Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over ontwerp van de ministeriële regeling ter implementatie van de kaderrichtlijn afvalstoffen (Kamerstuk 35267-19)
35 267 Wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2018/851 van het Europees parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen (PbEU L 150) (Implementatiewet wijziging EU-kaderrichtlijn afvalstoffen)
Nr. 21 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 30 juni 2020
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over het ontwerp van de ministeriële regeling ter implementatie van de Kaderrichtlijn afvalstoffen (Kamerstuk 35 267, nr. 19).
De vragen en opmerkingen zijn op 11 juni 2020 aan de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 29 juni 2020 zijn deze, voorzien van een inleiding,
door haar beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Schuurkamp
Inleiding
Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de vragen gesteld naar aanleiding van het ontwerp
van de ministeriële regeling ter implementatie van de Kaderrichtlijn afvalstoffen.
De vragen zijn op 11 juni 2020 voorgelegd en worden per fractie beantwoord. Naast
de voorliggende ministeriële regeling richt een aantal vragen zich op de relatie met
verwante beleidsinstrumenten. Mede naar aanleiding hiervan hecht ik eraan, alvorens
de vragen te adresseren, nader in te gaan op het beleidsinstrument uitgebreide producentenverantwoordelijkheid
en het beleidsinstrument voor het algemeen verbindend verklaren van een overeenkomst
afvalbeheerbijdrage. Deze instrumenten kunnen naast elkaar bestaan en elkaar aanvullen,
maar hebben een andere invalshoek.
Besluit regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid
Producenten kunnen via wet- en regelgeving verantwoordelijk gesteld worden voor de
afvalfase van de producten die zij in de handel brengen. Als dat gebeurt is er sprake
van een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid. Producenten zijn in dat geval
gehouden aan hun taken, verantwoordelijkheden en daarmee verbonden verplichtingen
die in de wet- of regelgeving voor invulling van de producentenverantwoordelijkheid
zijn opgenomen: de producenten zijn hiervoor normadressaat. De taken en verantwoordelijkheden
gelden voor iedere individuele producent en het is daarmee in eerste instantie aan
iedere producent afzonderlijk om de daarmee verbonden verplichtingen na te komen1. Verantwoordelijkheden voor producenten gelden ook voor diegene die producten uit
het buitenland importeert. Omdat iedere producent of importeur gehouden is aan de
verplichtingen, is er sprake van een gelijk speelveld.
Als onderdeel van de implementatie van de Kaderrichtlijn afvalstoffen (hierna: Kra)
is het Besluit Regeling voor Uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (hierna:
Besluit UPV) opgesteld. Uw Kamer is over dit besluit op 7 april geïnformeerd (Kamerstuk
35 267, nr. 18). Het ontwerpbesluit is gelijktijdig aan de Koning voorgelegd met het verzoek om
het ter advisering aan de Raad van State voor te leggen. Ik ben in afwachting van
het advies van de Raad van State. In dit Besluit UPV zijn bepalingen opgenomen waaraan
een producent met een verplichte, in wet- of regelgeving opgelegde producentenverantwoordelijkheid,
met ingang 2023 moet voldoen. Het Besluit en de bepalingen daarin, volgen uit in de
kaderrichtlijn opgenomen minimumvoorschriften voor een regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid.
In Nederland kennen we een wettelijke producentenverantwoordelijkheid voor verpakkingen,
elektrische en elektronische apparatuur (EEA), auto’s, banden en batterijen. Deze
zijn vastgelegd in afzonderlijke besluiten of regelingen. Hierin wordt voor deze producten
een regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid nader ingevuld en vastgelegd.
Dit kan gaan over regels met betrekking tot de verantwoordelijkheid die producenten
hebben en welke doelstellingen van afvalbeheer moeten worden behaald. Deze doelstellingen
moeten in lijn zijn met de afvalhiërarchie en bijvoorbeeld gericht zijn op het halen van een bepaalde omvang van inzameling,
hergebruik of recycling. Met ingang van 2023 moeten producenten bij het nakomen van
deze verplichtingen ook de bepalingen uit het nieuwe Besluit UPV in acht nemen met
daarin de minimumvoorschriften voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (hierna:
UPV). Met de implementatie van de Kra worden hier geen product(stromen) toegevoegd.
Dat vraagt afzonderlijke besluitvorming over regelgeving.
Het Besluit UPV biedt producenten de mogelijkheid om gezamenlijk uitvoering te geven
aan de verplichtingen en om daarvoor een producentenorganisatie op te richten. Het
initiatief voor gezamenlijke uitvoering ligt bij producenten. Met het Besluit UPV
wordt de situatie rond gezamenlijke uitvoering na 2023 beter en meer eensluidend geregeld.
Tot 2023 is de mogelijkheid tot gezamenlijke uitvoering afhankelijk van de mogelijkheden
die daarvoor zijn opgenomen in de product- specifieke regelingen voor UPV. Zo is in
het Besluit beheer verpakkingen 2014 voorzien in een dergelijke mogelijkheid, maar
in bijvoorbeeld de regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA)
niet. Na 2023 kunnen producenten er in de nieuwe situatie voor kiezen om hieraan gezamenlijk
uitvoering te geven en de producentenorganisatie de normadressaat te laten zijn. Indien
ze daarvoor niet kiezen, blijven ze individueel verantwoordelijk en ook aanspreekbaar
op naleving van de op hen betrekking hebbende regeling voor UPV. Het is mogelijk dat
er verschillende producentenorganisaties naast elkaar bestaan, die in onderlinge concurrentie
werken en namens de bij hen aangesloten producenten de verplichtingen nakomen. Aan
de hand van de meldingen en verslagen zal de handhavende overheidsinstantie na 2023
bepalen of iedere producent of producentenorganisatie afzonderlijk aan zijn verplichtingen
heeft voldaan.
Regeling verzoek algemeen verbindend verklaring overeenkomst afvalbeheerbijdrage (Regeling
avv)
De Regeling avv vormt het grootste deel van de verzamelregeling Kra die aan uw Kamer
is voorgelegd en naar aanleiding waarvan nagenoeg al uw vragen zijn gesteld. De Regeling
avv vervangt de Regeling verzoek afvalbeheersbijdragen (Stcrt. 1994, nr. 92). Het
doel van een algemeen verbindend verklaring (avv) van een overeenkomst over een afvalbeheerbijdrage
is dat iedere marktpartij die een bepaald product in Nederland invoert of op de markt
brengt uit doelmatigheidsoverwegingen meedoet en meebetaalt aan een door de meerderheid
van de marktpartijen overeengekomen afvalbeheersysteem. Met een avv ontstaat de mogelijkheid
om niet bij een overeenkomst aangesloten producenten, waaronder mogelijke zogenaamde
freeriders, te verplichten om een bepaalde afvalbeheerbijdrage te betalen. Hierdoor
wordt geborgd dat álle marktpartijen eraan bijdragen dat voldoende financiële middelen
beschikbaar zijn om tot een doelmatig afvalbeheersysteem te komen. Een avv kan met
name doelmatig zijn indien een markt uit zichzelf geen voorzieningen tot stand brengt
om te komen tot een gewenst of verplicht afvalbeheersysteem met daarbij behorende
inzamelings- of verwerkingsdoelen. Dit valt meestal terug te voeren op een negatieve
restwaarde van (delen van) afvalstromen of het ontbreken van een gemeenschappelijke
financiering van het noodzakelijke afvalbeheer.
Om voor een besluit tot avv in aanmerking te komen, moet door of namens deze meerderheid
een onderbouwd verzoek bij mij worden ingediend. Vervolgens kan ik op basis van artikel 15.36
van de Wet milieubeheer in het belang van een doelmatig afvalbeheer een besluit nemen
om de betreffende overeenkomst algemeen verbindend te verklaren. Deze bevoegdheid
is niet nieuw en bestaat sinds 1994 met de aanpassing van de Wet milieubeheer (Stb. 1994, nr. 90), met een latere (meer technische) wijziging op dit onderwerp (Stb. 2001, nr. 346). Marktpartijen die niet onder een avv wensen te vallen kunnen een ontheffing aanvragen.
Als voorwaarde moet hiertoe aangetoond worden dat het door hen opgezette systeem ten
minste gelijkwaardige prestaties levert als het afvalbeheersysteem dat algemeen verbindend
is verklaard.
Door uw Kamer zijn over onder meer het avv-systeem vragen gesteld naar aanleiding
van de concept Regeling avv. Deze regeling raakt echter inhoudelijk niet aan de vraagpunten
die u aan de orde heeft gesteld. De Regeling avv regelt alleen welke aanvraaggegevens
bij een verzoek tot avv verstrekt moeten worden en welke onderdelen van een overeenkomst
over een afvalbeheerbijdrage bij een verzoek aan bod moeten komen om te kunnen beoordelen
of de overeenkomst algemeen verbindend kan worden verklaard. Op basis van deze gegevens
wordt beoordeeld of een eventuele avv in het belang is van een doelmatig afvalbeheer
en of kan worden voldaan aan de minimumvoorschriften voor UPV in artikel 8bis Kra.
Vooraf moet worden beoordeeld of het verzoek ondersteund wordt door een belangrijke
meerderheid van de marktpartijen die een bepaald product op de markt brengen. Een
eerste beoordeling wordt vastgelegd in een ontwerpbesluit avv, dat conform de Algemene
wet bestuursrecht zes weken ter inzage wordt gelegd voor het indienen van zienswijzen.
Een zienswijze kan aanleiding zijn om het besluit te heroverwegen en wijzigen.
Tot op heden zijn aanvragen voor een besluit tot avv getoetst aan de Leidraad algemeen
verbindend verklaring overeenkomst over een verwijderingsbijdrage2. Om aan te sluiten bij de nieuwe bepalingen uit de Regeling avv ben ik voornemens
ter vervanging van deze Leidraad een nieuw toetsingskader op te stellen dat wordt
uitgewerkt in de vorm van een beleidsregel. Ik verwacht deze beleidsregel eind 2020
af te ronden en zal deze u doen toekomen. De Regeling avv is al eerder afgerond om
op tijd te kunnen voldoen aan de implementatie van de Kra. Met de nu voorliggende
Regeling wordt nadrukkelijk geen nieuw besluit tot avv voor bijvoorbeeld de afgedankte
huishoudelijke elektrische en elektronische apparatuur genomen.
De avv in relatie tot uitgebreide producentenverantwoordelijkheid
Producenten die vallen onder de verplichtingen van een wettelijke regeling voor UPV
voor een bepaald product en afspreken om hier gezamenlijk uitvoering aan te geven,
kunnen mij verzoeken om deze afspraken algemeen verbindend te verklaren. Met een besluit
tot avv worden geen publiekrechtelijk handhaafbare normen opgelegd. Een normadressaat
kan alleen worden vastgesteld in een wettelijke regeling voor UPV. Wel kunnen betrokken
partijen bij de afvalbeheerovereenkomst die ten grondslag ligt aan de avv jegens elkaar
naleving van de afspraken vorderen op grond van het civiele recht.
Voor een verzoek tot avv geldt de hierboven beschreven procedure waarbij getoetst
wordt of sprake is van een belangrijke meerderheid en of een avv in het belang is
van een doelmatig afvalbeheer. Ook wanneer er geen wettelijke regeling voor UPV voor
een bepaald product van kracht is, kunnen marktpartijen die het product op de markt
zetten afspraken maken over de inzameling en verwerking van deze producten. Zij kunnen
mij verzoeken om deze afspraken en de daarbij in rekening te brengen afvalbeheerbijdrage
algemeen verbindend te verklaren. Dit is reeds staande praktijk voor vlakglas en voor
papier en karton (niet afkomstig van verpakkingen). Op deze manier komt er op initiatief
van de markt uitgebreide producentenverantwoordelijkheid tot stand. Ook in die gevallen
zijn de eisen uit artikel 8bis van de Kra met minimumvoorschriften voor een regeling
voor UPV van toepassing.
De Regeling avv, als hoofdbestand van de verzamelregeling Kra, strekt er alleen toe
dat de bij een verzoek tot avv aan te leveren aanvraaggegevens en bescheiden over
de afvalbeheerovereenkomst afdoende informatie opleveren om te kunnen beoordelen of
met een avv-besluit wordt voldaan aan onder meer artikel 8bis Kra.
Aangezien de Regeling avv noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de gewijzigde
Kra en uw vragen niet raken aan de inhoud van de verzamelregeling Kra, ben ik voornemens
de regeling volgens planning gelijktijdig met de Implementatiewet Kra op 1 juli in
werking te laten treden. In de bijlage bij deze brief ga ik inhoudelijk in op de vragen
die u gesteld heeft. Deze worden per fractie beantwoord.
Vanzelfsprekend ben ik zeer bereid om over de door uw Kamer aan de orde gestelde vraagpunten
nader van gedachten te wisselen.
Antwoorden op vragen
VVD-fractie
Vraag:
De leden van de VVD-fractie hebben vragen over de concurrentie tussen producentenorganisaties
bij de invoering van deze regeling. Kan de Staatssecretaris toelichten of bestaande
eerlijke concurrentie tussen producentenorganisaties kan blijven bestaan? Deelt de
Staatssecretaris de mening dat concurrentie tot meer werkgelegenheid, innovatie en
duurzame uitvoering leidt? Kan een aanvraag van een algemeen verbindendverklaring
leiden tot een monopolie, waarbij andere producentenorganisaties van de markt gestoten
worden? Is dit gelet op het (Europees) mededingingsrecht toegestaan? Kan de Staatssecretaris
toelichten hoe de uitsluiting van concurrentie door toepassing van de regeling zal
worden tegengegaan?
Antwoord:
Ik deel de mening dat concurrentie in veel gevallen tot meer werkgelegenheid, innovatie
of duurzaamheid in de sector van afvalbeheer kan leiden. Omdat producenten vrij zijn
in het organiseren en inrichten van hun afvalbeheerstructuur die nodig is om de verplichtingen
uit een regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) na te komen,
kunnen er meer producentenorganisaties in een bepaalde markt voorkomen die met elkaar
concurreren.
Ook producenten die ingevolge wet- of regelgeving verantwoordelijk zijn gesteld voor
de afvalfase van hun producten kunnen voor het gezamenlijk uitvoeren van hun wettelijke
verplichtingen die volgen uit het Besluit UPV een verzoek tot algemeen verbindend
verklaring (avv) van een overeenkomst over een afvalbeheerbijdrage indienen. Welke
producenten, producentenorganisaties en andere actoren daarbij betrokken zijn, is
afhankelijk van de afspraken in een dergelijke overeenkomst over met name de toedeling
van taken en verantwoordelijkheden aan daarbij betrokken actoren en de inrichting
en uitvoering van het afvalbeheer. Het sluiten van een afvalbeheerovereenkomst tussen
ondernemingen met een meerderheid op de markt of toekenning van een avv daarvan, kan
leiden tot een economische machtspositie of een zekere mate van monopolisering in
het afvalbeheer van een bepaald product. Zo is het voorstelbaar dat in bepaalde omstandigheden
sommige activiteiten van (concurrerende) ondernemingen uit oogpunt van schaalvoordeel
en doelmatigheid in een vorm van samenwerking of een organisatiestructuur worden gebundeld.
Daarbij mag evenwel geen (evidente) strijd met de mededingingsregels optreden. Een
zogenaamde economische machtspositie bijvoorbeeld, is op grond van de Mededingingswet
niet verboden, maar wel het misbruik van die positie. Bijvoorbeeld door het stellen
van onredelijke prijsvoorwaarden of het verdringen van concurrenten van de markt.
De waarborgen voor vrije mededinging zijn vastgelegd in de Mededingingswet en het
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Ik ga hier in de beantwoording
van de volgende vragen nader op in.
De Regeling avv die is voorgehangen heeft geen betrekking op het reguleren van concurrentieverhoudingen,
maar op de aanvraaggegevens en informatie over een afvalbeheerovereenkomst die moeten
worden verstrekt bij een verzoek tot avv. Ik verwijs hiervoor naar mijn inleiding
over het doel van deze regeling.
Vraag:
De leden van de VVD-fractie constateren dat de in de regeling geschetste mededingingsrechtelijke
afwegingen onvoldoende zijn uitgewerkt. Wordt de marktwerking tussen producentenorganisaties
in de beoordeling meegenomen? Welke bestuurlijke parameter wordt er gebruikt om tot
een juiste afweging te komen? Is de Staatssecretaris bereid dit beter uit te werken
in de regeling?
Antwoord:
De mededingingsrechtelijke aspecten tussen ondernemingen behoren zoals hiervoor gezegd
niet tot de inhoud of het doel van de Regeling avv; die biedt ook geen grondslag voor
de regeling hiervan.
Het kader voor toetsing van deze mededingingsrechtelijke aspecten is uitgewerkt in
de Mededingingswet en het (Europese) Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie (VWEU). Naar (de voorlopers van) deze kaders wordt ook verwezen in de memorie
van toelichting van de wijziging van de Wet milieubeheer over het algemeen verbindend
verklaren van afvalbeheerbijdragen in artikel 15.35 e.v. (Kamerstuk 23 256, nrs. 3 en 5). Sindsdien is het mededingingsrecht met name Europees verder ontwikkeld, onder meer
als aanvullend instrument bij het streven naar een interne markt. Bij de beoordeling
van mededingingsaspecten wordt over het algemeen eerst gekeken naar welke markt relevant
of in het geding is bij een vermeende beperking van de mededinging. Bij overeenkomsten
over een afvalbeheerbijdrage betreft het meestal fabrikanten en importeurs die een
bepaald product voor het eerst op de markt aanbieden en waarbij afspraken worden gemaakt
over het beheer van dat product in de afvalfase. Het kan ook gaan om (een deel van)
de markt van distributeurs die bepaalde producten van fabrikanten of importeurs verder
in de keten verhandelen. Dit is afhankelijk van de inhoud van een verzoek tot avv
en de daaraan ten grondslag liggende afvalbeheerovereenkomst.
Indien er sprake is van grote bedrijven met een meerderheid op de markt die in een
bepaalde structuur gaan samenwerken, kan vanuit het mededingingsrecht de vraag rijzen
of er sprake is van een economische machtspositie op een relevante markt en of van
die positie misbruik wordt gemaakt. Een dominante marktpositie van een of meer ondernemingen
is op zich zelf staand niet strijdig met de Mededingingswet zolang geen misbruik van
die positie is aangetoond (artikel 24 Mededingingswet en artikel 102 VWEU). Of daarvan
sprake kan zijn bij een verzoek tot avv hangt af van de omstandigheden en factoren
die het risico op misbruik van een economische machtspositie kunnen beïnvloeden. Deze
betreffen met name de transparantie van de marktstructuur, de openheid van de markt
voor nieuwe toetreders, de homogeniteit van producten of diensten en de concentratiegraad
of mate van symmetrie tussen grote spelers op de markt. Een vermeende inbreuk op de
vrije mededinging moet per geval worden onderzocht en beoordeeld.
Een ander belangrijk criterium is dat overeenkomsten, afspraken en onderling afgestemde
gedragingen tussen ondernemingen niet mogen leiden tot een verstoring of beperking
van de mededinging op een markt, ofwel niet in strijd mogen zijn met artikel 6 Mededingingswet
of artikel 101 VWEU. Er mogen in afspraken of onderlinge regelingen bijvoorbeeld geen
onnodige belemmeringen ontstaan voor de toetreding van nieuwe deelnemers tot een vrije,
open markt. Ook moeten de voorwaarden waaronder aan een overeenkomst wordt deelgenomen
transparant, non-discriminatoir en wederkerig zijn en mogen eindgebruikers, zoals
consumenten, niet onnodig worden benadeeld door bepaalde afspraken. Voorts moet een
eventuele inperking van de mededinging zo gering mogelijk zijn in verhouding tot het
bereiken van bepaalde maatschappelijke of economische voordelen van collectieve afspraken
tussen bedrijven.
Indien er met een besluit tot avv sprake is van verlening van een zogenaamd bijzonder
of exclusief recht aan een onderneming mag dat niet in strijd zijn met de Europese
regels (artikel 106 VWEU) over met name mededinging, staatsteun en aanbesteding. Bij
de verlening van een bijzonder of exclusief recht heeft de betreffende onderneming
vaak al snel een machtspositie. Het is verboden daarvan misbruik te maken.
Het voordeel van een collectieve aanpak van milieudoelen zoals bij een afvalbeheerovereenkomst
komt vooral tot uitdrukking in een markt met individuele deelnemers die niet uit zichzelf
leidt tot het behalen van geformuleerde milieudoelstellingen en het opzetten van de
daarvoor benodigde afvalbeheerstructuur. De oorzaak is vaak gelegen in een negatieve
restwaarde van afvalstromen. Door samenwerking tussen bedrijven en de daarmee gepaard
gaande schaalgrootte en bundeling van krachten, kan het afvalbeheer waar nodig efficiënt(er)
worden aangepakt, kan meer ruimte ontstaan voor investeringen in innovatie en kunnen
de kosten voor het (meest) onrendabele deel van afvalbeheer worden verdeeld. Ook is
het eenvoudiger om gezamenlijk een uitvoeringsorganisatie op te zetten die bij uitstek
is toegerust op het inzamelen en hoogwaardig verwerken van afvalstoffen, waarmee efficiencywinst
kan worden behaald.
De Mededingingswet is primair gericht op ondernemers. Producenten die een overeenkomst
over een afvalbeheerbijdrage sluiten, zijn ervoor verantwoordelijk dat er geen afspraken
worden gemaakt die in strijd zijn met het mededingingsrecht of -beleid. Dit geldt
ook voor de aanvragers van een verzoek tot avv van een dergelijke overeenkomst. De
Autoriteit Consument en Markt (ACM) als toezichthouder, al dan niet op verzoek van
belanghebbende partijen, en uiteindelijk de rechter in een eventueel geschil, kunnen
oordelen of er in een bepaald geval sprake is van overtreding van de mededingingsregels.
Ook bij een verzoek tot avv moet waar relevant door mij worden gekeken of er geen
nadelige gevolgen ontstaan voor de (vrije) mededinging tussen ondernemingen, in welke
vorm dan ook. Indien een avv-besluit of een daaraan ten grondslag liggende overeenkomst
in strijd is met het mededingingsrecht, kan het besluit bovendien worden ingetrokken
of gewijzigd (artikel 15.39 van de Wet milieubeheer).
Vraag:
De leden van de VVD-fractie lezen dat de avv-aanvrager normadressaat wordt. Hoe kijkt
de Staatssecretaris aan tegen het feit dat producentenorganisaties volledig verantwoordelijk
worden voor het gedrag van andere ketenpartners, zonder de mogelijkheid te hebben
om deze partijen te dwingen tot medewerking? Hoe kunnen producentenorganisaties voldoende
invloed uitoefenen op ketenpartners bij problemen, zonder dat dit leidt tot meerkosten,
welke weer leiden tot doorbelasting aan de consument? Wat zijn de gevolgen als een
producentenorganisatie niet aan zijn verplichtingen kan voldoen door het gedrag van
een ketenpartner? Hoe verhoudt een en ander zich tot jurisprudentie waaruit blijkt
dat een last onder dwangsom alleen kan worden opgelegd aan een overtreder? Is de Staatssecretaris
ervan op de hoogte dat een overtreder wordt gekenmerkt als degene die het in zijn
macht heeft de overtreding te beëindigen? Hoe ziet de Staatssecretaris hierin de rol
van de producentenorganisatie, welke normadressaat is van een avv?
Antwoord:
Zoals in de inleiding van deze brief is uiteengezet, is alleen sprake van een normadressaat
als er sprake is van een wettelijke regeling voor UPV. Bij een wettelijke regeling
voor producentenverantwoordelijkheid wordt de producent verantwoordelijk gesteld voor
het beheer van de afvalfase van hun product. Dit gebeurt in gevallen waarin verwacht
kan worden dat het verantwoordelijk stellen van de producent bijdraagt aan de productie
van meer duurzame producten en aan een gesloten keten van een circulaire economie.
In Nederland kennen we een wettelijke producentenverantwoordelijkheid voor verpakkingen,
elektrische en elektronische apparatuur (EEA), auto’s, banden en batterijen. Met de
implementatie van de gewijzigde kaderrichtlijn afvalstoffen (Kra) worden hier geen
stromen aan toegevoegd.
De taken en verantwoordelijkheden die volgen uit een regeling voor UPV gelden voor
iedere individuele producent en het is daarmee in eerste instantie aan iedere producent
afzonderlijk om de daarmee verbonden verplichtingen na te komen. In geval van constatering
van het niet nakomen van wettelijke verplichtingen zal de bevoegde toezichthouder
in de regel gebruik moeten maken van zijn bevoegdheid om een last onder bestuursdwang
of dwangsom op te leggen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft
hierover gezegd dat slechts onder bijzondere gevallen van het bestuursorgaan mag worden
gevergd niet op te treden tegen een normadressaat3. Aangenomen mag worden dat een producent of producentenorganisatie zodanige afspraken
maakt met de betrokken spelers in de afvalbeheerketen, dat het (doen) uitvoeren van
de gestelde inzameldoelen en nakomen van andere verplichtingen uit hoofde van producentenverantwoordelijkheid
haalbaar is.
Het Besluit UPV biedt producenten de mogelijkheid om gezamenlijk uitvoering te geven
aan de verplichtingen en om daarvoor een producentenorganisatie op te richten. Het
initiatief voor gezamenlijke uitvoering ligt bij producenten. Met het Besluit UPV
wordt de situatie rond gezamenlijke uitvoering voor na 2023 beter en meer eensluidend
geregeld. Tot 2023 is de mogelijkheid tot gezamenlijke uitvoering afhankelijk van
de mogelijkheden die daarvoor zijn opgenomen in de product-specifieke regeling voor
UPV. Zo is in het Besluit beheer verpakkingen 2014 voorzien in een dergelijke mogelijkheid,
maar in bijvoorbeeld de regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur
(AEEA) niet. Producenten die vallen onder de verplichtingen van een wettelijke regeling
voor UPV voor een bepaald product en afspreken om hier gezamenlijk uitvoering aan
te geven, kunnen mij verzoeken om deze afspraken algemeen verbindend te verklaren.
Met een besluit tot avv worden geen publiekrechtelijk handhaafbare normen opgelegd.
Wel kunnen betrokken partijen bij de afvalbeheerovereenkomst die ten grondslag ligt
aan de avv jegens elkaar naleving van de afspraken vorderen op grond van het civiele
recht.
Vraag:
De leden van de VVD-fractie lezen summier iets terug over de consultatie en ingediende
reacties. Kan de Staatssecretaris in een overzicht aangeven wie een reactie hebben
gegeven, wat deze reactie was en of en hoe deze reactie verwerkt is in de regeling?
Antwoord:
Er zijn in totaal elf reacties ingediend, waarvan er zeven openbaar zijn. Onder andere
Band en Milieu, Vereniging Producentenverantwoordelijkheid Nederland (VPN), Stichting
Verwijderingsfonds (SVF), de Vereniging Afvalbedrijven en Attero B.V. hebben reacties
ingediend met betrekking tot de Regeling avv en de overeenkomst over een afvalbeheerbijdrage.
Stibat en BOVAG hebben reacties ingediend met betrekking tot de Regeling melden bedrijfsafvalstoffen
en gevaarlijke stoffen. Stichting Batterijen en Stichting EPAC en VPN hebben reacties
ingediend met betrekking tot beide onderdelen van de verzamelregeling. De meeste zienswijzen
op de Regeling avv hadden geen betrekking op de rechten en plichten die uit de regeling
voorvloeien maar op andere wet- en regelgeving of op in beleid vervatte onderwerpen
die nader zijn toegelicht. Vragen over de Regeling melden bedrijfsafvalstoffen en
gevaarlijke stoffen betroffen een gewenste verduidelijking over begrippen en reikwijdte,
de regeldruk van de registratieplicht voor gevaarlijke afvalstoffen en het behoud
van de route-inzameling. Voor de inhoudelijke behandeling van de ingestuurde reacties
verwijs ik u naar paragraaf 7 van de toelichting bij de verzamelregeling Kra.
PVV-fractie
Vraag:
De leden van de PVV-fractie vragen waarom de Staatssecretaris producenten zo graag
verantwoordelijk wil houden voor hoe de consument vervolgens met het product omgaat.
Als het product is verkocht, ligt de verantwoordelijkheid daarvoor niet meer bij de
producent. De zogenoemde afvalbeheerbijdrage jaagt producenten weer op kosten, wat
zal leiden tot duurdere producten voor de burgers. Ziet de Staatssecretaris dat in?
Antwoord:
De kosten voor de verwerking van afval liggen bij de maatschappij. Iedere burger betaalt
voor het inzamelen en verwerken van afval een afvalstoffenheffing aan de gemeenten.
Ook bedrijven betalen voor het verwerken van hun afval. Met een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid
worden producenten verantwoordelijk voor de afvalfase van het product. Hiermee ontstaat
een directe stimulans om producten zo op de markt te brengen dat ze weinig afval veroorzaken.
Een van de doelstellingen van een UPV is om de totale maatschappelijke kosten van
afvalwerking naar beneden te brengen.
Vraag:
De leden van de PVV-fractie vragen aan de Staatssecretaris waarom zij het zo leuk
vindt onze ondernemers nog meer regelgeving op te leggen, in de vorm van uitgebreide
producentenverantwoordelijkheid. Is zij het met deze leden eens dat een enorme berg
aan extra verantwoordelijkheden en regelgeving ondernemers juist afschrikt, in plaats
van dat het ze helpt en stimuleert om te ondernemen?
Antwoord:
Nederland kent tal van ondernemers die duurzame producten kunnen en willen produceren.
Deze ondernemers ondervinden concurrentie van ondernemers die tegen een lagere kostprijs
minder of niet-duurzame producten op de markt brengen. Dat leidt tot hogere maatschappelijke
kosten voor onder meer het afvalbeheer. Met een uitgebreide producentverantwoordelijkheid
worden deze maatschappelijke kosten geïnternaliseerd en ontstaat een gelijk(er) speelveld.
Vraag:
De leden van de PVV-fractie vragen aan de Staatssecretaris hoe zij denkt de richtlijn
(EU) 2018/851 uiterlijk op 5 juli 2020 in de Nederlandse wetgeving te kunnen implementeren.
En als dat niet lukt, dreigt Brussel dan al met boetes? Zo ja, gaat Nederland die
dan braaf betalen of laat de Staatssecretaris dan een keer wat lef zien en vertelt
zij dat Brussel kan fluiten naar het geld?
Antwoord:
Het kabinet zet zich in voor goede en tijdige implementatie van de richtlijn en staat
daarover in goed contact met Brussel. De daartoe strekkende Implementatiewet wijziging
EU-kaderrichtlijn afvalstoffen is dit jaar door beide Kamers aangenomen. Ik verwacht
dat de overige regelgeving op 1 juli of spoedig daarna in werking kan treden. Eventuele
boetes vanuit Europa zijn niet aan de orde.
Vraag:
De leden van de PVV-fractie vragen aan de Staatssecretaris of zij de zin «het besluit
tot het algemeen verbindend verklaren is een overheidsmaatregel die ervoor zorgt dat
alle producenten een financiële of financieel-organisatorische verantwoordelijkheid
dragen voor het beheer van de afvalfase in de levenscyclus van het betrokken product»
ook niet heel communistisch vindt klinken.
Antwoord:
Nee, het betreft de juridische definitie van een regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid,
zoals die volgt uit de kaderrichtlijn afvalstoffen (Kra).
CDA-fractie
Vraag:
De leden van de CDA-fractie vragen of een beeld geschetst kan worden van de nieuwe
concurrentieverhoudingen als overgegaan wordt tot invoering van de Regeling AVV-overeenkomst
afvalbeheerbijdrage. Zal de toekenning van een avv-verzoek tot gevolg hebben dat de
bestaande producentencollectieven zullen moeten stoppen met hun werkzaamheden, aangezien
op die wijze door het ministerie een monopolie op producentenvertegenwoordiging wordt
afgegeven aan één instelling ten koste van deze kleinere collectieven?
Antwoord:
Zoals in de inleiding van deze brief uiteengezet, is de mogelijkheid tot een besluit
tot avv een bestaand beleidsinstrument op grond van titel 15.10 van de Wet milieubeheer.
De Regeling avv regelt alleen welke aanvraaggegevens en informatie over de afvalbeheerovereenkomst
moeten worden verstrekt door degene die om een avv verzoekt. De nieuwe regeling vervangt
de Regeling verzoek afvalbeheersbijdragen uit 1994 en heeft geen invloed op de concurrentieverhoudingen.
Het is niet de bedoeling van een besluit tot avv om producentencollectieven te doen
stoppen met hun werkzaamheden. Een avv biedt producenten en hun organisaties juist
de mogelijkheid om op eigen initiatief een gewenste afvalbeheerstructuur en bijbehorende
financiering op te zetten. De taken en verantwoordelijkheden van een of meer betrokken
producentenorganisaties worden bepaald door de inhoud van de afvalbeheerovereenkomst
die ten grondslag ligt aan een verzoek tot avv. De afspraken in die overeenkomst en
de uitvoering van het afvalbeheer mogen daarbij geen strijd opleveren met het mededingingsrecht.
Er zal voorts niet tot een avv worden overgegaan als er sprake is van evidente strijdigheid
van een voor avv liggende overeenkomst met de Mededingingswet en een overeenkomst
om die reden van strijdigheid zou moeten worden ontbonden.
Vraag:
De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat de concurrentie tussen de marktpartijen
Weee Nederland en NVMP/Wecycle (nu: stichting Open) de afgelopen jaren tot meer inzameling,
meer participatie, werkgelegenheid en een meer duurzame uitvoering heeft geleid. Gaat
dat bij de toepassing van een avv verloren? Deze leden vragen of een dergelijk besluit
strookt met de Europese mededingingsregels. De leden van de CDA-fractie vragen of
de mededingingsrechtelijke afwegingen voldoende zijn uitgewerkt zoals de marktwerking
tussen collectieve producentenorganisaties. De leden van de CDA-fractie vernemen graag
wat de bestuurlijke criteria zijn voor de belangenafweging om te oordelen of de doelmatigheid
en de betrokken milieu- of gezondheidsbelangen van de afvalbeheerstructuur opwegen
tegen een mogelijke inbreuk op de vrije mededinging.
Antwoord:
De invoering van deze regeling gaat niet gepaard met het opheffen of wijzigen van
bestaande structuren. Er wordt met andere woorden met de aan u voorgelegde regelgeving
geen besluit tot avv genomen. Een verzoek tot avv, op grond van deze regeling, zal
primair worden beoordeeld op het criterium of een avv in het belang is van een doelmatig
afvalbeheer. Dit komt neer op een beoordeling in welke mate een avv ten opzichte van
de huidige situatie bijdraagt aan hoogwaardige(re), efficiënte(re) of innovatieve(re)
preventie, inzameling en verwerking van bepaalde afvalstoffen. Daarbij wordt ook gekeken
naar de inrichting van het afvalbeheer volgens de principes van de afvalhiërarchie.
Het belang van doelmatigheid zal met name aantoonbaar zijn in een markt van producten
waarin het afvalbeheer niet uit zichzelf tot stand komt, bijvoorbeeld vanwege een
negatieve restwaarde van die producten in de afvalfase.
Het verzoek tot avv zal voldoende moeten onderbouwen waarom een avv noodzakelijk is,
of er geen andere mogelijkheden zijn om dit doel te behalen en in hoeverre er door
producenten of producentenorganisaties wordt samengewerkt met ketenpartners bij het
behalen van de geformuleerde milieudoelstellingen. Voorts zal indien daar aanleiding
toe is worden gekeken of er negatieve gevolgen ontstaan voor de marktwerking tussen
producenten, producentenorganisaties en andere ondernemingen en of dit strijd oplevert
met het mededingingsrecht.
De Mededingingswet en het VWEU vormen het kader voor de beoordeling van mogelijke
inbreuken op de gelijke mededinging tussen ondernemingen, in welke vorm dan ook. Ik
verwijs hiervoor naar de beantwoording van vergelijkbare vragen van de VVD-fractie.
Vraag:
De leden van de CDA-fractie menen dat alle partijen bij dienen te dragen aan het realiseren
van de wettelijke doelstellingen van afvalbeheersing. Worden producenten en producentenorganisaties
door de nu gekozen aanpak niet volledig verantwoordelijk voor het gedrag van andere
partijen in de keten, zonder de mogelijkheid te hebben om deze partijen tot medewerking
te dwingen?
Antwoord:
Bij een wettelijke regeling voor producentenverantwoordelijkheid wordt de producent
verantwoordelijk gesteld voor het beheer van de afvalfase van hun product. Dit gebeurt
in gevallen waarin verwacht kan worden dat het verantwoordelijk stellen van de producent,
bijdraagt aan de productie van meer duurzame producten en aan een gesloten keten en
circulaire economie. Met de implementatie van de gewijzigde kaderrichtlijn afvalstoffen
worden hier geen producten en bijbehorende afvalstromen aan toegevoegd. Het is aan
de producent om te voorkomen dat hij voor het nakomen van zijn verantwoordelijkheid
afhankelijk wordt van derden. De verantwoordelijkheden voor andere actoren in de keten,
zoals die van inzamelaars en verwerkers van afvalstoffen, zijn vastgelegd in andere
wet- en regelgeving.
Vraag:
De leden van de CDA-fractie vragen wat de gevolgen zijn als een producentenorganisatie
niet aan haar verplichtingen kan voldoen, door het gedrag van een onwillige derde
en welke acties dan ondernomen dienen te worden.
Antwoord:
Het is aan de producent of producentenorganisatie om te voorkomen dat hij voor het
nakomen van zijn verplichtingen die voortvloeien uit uitgebreide producentenverantwoordelijkheid
te zeer afhankelijk wordt van derden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad
van State heeft hierover gezegd dat een afhankelijkheid van derden, onverlet laat
dat een producent als overtreder moet worden aangemerkt als hij dit voorschrift niet
naleeft. De toezichthouder kan dan optreden met dwangmaatregelen. Het is niet onwaarschijnlijk
dat dit ook zal gelden voor een producentenorganisatie als normadressaat. Aangenomen
mag worden dat een producent of producentenorganisatie zodanige afspraken maakt met
de betrokken spelers in de afvalbeheerketen, dat het (doen) uitvoeren van de gestelde
inzameldoelen en nakomen van andere verplichtingen uit hoofde van producentenverantwoordelijkheid
haalbaar is.
Vraag:
De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat het risico bestaat dat producenten de
consumentenbijdrage wel innen, maar deze niet afdragen aan de avv-houder. Vaak betreft
dit producenten die vanuit het buitenland producten op de Nederlandse markt brengen
via onder meer webwinkels waarvoor noch een beheerbijdrage is betaald, noch een inzamelsysteem
bestaat. Graag vernemen deze leden hoe daarmee om gegaan wordt.
Antwoord:
De verantwoordelijkheden die volgen uit het Besluit UPV gelden voor diegene die beroepsmatig,
ongeacht de gebruikte verkooptechniek, producten in Nederland in de handel brengt.
Dit kan de binnenlandse producent zijn, maar ook de importeur. Bij directe verkoop
van buiten Europa kan de distributeur of de logistieke dienstverlener aangemerkt worden
als importeur. Deze producent of importeur draagt dan ook zelf de kosten voor het
nakomen van zijn verplichtingen.
Alleen in het geval dat producenten kiezen voor het gezamenlijk uitvoeren van hun
verantwoordelijkheden via een private producentenorganisatie, zal er in de praktijk
sprake zijn van het betalen van een afvalbeheerbijdrage door de individuele producent
aan die organisatie. Een overeenkomst over een afvalbeheerbijdrage is een private
overeenkomst. Het is aan de producentenorganisatie om te voorkomen dat zij wel verantwoordelijk
is voor het nakomen van de verantwoordelijkheden van een individuele producent, maar
van deze producent geen beheerbijdrage ontvangt. Met een besluit tot avv zijn alle
producenten in een bepaalde markt aan de privaatrechtelijke overeenkomst tot het betalen
van de afvalbeheerbijdrage gebonden. Naleving kan in dat geval door de aanvragers
van een avv en andere belanghebbende partijen bij naleving van de afspraken in de
afvalbeheerovereenkomst jegens elkaar privaatrechtelijk worden afgedwongen.
D66-fractie
Vraag:
De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat de regeling de verantwoordelijkheid
legt bij de producenten om hun producten zo veel en duurzaam mogelijk te hergebruiken
of, indien ze zijn beland in de afvalfase, nuttig te worden toegepast. Tegelijkertijd
realiseren deze leden zich dat sommige verantwoordelijkheden voor producenten, zoals
genoemd in artikel 8 bis, in de praktijk lastig zijn te beïnvloeden door de producent,
aangezien dit zich afspeelt buiten de eigen organisatie en niet alle producenten voldoende
kennis hebben van hun downstream productieketen. Daarom vinden deze leden het goed
om de taken en verantwoordelijkheden afhankelijk te maken van de omstandigheden in
de markt voor een bepaald product. Tegelijkertijd vragen deze leden zich af of er
manieren zijn om producenten te helpen bij het uitvoeren van verantwoordelijkheden,
bijvoorbeeld door het delen van kennis. Deze leden vragen de Staatssecretaris daarom
toe te lichten of er plannen zijn om producenten te ondersteunen bij het uitvoeren
van hun uitgebreide verantwoordelijkheden.
Antwoord:
Een producent is vrij in het opzetten van een afvalbeheersysteem, waarmee de verantwoordelijkheden
die volgen uit een wettelijke UPV worden nagekomen. Er zijn in de literatuur en praktijk
tal van voorbeelden waarbij dergelijke systemen zijn uitgewerkt. Een producent kan
er bijvoorbeeld voor kiezen om de inname van de door hem in de handel gebrachte producten
vorm te geven door de producten in eigendom te houden gedurende de gebruiksfase, middels
een terugnamegarantie, door terugname bij verkooppunten, middels oud-voor-nieuw-regelingen,
middels retourpremies of statiegeldsystemen, door afgedankte producten op te halen
bij de eindgebruiker, of door met de andere marktpartijen zoals de afvalinzamelaars
afspraken te maken over afvalinzameling. Ook een combinatie van dergelijke systemen
is mogelijk. Gemeenten dienen middels de gemeentelijke afvalstoffenverordening producenten
met een innameplicht toe te staan deze verplichting na te kunnen komen. Dit is reeds
staande praktijk en is ook opgenomen in artikel 4, lid 1c van de modelverordening
van de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Producenten hebben daarmee de mogelijkheid
zelf hun afvalstromen in te zamelen.
Het ministerie treedt in nauw overleg met producenten over de wijze waarop de verantwoordelijkheden
voor het afvalbeheer van een product waarop UPV van toepassing is (kunnen) worden
nagekomen. Dat doet het ministerie ook bij de voorbereiding van mogelijke nieuwe regelingen
voor UPV. Uiteraard is het ministerie in deze gesprekken bereid haar kennis, ervaring
en netwerk constructief te delen. Dit betekent echter niet dat wordt voorgeschreven
hoe producenten hun verantwoordelijkheden dienen uit te voeren.
Vraag:
De leden van de D66-fractie realiseren zich dat er veel online wordt gekocht door
bedrijven en consumenten, vaak ook bij webwinkels buiten Europa. Kan de Staatssecretaris
toelichten of deze richtlijn daarvoor ook geldt, en zo ja, hoe deze richtlijn werkt
voor producenten buiten Europa die direct aan bedrijven of consument producten verkopen?
Antwoord:
De verantwoordelijkheden die volgen uit het Besluit UPV of specifieke wettelijke regelingen
voor UPV gelden voor de diegene die beroepsmatig, ongeacht de gebruikte verkooptechniek,
producten in Nederland in de handel brengt. Dit kan de binnenlandse producent zijn,
maar ook de importeur. Bij directe verkoop vanuit een andere lidstaat of derde land
kan de distributeur aangemerkt worden als importeur. Bij AEEA en batterijen bijvoorbeeld
moet een buitenlandse exporteur die direct levert aan een eindgebruiker in Nederland
(of andere lidstaat) daar een gemachtigde aanwijzen die namens hem de verplichtingen
uit UPV nakomt.
Vraag:
De leden van de D66-fractie snappen de extra aandacht voor gevaarlijke afvalstoffen.
De Staatssecretaris geeft in haar brief aan dat op termijn voor gevaarlijke afvalstoffen,
in de maandelijkse ontvangstmelding, moet worden aangegeven wie de vervoerder, handelaar
of bemiddelaar was van de betreffende vracht afvalstoffen. Deze leden vragen de Staatssecretaris
toe te lichten waarom het nu nog niet mogelijk is om dit te melden en op welke termijn
de Staatssecretaris verwacht dat dit mee wordt genomen in de maandelijkse ontvangstmelding.
Antwoord:
Deze wijziging met betrekking tot vervoerders, handelaars en bemiddelaars heeft als
gevolg dat het meldsysteem van het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA), Amice, moeten
worden aangepast. Bedrijven moeten vervolgens software-updates aanschaffen. Er is
ervoor gekozen om deze wijziging mee te laten lopen met andere wijzigingssporen die
momenteel binnen het LMA worden doorgevoerd (bijvoorbeeld de koppeling van het meldsysteem
met het Basisregistratie Handelsregister). Op deze manier wordt van bedrijven niet
binnen korte tijd tweemaal gevraagd hun software aan te passen. De verwachting is
dat de uitvoering medio 2021, maar indien mogelijk eerder, op orde is.
Vraag:
De leden van de D66-fractie benadrukken dat de informatie over gevaarlijke stoffen
en zeer zorgwekkende stoffen in ontwikkeling is. De Staatssecretaris geeft aan dat
voor het punt van zeer zorgwekkende stoffen in afvalstoffen later dit jaar meer informatie
volgt. Deze leden vragen de Staatssecretaris nader te specificeren wanneer dit verwacht
wordt. Tevens vragen deze leden hoe toekomstige nieuwe inzichten op het gebied van
gevaarlijke stoffen en zeer zorgwekkende stoffen worden meegenomen in deze richtlijn.
Antwoord:
Ik heb over de wijziging van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke
afvalstoffen, waarvan de wetgevingsprocedure tot in 2021 zal doorlopen, uw Kamer toegezegd
voor het kerstreces met nadere informatie te komen. De beoogde nieuwe wetgeving staat
los van nieuwe inzichten die er nog komen over welke stoffen als gevaarlijke stoffen
en/of zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) aangemerkt moeten worden of welke gevaarlijke
eigenschappen die stoffen precies hebben. Er moet aandacht zijn voor elke stof die
in een afvalstroom aanwezig is en die bij de beoogde wijze van behandeling of recycling
van het afval risico’s kan opleveren voor de menselijke gezondheid en het milieu.
In elk geval voor de groep ZZS (inclusief stoffen waarvoor een procedure loopt om
als zodanig te worden aangewezen) zal de nieuwe wetgeving de vorm en reikwijdte aangeven
van de verplichting om hierover informatie te verstrekken. De juiste vorm en reikwijdte
bespreek ik momenteel met de medeoverheden en het bedrijfsleven, met name met het
oog op de uitvoerbaarheid voor bedrijven, de handhaafbaarheid en het doelbereik van
de maatregel in de praktijk.
Vraag:
De leden van de D66-fractie begrijpen dat de overeenkomst afvalbeheerbijdrage of een
besluit tot avv niet in strijd mag zijn met de Mededingingswet en het op grond daarvan
te voeren mededingingsbeleid. In de praktijk leidt dit tot een belangenafweging of
een maatregel zoals een avv die geschikt, noodzakelijk en evenredig is met betrekking
tot het behalen van bepaalde milieudoelen. Deze leden benadrukken dat deze afweging
zorgvuldig wordt gemaakt en vragen de Staatssecretaris na inwerkingtreding van deze
ministeriële regeling, de Kamer periodiek te informeren hoe deze afweging in de praktijk
werkt.
Antwoord:
Besluiten inzake een verzoek tot avv, inclusief de daarbij gemaakte afwegingen, worden
steeds bekendgemaakt in de Staatscourant.
De bedoelde afweging wordt niet op basis van de nieuwe ministeriële Regeling avv gemaakt.
Die regeling legt alleen vast welke aanvraaggegevens moeten worden verstrekt en welke
onderdelen van een afvalbeheerovereenkomst aan bod moeten komen bij een verzoek tot
avv. Voor de beoordeling van een verzoek tot avv-besluit bestaat een Leidraad en wordt
gebruik gemaakt van de memorie van toelichting bij de Wet milieubeheer (titel 15.10
over de algemeen verbindend verklaring van afvalbeheerbijdragen). Voor het bieden
van meer praktische handvatten voor het toetsen aan het meerderheidsvereiste en de
aspecten van doelmatigheid, ben ik voornemens ter vervanging van de Leidraad een beleidsregel
over algemeen verbindend verklaring op te stellen. Ik verwacht deze beleidsregel eind
2020 af te ronden en deze vervolgens aan u te doen toekomen.
Vraag:
De leden van de D66-fractie benadrukken dat direct bij de invoering van deze nieuwe
regeling de handhaving goed moet worden gewaarborgd. Deze leden vragen de Staatssecretaris
daarom toe te lichten hoe de betrokken medewerkers bij het ministerie en de Inspectie
Leefomgeving en Transport (ILT) worden ingelicht over en meegenomen met deze nieuwe
regeling en de handhaving hierop.
Antwoord:
De nieuwe Regeling avv beperkt zich tot gegevens die bij een aanvraag van een avv
moeten worden verstrekt en de onderdelen van een afvalbeheerovereenkomst die daarbij
aan bod moeten komen. De ILT is niet standaard bij een aanvraag van een avv betrokken,
zoals Rijkswaterstaat dat wel is. Een besluit tot avv wordt niet door de ILT gehandhaafd.
Deelnemende bedrijven en andere belanghebbenden bij een avv of een daaraan ten grondslag
liggende afvalbeheerovereenkomst kunnen tegenover elkaar naleving daarvan vorderen
via het civiele recht. Zij kunnen de Minister van Infrastructuur en Waterstaat daarbij
om een onderzoek vragen ter ondersteuning van hun rechtsvordering; de ILT voert een
onderzoek uit en brengt verslag uit aan de Minister.
Handhaving via de publiekrechtelijke weg met bijvoorbeeld bestuursdwang door de ILT
is alleen aan de orde als er sprake is van een wettelijke regeling voor UPV en het
niet nakomen van de daarin opgenomen verplichtingen van producenten of een producentenorganisatie.
GroenLinks-fractie
Vraag:
De leden van de GroenLinks-fractie steunen van harte de doelstellingen van de regeling.
De leden van de GroenLinks-fractie missen wel sterk de middelen die moeten leiden
tot een succesvolle uitvoering van de regeling. Hoe voorkomen we freeriders? Hoe zorgen
we ervoor dat iedereen zich aan de afspraken houdt? Wat doen we met de import via
buitenlandse webwinkels, die niet onder Nederlandse of Europese regels vallen? Buitenlandse
webwinkels mogen volgens de regeling als producent worden aangemerkt, maar hoe dwingen
we ze om mee te werken als ze geen vestiging hebben in Nederland of Europa?
Antwoord:
Zoals in de inleiding van deze brief uiteengezet, gelden de verantwoordelijkheden
die volgen uit een wettelijke producentenverantwoordelijkheid en het Besluit UPV voor
iedere individuele producent. Producentenorganisaties kunnen alleen verantwoordelijk
worden gehouden voor het nakomen van de verplichtingen van de bij hen aangesloten
producenten. Aan de hand van de meldingen en verslagen zal de handhavende overheidsinstantie
bepalen of iedere producent of producentenorganisatie afzonderlijk aan zijn verplichtingen
heeft voldaan.
De verantwoordelijkheden die volgen uit het Besluit UPV of wettelijke regelingen voor
UPV gelden voor de diegene die beroepsmatig, ongeacht de gebruikte verkooptechniek,
producten in Nederland in de handel brengt. Dit kan de binnenlandse producent zijn,
maar ook de importeur. Bij directe verkoop vanuit een andere (lid)staat kan de distributeur
aangemerkt worden als importeur. Bij de productgroepen elektrische en elektronische
apparatuur (EEA) of batterijen bijvoorbeeld, moet een buitenlandse exporteur die direct
levert aan een eindgebruiker in Nederland (of andere lidstaat) een gemachtigde aanwijzen
die namens hem de verplichtingen uit UPV nakomt. Een exporteur kan door de toezichthouder
in het land van vestiging tot naleving van deze aanwijzingsplicht worden gedwongen.
Vraag:
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het zeer terecht dat de verantwoordelijkheid
bij de producenten komt te liggen. Deze zouden ook geacht en desnoods verplicht moeten
worden zichzelf te organiseren en de praktijk van inzameling en hergebruik te organiseren.
Maar dan moeten ze ook de (wettelijke) middelen krijgen dit te doen. Deze leden vragen
de Staatssecretaris daarom om dit gebrek in de huidige regeling aan te vullen.
Antwoord:
Bij een wettelijke regeling voor UPV volgt uit het Besluit UPV onder meer dat de producent
verplicht is een passend innamesysteem van de door hem in de handel gebrachte producten
te organiseren. Een producent is vrij in het opzetten van een innamesysteem en de
samenwerking met andere (inzamelende) partijen. Een producent kan er bijvoorbeeld
voor kiezen inname vorm te geven door de producten in eigendom te houden gedurende
de gebruiksfase, middels een terugnamegarantie, door terugname bij verkooppunten,
middels oud-voor-nieuw-regelingen, middels retourpremies of statiegeldsystemen, door
afgedankte producten op te halen bij de eindgebruiker, of door met de afvalinzamelaars
afspraken te maken over afvalinzameling. Ook een combinatie van dergelijke systemen
is mogelijk. Gemeenten dienen middels de gemeentelijke afvalstoffenverordening producenten
met een innameplicht toe te staan een dergelijke verplichting uit een regeling voor
UPV na te kunnen komen. Dit is reeds staande praktijk, opgenomen in de modelverordening
van de Vereniging Nederlandse Gemeenten en in bijna alle gemeenten als zodanig geregeld.
Producenten hebben daarmee de mogelijkheid zelf hun stromen in te zamelen.
Producenten hebben met bovenstaande naar mijn mening voldoende mogelijkheden. Indien
producenten aanvullende mogelijkheden willen hebben, ben ik bereid daarover het gesprek
aan te gaan.
Vraag:
De leden van de GroenLinks-fractie zijn ook benieuwd hoe een avv te organiseren is
als er geen organisatie is die deze kan uitvoeren. Wat als er geen brancheorganisatie
is? Of twee? Kan de Staatssecretaris producenten dwingen zich te organiseren en verantwoordelijkheid
te nemen? Zou het opheffen van de eigen organisatie een manier kunnen zijn om zich
aan de verantwoordelijkheid te onttrekken? Is de vrijblijvendheid en vrijwilligheid
van de regeling niet veel te kwetsbaar?
Antwoord:
Het opzetten van een producentenorganisatie bij een verzoek tot een avv gebeurt op
initiatief van de producenten. Als er geen producentenorganisatie is, is de producent
individueel aanspreekbaar voor het nakomen van de afspraken die voortvloeien uit een
overeenkomst die avv is verklaard. Het nakomen van de afspraken is daarmee niet afhankelijk
van de welwillendheid van producenten om samen te werken. Producenten kunnen niet
gedwongen worden samen te werken. Dat laat onverlet dat samenwerking behulpzaam kan
zijn om de in een avv geformuleerde of wettelijk verankerde doelstellingen voor afvalbeheer
te behalen. De vrijwilligheid van een verzoek tot avv is het wezen van dit instrument
omdat het initiatief bij de deskundige producenten ligt. Voor product- en afvalstromen
waarvoor het noodzakelijk wordt geacht dat er UPV wordt gevestigd, bijvoorbeeld ingevolge
Europese regelgeving of vanwege nationaal beleid op het gebied van circulaire economie,
is een wettelijke regeling voor UPV de geëigende weg.
Vraag:
De leden van de GroenLinks-fractie hebben vragen met betrekking tot de afvalhiërarchie
en een verwijderingsbijdrage. Hoe waarborgt de regeling dat de opbrengst van een verwijderingsbijdrage
niet wordt ingezet om het afval zo voordelig mogelijk (binnen de regels) te verwijderen,
maar om ervoor te zorgen dat het een zo hoog mogelijke toepassing krijgt; dus dat
de verwijderbijdrage in de cascadering zoveel mogelijk wordt ingezet om een mogelijk
onrendabele kop in scheiding, upcycling en hergebruik mogelijk te maken? Hoe wordt
een goede afvalhiërarchie gewaarborgd en zorgen we ervoor dat verbranding voor energie
niet als volwaardig gebruik wordt gezien? Wie bepaalt welke techniek of welke bestemming
de eerste voorkeur heeft?
Antwoord:
Uit de nieuwe Kra volgt dat in iedere regeling voor UPV een doelstelling moet worden
opgenomen in lijn met de afvalhiërarchie. Bij een wettelijke UPV zal de wetgever doelstellingen
in lijn met de afvalhiërarchie opnemen in de betreffende regeling. Een producent is
eraan gehouden deze doelstellingen te halen. De producent draagt dan de kosten voor
het nakomen van zijn verplichtingen. Alleen in het geval dat producenten kiezen voor
het gezamenlijk uitvoeren van hun verantwoordelijkheden via een private producentenorganisatie,
zal er in de praktijk sprake zijn van het betalen van een afvalbeheerbijdrage door
de individuele producent aan de producentenorganisatie. In het Besluit UPV is nader
bepaald dat deze afvalbeheerbijdrage door de producentenorganisatie wordt gebruikt
om de verantwoordelijkheden namens producenten, waaronder het halen van de doelstellingen,
na te komen. Tevens is in het Besluit UPV bepaald dat deze afvalbeheerbijdrage indien
mogelijk moet worden gedifferentieerd, waarbij rekening wordt gehouden met de gehele
levenscyclus, duurzaamheid, repareerbaarheid, herbruikbaarheid en recyclebaarheid
van de producten. Tot slot bepaalt het Besluit UPV dat een producentenorganisatie
informatie dient te verschaffen over selectieprocedures bij het inzetten van afvalbeheerders.
SP-fractie
Vraag:
De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze een verzoek tot het avv van een vrijwillige
overeenkomst de producentenverantwoordelijkheid vergroot. Deze leden verwijzen hierbij
naar de meerderheidsvereiste die door de Staatssecretaris zal worden beoordeeld. Deze
leden vragen of verder toegelicht kan worden in hoeverre dit een objectieve of subjectieve
toets betreft. Hoe wordt omgegaan met producenten die niet willen ondertekenen? Zijn
er handhavingsmogelijkheden, of volgen hieruit andere maatregelen, ten aanzien van
eventuele onwelwillende producenten?
Antwoord:
Kern van een besluit tot avv is dat ook producenten die deze niet getekend hebben,
gebonden zijn aan de private overeenkomst omtrent het betalen van een afvalbeheerbijdrage.
Bij beoordeling van de meerderheidsvereisten voor een avv-aanvraag geldt als uitgangspunt
dat verzoekende producenten minimaal 75% marktvolume vertegenwoordigen en het 55%
van het aantal marktpartijen betreft of, omgekeerd, 75% van het aantal partijen en
55% marktvolume. In het kader van doelmatig afvalbeheer kan de Minister gemotiveerd
afwijken van deze methodiek of van de daarin gehanteerde percentages indien dat wordt
ingegeven door de bijzonderheid van de marktstructuur. Bedrijven die na een besluit
tot avv zich niet aan de verplichtingen houden, kunnen door belanghebbende partijen
bij de afvalbeheerovereenkomst of de avv tot naleving worden gedwongen via een civiele
rechtsvordering.
Vraag:
De leden van de SP-fractie vragen verder welke concrete eisen er worden gesteld vóór
een overeenkomst algemeen verbindend verklaard kan worden. Deze leden krijgen de indruk
dat ook hier ruimte is voor een zekere mate van subjectiviteit en ruimte wordt gelaten
voor interpretatie door de beoordelend Staatssecretaris. Kan op dit punt een verduidelijking
worden gegeven?
Antwoord:
Een verzoek tot avv van een meerderheid van producenten wordt beoordeeld in het belang
van een doelmatig afvalbeheer van een avv. Daarnaast moet een besluit tot avv voldoen
aan de minimumvoorschriften voor een regeling voor UPV zoals bedoeld in artikel 8bis
van de Kra. In het kader van doelmatigheid moet in ieder geval worden aangetoond dat
de afvalbeheerstructuur vanuit in voorgaande antwoorden aangehaalde doelstellingen
een duidelijke meerwaarde oplevert ten opzichte van de dan bestaande situatie. Voor
de beoordeling van een verzoek tot avv ben ik voornemens om ter vervanging van de
huidige Leidraad avv een toetsingskader op te stellen in de vorm van een beleidsregel
over de avv. Ik verwacht deze beleidsregel eind 2020 te kunnen afronden en u te doen
toekomen.
Vraag:
De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat ook maatregelen die aan de afnemers
(lees: de consument) gesteld kunnen worden, zoals inzet op afvalpreventie en tariefdifferentiatie,
onder een overeenkomst kunnen vallen. Of gelden deze eisen alleen op het niveau van
de producent? Deze leden vragen in het eerste geval hoe dit dan onder producentverantwoordelijkheid
valt en in het tweede geval of, en in hoeverre, dit effect kan hebben op consumentenprijzen.
Antwoord:
De bepalingen uit het Besluit UPV zijn gericht aan de producent. Ook een besluit tot
avv heeft betrekking op eenieder die een product in Nederland op de markt brengt.
In hoeverre de producent de kosten in zijn prijzen aan zijn afnemer of de consument
verdisconteert, is aan de producent.
Vraag:
De leden van de SP-fractie vragen of ook producenten die niet onder de wettelijke
uitbreiding producentverantwoordelijkheid (upv) vallen een verzoek tot avv van een
overeenkomst kunnen indienen. Zo ja, hoe wordt dan invulling gegeven aan de minimumvereisten
die onder de upv worden gesteld? Zo nee, hoe kan dan invulling worden gegeven aan
de wens van deze producenten om tot een bindende overeenkomst te komen?
Antwoord:
Producenten kunnen, ook als zij geen wettelijke UPV hebben, vrijwillig een verzoek
tot een besluit tot avv doen. Dit is reeds staande praktijk voor vlakglas en voor
papier en karton niet afkomstig van verpakkingen. Ook de producenten van matrassen
hebben aangegeven een verzoek tot avv in te willen dienen, zonder dat zij een wettelijke
UPV hebben. Een verzoek tot avv moet getoetst worden aan het belang van een doelmatig
afvalbeheer en de minimumvereisten voor een regeling voor UPV uit artikel 8bis van
de Kra. De huidige Leidraad avv en de voorgenomen toekomstige beleidsregel die daarvoor
in de plaats komt, bieden naast de Regeling avv handvatten voor het aanvragen van
een avv.
Vraag:
De leden van de SP-fractie vragen wie betalen aan de afvalbeheerbijdrage. Welk effect
kan de opbouw van het genoemde fonds hebben op consumentenprijzen?
Antwoord:
Alleen in het geval dat producenten kiezen voor het gezamenlijk uitvoeren van hun
verantwoordelijkheden via een private producentenorganisatie, zal er in de praktijk
sprake zijn van het betalen van een afvalbeheerbijdrage. In hoeverre de producent
de kosten in zijn prijzen aan zijn afnemer of de consument verdisconteert, is aan
de producent.
Vraag:
De leden van de SP-fractie constateren dat er met de wijziging Regeling melden bedrijfsafvalstoffen
en gevaarlijke afvalstoffen bestaande uitzonderingen op de meld- en registratieplicht
worden geschrapt. Dit vinden deze leden een positieve stap. Zij vragen of er na implementatie
nog uitzonderingen op deze registratieplicht blijven bestaan, en zo ja, welke dat
zijn.
Antwoord:
Voor bedrijfsafvalstoffen blijven bepaalde uitzonderingen op de meld- en registratieplicht
van kracht. Voor gevaarlijke afvalstoffen zijn met het schrappen van deze uitzonderingen
geen andere uitzonderingen meer over. Behalve in het geval van het door een bestuursorgaan
opruimen van onbeheerd aangetroffen gevaarlijke afvalstoffen (zoals gedumpt drugsafval
of gelekte olie na een verkeersongeluk). Hiervoor bestaat geen meldplicht.
ChristenUnie-fractie
Vraag:
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre de Staatssecretaris bij het
opstellen van de regeling rekening heeft gehouden met het feit dat er bij de inzameling,
refurbishment, hergebruik en verwerking van afgedankte elektrische en elektronische
apparatuur sprake is van een markt met marktpartijen die een recycling bevorderende
rol vervullen en zich nog volop aan het ontwikkelen zijn. Dit ten gunste van de recyclingdoelstellingen
van de overheid en onze maatschappij. Hoe uit zich dat in deze regeling? Hoe garandeert
de regeling dat bestaande efficiëncybevorderende concurrentie tussen de huidige, zich
nog volop innovatief ontwikkelende, producentencollectieven mogelijk blijft?
Antwoord:
De wet- en regelgeving ter implementatie van de gewijzigde kaderrichtlijn afvalstoffen
(Kra) staat een markt met marktdeelnemers die een recycling bevorderende rol vervullen
en zich nog volop aan het ontwikkelen zijn niet in de weg. In tegendeel, het beginsel
van UPV en afvalhiërarchie geeft binnen de kaders van de Kra hiervoor voldoende ruimte
aan producenten. Zo kunnen doelstellingen met betrekking tot recycling bij een verzoek
tot avv worden beoordeeld op het belang van een doelmatig afvalbeheer van een avv
en de daarmee gemoeide maatschappelijke- en milieuwinst. De nieuwe Regeling avv beperkt
zich overigens tot gegevens die bij een aanvraag van een avv moeten worden verstrekt
en de onderdelen van een afvalbeheerovereenkomst die daarbij aan bod moeten komen.
Vraag:
De leden van de ChristenUnie-fractie vrezen dat de regeling monopolisering in de hand
werkt: een dominante partij kan op basis van de huidige tekst een kleinere partij
door de overheid uit de markt laten verwijderen. Erkent de Staatssecretaris dit risico
en welke maatregelen gaat zij treffen om dit risico te minimaliseren? Wie beoordeelt
het aspect doelmatigheid nu hier geen parameters voor zijn opgesteld?
Antwoord:
Het instrument tot het algemeen verbindend verklaren van een overeenkomst over een
afvalbeheerbijdrage is niet nieuw en bestaat in de Wet milieubeheer sinds 1994 (Stb. 1994, nr. 90) inclusief de toets dat een avv in het belang moet zijn van een doelmatig afvalbeheer.
Een doelmatig afvalbeheer komt neer op een beoordeling in welke mate een avv ten opzichte
van de huidige situatie bijdraagt aan hoogwaardige(re), efficiënte(re) of innovatieve(re)
preventie, inzameling en verwerking van bepaalde afvalstoffen. Daarbij wordt ook gekeken
naar de inrichting van het afvalbeheer volgens de principes van de afvalhiërarchie.
Een avv kan met name doelmatig zijn indien de markt uit zichzelf geen voorzieningen
tot stand brengt om te komen tot een gewenst of verplicht afvalbeheersysteem met daarbij
behorende inzamel- of verwerkingsdoelen. In de memorie van toelichting bij titel 15.10
van de Wet milieubeheer wordt op dit criterium ingegaan. Daarnaast is het mijn voornemen
om ter vervanging van de huidige Leidraad avv een beleidsregel op te stellen met specifieke
handvatten bij toepassing van het criterium van doelmatigheid. De beleidsregel is
naar verwachting eind dit jaar gereed en zal ik vervolgens aan uw Kamer toezenden.
Het is niet de strekking van het instrument om dominante partijen te versterken ten
koste van kleinere partijen in het afvalbeheer. Bovendien moet rekening worden gehouden
met de waarborgen voor de vrije mededinging in de Mededingingswet. Zie mijn beantwoording
van de eerste vragen van de VVD-fractie en de CDA-fractie.
Vraag:
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Staatssecretaris de zorg van deze
leden deelt dat de regeling onvoldoende gebruik dreigt te maken van de efficiëntie
en de doelmatigheid in het bereiken van de milieudoelstellingen in de markt. Dit doordat
gespecialiseerde collectieven, die dichter bij de individuele producent staan en gerichter
en innovatiever kunnen opereren, met minder overhead uitkunnen en ook directer gecontroleerd
en geauditeerd kunnen worden, zowel door de deelnemende producenten als door de overheid.
Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan de Staatssecretaris deze zorg wegnemen?
Antwoord:
Bij de beoordeling van een verzoek tot avv kan in het belang van een doelmatig afvalstoffenbeheer
juist rekening worden gehouden met de benoemde efficiëntie in het bereiken van de
milieudoelstellingen door gespecialiseerde collectieven die dichter bij de individuele
producent staan en gerichter en innovatiever kunnen opereren. Daarbij is het ook van
belang te toetsen of en zo veel mogelijk te vermijden dat een besluit tot avv leidt
tot bevestiging van de status quo en daarmee een drempel opwerpt voor vooroplopende
innovatieve bedrijven om hun verantwoordelijkheden op een circulaire wijze uit te
voeren. Dit wordt per geval beoordeeld.
Vraag:
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de regeling zich verhoudt tot Europese
regelgeving die producenten expliciet vrijlaat om te kiezen op welke collectieve wijze
zij invulling geven aan hun producentenverantwoordelijkheid en op geen enkele wijze
voorschrijft dat er (per land) één collectief dient te zijn waar alle producenten
zich bij aan zouden dienen te sluiten.
Antwoord:
De keuze om binnen de kaders van de gewijzigde Kra al dan niet gezamenlijk in een
collectief uitvoering te geven ligt ook in de Nederlandse situatie expliciet bij producenten.
Hiermee wordt ook uitvoering gegeven aan de gewijzigde Kra-richtlijn om te komen tot
een goedwerkende UPV en daarbij de verantwoordelijkheid en deskundigheid van producenten
in te zetten. De nieuwe Regeling avv beperkt zich tot gegevens die bij een aanvraag
van een avv moeten worden verstrekt en de onderdelen van een afvalbeheerovereenkomst
die daarbij aan bod moeten komen. Uit de aanvraag van een avv moet blijken welke producenten,
producentenorganisaties of -collectieven bij de aanvraag zijn betrokken. Daaraan worden
geen beperkingen gesteld door de regeling.
Vraag:
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op basis van welke argumenten en criteria
de Staatssecretaris komt tot de vaststelling van percentages die zouden bepalen dat
een producentencollectief representatief zou kunnen zijn voor alle producenten en
dus andere collectieven overbodig zou maken. Deze leden vragen verder hoe deze vaststelling
rechtdoet aan de eigenheid van bepaalde specifieke segmenten van de markt van elektro-
en elektronische apparatuur, consumentenelektronica, wasmachines, koelkasten en mobiele
telefoons, versus professionele medische, laboratorium- en industriële apparatuur
dan wel grote dominante producenten versus kleine en middelgrote bedrijven.
Antwoord:
Bij beoordeling van de meerderheidsvereisten geldt als uitgangspunt dat verzoekende
producenten minimaal 75% marktvolume vertegenwoordigen en het 55% van het aantal marktpartijen
betreft of, omgekeerd, 75% van het aantal partijen en 55% marktvolume. Daarbij wordt
gekeken naar wat de relevante markt is voor het product of de productsoort waarop
een verzoek tot avv betrekking heeft en welke producenten daarvan deel uitmaken in
een bepaalde schakel van de productie- en distributieketen. Daarbij verdient aandacht
dat verschillende deelstromen of marktsegmenten onder een brede regeling voor UPV
kunnen vallen, waarvan de uitvoering van de verantwoordelijkheden in de praktijk zo
verschilt dat deze zich niet logisch laat vatten in een alles overkoepelende afvalbeheerovereenkomst.
Afhankelijk van de marktstructuur, gewenste schaalgrootte en de wijze van afvalbeheer
moet worden beoordeeld of een regeling voor UPV beperkt moet blijven tot een of meer
specifieke productstromen.
Vraag:
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de Staatssecretaris omgaat met het
feit dat met name in de categorie professionele apparatuur de doelmatigheid richting
circulaire economie enorm is gebaat bij de zich ontwikkelende markt van refurbishment
en hergebruik die per definitie internationaal opereert. Op welke manier gaat de Staatssecretaris
de digitale webshops van producten van buiten Nederland verplichten te voldoen aan
de regeling?
Antwoord:
Een zich ontwikkelende markt voor refurbishment en hergebruik van (tweedehands) producten
is een gewenst perspectief voor de circulaire economie. Producenten in verschillende
marktsegmenten hebben deze reeds opgezet en brengen circulaire bedrijfsmodellen in
de praktijk. Dit is uiteraard een verkiesbare manier voor deze producenten om hun
verantwoordelijkheden die volgen uit UPV en het beginsel van afvalhiërarchie na te komen. Het Besluit UPV biedt als kader voor regelingen voor UPV daarvoor
de mogelijkheid. Bij online-verkoop vanuit een andere (lid)staat kan de distributeur
aangemerkt worden als importeur. Bij de productgroepen elektrische en elektronische
apparatuur (EEA) en batterijen bijvoorbeeld moet een buitenlandse exporteur die direct
levert aan een eindgebruiker in Nederland (of andere lidstaat) een gemachtigde aanwijzen
die namens hem de verplichtingen uit UPV nakomt. Een exporteur kan door de toezichthouder
in het land van vestiging tot naleving van deze aanwijzingsplicht worden gedwongen.
Vraag:
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Staatssecretaris of zij de mening van
de sector deelt, dat het nuttig en noodzakelijk is dat kleinere bedrijven zich kunnen
organiseren los van organisaties die worden gedomineerd door grote producenten die,
om commerciële redenen op korte termijn, minder tot geen belang hebben bij hergebruik.
Antwoord:
Die mening deel ik. Uitgangpunt van het Besluit UPV is dat producenten, grote en kleine
spelers, individueel verantwoordelijk zijn. Producenten hebben daarnaast de mogelijkheid
om verantwoordelijkheden gezamenlijk en georganiseerd na te komen. Het initiatief
voor samenwerking ligt bij producenten op de wijze die bij hen past. Kleinere vooroplopende
producenten die zich richten op hergebruik kunnen zich dan organiseren los van grote
producenten.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
B. Schuurkamp, adjunct-griffier