Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
35 095 XIII Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (XIII), de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2018 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota)
Nr. 3
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 17 december 2018
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 6 december 2018 voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken
en Klimaat. Bij brief van 13 december 2018 zij ze door de Minister van Economische
Zaken en Klimaat beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Diks
Adjunct-griffier van de commissie, Kruithof
1. Hoe staat het met het operationele afbouwplan van de gaswinning, kan dit verder
worden toegelicht?
Na de ingebruikname van de stikstofinstallatie bij Zuidbroek, voorzien in 2022, kan
de gaswinning uit het Groningenveld naar lagere niveaus van enkele miljarden Nm3 per
jaar. Voor de nog benodigde inzet na 2022 en de definitieve beëindiging van de gaswinning
uit het Groningenveld wordt momenteel een operationeel afbouwplan uitgewerkt. In dit
operationeel afbouwplan wordt concreet uitgewerkt hoe de resterende periode tot beëindiging
van de gaswinning eruit zal zien, en hoe de verschillende productieclusters en gasopslagen
in deze periode zo goed mogelijk kunnen worden ingezet. Daarbij wordt gekeken naar
aspecten van veiligheid en hoeveel capaciteit er op termijn nodig is om ook op de
leveringszekerheid op een zeer koud dagdeel met een hoge piekvraag te blijven borgen.
Dit geeft ook meer inzicht in de afweging wanneer of onder welke voorwaarden bepaalde
productieclusters definitief gesloten kunnen worden. Het ministerie zal in ieder geval
SodM, GTS, NAM, en haar aandeelhouders Shell en ExxonMobil (NAM is namelijk eigenaar
van veel productiemiddelen) betrekken bij het opstellen van het operationele afbouwplan.
2. Worden de gesloten gasputten rondom Loppersum al ontmanteld? Zo nee, wanneer gaat dat starten en wanneer zal dat afgerond zijn?
Ik heb de NAM onlangs toestemming gegeven om vijf clusters in de Loppersumregio definitief
buiten gebruik te stellen, omdat deze clusters niet meer nodig zijn voor de leveringszekerheid.
NAM is inmiddels gestart met de voorbereidingen voor ontmantelen en opruimen en is
van plan om in de loop van 2019 met de werkzaamheden te beginnen.
3. Waarom worden er slechts negen bedrijven verplicht om over te schakelen van laagcalorisch
naar hoogcalorisch gas en waarom niet alle 170 bedrijven die u eerder heeft aangeschreven?
Zoals ik in mijn brief van 3 december jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 536) heb aangegeven, kan het basispad naar de huidige inzichten worden gehaald. De realisatie
van een extra stikstofinstallatie in Zuidbroek verloopt voorspoedig. Naar verwachting
is deze installatie conform de planning in het eerste kwartaal van 2022 operationeel.
Het ziet ernaar uit dat de in de brief van 29 maart genoemde additionele mogelijkheden
om de export van laagcalorisch gas naar Duitsland versneld af te bouwen en de inkoop
van extra stikstof door GTS (vanaf het eerste kwartaal van 2020) worden gerealiseerd.
Als alle maatregelen naar verwachting verlopen zal na 2022 de productie uit het Groningenveld
nog slechts in beperkte mate nodig zijn. Voor een groot deel van het jaar is er dan
zoveel geconverteerd hoogcalorisch gas beschikbaar dat er geen Groningengas nodig
is om de aangeslotenen te voorzien van laagcalorisch gas. Hierdoor heeft ombouw van
grootverbruikers na 2022 ook nog maar een heel beperkt effect op de reductie van de
gaswinning uit het Groningenveld. Voor het behalen van het basispad is het wel essentieel
dat de grootste verbruikers, met een verbruik van meer dan 100 miljoen Nm3 per jaar,
voor oktober 2022 van het laagcalorisch gas afschakelen (dit betreft nu negen bedrijven).
In combinatie met de overige maatregelen uit het basispad en de aangekondigde additionele
maatregelen kan hiermee minimaal dezelfde daling van gaswinning gerealiseerd worden
als eerder aangekondigd in de kamerbrief van 29 maart jl. Dat draagt bij aan het zo
snel mogelijk terugbrengen van het winningsniveau uit het Groningenveld, conform het
SodM advies naar aanleiding van de aardbeving in Zeerijp.
Bovenstaande ontwikkelingen maakt het mogelijk om, in sterkere mate dan voorzien in
het basispad van 29 maart, in te zetten op directe verduurzaming van een grote groep
grootverbruikers. Deze bedrijven hoeven dan niet eerst de tussenstap van conversie
naar hoogcalorisch gas te nemen. Hiermee worden onnodige maatschappelijke en bedrijfsmatige
kosten voorkomen, en leveren deze bedrijven tegelijkertijd een bijdrage aan de doelstellingen
uit het Klimaatakkoord.
Uiterlijk in april 2019 zal duidelijk worden of de additionele maatregelen definitief
gerealiseerd kunnen worden, en of de verplichting voor enkel de grootverbruikers met
een verbruik boven de 100 miljoen Nm3 per jaar voldoende zal zijn met het oog op een
spoedig mogelijk beëindiging van de gaswinning uit het Groningenveld.
4. Kan de afbouw van de gaswinning alsnog in de wet worden vastgelegd?
De wet Minimalisering van de gaswinning uit het Groningenveld zorgt ervoor dat ik
effectief kan sturen op de beëindiging van de gaswinning uit het Groningenveld. In
de wet is geborgd dat de NAM niet meer gas mag winnen uit het Groningenveld dan nodig
is: De NAM krijgt met de wijziging een winningsplicht om niet meer te winnen dan noodzakelijk
is voor de leveringszekerheid, maar ook niet minder. Landelijk netbeheerder GTS moet
eerst alle andere middelen inzetten om aan de vraag naar laagcalorisch gaf te voldoen.
De NAM stelt ieder jaar een operationele strategie op, waarin de NAM rekening houdt
met het uitgangspunt nooit meer dan nodig. Als aan dit principe wordt voldaan, stel
ik de strategie vast. Deze werkwijze biedt meer ruimte om jaarlijks nieuwe inzichten
mee te nemen dan een in de wet vastgelegd afbouwpad zou doen.
5. Is het met betrekking tot de tijdelijke begrotingsreserve voor eventuele maatregelen
voor aanvullende CO2-reductie mogelijk om dit via het klimaatakkoord te realiseren en om het budget dan
daarvoor te reserveren?
De klimaatafspraken uit het Regeerakkoord en het te sluiten Klimaatakkoord betreffen
belangrijke versnellers van het klimaatbeleid in Nederland, en het is mogelijk dat ook deze kabinetsperiode al aanvullende maatregelen genomen
worden om de CO2-uitstoot te verminderen. De middelen in deze begrotingsreserve kunnen worden aangewend
om deze eventuele aanvullende maatregelen te realiseren.
6. Wie controleert de doelmatigheid van de toegekende subsidies binnen de Mkb-innovatiestimulering
Regio en Topsectoren (MIT)?
Elke vijf jaar worden subsidieregelingen geëvalueerd door een onafhankelijk onderzoeksbureau.
Op basis van de uitkomsten wordt bepaald of de regeling wordt verlengd. In deze evaluatie
staat de doelmatigheid en effectiviteit van de subsidie centraal. De MIT werd in 2017
geëvalueerd. De eerstvolgende evaluatie van de MIT zal uiterlijk in 2022 plaatsvinden.
Tussentijds wordt informatie over projecten bijgehouden door de RVO.nl. Jaarlijks wordt bovendien door Rijk en regio bezien in hoeverre de doelen worden
bereikt en of er aanleiding is voor het aanpassen van de regeling.
7. Op basis van welke criteria wordt de doelmatigheid van de toegekende subsidies
binnen de MIT bepaald?
In de MIT-evaluatie van 2017 is de effectiviteit en de doelmatigheid van deze regeling
onderzocht. De conclusies over de doelmatigheid werden gebaseerd op onderzoek naar
de financiële voorwaarde (omvang van de subsidie), de efficiëntie van de uitvoering
en de administratieve lasten bij de aanvragers.
8. Hoe wordt bepaald welk budget iedere afzonderlijke provincie krijgt met betrekking
tot de MIT?
De afspraken met de provincies over de uitvoering van de MIT-regeling zijn vastgelegd
in de MKB-samenwerkingsagenda 2018–2019 (Kamerstuk 2018D37180, 29 juni 2018). De MIT-regeling bestaat uit een landelijk en een decentraal deel.
Ieder jaar worden met de provincies financiële afspraken gemaakt over de omvang en
verdeling van het decentrale deel van de MIT. De basis voor deze verdeling ligt in
de verdeelsleutel zoals deze wordt toegepast bij het Europees Fonds voor Regionale
Ontwikkeling (EFRO) en van de middelen die de afzonderlijke provincies beschikbaar
stellen. In 2018 was de EZK-bijdrage aan het decentrale deel € 23,9 mln.
9. Wat voor effect heeft de onderbenutting van de SDE+ regeling op de begroting?
De begrotingsreserve voor duurzame energie is bestemd voor onbesteed gebleven middelen
als gevolg van vertraging bij of het niet doorgaan van projecten waaraan subsidie
is toegekend op basis van de MEP, de SDE, de SDE+, ISDE of HER. Via de reserve blijven
deze middelen ook in de toekomst beschikbaar voor het stimuleren van hernieuwbare
energieproductie. Volgens de begrotingsregels leiden de stortingen in de begrotingsreserve
als gevolg van onderbenutting tot belasting van het uitgavenplafond van de rijksbegroting.
10. Welke bedrijven worden gecompenseerd vanuit de compensatie Energie-intensieve
Bedrijven gegeven en hoeveel compensatie krijgen zij per bedrijf?
De subsidieregeling indirecte emissiekosten ETS biedt energie-intensieve bedrijven
financiële compensatie voor hogere elektriciteitskosten als gevolg van de emissiehandel
in CO2-rechten. Alleen bedrijven in sectoren die geacht worden bloot te staan aan een significant
CO2-weglekrisico ten gevolge van de in elektriciteitsprijzen doorberekende ETS-kosten,
komen in aanmerking voor de subsidieregeling. Dit betreft bedrijven in 15 specifieke
sectoren die zijn omschreven in de beleidsevaluatie die uitgevoerd is in 2017 (Kamerstuk
30 196, nummer 569).
Bedrijven ontvangen geen vast bedrag als compensatie. De berekening van de compensatie
gebeurt aan de hand van een formule met daarin de CO2-emissiefactor, de referentieoutput van het product (gemiddelde productie per jaar),
het elektriciteitsverbruik in MWh/t product (efficiency benchmark) en de prijs van
de emissierechten.
11. Wat is de dekking van de Begrotingsreserve Maatregelen voor CO2-reductie?
Eind 2018 is duidelijk geworden dat er gedurende het jaar financiële ruimte binnen
de Rijksbegroting is ontstaan. Een deel van die financiële ruimte is ingezet als dekking
voor deze begrotingsreserve.
12. Heeft u al een idee waar de Begrotingsreserve Maatregelen voor CO2-reductie mogelijk aan kan worden besteed?
14. Wat zijn volgens u mogelijke maatregelen waar de Begrotingsreserve Maatregelen
voor CO2-reductie aan kan worden besteed, kunt u dit uitsplitsen in megaton CO2-winst per maatregel?
15. Kan er iets gezegd worden over de bestemming van de 500 miljoen klimaatreserve,
welke ideeën bestaan er al?
16. Gaat de klimaatreserve bijvoorbeeld naar de grootverbruikers van gas? Zo ja, wordt
er dan onderscheid gemaakt in soorten industrie?
17. Gaat de klimaatreserve naar Carbon Capture en Storage (CCS)?
Antwoord vragen 12, 14, 15, 16, 17
Op dit moment is nog niet bekend waar de middelen voor zullen worden ingezet. Het
kabinet heeft de middelen om die reden gereserveerd onder een brede begrotingsreserve
en zal op basis van een nadere inventarisatie van eventueel benodigde aanvullende
maatregelen bekijken waaraan deze middelen zouden moeten worden besteed. Een analyse
van de effecten van die maatregelen op de CO2-uitstoot is onderdeel van deze inventarisatie.
13. Hoe wordt besloten waar de middelen uit de Begrotingsreserve Maatregelen voor
CO2-reductie aan worden besteed?
De begrotingsreserve Maatregelen voor CO2-reductie staat onder voorafgaand toezicht van het Ministerie van Financiën. Onttrekking
van middelen uit de reserve moet vooraf door het Ministerie van Financiën goedgekeurd
worden. Daarbij wordt getoetst op doeltreffendheid en doelmatigheid. Op dit moment
vindt er nog besluitvorming plaats over de precieze vormgeving van dit voorafgaand
toezicht. Onder deze besluitvorming valt ook het vormgeven van de communicatie naar
de Kamer betreffende doeltreffendheid en doelmatigheid.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L.I. Diks, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
L.N. Kruithof, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.