Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 358 Wijziging van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie, de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten en enkele andere wetten in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2018/957 van het Europees Parlement en de Raad van 28 juni 2018 tot wijziging van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PbEU 2018, L 173) (Implementatiewet herziene detacheringsrichtlijn)
Nr. 6 VERSLAG
Vastgesteld 17 januari 2020
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend
onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen
van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen
en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare
behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
blz.
I.
ALGEMEEN
2
1.
Inleiding
2
2.
Implementatiewetgeving
3
3.
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
3
3.1
Aanleiding van het wetsvoorstel
3
3.2
Doel van het wetsvoorstel
4
3.3
Maatregelen in herziene detacheringsrichtlijn
4
3.4
Relatie tot derdelanders
9
4.
Uitvoering en handhaving
9
4.1
Uitvoeringstoets SVB
9
4.2
Handhavingstoets ISZW
9
5.
Financiële gevolgen
10
II.
ARTIKELGEWIJS
10
I. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben hierover nog
enkele vragen aan de regering.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Over het wetsvoorstel hebben zij de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven
ten zeerste het doel van de wet om het grensoverschrijdend verrichten van diensten
te vereenvoudigen, rechten van gedetacheerde werknemers beter te beschermen en zo
het beginsel voor gelijk loon voor hetzelfde werk op dezelfde plaats dichterbij te
brengen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel ter implementatie van de herziene detacheringsrichtlijn.
Het is goed dat deze herziene richtlijn na bijna twee jaar geïmplementeerd gaat worden,
maar deze leden hebben nog een aantal vragen over de uitwerking daarvan.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben hierover nog een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met verbazing kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben hier nog enkele
vragen en opmerkingen over.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie vragen de regering nader toe te lichten hoeveel gedetacheerde werkenden en hoeveel
bedrijven in Nederland (naar verwachting) onder het bereik van deze richtlijn vallen.
Voorts vragen zij hierbij te specificeren om welke vormen van detachering het gaat
(zuivere dienstverrichting, detachering binnen multinationale ondernemingen of uitzendarbeid).
Zij vragen daarbij ook de relatie toe te lichten tussen de gekozen instrumenten en
daarbij specifiek in te gaan op de wijze waarop de meldplicht bij de Sociale Verzekeringsbank
(SVB) vorm krijgt.
De leden van de PVV-fractie vinden dat met de nieuwe detacheringsrichtlijn de greep van de Europese Unie (EU)
op het sociaal beleid van lidstaten zoals Nederland nog verder wordt vergroot. Nederlandse
werknemers worden weggeconcurreerd, en zijn de dupe van Europese regelgeving. Deze
oneerlijke concurrentie wordt door de nieuwe detacheringsrichtlijn niet weggenomen.
De al bestaande bureaucratie, met een enorme wirwar aan allerlei door Brussel bepaalde
regelgeving, wordt nog verder uitgebreid. Met deze nieuwe richtlijn worden de problemen
op de detacheringsmarkt niet opgelost. Sterker nog, dit zal zorgen voor een aanzuigend
effect.
Het aanpassen van de detacheringsrichtlijn lost de problemen niet op, het is niet
meer dan een schijnoplossing. Het slaafs uitvoeren van het zoveelste Brusselse dictaat
zet onvoldoende zoden aan de dijk. De enige echte oplossing is het opnieuw invoeren
van tewerkstellingsvergunningen.
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de zogenaamde vrijheden van de interne markt van de EU zorgwekkende
effecten hebben. Arbeidsmigranten vanuit EU-landen met lagere lonen gaan op zoek naar
meer welvaart en proberen aan het werk te komen in landen als Nederland en Duitsland.
Dit leidt tot uitbuiting, oneerlijke concurrentie en maatschappelijke ontwrichting.
Deze leden vragen of de regering de mening deelt dat voorliggend wetsvoorstel geen
eind gaat maken aan deze misstanden. Deze leden hebben om die reden een initiatiefnota
met de leden van de ChristenUnie-fractie geschreven over een Actieplan arbeidsmigratie
(Kamerstuk 35 359, nr. 2). Erkent de regering dat de voorgenomen implementatie van de herziening van de detacheringsrichtlijn
de misstanden rondom arbeidsmigratie niet op gaat lossen? Deze leden verwachten een
uitgebreide toelichting op dit punt.
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering de mogelijkheden die de richtlijn biedt om concurrentie
op arbeidsvoorwaarden tegen te gaan, niet ten volle met beide handen aangrijpt. Is
de regering met de leden van de PvdA-fractie van mening dat werkenden op een werkplek
elkaars collega’s zouden moeten zijn, in plaats van concurrenten, en het daarom belangrijk
is dat concurrentie op arbeidsvoorwaarden wordt voorkomen?
2. Implementatiewetgeving
De leden van de VVD-fractie vragen om een nadere toelichting hoe invulling gegeven wordt aan de eis om alle nationale
arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden op een website te publiceren.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de aanvullende pensioenvergoedingen in de richtlijn zijn uitgezonderd,
terwijl deze vergoedingen juist een belangrijk deel van de loonkosten uitmaken. Deze
leden vragen in hoeverre de regering mogelijkheden ziet om binnen het kader van de
richtlijn ter compensatie van deze vergoedingen een bepaald bedrag vast te stellen
dat aan de gedetacheerde moet worden uitgekeerd.
3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
3.1 Aanleiding van het wetsvoorstel
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat arbeidsmigratie regelmatig gepaard gaat met uitbuiting en misstanden.
Veel werkgevers zoeken de randen van de wet op en zij hebben de afgelopen jaren allerlei
soorten schijnconstructies zien ontstaan. Met de herziene detacheringsrichtlijn worden
enkele stappen gezet om te bevorderen dat werknemers gelijk loon krijgen voor gelijk
werk op dezelfde plaats. Dat is een goede ontwikkeling. Het is echter nog lang niet
voldoende om te zorgen voor een daadwerkelijk gelijk speelveld en eerlijke arbeidsomstandigheden
voor alle werkenden, ook omdat deze richtlijn zich alleen richt op detachering en
niet op andere vormen van arbeidsmigratie. Bovendien valt de transportsector buiten
het bereik van de herziene detacheringsrichtlijn. Deelt de regering de mening dat
er meer nodig is om concurrentie op loonkosten te voorkomen en misstanden aan te pakken?
Welke stappen wil de regering daartoe de komende tijd zetten, in zowel nationaal als
Europees verband? Bieden de herziene detacheringsrichtlijn en de Implementatiewet
naar het oordeel van de regering afdoende waarborgen om schijnconstructies zoals postbusondernemingen
aan te pakken?
3.2 Doel van het wetsvoorstel
De leden van de CDA-fractie merken op dat er een gelijk speelveld dient te zijn tussen buitenlandse en binnenlandse
uitzendkrachten, maar dat dit er in de praktijk niet is door onder andere de ET-regeling
en de doorwerking daarvan op inkomensafhankelijke regelingen. Zij verzoeken de regering aan
te geven wat de loonkosten zijn, wat het nettoloon is en wat het besteedbare loon
is (nettoloon inclusief toeslagen), wanneer een inlener gebruikmaakt van alle mogelijkheden
om loonkosten te drukken en het nettoloon te verhogen. Voor de eenvoud mag worden
uitgegaan van een uitzendkracht die zes maanden in Nederland werkt en zes maanden
in het eigen land, waarbij deze persoon in het eigen land de helft verdient van wat
hij/zij in Nederland verdient. Hierbij dienen pensioenregelingen (wel, niet verplicht),
sociale premies, de ET-regeling en de 30%-regeling te worden betrokken, evenals andere
van toepassing zijnde regelingen.
De leden van de CDA-fractie vragen hierbij naar de berekeningen voor uitzendkrachten
met de volgende inkomens: minimumloon, 130% minimumloon, modaal salaris en net boven
de grens voor de Kenniswerkersregeling. Zij vragen daarbij tevens wat de gevolgen
zijn van de verschillende vormen van verloning voor: een Nederlandse arbeider in Nederland,
een Poolse arbeider via Nederland en een Poolse arbeider via een zo goedkoop mogelijk
land. Indien de regering de feiten niet paraat heeft, verzoeken deze leden dit te
laten uitzoeken. Zij vernemen graag of er sprake is van een gelijk speelveld, het
doel van de detacheringsrichtlijn, of niet.
3.3 Maatregelen in herziene detacheringsrichtlijn
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat in Nederland alle relevante looncomponenten al onderdeel waren van
de interpretatie van het begrip minimumloon. Deze leden merken voorts op dat bijvoorbeeld
in de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) voor de agrarische sector al afspraken
gemaakt werden over huisvesting. Deze leden vragen om een nadere toelichting op de
praktische gevolgen van de wijziging van het loonbegrip en de uitbreiding van de harde
kern.
De leden van de VVD-fractie merken het volgende op ten aanzien van cao’s waarvan de
bepalingen niet algemeen verbindend verklaard zijn. Een inventarisatie door de regering
heeft uitgewezen dat deze uitbreiding in zeer beperkte gevallen kan worden toegepast,
vanwege het beginsel van gelijke behandeling. Deze leden vragen of de regering verwacht
dat deze analyse binnen afzienbare tijd verandert en vragen in het verlengde daarvan
waarom de regering het voor de hand liggend acht om op voorhand al een delegatiebepaling
op te nemen in de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van
bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet Avv).
De leden van de CDA-fractie lezen dat de zogenaamde uitgebreide harde kernbepalingen ten aanzien van arbeidsvoorwaarden
en -omstandigheden in beginsel gelden na twaalf maanden. Na het doen van een gemotiveerde
kennisgeving kan deze termijn worden verlengd tot achttien maanden. In dat kader vragen
deze leden de regering om een reactie op het commentaar van de Raad van State te geven over nut en noodzaak van deze gemotiveerde kennisgeving,
daar deze niet inhoudelijk wordt getoetst en er ook geen criteria aan ten grondslag
liggen.
Niet algemeen verbindend verklaarde cao’s worden in de Nederlandse implementatie van
de herziene detacheringsrichtlijn niet meegenomen. De leden van de CDA-fractie vinden
dat jammer, omdat hiermee een potentiële ongelijkheid in stand blijft. Zij begrijpen
het juridisch kader, namelijk dat er sprake moet zijn van gelijke behandeling en indien
dit niet verplicht is voor Nederlandse werkgevers dit ook niet kan worden opgelegd
aan buitenlandse werkgevers. Deze leden denken echter dat hiermee alsnog een groot
deel van de potentie en het mogelijke effect van de herziene detacheringsrichtlijn
teniet wordt gedaan. Zij hebben hierover de volgende vragen.
Is (juridisch) nagegaan, ook bij de Europese Commissie, of met het wel meenemen van
de niet algemeen verbindend verklaarde cao’s er per definitie in strijd wordt gehandeld
met het rechtsbeginsel van gelijke behandeling? Is eveneens onderzocht hoe de Europese
Commissie aankijkt tegen het voorstel van de vakbonden, waarvan de regering schrijft
dat daarbij sprake zou zijn van potentiële ongelijke behandeling? Hoe gaan andere
EU-lidstaten met dit of in hun land vergelijkbare vraagstukken om? Ziet de regering
mogelijkheden om dit alsnog te regelen, daar zij aangeeft om voorlopig geen gebruik
te maken van de mogelijkheid die de herziene detacheringsrichtlijn biedt om de werking
van de richtlijn uit te breiden naar niet algemeen verbindend verklaarde cao’s? De
regering houdt die optie immers open middels de opname van een delegatiegrondslag,
zodat in de toekomst het onderbrengen via een algemene maatregel van bestuur (AMvB)
wel mogelijk is. In de tijd dat een cao nog niet algemeen verbindend is verklaard,
is er de mogelijkheid om de avv-periode met een jaar te verlengen (artikel 4a Wet
Avv). Kan de regering aangeven of hiervan geregeld gebruik wordt gemaakt, ook met
het oog op inlenen uit het buitenland? Wie bepaalt en/of moet actie ondernemen om
deze verlenging mogelijk te maken?
De herziene detacheringsrichtlijn bepaalt dat de noodzakelijke kosten die een gedetacheerde
werknemer maakt, moeten worden vergoed. De arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden die
dienstverrichters ten minste moeten waarborgen voor hun gedetacheerde werknemers (de
harde kern) zijn uitgebreid met onder andere huisvestingsvoorwaarden. Zijn de begrippen
«noodzakelijke kosten» en «huisvestingsvoorwaarden» voldoende duidelijk en uitgewerkt
in de praktijk van de verschillende sectoren, zodanig dat duidelijk is welke kosten
en voorwaarden hiermee gemoeid zijn?
De regering schrijft in haar brief van 12 december 2019 (Kamerstuk 35 358, nr. 5) dat zij de meldingsplicht via het online meldloket van de SVB per 1 maart 2020 wil
invoeren. De leden van de CDA-fractie vragen of die datum haalbaar is en voldoende
bekend bij betreffende partijen en ondernemers. Wat is het gevolg als er niet wordt
gemeld?
Wat is de betekenis van de herziene detacheringsrichtlijn voor detachering van werknemers
van buiten de EU in Nederland? Deze leden hebben de indruk dat die toeneemt en willen
ook daarin een gelijk speelveld borgen. Wat betekent de herziene detacheringsrichtlijn
voor niet-Europese werknemers die via een (werkgever in een) andere EU-lidstaat arbeid
verrichten (voor een werkgever) in Nederland?
Verder vragen de leden van de CDA-fractie hoe de regering verwacht dat de mogelijkheid
om de initiële periode van twaalf maanden met zes maanden te verlengen in de praktijk
zal uitpakken. Denkt zij dat partijen relatief snel en eenvoudig van de verlengingsoptie
gebruik zullen maken? Verlenging met zes maanden zonder criteria en toetsing (alleen
een meldplicht) impliceert dat evengoed voor een initiële periode van achttien maanden
had kunnen worden gekozen. Hoe kijkt de regering hiernaar? Is zij gelukkig met deze
wijze van verlengen? Zou de regering, indachtig het doel van de herziene detacheringsrichtlijn,
het gebruik van de verlengingsoptie niet willen beperken door er nadere criteria aan
te stellen? Op welke manier geven andere EU-lidstaten de initiële periode vorm, in
het bijzonder de duur, criteria en toetsing daarvan? Hoezeer wijkt Nederland daarin
af of juist niet?
De leden van de D66-fractie hebben nog enkele vragen over de periode waar alleen de harde kern van arbeidsvoorwaarden
geldt. Zij vragen welke ruimte de richtlijn biedt om nadere voorwaarden te stellen
aan de initiële periode van twaalf maanden en aan de voorwaardelijke verlenging naar
achttien maanden. Als het niet mogelijk is om nadere voorwaarden te stellen aan een
gemotiveerde verlenging, zou dan nader kunnen worden onderbouwd dat de initiële duur
inderdaad maar twaalf maanden beslaat? De leden van de D66-fractie vragen ook hoe
andere landen omgaan met deze gemotiveerde verlenging. Is er een beeld van de manier
van implementatie door andere lidstaten?
De leden van de D66-fractie vragen naar de effecten van het omdraaien van de bewijslast
bij toeslagen. Wat betekent dit in de praktijk voor verschil met de huidige situatie?
Klopt het dat er dan ook geen huisvestingkosten tot onder het minimumloon kunnen worden
ingehouden?
De leden van de D66-fractie vragen naar de toepassing van de detacheringsrichtlijn
op het wegvervoer. In de memorie van toelichting wordt beschreven dat het huidig regelgevend
kader van toepassing blijft op de sector wegvervoer. De leden van de D66-fractie vragen
of de recente uitspraak van het Hof van Justitie1 nog van invloed is op de toepassing van de huidige regelgeving. Het Hof van Justitie
heeft geoordeeld dat de Europese detacheringsrichtlijn niet van toepassing is op bepaalde
werkzaamheden die op het spoor worden uitgevoerd, omdat de werkzaamheden van de werknemer geen voldoende nauwe band vertoont met het werkland. De
leden van de D66-fractie vragen of deze uitspraak ook effect kan hebben op de transportsector.
De leden van de D66-fractie hebben nog enkele vragen over de toepassing van niet-algemeen
verbindend verklaarde cao’s. Deze leden vragen wat er in praktijk gebeurt met de beloning
van Nederlandse werknemers als een avv-periode afloopt en er nog onderhandeld wordt
over een nieuwe cao. Daarnaast vragen deze leden of er een overzicht kan worden gegeven
van periodes waarbij de cao (nog) niet algemeen verbindend verklaard was in de top
vijf sectoren waar veel met uit het buitenland gedetacheerde werknemers wordt gewerkt.
Zij vragen wat het verschil in beloning zou zijn als een avv-periode afloopt in zo’n
sector voor uit het buitenland gedetacheerd werknemers op dat moment en het verschil
na de avv-periode tussen Nederlandse en uit het buitenland gedetacheerde werknemers.
Daarnaast vragen zij op welke manier andere lidstaten met deze situaties omgaan, en
of de richtlijn enige mogelijkheid biedt om hier na het aflopen van een avv-periode
het toepassen van de cao voor uit het buitenland gedetacheerde werknemers toch te
verlengen, als dat voor Nederlandse werknemers in de praktijk ook gebeurt. Deze leden
vragen welke mogelijkheden er zijn om nadere regels te stellen per AMvB, aangezien
daarvoor volgens de memorie van toelichting wel al de mogelijkheid is opgenomen in
de Wet Avv.
De herzieningsrichtlijn biedt voorts de mogelijkheid aan lidstaten om zich, in aanvulling
op cao’s waarvan de bepalingen algemeen verbinden zijn verklaard, te baseren op bepaalde
cao’s waarvan de bepalingen niet algemeen verbindend zijn verklaard. Tijdens het implementatietraject
is geïnventariseerd in hoeverre deze mogelijkheid in Nederland kan worden toegepast.
Hieruit blijkt dat de in de herzieningsrichtlijn genoemde opties voor Nederland in
zeer beperkte gevallen kunnen worden toegepast. Deze beperkte toepassing ziet met
name op sector-cao’s met een volledige dekkingsgraad aan werkgeverszijde, waarvan
de bepalingen niet algemeen verbindend zijn verklaard. Welke ruimte biedt de herziening
om in aanvulling op de algemeen verbindend verklaarde cao’s eisen te stellen?
De leden van de GroenLinks-fractie verwachten dat een aantal maatregelen uit de Implementatiewet de vergaande concurrentie
op arbeidsvoorwaarden onvoldoende zullen tegengaan. Ten eerste omdat de wet alleen
van toepassing is op algemeen verbindend verklaarde cao’s. Deze leden begrijpen niet
waarom het niet mogelijk is om de voorwaarden van buitenlandse werknemers gelijk te trekken met die van Nederlandse werknemers,
als er geen algemeen bindende cao is. Wat deze leden betreft gaat het erom dat werknemers
die op dezelfde plek werken, hetzelfde krijgen als hun collega’s (gelijk beloning
voor gelijk werk op dezelfde plaats), en dat werkgevers minder prikkels hebben om
te kiezen voor de goedkoopste arbeid. Klopt het dat dit de intentie is van de herziene
detacheringsrichtlijn? Zo ja, is het dan op basis van dit uitgangspunt mogelijk om
voor een bredere interpretatie te kiezen? Zo nee, waarom niet?
Ten tweede menen de leden van de GroenLinks-fractie dat er concurrentie op loonkosten
zal blijven bestaan, omdat pensioenpremies zijn uitgezonderd, en deze een substantieel
deel van de loonkosten vormen. Ziet de regering een mogelijkheid om deze kosten toch
in rekening te brengen bij de werkgever, waardoor er minder concurrentie op loonkosten
plaats zal vinden?
Ten derde hebben de leden van de GroenLinks-fractie een aantal vragen over de uitvoering
van de verlengingsmogelijkheid. Kan de regering nader toelichten waarom lidstaten
beperkte ruimte hebben om niet tot verlenging over te gaan op basis van de inhoud
van de motivering? Welk doel dient de motivering dan? En op basis waarvan kan er wel
besloten worden om niet tot verlenging over te gaan? Is de regering zich er van bewust
dat een verplichte, uitgebreide motivering een afschrikwekkend effect kan hebben op
kwaadwillende bedrijven, en daarmee een preventieve werking kan hebben?
De leden van de SP-fractie constateren dat in 2018 een moeizaam akkoord werd bereikt over een herziening van
de detacheringsrichtlijn, die momenteel door de lidstaten omgezet wordt in nationale
wet- en regelgeving. Het idee achter deze herziening is het realiseren van gelijk
loon, voor gelijk werk op dezelfde plaats. Deze leden merken op dat de aangepaste
richtlijn het mogelijk maakt dat detachering in een ander EU-land zonder gelijke arbeidsvoorwaarden
maximaal twaalf maanden mag duren, met een mogelijkheid tot verlenging met zes maanden.
Wat betreft loon hebben gedetacheerde werknemers wel recht op dezelfde arbeidsvoorwaarden
als lokale werknemers. Hiermee blijft het voor werkgevers lucratief om de oneigenlijke
concurrentie op arbeidsvoorwaarden aan te gaan. Erkent de regering dat?
Na de twaalf maanden (en eventuele verlenging) is alle lokale arbeidswetgeving van
toepassing op de gedetacheerde werknemer. Maar hierbij is volgens deze leden van belang
op te merken dat de detacheringsrichtlijn alleen betrekking heeft op werknemers die
tijdelijk in Nederland worden gedetacheerd voor een bepaalde opdracht. Dit valt onder
het vrij verkeer van diensten. Echter, er zitten nog haken en ogen aan de richtlijn.
Na de periode van twaalf plus zes maanden blijven bepalingen rondom het sluiten en
beëindigen van een arbeidsovereenkomst en aanvullende pensioenregelingen uitgezonderd.
Van volledige gelijke loonkosten voor werkgevers is dus geen sprake. Erkent de regering
dit?
De leden van de SP-fractie vragen ook hoe de twaalf maanden precies worden geteld.
Geldt deze periode voor een detachering afzonderlijk, of worden detacheringen bij
elkaar opgeteld indien een persoon na een bepaalde periode opnieuw wordt gedetacheerd?
En is er dan een verjaringsperiode of blijft elke detachering voor altijd staan? Is
het juist dat de gemiddelde detachering drie tot vier maanden duurt? Deze leden zien
graag een toelichting hierop tegemoet.
Volgens de leden van de SP-fractie is het een enorme gemiste kans dat de transportsector,
bij uitstek gekenmerkt door misstanden en uitbuiting, buiten de richtlijn valt. Deze
leden vragen op welke manier de transportsector alsnog wordt gereguleerd.
Volgens deze leden is de impact van de herziene detacheringsrichtlijn gering en van
toepassing op een klein deel van de arbeidsmigranten. Deelt de regering deze mening?
Zo nee, hoe groot is dan het aandeel gedetacheerde werknemers? Er is meer nodig om
arbeidsmigratie te reguleren en de misstanden in woon- en werkomstandigheden aan te
pakken. De leden van de SP-fractie dringen dan ook aan op een fundamenteel debat over
arbeidsmigratie.
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering ervoor kiest om het wetsvoorstel alleen te baseren op cao’s
die algemeen verbindend zijn verklaard. Waarom kiest de regering er niet voor om een
zo breed mogelijk gelijk speelveld te creëren door uit te gaan van de cao van het
inlenende bedrijf, ongeacht waar het zendende bedrijf gevestigd is?
De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze in de wetstekst is geregeld dat
de volledige vergoeding wordt aangemerkt als onkostenvergoeding die niet afgetrokken
kan worden van het loon, indien niet is gespecificeerd welke onderdelen van de vergoeding
welke kosten dekken.
Vaak gebruiken opdrachtgevers detachering om te besparen op de personeelskosten. Vaak
werken zogenaamd gedetacheerde werknemers voor lange periodes voor dezelfde opdrachtgever
en is geen sprake van detacheren. De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering
geen gebruik maakt van de mogelijkheid om een verplichting tot motivatie voor voortduren
van detachering op te nemen in de vereiste notificatie bij een detachering van twaalf
of achttien maanden. Is de regering met de PvdA-fractie van mening dat een verplichte
motivering van voortdurende detachering zou kunnen bijdragen aan de preventie van
misstanden, daar de gebruikelijke detacheringstermijn in bijvoorbeeld de bouwsector
drie maanden bedraagt?
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het een goede zaak dat de harde kern van arbeidsvoorwaarden- en omstandigheden
wordt uitgebreid door de herziene detacheringsrichtlijn. Deze leden constateren echter
dat in de Implementatiewet wordt gekozen voor een beperkte benadering, door enkel
de algemeen verbindend verklaarde cao’s van toepassing te verklaren. Daardoor vallen
gedetacheerde werknemers die niet onder een algemeen verbindend verklaarde cao vallen
terug op minimumlonen en minimum arbeidsvoorwaarden. Deze leden lezen dat de regering
stelt dat de herziene detacheringsrichtlijn slechts beperkt ruimte biedt om de werking
van de richtlijn uit te breiden naar niet-algemeen verbindend verklaarde cao’s. Kan
de regering aangeven hoe andere EU-landen hiermee omgaan? En kan de regering op basis
van de huidige aantallen een inschatting geven van het aandeel gedetacheerde werknemers
dat niet onder een algemeen verbindend verklaarde cao valt? Deelt de regering de mening
dat het terecht zou zijn om bij de toepassing van de arbeidsvoorwaarden van de cao
op de dienstverrichter uit te gaan van de inlener-cao, indien er geen algemeen verbindend
verklaarde cao van toepassing is? Welke mogelijkheden ziet de regering hiervoor?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering mogelijkheden ziet om toch
compensatie te bieden voor het feit dat gedetacheerden in de herziene detacheringsrichtlijn
worden uitgesloten van deelname aan bedrijfspensioenregelingen. Daardoor hoeft voor
hen geen pensioenpremie te worden afgedragen, waardoor concurrentie op kosten en arbeidsvoorwaarden
blijft bestaan. In het licht van het uitgangspunt «gelijke kosten voor gelijk werk»
zou bijvoorbeeld een loontoeslag op zijn plaats zijn om zo compensatie te bieden voor
het niet afdragen van pensioenpremies. Deze leden zien graag een reactie van de regering
tegemoet.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de regering aankijkt tegen de situaties
waarin werknemers jarenlang gedetacheerd worden, waarbij alleen de naam van de dienstverstrekker
wisselt. In deze gevallen is in feite sprake van opvolgend werkgeverschap op een werkplek.
Welke mogelijkheden heeft de regering op basis van de herziene detacheringsrichtlijn
om dit nog steviger aan te pakken? Deelt de regering de mening dat opeenvolgend werkgeverschap
bij hetzelfde werk moet meetellen in de termijn van twaalf plus zes maanden? Welke
mogelijkheden zijn er om dit steviger te reguleren en te handhaven? Ook vragen deze
leden hoe de regering wil voorkomen dat de verlenging van de termijn van twaalf maanden
een wassen neus wordt. Als de dienstverrichter enkel een online melding hoeft te doen
en de SVB het verder niet controleert, dan lijkt dit een vrijbrief te zijn om de termijn
te verlengen. Hoe wil de regering ervoor zorgen dat verlenging na twaalf maanden en
voortzetting na achttien maanden daadwerkelijk goed gemotiveerd en gecontroleerd wordt?
3.4 Relatie tot derdelanders
De leden van de VVD-fractie vragen om een specifiek overzicht welke regels door het wetsvoorstel wijzigingen
voor derdelanders.
4. Uitvoering en handhaving
4.1 Uitvoeringstoets SVB
De leden van de VVD-fractie zijn voor zo min mogelijk complexiteit in de uitvoering. Wel hebben zij enkele vragen
ten aanzien van de uitvoering door de SVB. Deze leden vragen nader toe te lichten
waarom het niet mogelijk is een (beknopte) motivering op te geven bij de SVB. Ook
vragen deze leden waarom het niet mogelijk is dat er terugmeldingen vanuit het online
meldloket komen en of dergelijke terugmeldingen niet behulpzaam zouden zijn bij het
voorkomen van overtredingen. Tot slot vragen deze leden in hoeverre de gegevens uit
het online meldloket bruikbaar zijn om het toezicht gerichter in te zetten op malafide
bedrijven in plaats van nette bedrijven.
De leden van de D66-fractie hebben nog een enkele vraag over de wijziging die is aangebracht na het advies van
de Afdeling advisering van de Raad van State. Zij vragen of dit materieel een verschil
is met het online meldloket waarbij alleen eenvoudige meldingen gedaan zouden kunnen
worden. Is er met de aanpassing voldoende informatie beschikbaar om te kunnen beoordelen
of de verlenging naar achttien maanden voldoende gemotiveerd is?
4.2 Handhavingstoets ISZW
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de regering op de naleving van de herziene detacheringsrichtlijn gaat
toezien, in het bijzonder door het tegengaan van onderbetaling van transnationaal
gedetacheerde uitzendkrachten door malafide ondernemers. Hoe verhoudt de herziene
detacheringsrichtlijn zich tot de handhavingsrichtlijn? Waar vullen de twee richtlijnen
elkaar aan en waar versterken deze elkaar? Deze leden zien graag een toelichting hierop
tegemoet. Denkt de regering dat het wetsvoorstel zal leiden tot meer of juist minder
A1-verloning (dat wil zeggen dat uitzendkrachten minimaal het minimumloon ontvangen
van het land waar zij werken, maar sociale premies worden afgedragen in het land waar
het uitzendbureau is gevestigd). Vindt zij het gebruik van A1-verloning om loonkosten
te drukken onwenselijk? Welke maatregelen neemt de regering om te voorkomen dat ondernemers
hun toevlucht zoeken in A1-verloning? Zijn nationale en Europese inspecties volgens
de regering voldoende toegerust, met andere woorden beschikken zij over voldoende
en over de juiste middelen en bevoegdheden, om op basis van deze herziene detacheringsrichtlijn
toe te zien op eerlijke concurrentie in de markt?
5. Financiële gevolgen
De leden van de VVD-fractie vragen om een nadere uitsplitsing van de geraamde administratieve lasten.
II. ARTIKELGEWIJS
Artikel I. Wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi)
Onderdeel A
De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat Nederland een van de laatste landen is in de EU die tot invoering
van de kennisgeving komt. Deze leden vragen of de regering inzichtelijk kan maken
op welke wijze andere lidstaten de kennisgeving invullen en in hoeverre het voorstel
daarmee overeenkomt. Waarom kiest de regering voor een erg simpele procedure en wordt
niet een minimale vorm van motivering vereist waarmee risico’s van oneigenlijk gebruik
beter kunnen worden onderkend?
De voorzitter van de commissie, Rog
De adjunct-griffier van de commissie, Kraaijenoord
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.R.J. Rog, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
S. Kraaijenoord, adjunct-griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 32 | Voor |
PVV | 20 | Tegen |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Tegen |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
PvdD | 4 | Tegen |
50PLUS | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Voor |
Groep Krol/vKA | 2 | Tegen |
Van Haga | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.