreden?
De leden van de VVD-fractie vragen een nadere onderbouwing van de in tabel B1 (pagina
9 MvT) opgenomen budgettaire gedragseffecten. Zij vragen nader in te gaan op de beschreven
gedragseffecten, en deze waar mogelijk te kwantificeren.
De leden van de VVD-fractie vragen welke mogelijkheden voor gedragseffecten een gepensioneerd
echtpaar heeft, dat in hun werkzame leven niet deel kon nemen aan een pensioenregeling
van de werkgever en daarom hun spaargeld als aanvullend pensioen op de AOW op de bank
geparkeerd heeft (omdat zij beleggingen een te groot risico vinden). Welke stappen
moet dit echtpaar zij zetten om hun vermogen naar box 2 te verplaatsen? Kan de regering
een voorbeeld geven, met daarbij in beeld gebracht welke kosten het echtpaar moet
maken om het vermogen naar box 2 te kunnen verplaatsen? Kan hierbij onder meer worden
uitgaan van de voorbeelden die de leden van de VVD-fractie hebben genoemd ten aanzien
van de inleiding van de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel?
De leden van de PVV-fractie constateren dat de feitelijke systematiek, zoals de ficties
omtrent de samenstelling van het vermogen en het te behalen rendement, niet wordt
gewijzigd. Kan de regering nader toelichten in welke mate zij verwacht dat dit al
dan niet invloed heeft op reeds lopende dan wel nog op te starten procedures omtrent
de box-3-heffing?
De leden van de CDA-fractie vinden het van zeer groot belang dat de belastingdruk
in box 3 eerlijker wordt. Zij merken daarbij op dat de systematiek in box 3 pas echt
rechtvaardig wordt als wordt aangesloten bij de werkelijk behaalde rendementen. De
afgelopen jaren is geprobeerd om met steeds nieuwe wijzigingen iets dichter het werkelijk
behaalde rendement te benaderen, maar dit blijft juridisch problematisch, want wat
op macroniveau elk jaar een beetje rechtvaardiger uitpakt, kan voor de individuele
belastingplichtige nog steeds neerkomen op een belasting van structureel meer dan
100% van het behaalde rendement. Nu is dit probleem op zichzelf beschouwd inherent
aan de forfaitaire heffing in box 3 en de berekening van het vermogen middels een
peildatum. Immers, ook met forfaitaire rendementen die op elke spaarrekening te halen
zijn, zoals bij de invoering van box 3 het geval was, kunnen er individuele situaties
zijn waardoor de box 3-heffing onrechtvaardig is. Dit is bijvoorbeeld het geval bij
een vakantiewoning die gedurende het jaar afbrandt, diefstal van vermogen dat in box 3
valt, spaartegoeden die niet onder het depositogarantiestelsel vallen bij een bank
die niet aan de verplichtingen kan voldoen of vermogen dat geheel bestaat uit risicodragend
kapitaal waar alleen maar verlies op geleden wordt. Het gaat dan echter wel om uitzonderingssituaties
binnen het systeem. Gezien de problematiek van de langdurig lage rente is het met
onderhavig wetsvoorstel de uitdaging om box 3 zo vorm te geven dat voor zoveel mogelijk
belastingplichtigen de belastingheffing niet onredelijk hoog uitkomt.
Dan gaat het dus om hele gewone situaties van mensen die gespaard hebben voor de toekomst.
De leden van de CDA-fractie vinden het dan ook nog steeds niet rechtvaardig dat van
mensen met een hoger vermogen fictief wordt aangenomen dat zij meer beleggingen bezitten,
want dit is in veel gevallen niet zo. Er zijn heel veel mensen die hun huis verkocht
hebben en net op de peildatum heel veel spaargeld in box 3 hebben, ouderen die kleiner
zijn gaan wonen of hun bedrijf verkocht hebben en dit geld gebruiken als pensioenvoorziening,
mensen die weinig vertrouwen hebben in fondsen of verzekeraars en hun pensioenopbouw
liever in eigen hand houden, ouders die meerdere studerende kinderen hebben en daar
geld voor opzij gelegd hebben, etc. Sparen is een belangrijke deugd en het is niet
de bedoeling dat dit door de overheid wordt afgestraft. Een financiële buffer is belangrijk
om weerbaar te zijn in tijden van tegenslag. Beleggen is een keuze en de overheid
kan er niet fictief van uitgaan dat alle belastingplichtigen die keuze willen maken.
Nu de rente almaar daalt en onroerend goed sterk in waarde stijgt, wordt het verschil
tussen spaarders en belastingplichtigen met overig vermogen steeds groter. De noodzaak
tot het hebben van een heffing op het werkelijk gerealiseerd vermogen neemt alleen
maar toe. De leden van de CDA-fractie delen dan ook niet de mening van de regering
dat dit wetsvoorstel het ongenoegen over box 3 zal wegnemen. Er is nog steeds geen
perspectief voor een betere aansluiting bij het werkelijk gerealiseerde rendement
in de toekomst. Wat zijn nu de plannen van de regering op dit punt? Hoe gaat de regering
uitvoering geven aan het regeerakkoord op dit punt, waarin de afspraak is opgenomen
dat nog deze regeerperiode een nieuw stelsel zal worden uitgewerkt? Hoe gaat de regering
om met de arresten van de Hoge Raad, waarin meermaals is geoordeeld dat sprake is
van een schending op stelselniveau?
De leden van de CDA-fractie zijn blij dat de regering erkent dat de voorgestelde wijzigingen
in box 3 leiden tot gedragseffecten, zoals het verschuiven van vermogen van box 3
naar box 2. Heeft de regering een moreel oordeel over deze verschuiving door belastingplichtigen?
Is de regering van mening dat de verschuiving onwenselijk is, omdat in de systematiek
van de wet privévermogen in box 3 hoort? Of is die verschuiving iets wat de regering
wel kan billijken, omdat zij zelf de heffing in box 3 wil laten aansluiten bij het
werkelijk ontvangen rendement, maar dit om uitvoeringstechnische redenen al jarenlang
niet lukt? Kan de regering aangeven waar het omgangspunt ligt in belastingdruk tussen
box 2 en box 3 als het gaat om spaargeld? Klopt het dat dit al onder de tweehonderdduizend
ligt?
De leden van de CDA-fractie merken op dat het fictieve rendement op het beleggingsdeel
voor 2021 aanzienlijk stijgt tot 5,69%. Het fictieve rendement op het spaardeel daalt
licht tot 0,03%. De leden van de CDA-fractie vragen de regering ten behoeve van de
duidelijkheid van wetgeving om een overzicht van de forfaitaire rendementen voor 2020
en 2021 voor de verschillende schijven en zij verzoeken de regering dit elk jaar te
doen, zodat belastingplichtigen op Prinsjesdag weten waar ze aan toe zijn.
Tevens vragen de leden van de CDA-fracties naar de berekeningen van de fictieve rendementen
van het spaardeel en het beleggingsdeel. Zij merken namelijk op dat alle fictieve
rendementen in de schijven het komende jaar stijgen, dus ook voor mensen met alleen
maar spaargeld. Heeft dit te maken met de stijgende woningprijzen die in alle rendementsschijven
doorwerken?
De leden van de CDA-fractie vinden dit namelijk een vervelende combinatie. Door zowel
de tariefstijging als de stijging van de fictieve rendementen, komt de belastingdruk
voor belastingplichtigen die al veel te veel belasting betalen over niet behaalde
rendementen, nog veel hoger uit. De onrechtvaardigheid groeit. Nu zijn er veel categorieën
van mensen met vermogen waarvoor dat geldt, maar de leden van de CDA-fractie willen
hierbij specifiek ingaan op de eigenaren van een landgoed en de eigenaren van pachtgrond.
Een landgoed heeft immers een hoge waarde en valt bijna altijd in de hoogste rendementsschijf,
maar de mogelijkheden tot gebruik zijn vaak beperkt en het onderhoud kost vaak meer
dan dat het oplevert. Is de regering bereid om landgoederen in de zin van de Natuurschoonwet
(NSW), uitgezonderd verhuurde delen van het onroerend goed, lager te waarderen, zodat
rekening gehouden wordt met de bijzondere eisen die verbonden zijn aan NSW-landgoederen?
De leden van de CDA-fractie merken daarbij op dat landgoederen die in handen zijn
van een stichting deze hoge belasting niet kennen. En waar de regering specifiek de
verschuiving van vermogen naar box 2 benoemt, is dat bij landgoederen niet aan de
orde want dan vallen ze niet meer onder de NSW. Hetzelfde geldt voor pachtgronden,
waarvan de opbrengst een wettelijke beperking geldt, dus daar is geen sprake van een
rendementsstijging, en de belastingdruk in box 3 over de verpachte grond uitgaande
van de bruto pachtsom, dus nog voor de waterschapslasten en ruilverkavelingslasten,
ligt afhankelijk van de pachtregio nu al ver boven de 100%. Zou de goedgekeurde waardering
voor pachtgronden niet omlaag gebracht moeten worden?
De leden van de fractie van D66 vragen de regering om een uitgebreidere toelichting
over de mogelijke gedragseffecten, zoals een verschuiving van vermogen van box 3 naar
box 2. Hoe groot acht de regering de kans dat deze gedragseffecten optreden en wat
zijn de budgettaire gevolgen van dergelijke gedragseffecten? Waarop is de aanname
gebaseerd dat 20% van de ex ante-meeropbrengst van de groep die meer gaat betalen
in box 3 in de structurele situatie niet zal optreden.
De leden van de fractie van D66 vragen voorts of het gedragseffect van de verhoging
van het tarief naar 31% kan worden toegelicht. Is dit gedragseffect ook van invloed
op de structurele budgettaire opbrengst van de tariefsverhoging, aangezien het naar
voren halen van uitgaven geen structureel effect zou hebben?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de kritiek van de Autoriteit
Financiële Markten (AFM) op het box 3-voorstel uit september 2019. Tegelijkertijd
roept deze reactie vragen op. Is de regering van mening dat een mogelijke prikkel
tot risicovoller (beleggings)gedrag binnen een forfaitair systeem per definitie in
de weg staat van een progressiever vormgegeven vermogensrendementsheffing, daar waar
het om beleggingen gaat? Hoe weegt de regering deze mogelijke prikkel met het ideaal
deze heffing progressiever vorm te geven, teneinde bij te dragen aan het terugdringen
van vermogensongelijkheid? Vanaf welk moment is zo’n prikkel, met andere woorden,
in een forfaitaire context wel acceptabel?
De kritiek dat box 3 niet-gerealiseerde rendementen belast is wijdverbreid. De leden
van de GroenLinks-fractie vragen daarom naar de mate waarin er volgens de regering
in dit wetsvoorstel reeds sprake is van een prikkel om een risicovollere beleggingsstrategie
te aanvaarden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de vormgeving van vermogensrendementsheffingen
in buitenlanden, en welke informatie er vanuit de ervaringen in die systemen is over
de mate waarin het zwaarder belasten van beleggingen (met eigen en vreemd vermogen)
tot gedragsverschuivingen richting het nemen van meer risico’s leidt. Wat is hierover
bekend? Is hier onderzoek naar gedaan? En op welke manier is dit meegenomen in de
vormgeving van het onderhavige voorstel?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering nader kan ingaan op de varianten
die zij tussen september 2019 en de beslissing het onderhavige voorstel in te dienen,
overwogen heeft. Heeft de regering, om de kleine belegger fiscaal te ontzien, bijvoorbeeld
overwogen een variant in te voeren waarbij er alsnog onderscheid gemaakt wordt tussen
de werkelijke verdeling van schuld, spaargeld en beleggingsvermogen in box 3, maar
de heffing hierover vervolgens gedifferentieerd wordt naar omvang van deze vermogens
(voorstel 2019 gecombineerd met een schijvenstelsel)? Is de regering van mening dat
op deze manier niet alsnog recht gedaan zou worden aan de positie van de kleine belegger?
Welke andere varianten heeft de regering overwogen?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn zeer kritisch over het gegeven dat schulden
in het onderhavige voorstel fiscaal ontzien worden, terwijl op schulden in het voorstel
van september 2019 enkel een aftrek van 3,03% van toepassing was. Acht de regering
het net als de leden van de GroenLinks-fractie onwenselijk dat er nu geen enkele grondslag
meer is om de belegger die met geleend geld belegt – toch vaak niet de zogenoemde
«kleine belegger» – relatief zwaarder te belasten dan diegenen die met eigen vermogen
beleggen?
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de regering heeft aangegeven gevoelig
te zijn voor de positie van onder meer de AFM dat de vermogensrendementsheffing risicovoller
beleggingsgedrag niet zou moeten aanjagen. Zij vragen de regering of het niet principieel
incompatibel is dat er, vanuit de gevoeligheid voor dit punt, nu geen enkele manier
is om leverage te ontmoedigen ten aanzien van beleggen met eigen vermogen. Waarom heeft de regering,
vanuit de gevoeligheid voor mogelijk meer risicovol gedrag, het element dat beleggen
met geleend geld ontmoedigt uit het wetsvoorstel gesloopt?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering aangeeft dat een structuurwijziging,
zoals het zwaarder belasten van beleggingen gedaan met vreemd vermogen, pas per 2022
ingevoerd zou kunnen worden. Heeft dit meegespeeld in de vormgeving van het onderhavige
voorstel? Waarom is ervoor gekozen een voorstel in te dienen per 2021 waarin beleggingen
met schuld niet zwaarder belast worden en waarom is er niet voor gekozen een voorstel
per 2022 in te dienen waarin beleggingen met schuld wel zwaarder fiscaal aangeslagen
worden?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering of haar doelstelling enkel is
geweest kleinere spaarders (en beleggers) te ontzien, of dat zij ook van mening is
dat met deze wijzigingen de box 3-vormgeving toekomstbestendig is tot het moment dat
daadwerkelijk behaalde rendementen belast kunnen worden? Deze leden vragen of de precieze
doelstelling geëxpliciteerd kan worden. Hoe incrementeel dan wel fundamenteel acht
de regering de onderhavige wijzigingen?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom de regering ervoor gekozen heeft
het startbedrag van de tweede en derde schijf te verlagen. Wat is hier de doeltreffendheid
en doelmatigheid van, naast dat het nu ronde bedragen zijn?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering vanuit welke doeltreffendheids-
en doelmatigheidsanalyse zij ervoor gekozen heeft de tarieven tweede en derde schijf
te zetten op 4,50% en 5,69%.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering een analyse heeft gemaakt
van de ontwikkeling van de vermogensongelijkheid in Nederland als gevolg van het huidige
voorstel ten opzichte van het basispad en het voorstel van september 2019, en welke
rol deze analyse heeft gespeeld in de afweging het onderhavige voorstel en bijvoorbeeld
niet het voorstel van september 2019 in te dienen.
De leden van de SP-fractie vragen de regering in te gaan op de in het Financieele
Dagblad verkondigde redenering van de Bond voor Belastingbetalers dat belastingbetalers
in box 3 tot 220.000 euro in 2021 wel degelijk meer belasting gaan betalen ten opzichte
van 2020. Zij maken uit het wetsvoorstel op dat inderdaad slechts sprake is van een
daling voor deze groep als was uitgegaan van indexering zoals voorheen werd aangenomen,
terwijl de regering het presenteert als een daadwerkelijke daling. Zij vragen de regering
waarom in dit wetsvoorstel gekozen is voor deze toonzetting, terwijl een aanzienlijk
deel van hen belastingplichtigen er niet op vooruit gaat.
De leden van de ChristenUnie-fractie valt het op dat er ondanks tariefsverhoging in
box 3 geen maatregelen getroffen worden om «boxhoppen» naar box 2 te voorkomen. Voorziet
de regering gedragseffecten in deze richting en zo ja, hoe wordt hierop geanticipeerd?
Ziet de regering daarnaast het invoeren van een mogelijke vermogensbelasting als een
reële tijdelijke dan wel structurele oplossing voor het forfaitaire probleem en het
mogelijke boxhoppen? Zo wordt in Bouwstenen voor een beter Belastingstelsel als beleidsoptie de vermogensbelasting geïntroduceerd (nr. 89), waarbij (in ieder
geval) vermogen uit box 2 én box 3 als grondslag dient.
2.2. Formeelrechtelijke wijzigingen
De leden van de VVD-fractie vragen wat de formeelrechtelijke wijzigingen voor belastingplichtigen
met een vermogen van meer dan 31.430 euro en minder dan 50.000 euro betekent? Hoe
voorkomt de Belastingdienst dat mensen door de voorgestelde wijziging in de problemen
komen omdat zij ervan uitgaan dat zij met een vermogen onder de 50.000 euro geen aangifte
hoeven te doen? Heeft de Belastingdienst hier een communicatieplan voor opgesteld?
Zo nee, waarom niet?
De leden van de PVV-fractie vragen de regering aan te geven welke maatregelen zijn
overwogen (anders dan het niet voorkomen van doorwerking) die de complexiteit van
het wetsvoorstel zouden beperken en de uitvoeringslasten voor de Belastingdienst zouden
verlichten.
De leden van de CDA-fractie merken op geen voorstander te zijn van de formeelrechtelijke
wijzigingen waardoor er een verschil ontstaat tussen het heffingsvrije vermogen van
box 3 en de vermogensgrenzen voor de inkomensafhankelijke regelingen. Welke ongewenste
effecten treden er volgens de regering op als de doorwerking van de verhoging van
het heffingsvrije vermogen gehandhaafd zou zijn? Wat zijn de budgettaire gevolgen
daarvan?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of zij overwogen heeft om een extra
schijf in te voeren van 100% spaarvermogen tot aan 50.000 euro. Dan wordt materieel
hetzelfde bereikt, maar hoeft er voor de uitvoering praktisch niets te veranderen.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering wat de consequenties zijn als een belastingplichtige
met een vermogen tussen de 31.340 euro en 50.000 euro (en geen inkomen waarover nog
geen loonbelasting in afgedragen) geen aangifte doet. Is dat een beboetbaar of strafbaar
feit? Zo ja, kan er dan wel een boete worden opgelegd aangezien die vaak een percentage
van de niet betaalde belasting is en er geen inkomstenbelasting in box 3 verschuldigd
is?
De leden van de CDA-fractie vinden de formeelrechtelijke wijzigingen wel rechtvaardig
waar het gaat om de groene beleggingen. Dit vermogen moeten belastingplichtigen immers
toch al opgeven in box 3, omdat er voor groene beleggingen een extra heffingskorting
geldt die afhangt van de hoogte van de groene beleggingen (tot aan de maximale vrijstelling).
Bovendien achten de leden van de CDA-fractie het niet wenselijk dat iemand met veel
vermogen in aanmerking komt voor huurtoeslag, omdat dat vermogen toevallig in groene
fondsen belegd is.
De leden van de fractie van D66 vragen hoeveel belastingplichtigen met een vermogen
tussen de 31.430 en 50.000 euro alleen box 3-inkomen hebben. Zij lezen dat het voorkomen
van de doorwerking van het heffingsvrij vermogen in box 3 naar andere regelingen een
forse inspanning vereist van de Belastingdienst. De leden van de fractie van D66 vragen
of kan worden toegelicht wat voor inspanning dit vereist. Welke groepen profiteren
van het ontbreken van nadere maatregelen om het effect van het lagere verzamelinkomen
te voorkomen? Wat is het gemiddelde inkomen van deze groep?
De leden van de fractie van D66 lezen dat de inspecteur een extra taak krijgt, namelijk
het vaststellen van de rendementsgrondslag bij beschikking. Ontvangt de Belastingdienst
van de organisaties die die informatie nodig hebben hiervoor een vergoeding? Hoe verhoudt
dit zich tot het rapport «Alternatieve uitvoerders»? Mag de Belastingdienst bij het
afgeven van de beschikking gegevens van banken gebruiken?
De leden van de fractie van D66 constateren dat de aangifte nutteloos kan overkomen
wanneer men een nihilaanslag ontvangt en dat dit ertoe kan leiden dat men in latere
jaren geen aangifte (meer) doet. Wordt aan de belastingplichtigen met een vermogen
van tussen de 31.340 en 50.000 euro zonder andere inkomsten uitgelegd waarom zij aangifte
moeten doen?
De leden van de fractie van D66 vragen of de omschreven systematiek van bezwaar en
beroep nieuw is. Kan worden bevestigd dat personen bij twee instanties bezwaar moeten
aantekenen wanneer men het niet eens is met het verzamelinkomen? Waarom is het niet
voldoende alleen bij de Belastingdienst een bezwaar in te dienen? Kan tevens worden
bevestigd dat, wanneer inderdaad na een beroepsprocedure een ander verzamelinkomen
wordt vastgesteld, alle relevante instanties dit nieuwe verzamelinkomen ontvangen
en dat de belastingplichtige dit niet zelf moet melden bij de relevante instanties?
3. Budgettaire effecten
De leden van de VVD-fractie vragen waarop de 20% gebaseerd is, en of dit niet een
heel hoog percentage is.
De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering om een nadere cijfermatige onderbouwing
van zowel de begrote meeropbrengsten als de derving in het kader van de gedragseffecten.
Zij verzoeken bij deze cijfermatige onderbouwing meer specifiek in te gaan op de vraag
of de meeropbrengsten inderdaad 144 miljoen euro bedragen en hoe de becijferde belastingderving
van 17 miljoen euro in verhouding staat tot de opmerking dat 20% van de ex ante-meeropbrengst van de groep die meer gaat betalen in box 3 in de structurele situatie niet
zal optreden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering waarom ze ervoor gekozen heeft
de effectieve heffingen op grote vermogens nauwelijks te verhogen, nu er ceteris paribus
een saldoverslechterende wijziging is ontstaan van structureel 124 miljoen euro en
de vermogensongelijkheid in Nederland nog altijd groot is. Zij vragen ook waarom er
niet voor gekozen is via progressievere vormgeving de box 3-wijziging budgetneutraal
ten opzichte het basispad vorm te geven. Waarom geeft de regering jaarlijks 124 miljoen
euro weg aan kapitaal, terwijl kapitaal juist zwaarder belast zou moeten worden? Zou
de regering deze lastenverlichting niet beter in kunnen zetten om arbeid goedkoper
te maken?
De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de voorgestelde verhoging van het
belastingtarief naar 31%. Hoe is deze verhoging te rijmen met de breed gedragen kritiek
waaraan de vermogensrendementsheffing onderhevig is? Waarom is ervoor gekozen om het
tarief te verhogen? Welke andere maatregelen zijn overwogen om de derving van het
wetsvoorstel (deels) te dekken?
4. Effecten voor individuele belastingplichtigen
De leden van de VVD-fractie vragen uitgebreid te reageren op het commentaar van de
Bond van Belastingbetalers, zoals geuit in het FD op 27 september 2020 («Voordeel
van hoger belastingvrij vermogen is te rooskleurig voorgesteld»). Waarom wijken de
cijfers af van de hier genoemde cijfers? Heeft de Bond voor Belastingbetalers een
punt?
De leden van de fractie van D66 vragen hoeveel belastingplichtigen in Nederland meer
dan een miljoen aan box 3-vermogen bezitten. Kan een verdeling worden gegeven van
de vermogens van huishoudens? Kan bij die verdeling worden vermeld wat het gemiddelde
box 3-vermogen is van een Nederlands huishouden, wat het gemiddelde box 3-vermogen
is van de top 10%, wat het gemiddelde is van de top 30% en wat het gemiddelde is van
de top 50%? En wat is het gemiddelde box 3-vermogen van de onderste 10%, 30% en 50%.?
De leden van de SP-fractie zien in de tabellen dat de belastingdruk in het wetsvoorstel
wordt vergeleken met de belastingdruk waarbij de bestaande systematiek zou worden
gehanteerd. Zij vragen de regering om uiteen te zetten wat de effecten van het wetsvoorstel
zouden zijn als deze wordt vergeleken met de situatie in 2020. Tevens vragen deze
leden om een uiteenzetting van de effecten van het voorstel van de voormalige Staatssecretaris
van Financiën, zodat een goede vergelijking kan worden gemaakt tussen de verschillende
mogelijkheden die de regering heeft verkend in belastingheffing op vermogen en een
argumentatie waarom toch voor een conservatieve aanpak is gekozen waarbij er aan het
principe van het belasten van fictief inkomen niet is getornd.
5. EU-aspecten
De leden van de fractie van GroenLinks vragen naar het ongestoord genot van eigendom,
indien het gemiddeld haalbare rendement lager is dan het effectieve tarief in box 3.
Zou de situatie anders zijn als we in Nederland officieel een vermogensbelasting zouden
hebben (nu hebben we op papier een vermogensrendementsheffing, maar wordt deze in
werkelijkheid vormgegeven als een vermogensbelasting)? Met andere woorden, is een
additionele vermogensbelasting van 1% voor miljonairs juridisch houdbaar? En een vermogensbelasting
van 2%? Waar ligt volgens de regering de grens?
6. Gevolgen voor bedrijfsleven en burger
De leden van de VVD-fractie lezen dat verschillende banken een negatieve rente gaan
introduceren op spaartegoeden. Wat betekent een negatieve rente op spaargeld voor
spaarders die niet beleggen en meer spaargeld hebben dan het heffingsvrije vermogen
van 50.000 euro individueel of 100.000 euro met fiscaal partner? Is hiermee rekening
gehouden in voorliggend wetsvoorstel? Zo ja, op welke manier?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of er in het aangifteprogramma iets
verandert voor de belastingplichtige met een vermogen tussen 31.340 en 50.000 euro?
Moeten zij nog steeds dezelfde vragen beantwoorden bij de aangifte inkomstenbelasting?
De leden van de fractie van D66 vragen of wordt verwacht dat deze maatregelen tot
minder bezwaren leiden onder belastingplichtigen. Is de regering ook van plan om de
effecten op het doenvermogen te monitoren om te bepalen of de druk op het doenvermogen
ook daadwerkelijk aanvaardbaar is?
De leden van de SP-fractie geven specifiek aan dat dit wetsvoorstel op geen enkele
manier soelaas biedt voor letselschadeslachtoffers. Zeker als zij in het verleden
een hoge schadevergoeding hebben ontvangen, zijn zij met dit wetsvoorstel opnieuw
benadeeld, zo constateren zij. Waarom blijkt het nog steeds niet mogelijk om bijvoorbeeld
een afzonderlijke rekening die niet in de vermogensberekening wordt meegenomen voor
letselschadevergoedingen te creëren? De leden van de SP-fractie wijzen erop dat uit
het belastingplan blijkt dat het voor allerlei situaties, zeker voor bedrijven, mogelijk
blijkt om bedragen uit te zonderen.
7. Gegevensbescherming
De leden van de VVD-fractie vragen waarom er een nieuw doel is opgenomen bij het opvragen
van relevantie persoonsgegevens, namelijk het verkrijgen van inzicht in het vermogen
van belastingplichtigen voor zover zij groene beleggingen hebben. Waar komt dit nieuwe
doel vandaan? Wat wordt er met deze informatie gedaan? Op basis van welk artikel is
de overheid gerechtigd om inzicht te vragen in de mate van groene beleggingen?
8. Uitvoeringsaspecten
De leden van de VVD-fractie vragen welke uitvraag plaatsvindt voor niet-fiscale doeleinden.
Wat gebeurt er met de verkregen informatie? Is deze informatie in de voorafgaande
jaren ook al opgevraagd? Kan een totaaloverzicht worden gegeven van het type uitvragen
voor niet-fiscale doeleinden en de gevolgen voor communicatie, handhaving en complexiteit?
De leden van de VVD-fractie vragen naar een nadere uitleg van de hogere uitvoeringskosten.
Waarom levert een wijziging die zorgt voor minder belastingplichtigen meer uitvoeringskosten
op?
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Belastingdienst in de uitvoeringstoets
het eindoordeel «uitvoerbaar» geeft, maar met zoveel mitsen en maren dat de leden
van de CDA-fractie constateren dat dat etiket nauwelijks van toepassing lijkt. Het
risico op procesverstoringen wordt als groot beoordeeld. Het beslag op het portfolio
is groot. De Belastingdienst geeft aan dat er grote risico’s moeten worden geaccepteerd.
En de Belastingdienst geeft aan het maximale te zullen doen om nog extra personele
capaciteit voor de aanpassingen te organiseren, zo lezen de leden van de CDA-fractie.
De Belastingdienst is allereerst bezorgd dat de aangifteplicht voor vermogens die
fiscaal gezien niet meer relevant zijn, voor verwarring gaat zorgen. De Dienst constateert
dat er communicatie nodig is om burgers te activeren. De leden van de CDA-fractie
zien dat er daarbij twee verschillende groepen zijn, afhankelijk van de vraag of de
belastingplichtige al van plan was om aangifte inkomstenbelasting te doen. Voor de
eerste groep, die toch al belastingaangifte moest of wilde doen, willen deze leden
graag weten welke vraag deze belastingplichtigen in het aangifteprogramma krijgen.
Wat zijn de gevolgen als zij een verkeerd antwoord geven op de vraag over de hoogte
van het vermogen, omdat zij ervan uitgaan dat het niet relevant is voor de heffing
van de inkomstenbelasting? Met andere woorden, kan het de belastingplichtige kwalijk
genomen worden dat hij een onjuist antwoord geeft op een voor de belastingaangifte
irrelevante vraag? Kan de regering daarbij indien nodig verschillende groepen onderscheiden,
zoals belastingplichtigen die op grond van hun inkomen wel of geen recht hebben op
huurtoeslag en belastingplichtigen die vallen onder andere inkomensafhankelijke regelingen?
Het is echter de tweede groep waar de Belastingdienst in de uitvoeringstoets op doelt,
want hoe krijg je iemand zover dat hij belastingaangifte doet, omdat dat nodig is
voor de inkomensafhankelijke regelingen, terwijl er voor de inkomstenbelasting geen
enkele reden is om aangifte te doen? Kan het zelfs zo zijn dat deze groep belastingplichtigen
een brief ontvangt waarin staat dat zij geen aangifte inkomstenbelasting hoeven te
doen? In de uitvoeringstoets worden daarbij genoemd de website, het portaal, beschikkingen
en telefonie als communicatiemiddelen. Kan de regering per kanaal aangeven waaraan
dan gedacht wordt? Door de vooringevulde aangifte weet de Belastingdienst redelijk
om welke groep het gaat, maar de termijn tot de inwerkingtreding is zeer kort, zo
menen de leden van de CDA-fractie. Is er voldoende tijd om deze groep eruit te filteren
en aan aangiftebrief te sturen met het verzoek om aangifte te doen? Aan welke communicatie
op het portaal en op beschikkingen wordt gedacht?
De loskoppeling van het vermogensbegrip in de inkomstenbelasting en de toeslagen worden
door de Belastingdienst niet alleen als probleem gezien in verband met de aangifte,
maar ook voor de ICT-systemen. De Belastingdienst heeft een rode vlag geplaatst in
de uitvoeringstoets bij de IV. De leden van de CDA-fractie vragen de regering wat
bedoeld wordt met de «ingrijpende aanpassingen» die benodigd zijn in de systemen?
Welke werkzaamheden voor het Elektronisch Berichten Verkeer worden nu naar een later
moment doorgeschoven? Gaat het dan om onderhoudswerkzaamheden aan het systeem? Begrijpen
de leden van de CDA-fractie het dan goed dat de systemen van Toeslagen niet aangepast
zijn en dan juist op het punt van de huurtoeslag? Betekent dat nu, dat te veel mensen
huurtoeslag toegekend krijgen en dan achteraf het hele bedrag terug moeten betalen
omdat ze te veel spaargeld hebben? Hoe heeft de regering dit gewogen in het licht
van de problemen bij de Belastingdienst/Toeslagen?
Verder geeft de Belastingdienst aan dat er volgend jaar alleen nog maar parameteraanpassingen
mogelijk zijn binnen de inkomensheffing. Kan de regering aangeven op welke wijze dit
meegewogen is? Betekent dit dat er volgend jaar in het Belastingplan voor de inkomstenbelasting
alleen nog tariefswijzigingen en andere kleine aanpassingen kunnen plaatsvinden?
De leden van de CDA-fractie lezen verder in de uitvoeringstoets dat de Belastingdienst
nieuwe medewerkers op het gebied van de ICT-systemen van de inkomensheffing zal moeten
aantrekken. Kan de regering aangeven wat hierbij de risico’s zijn?
De Belastingdienst waarschuwt in de uitvoeringstoets dat het risico op procesverstoringen,
onjuiste verwerkingen en fouten in de gegevensuitwisseling groot is. Kan de regering
aangeven op welke wijze zij deze waarschuwing gewogen heeft bij de keuze voor en de
vormgeving van onderhavig wetsvoorstel? Wat wordt ermee bedoeld dat de maatregel doorwerkt
in het portfolio van de inkomensheffing?
De leden van de CDA-fractie lezen in de uitvoeringstoets ook dat er aanpassingen nodig
zijn van niet-fiscale wetgeving, van partijen buiten de Belastingdienst die vermogensgegevens
afnemen. Kan de regering aangeven welke partijen dit zijn? Is dat alleen het CAK of
zijn er meer partijen? Welke wijziging van wetgeving is daarvoor benodigd?
De leden van de fractie van D66 vragen of in meer detail kan worden toegelicht wat
precies de uitvoeringsproblemen zijn om niet over te gaan tot het heffen van werkelijk
rendement. Bestaan in andere Europese landen die reëel rendement heffen dezelfde uitvoeringsproblemen?
Hoe hebben die landen die uitvoeringsproblemen geadresseerd?
De leden van de fractie van D66 vragen of de onuitvoerbaarheid niet inmiddels opweegt
tegen de juridische knelpunten van het huidige stelsel en het daarmee gepaard gaande
risico op budgettaire derving. Wat is het perspectief om te heffen over reëel rendement?
Kan de uitvoerbaarheid van het heffen van reëel rendement worden bereikt door hiervoor
extra middelen vrij te maken? Zo ja, hoeveel?
De leden van de fractie van D66 vragen hoe de regering de uitdagingen voor de uitvoering
weegt. Wat zijn de mogelijke gevolgen van het feit dat er ruim drie kwartalen geen
capaciteit is voor bijvoorbeeld foutherstel en eventuele nieuwe wetgeving? Welke risico’s
treden er op door de mogelijkheid dat werkzaamheden die nodig zijn voor beheer en
onderhoud van systemen naar een later moment moeten worden doorgeschoven? Hoe groot
zijn die mogelijke continuïteitsrisico’s? Wat voor soort procesverstoringen kunnen
optreden en hoe groot is de schade van dergelijke procesverstoringen?
De leden van de fractie van D66 vragen hoe de zoektocht verloopt naar opschaling.
Welke «andere werkzaamheden» worden bedoeld?
De leden van de fractie van D66 vragen waarom er een oploop en afloop zit in de uitvoeringskosten.
De leden van de GroenLinks-fractie uiten hun zorgen over de risico’s die de Belastingdienst
schetst voor de uitvoering van deze regeling, te meer omdat de ervaringen met uitvoeringstechnische
kwesties de laatste jaren niet louter positief zijn. De regering acht deze risico’s
aanvaardbaar. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering deze positie nader
te onderbouwen. Daarnaast vragen deze leden of er maatregelen genomen worden deze
risico’s te beheersen dan wel te mitigeren. Wil de regering de Kamer periodiek informeren
of, en zo ja op welke manier, de door de Belastingdienst geïdentificeerde risico’s
op enigerlei wijze materialiseren en wat eraan gedaan wordt deze te beheersen of te
mitigeren?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering of er aanpassingen nodig zijn
in de wetgeving en systemen ten behoeve van afnemende partijen. Zijn deze geïdentificeerd
en zijn er op dit punt aanvullende maatregelen nodig?
De leden van de fractie van de ChristenUnie voorzien een toenemende druk op de Belastingdienst.
De Belastingdienst heeft de Wet aanpassing box 3 op uitvoerbaarheid getoetst. Daaruit
komt naar voren dat het voorstel ingrijpend is en dat de werkzaamheden zodanig groot
zijn dat geen capaciteit meer resteert voor andere werkzaamheden. De Belastingdienst
signaleert het risico dat werkzaamheden voor voorgenomen wetgeving en werkzaamheden
die nodig zijn voor beheer en onderhoud van de systemen naar een later moment moeten
worden doorgeschoven met mogelijke continuïteitsrisico’s tot gevolg. Het risico op
procesverstoringen wordt door de Belastingdienst groot ingeschat. Wat voor redenen
heeft de regering om aan te nemen dat de uitvoerbaarheid voor de Belastingdienst niet
in het geding komt door de Wet aanpassing box 3?
De leden van de fractie van 50PLUS signaleren dat er steeds vaker wordt «bezuinigd»
op uitvoeringsaspecten, zoals ook hier het geval lijkt te zijn. Het gebrek aan capaciteit
wordt zichtbaar, omdat de risico’s die voortvloeien uit de effecten voor het IV-portfolio
worden geaccepteerd. Hoe beoordeelt de regering deze risico’s? Betekent het accepteren
van deze risico’s dat er geen acties worden ondernomen of overwogen om deze risico’s
te beperken?
9. Advies en consultatie
De leden van de fractie van D66 vragen de regering om alvast in te gaan op de door
Raad van State beschreven risico’s voor het maatschappelijk draagvlak voor de box 3-heffing
en de mogelijkheden op korte en langere termijn ten aanzien van een aanpassing op
stelselniveau. Deze leden vragen of er, buiten het ontbreken van een openbare consultatie
voor dit wetsvoorstel, wel partijen zijn geraadpleegd. Zo ja, wat zijn de hoofdpunten
van deze raadplegingen?
De leden van de fractie van D66 vragen om in te gaan op de reactie van het Register
Belastingadviseurs, en specifiek op het punt dat er veel steun is om het bezit van
vermogen te belasten in plaats van het inkomen uit dat vermogen. Deze leden wijzen
op signalen dat een vermogensbelasting eenvoudiger is en aansluit bij het advies van
de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) om bezit zwaarder
te belasten.
10. Evaluatie schijven box 3 en monitoring effecten op groene beleggingen
De leden van de VVD-fractie vragen wat wordt verstaan onder «groene beleggingen».
Waarom wordt ervoor gekozen groene beleggingen een aparte positie te geven? Worden
«groene beleggingen» anders belast? Zo ja, waarom?
De leden van de fractie van D66 vragen wat de gemiddelde verhouding is tussen groene
en niet-groene beleggingen. Welke groene schuldpapieren bestaan er?
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
–
OVERIG
De leden van de VVD-fractie vragen naar de gehanteerde rendementen voor verschillende
vermogenscategorieën van de afgelopen jaren.
De leden van de VVD-fractie vragen naar recente informatie over «belasten op basis
van reëel rendement» in onze omringende landen.
De leden van de VVD-fractie vragen naar een budgettaire sleutel van box 3. Hoeveel
kost het verhogen van het heffingsvrij vermogen met stappen van 5000, 10.000 of 25.000
euro? Hoeveel levert het op om schulden tot of vanaf een bepaald bedrag niet meer
aftrekbaar te maken? Hoeveel kost het om de forfaitaire rendementen met 1%-punt of
1 promille te verlagen? Hoeveel kost het om het tarief met 1 promille of 1 procent
te verhogen of te verlagen? Hoeveel kost het verschuiven van de schijfgrenzen? Hoeveel
kost het om bepaalde vermogens (zoals spaargeld) volledig vrij te stellen?
De leden van de VVD-fractie vragen naar de mogelijkheden om banken een grotere rol
te laten spelen bij het vaststellen van reëel rendement, bijvoorbeeld bij spaargeld.
De leden van de VVD-fractie vragen naar mogelijke andere wijzigingen op de box 3-heffing
rechtvaardiger te maken, zoals een tegenbewijsregeling.
De leden van de VVD-fractie vragen naar het standpunt van de regering over het nettorendement
als basis nemen van de heffing, dus na aftrek van eventuele kosten, met verwijzing
naar de brief die de AFM op 11 maart 20202 hierover geschreven heeft.
De leden van de VVD-fractie vragen in algemene zin op alle onderdelen van het Belastingplan
2021 afzonderlijk een overzicht van de gevolgen van het Belastingplan voor de verschillende
uitvoeringsorganisaties, zoals de Belastingdienst. Welke taken krijgen deze organisaties
erbij? Op basis van welke beoordeling is duidelijk geworden dat dit zonder gevolgen
een extra taak kan zijn voor de betreffende uitvoeringsorganisatie? Hebben de uitvoeringsorganisaties
meegekeken naar het ontwerp en de specifieke uitvoering van de regeling? Zo ja, waar
blijkt dit uit? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie, alsmede de leden va de CDA-fractie, vragen of de regering
kan reageren op de vragen en de opmerkingen van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs
(NOB) en het Register Belastingadviseurs (RB).
De leden van de D66-fractie vragen om een nadere inschatting van de groep in box 3
die spaart voor het pensioen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, adjunct-griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 32 | Voor |
PVV | 20 | Voor |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
PvdD | 4 | Voor |
50PLUS | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Tegen |
Krol | 1 | Voor |
Van Haga | 1 | Tegen |
Van Kooten-Arissen | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.