Brief regering : Stand van zaken uitvoering Omgevingswet eerste kwartaal 2025
33 118 Omgevingsrecht
Nr. 292
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING EN RUIMTELIJKE ORDENING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 april 2025
In 2025 ontvangt u, in lijn met mijn eerdere toezegging aan uw Kamer, ieder kwartaal
een voortgangsbrief over de stand van zaken van de uitvoering van de Omgevingswet.
In deze voortgangsbrief kijk ik terug op het eerste kwartaal van 2025. Allereerst
sta ik stil bij de huidige stand van zaken omtrent de verdere uitvoering van de Omgevingswet
in Nederland. Daarna sta ik stil bij de voortgang op een aantal belangrijke onderwerpen
en ontwikkelingen die mijn volle aandacht hebben. Achtereenvolgens informeer ik u
onder andere over de ontwikkelingen in de planketen en het uitfaseren van de tijdelijke
alternatieve maatregelen (TAM) per 1 januari 2026, de stand van zaken rondom de afbouw,
doorontwikkeling en uitbouw van het DSO en de voortgang op het verder verbeteren van
de gebruiksvriendelijkheid van het Omgevingsloket. In bijlage 1 vindt u vervolgens
een verdiepende en (meer) cijfermatige stand van zaken van de bevindingen en ervaringen
in het eerste kwartaal van 2025.
Daarnaast zend ik uw Kamer, in het kader van de reeds ingerichte en (deels) toegezegde
monitoring en evaluatie, diverse rapporten en onderzoeken toe. Voor de volledigheid
vindt u hieronder een overzicht van alle bijlagen die u bij deze voortgangsbrief aantreft:
• Bijlage 1: Stand van zaken uitvoering Omgevingswet, eerste kwartaal 2025;
• Bijlage 2: Aanbieding en appreciatie op het eerste rapport van de Evaluatiecommissie
Omgevingswet;
• Bijlage 3a: Oplegbrief eerste reflectierapport Evaluatiecommissie Omgevingswet;
• Bijlage 3b: Eerste reflectierapport Evaluatiecommissie Omgevingswet «In werking, maar
onderbenut»;
• Bijlage 3c: Eindrapport Decentrale Regels – KokxDeVoogd (onderliggend rapport)
• Bijlage 3d: Eindrapport BOPA – KWINK groep (onderliggend rapport)
• Bijlage 4: Rapport actualisatie transitiekosten Omgevingswet; en
• Bijlage 5: Rapport Nulmeting structurele taken Omgevingswet en Wet Kwaliteitsborging
voor het bouwen.
Separaat aan deze voortgangsbrief stuur ik uw Kamer een afschrift van de beantwoording
op de schriftelijke vragen van de vaste commissie van Infrastructuur en Waterstaat
/ Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van de Eerste Kamer van 11 maart 2025 toe.
Huidige fase
Rond 2010 stond het voornemen om het Omgevingsrecht grootschalig te herzien. Dit kwam
voort uit een breed gedragen overtuiging die door veel betrokken partijen werd gedeeld.
Het bundelen en vereenvoudigen van wet- en regelgeving werd nodig bevonden. Ook het
herzien van bestaande instrumenten en het ontwikkelen van nieuwe instrumenten hoorde
daarbij. Het doel was om sneller en beter besluiten te kunnen nemen. Daarnaast moest
dit bijdragen aan een duurzame en doelmatige ontwikkeling van de fysieke leefomgeving.
Deze overtuiging is vandaag de dag onverminderd aanwezig. De Omgevingswet omvat een
samenhangend wettelijk stelsel gericht op het beschermen en benutten van de fysieke
leefomgeving. Ondersteund door het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO), biedt de Omgevingswet
bevoegde gezagen het juridische instrumentarium om tot oplossingen te komen voor de
urgente (maatschappelijke) opgaven waar ons land voor staat gesteld. Daarbij stimuleert
het bevoegde gezagen om te handelen als één overheid richting burgers, bedrijven en
(maatschappelijke) organisaties, met behulp van gestroomlijnde processen en snellere
procedures.
De verdere voltooiing van de transitie en veranderopgave bij bevoegde gezagen om te
werken met en volgens de bedoeling van de Omgevingswet is geen eenvoudige opgave.
Het vraagt energie en inzet van alle betrokkenen. In aanloop naar 2032 dienen alle
omgevingsplannen, omgevingsverordeningen en waterschapsverordeningen van de bevoegde
gezagen te voldoen aan de wettelijke eisen. Bij het vormgeven van de (kern)instrumenten
werken bevoegde gezagen aan het verder verbeteren en op elkaar afstemmen van achterliggende
processen en systemen.
Ik zie dat alle betrokken partijen in het eerste kwartaal van 2025 onverminderd hard
hebben doorgewerkt. In wisselende tempo’s maken bevoegde gezagen, soms met vallen
en opstaan, hun veranderproces door. Uit deze veranderprocessen komen tegelijkertijd
ook weer nieuwe vraagstukken en aanvullende wensen naar voren. Dit alles hoort ook
bij deze huidige fase en bij een stelselherziening van deze omvang. De ervaringen
uit de uitvoeringspraktijk zijn van wezenlijk belang om verbeteringen door te kunnen
voeren en daarmee stapsgewijs te kunnen werken aan het realiseren van de doelen van
de wet. Ik heb hierover veelvuldig contact met betrokken partijen.
In deze fase wordt ook zichtbaar dat er meer initiatieven ontstaan in regio’s om samen
te werken en ervaringen uit te wisselen. Het evenement Gelderse Dag van de Omgevingswet
van 20 maart jl. is hier een mooi voorbeeld van, waarin provincie, waterschappen,
gemeenten en omgevingsdiensten met elkaar in gesprek gingen over succesvol samenwerken
in het fysiek domein. Ruim 300 professionals voerden op inspirerende wijze het gesprek
over hoe met de Omgevingswet de huidige grote uitdagingen in het fysieke domein kunnen
worden opgepakt. Bij de bijeenkomst georganiseerd door Omgevingsplatform Drenthe over
de hernieuwde samenwerking van de Omgevingswetketen in Drenthe, werd nadrukkelijk
de samenwerking in het fysieke domein gezocht. Het zijn inspirerende voorbeelden van
hoe professionals en bestuurders in Nederland aan de slag zijn met de Omgevingswet.
In juni 2025 organiseert IPLO weer een Schakeldag Omgevingswet voor medewerkers van
de overheid, kennisinstellingen en het bedrijfsleven, waarbij het uitwisselen van
kennis en het leren van elkaar centraal staat. Niet alleen zijn er mooie voorbeelden
bij overheden uit de uitvoeringspraktijk, ook het bedrijfsleven zoekt de samenwerking
op. Een voorbeeld hiervan is op het vlak van netcongestie en het uitwerken van praktijktoepassingen
(bijvoorbeeld t.a.v. publicatie in het DSO), onder de Omgevingswet op het onderwerp
«kabels en leidingen». Ik moedig deze samenwerking van harte aan.
Belangrijkste ontwikkelingen Q1 2025
Planketen en het uitfaseren van de tijdelijke alternatieve maatregelen
Een goed werkende planketen is erg belangrijk voor de ruimtelijke ordening in Nederland.
In de planketen werken bevoegde gezagen met hun omgevingsdocumenten aan het mogelijk
maken van initiatieven en ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving. Initiatieven
en ontwikkelingen die bijdragen aan de opgaven waar we in Nederland gezamenlijk voorstaan.
Bijvoorbeeld het bouwen van voldoende woningen, het aanpakken van de netcongestie
en het zoeken naar voldoende ruimte voor defensie. Om in de planketen daadwerkelijk
goed uit de voeten te kunnen is het voor bevoegde gezagen van belang dat zowel de
techniek als de inhoudelijke kennis over de Omgevingswet en de (kern)instrumenten,
inclusief de kennis om met de (nieuwe) techniek te werken, in voldoende mate aanwezig
zijn.
Op beide vlakken (techniek en kennis) zijn het afgelopen kwartaal weer goede stappen
vooruit gezet. Steeds meer bevoegde gezagen beschikken in hun eigen lokale plansoftware
over de benodigde functionaliteiten om in samenspel met de STOP 1.3-standaard in het
DSO-LV te werken via het hoofdspoor (STOP-TPOD). Dit komt ook naar voren in de meest
recente Interbestuurlijke Ketentesten (IKT). Tijdens de IKT-testen (PI-32) is samen
met de betrokken bevoegde gezagen geconstateerd dat er in de lokale software weer
verschillende functionaliteiten beschikbaar zijn gekomen en ook in de viewer(s) van
het DSO-LV weer diverse verbeteringen zijn doorgevoerd.1 Om de kennis bij bevoegde gezagen (verder) te vergroten is vanuit de uitvoeringsondersteuning
vanuit zowel de koepels én in het bijzonder de Verenging van Nederlandse Gemeenten
(hierna: VNG), alsmede het interbestuurlijke programma Aan de Slag met de Omgevingswet,
veel aandacht geweest voor het werken in de planketen. Zo heeft de VNG eind vorig
jaar de tool «Grip op de transitie van de planketen» ontwikkeld. Deze tool helpt gemeenten
stap voor stap bij het werken met de planketen. De VNG organiseert inmiddels verschillende
workshops om gemeenten in (kleine) groepen mee te nemen in deze tool.2 Ook heeft de VNG het afgelopen kwartaal vanuit het Netwerk Omgevingsplan wederom,
diverse en drukbezochte, inhoudelijke sessies georganiseerd, bijvoorbeeld in het kader
van het parallel wijzigen van het omgevingsplan.3 Tegelijkertijd organiseert het programma Aan de Slag met de Omgevingswet ook werkplaatsen
die gericht zijn op het in interbestuurlijk verband werken met de diverse (kern)instrumenten
in de planketen.4 Zowel de ontwikkelingen in de techniek (lokale plansoftware) als in het kennisniveau
zijn ook terug te zien in de meest recente monitoringscijfers. De cijfers laten zien
dat de (kern)instrumenten in toenemende mate worden toegepast. In bijlage 1 van deze
brief vindt u de belangrijkste cijfers ten aanzien van de planketen in het eerste
kwartaal van 2025.
Mede gelet op de bovenstaande ontwikkelingen heb ik recentelijk ook met de interbestuurlijke
partners de conclusie getrokken dat een langere inzet van de tijdelijke alternatieve
maatregelen (hierna: TAM) in de planketen, niet noodzakelijk is. Gezamenlijk hebben
wij geconcludeerd vast te houden aan het besluit van vorig jaar om de TAM5, per 1 januari 2026 definitief te beëindigen. Hieronder sta ik nader stil bij de
overwegingen die hieraan ten grondslag hebben gelegen. Ook geef ik aan welke stappen
in 2025 nog nodig zijn om bevoegde gezagen die nu nog werken via de TAM, op tijd over
te laten stappen naar het hoofdspoor (STOP-TPOD).
Definitief uitfaseren van de TAM per 1 januari 2026
De TAM zijn in april 2021, in opvolging van het BIT-advies destijds, bedacht. De TAM
zijn altijd bedoeld geweest om bevoegde gezagen, die op het moment van inwerkingtreding
nog niet over alle functionaliteiten beschikken, via het hoofdspoor (STOP-TPOD) in
het DSO te werken. Met de TAM beschikken deze gezagen over een terugvaloptie om op
die manier de (eigen) dienstverlening te kunnen continueren. De TAM vormen daarmee
een verlengstuk van het overgangsrecht, waarbij meermaals is aangegeven dat ze slechts
voor een beperkte tijd inzetbaar zijn en nadrukkelijk dus niet ter vervanging van
de hoofdroute gelden.6
Recentelijk heb ik, in overleg met de interbestuurlijke partijen, geconcludeerd dat
vastgehouden wordt aan het vorig jaar door mij genomen besluit om de TAM per 1 januari
2026 te beëindigen. Hier liggen verschillende overwegingen aan ten grondslag, waarbij
gekeken is naar de huidige stand van zaken bij de bevoegde gezagen en de redenen waarom
nu nog in bepaalde gevallen gekozen wordt voor de TAM. Gemeenten vormen daarbij de
grootste groep waar nu nog wordt teruggevallen op de TAM. Het afgelopen kwartaal heeft
één provincie nog eenmalig de TAM toegepast. Net als vorig jaar hebben de waterschappen
geen gebruik gemaakt van de TAM (zie bijlage 1). Een eerste belangrijke overweging
is de huidige stand van zaken in de landelijke (DSO-LV) en lokale techniek (plansoftware).
De landelijke STOP 1.3-standaard werkt inmiddels geruime tijd naar behoren en ook
op lokaal niveau beschikt inmiddels de meerderheid van de gemeenten in de eigen gemeentelijke
plansoftware over de benodigde functionaliteiten. De softwareleveranciers die nog
niet alle functionaliteiten gereed hebben geven aan dit tijdig voor het einde van
het jaar op orde te hebben. Dit beeld wordt bevestigd in de meest recente rapportage
met betrekking tot de Interbestuurlijke Ketentesten (IKT)7 en het onderzoek dat de VNG recentelijk heeft laten uitvoeren naar de impact van
het uitfaseren van de TAM per 1 januari 2026. Daarnaast geven de softwareleveranciers
zelf aan dat ze graag zien dat er zo snel mogelijk gestopt wordt met de TAM. Het werken
via het hoofdspoor (STOP-TPOD), door gemeenten, stelt hen namelijk in staat om de
eigen plansoftware sneller en beter door te ontwikkelen. Rekening houdend met het
voorgaande ben ik samen met de interbestuurlijke partners van mening dat de techniek
nu, maar zeker vanaf volgend jaar, geen belemmering meer vormt voor bevoegde gezagen
om via het hoofdspoor (STOP-TPOD) te werken.
Om ervoor te zorgen dat de bevoegde gezagen ook in de praktijk in staat zijn om uiterlijk
vanaf volgend jaar te werken via het hoofdspoor (STOP-TPOD) blijf ik samen met de
VNG daarvoor de noodzakelijke ondersteuning en voorlichting bieden. Daarbij benadruk
ik nogmaals dat deze ondersteuning ook na 1 juli van dit jaar doorloopt. Om alle gemeenten
per 1 januari 2026 via het hoofdspoor te laten werken, wordt de uitvoeringsondersteuning
voor de komende periode specifieker gericht op twee sporen. Allereerst wordt regionaal
samenwerken nog meer gestimuleerd. Veel gemeenten hebben vaak dezelfde, dan wel vergelijkbare,
vragen. Op deze manier leren gemeenten van elkaar, worden ervaringen snel gedeeld
en treden (mogelijk) schaalvoordelen op. Zo hoeft niet iedere gemeente zelf het spreekwoordelijke
wiel uit te vinden. Een mooi voorbeeld van een dergelijke regionale samenwerking is
SPRONG in Noord-Brabant.8 Daarnaast wordt, als tweede spoor, in de ondersteuning ingezet op het maken en delen
van praktische voorbeelden. Deze voorbeelden kunnen door gemeenten die slechts beperkte
tijd en/of capaciteit hebben gebruikt worden om snel(ler) de noodzakelijke stappen
te zetten. Ook kunnen deze praktische voorbeelden en instrumenten gebruikt worden
door (stedenbouwkundige) adviesbureaus in de ondersteuning van gemeenten. Door het
volop blijven inzetten op de gezamenlijke ondersteuning van gemeenten wordt ook het
risico op eventuele vertraging in de planvorming van gebiedsontwikkelingen, vanwege
het moeten toepassen van het hoofdspoor, zoveel als mogelijk beperkt.
Naast de bovenstaande punten heeft in de afweging ook nog meegespeeld dat aan het
gebruik van de TAM nadelen kleven. Nadelen die ook in het onderzoek dat de VNG heeft
laten uitvoeren worden geconstateerd. Het gebruik van de TAM en daarmee de toepassing
van de oude IMRO-standaard zorgt enerzijds voor meerwerk bij bevoegde gezagen, softwareleveranciers
en andere ketenpartners en staat anderzijds haaks op de stappen die gezet zijn en
gezet moeten worden om het Omgevingsloket in alle gevallen gebruiksvriendelijker te
maken. Bij de beslissing om de TAM definitief uit te faseren is ook gekeken naar de
situatie rondom de Landelijke Voorziening Bekendmaken en beschikbaar stellen (hierna:
LVBB). In de wetenschap dat het fundament van de LVBB robuuster gemaakt moet worden
(zie verderop) is onderzocht wat de impact van het uitfaseren van de TAM op de LVBB
is. De conclusie is dat, hoewel het uitfaseren van de TAM zal zorgen voor een toename
van het aantal besluiten via het hoofdspoor in de LVBB, de LVBB deze toename aan kan.
De situatie rondom de LVBB vormt dan ook geen blokkade voor het uitfaseren van de
TAM. Alle voorgaande punten afgewogen concludeer ik met de bestuurlijke partners dat
het pad naar het reeds genomen besluit om de TAM vanaf 1 januari 2026 definitief te
beëndighen verantwoord is en blijft. Met het bieden van deze duidelijkheid doe ik
ook een aantal toezeggingen richting beide Kamers af.9
Realisatie Basisniveau DSO-LV (afbouw)
Het afgesproken interbestuurlijke basisniveau DSO-LV (hierna: basisniveau) dateert
uit 2018.10 Gedurende de periode van 2018 tot heden zijn er diverse toevoegingen aan het basisniveau
gedaan. Bijvoorbeeld naar aanleiding van aangenomen moties, gedane toezeggingen, aanbevelingen
van onder andere AcICT en wensen/bevindingen vanuit de uitvoeringspraktijk. Zoals
eerder al gemeld is inmiddels ruim 97% van het afgesproken basisniveau gerealiseerd.11 Op dit moment ontbreken er nog een aantal aspecten uit het afgesproken basisniveau,
zoals de STOP 1.4-standaard en eIDAS voor bedrijven.
Het DSO is een stelsel dat afhankelijkheden kent met diverse andere overheidssystemen
en -voorzieningen, zoals bijvoorbeeld de LVBB, DigiD of de Basisregistratie Adressen
en Gebouwen (BAG). Deze systemen en voorzieningen kennen elk hun eigen uitdaging(en),
ontwikkeling en sturing. Deze afhankelijkheden spelen een belangrijke rol in het bepalen
van het tempo waarmee een aantal functionaliteiten, behorende bij het basisniveau,
opgeleverd kunnen worden. Voor zowel de implementatie van de STOP 1.4-standaard als
eIDAS voor bedrijven geldt dat er een dergelijke afhankelijkheid bestaat. Zo is het
aankoppelen van eIDAS voor bedrijven van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijkrelaties, zoals eerder al gemeld, bijvoorbeeld pas in 2026 mogelijk.12 Hieronder ga ik verder in op de implementatie van de STOP 1.4-standaard en de afhankelijkheden
met betrekking tot de LVBB. Verderop informeer ik u ook over de kostenontwikkeling
van het basisniveau. In bijlage 1 sta ik nader stil bij de verdere stand van zaken
rondom de afbouw, doorontwikkeling en uitbouw van het DSO-LV.
Implementatie Standaard officiële publicaties (STOP) 1.4-standaard en afhankelijkheid
Landelijke voorziening bekendmaken en beschikbaar stellen (LVBB)
Helaas is de implementatie van de vorig jaar opgeleverde STOP 1.4-standaard vertraagd.
De STOP 1.4-standaard dient geïmplementeerd te worden in zowel het DSO-LV, als de
LVBB. De LVBB, vallend onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris Digitalisering
en Koninkrijkrelaties, is een generieke voorziening voor het publiceren van besluiten
van bevoegd gezagen, waaronder o.a. omgevingsdocumenten onder de Omgevingswet.
In mijn vorige voortgangsbrief meldde ik u dat het fundament van de LVBB verstevigd
moest worden.13 Het robuuster (verstevigen) maken van het fundament van de LVBB is noodzakelijk om
ervoor te zorgen dat de LVBB bij een toenemend aantal besluiten (omgevingsdocumenten,
zoals omgevingsplannen van gemeenten) de huidige STOP 1.3-standaard goed blijft ondersteunen.
De afgelopen periode is gebleken dat er meer tijd en inzet nodig is om de LVBB robuuster
te maken dan verwacht. Door het Kennis- en exploitatiecentrum officiële overheidspublicaties
(KOOP) wordt hard gewerkt aan deze werkzaamheden. Ik sta hierover in nauw contact
met de Staatssecretaris van Digitalisering en Koninkrijkrelaties en we hebben regelmatig
gesprekken over de voortgang. Ik benadruk daar overigens bij dat deze werkzaamheden
geen gevolgen hebben voor de dienstverlening en het werken met de STOP 1.3-standaard
door bevoegde gezagen. Door het inzetten van extra menskracht is de beheerlast wel
tijdelijk toegenomen. Hierdoor zijn noodzakelijke werkzaamheden in het kader van de
doorontwikkeling van de LVBB en de implementatie van de STOP 1.4-standaard vertraagd.
De doorontwikkeling van de LVBB is noodzakelijk omdat de STOP 1.4-standaard hogere
eisen stelt aan de LVBB ten opzichte van de huidige STOP 1.3-standaard.
Tot aan de zomer ligt de focus van de betrokken partijen op het robuuster maken van
het fundament van de LVBB. Hiertoe is een bouwplan gemaakt door KOOP en worden de
benodigde werkzaamheden inmiddels uitgevoerd. Tegelijkertijd wordt er verder gewerkt
aan een bouwplan voor de doorontwikkeling van de LVBB en een roadmap voor de verdere
implementatie van de STOP 1.4-standaard. Rond de zomer zal, naar verwachting, een
betrouwbare roadmap opgeleverd worden, waarover interbestuurlijke besluitvorming zal
plaatsvinden. Daarna zal ik uw Kamer informeren over de doorlooptijd van de verdere
implementatie van de STOP 1.4-standaard.
De ontwikkeling van het DSO en van de lokale plansoftware staan ondertussen, in afwachting
van de verdere implementatie van de STOP 1.4-standaard, niet stil. Binnen de kaders
van de huidige STOP 1.3-standaard brengen alle partners in het stelsel regelmatig
nieuwe softwareversies uit. Dit geldt zowel voor de landelijke voorziening als voor
de systemen van lokale overheden. Deze versies bevatten steeds aanvullingen en verbeteringen.
Zo werken alle leveranciers van plansoftware nu aan het verder ontwikkelen en beschikbaar
stellen van (aanvullende) functies voor het parallel kunnen wijzigen. Functies die
er bijvoorbeeld op gericht zijn om handwerk bij het parallel wijzigen te voorkomen.
Het uitgangspunt blijft staan dat de afgesproken functionaliteit voor het basisniveau
zo spoedig mogelijk gefaseerd wordt opgeleverd.
Kostenontwikkeling Basisniveau DSO-LV
Ontwikkelkosten voor grote ICT-projecten binnen de rijksoverheid, waar het DSO-LV
ook onder valt, worden bijgehouden in het (openbare) Rijks ICT-Dashboard.14 Gelet op de kostenontwikkeling voor het basisniveau in de afgelopen jaren, is een
actualisatie van dit dashboard momenteel in voorbereiding. De actualisatie van de
gegevens voor het DSO-LV op het Rijks ICT-dashboard vindt plaats op het regulier daarvoor
bestemde moment. In aanloop hiernaar informeer ik u over de kostenontwikkeling. In
mijn vorige voortgangsbrief gaf ik al aan dat de kosten voor de afbouw en daarmee
het bereiken van het basisniveau hoger uitvallen en heb ik de belangrijkste redenen
hiervoor aangegeven.15 Inmiddels kan ik u gedetailleerder informeren over de toename van de kosten de afgelopen
jaren.
De laatstgemelde cijfers met betrekking tot de kosten voor het bereiken van het basisniveau
aan uw Kamer en beschikbaar op het Rijks ICT-dashboard dateert van 2022.16 Eind 2022 werden de kosten voor het basisniveau geraamd op € 177,5 miljoen (mln.).
In de periode daarna, tot en met eind 2024, zijn de kosten voor de realisatie van
het basisniveau DSO-LV toegenomen tot € 222,7 mln. Dat betekent een toename van € 45,2
mln. Er liggen meerdere oorzaken ten grondslag aan de toename van de kosten. Allereerst
heeft het tweemaal uitstellen van de inwerkingtreding geleidt tot meerkosten.17 Door het uitstel moesten bijvoorbeeld productieteams langer draaien. Daarnaast komt
een deel van de toename doordat de ontwikkelkosten van KOOP/Logius voor de LVBB vanaf
begin 2023 zijn meegenomen in de ramingen en realisatiecijfers voor het basisniveau,
inclusief de «historische» kosten die door KOOP/Logius tot en met eind 2022 zijn gemaakt.
Ook zijn er meerkosten ontstaan naar aanleiding van diverse toezeggingen aan de Kamers,
koepels en de uitvoeringspraktijk, zoals bijvoorbeeld de Raad van State. Ook de opvolging
van de BIT/AcICT adviezen hebben onder meer tot extra investeringen geleid. Verder
heeft onzekerheid rondom de duur en financiering van het restant van de afbouw geleid
tot meer inzet van tijdelijk personeel met hogere kosten tot gevolg. Tot slot wordt
een deel van de toename veroorzaakt door prijsstijgingen (inflatie) de afgelopen jaren.
De volledige toename van de kosten tot en met eind 2024 is opgevangen binnen de VRO-begroting
(voorheen BZK-begroting).
Om de resterende functionaliteiten uit het basisniveau de komende jaren te kunnen
afronden is ook al duidelijk dat er voor de periode 2025 en verder nog meer kosten
gemaakt zullen moeten worden. Kortom de raming zal nog verder toenemen. De exacte
raming wordt op dit moment nog verder uitgewerkt. Zodra de definitieve raming voor
de periode 2025 en verder bekend is, zal ik u hierover informeren.
Vergroten gebruiksvriendelijkheid
Het Omgevingsloket, en de daarin zichtbare regelgeving, moet makkelijk te gebruiken
zijn. Dit is onderdeel van een overheid brede behoefte: burgers en bedrijven beter
tegemoet treden. Het Omgevingsloket biedt nu op één plek veel informatie over de fysieke
leefomgeving. Stedenbouwkundigen en grootgebruikers, zoals bouwbedrijven, hoeven minder
verschillende voorzieningen te raadplegen om een goed beeld te krijgen van de geldende
regelgeving. Ook overheden hebben beter zicht op elkaars plannen en regels. Het is
mogelijk om als overheden achter het Omgevingsloket veilig informatie te delen en
samen te werken. Informatie die voorheen versnipperd of achter de voordeur van bevoegde
gezagen voorhanden was. De invoering van de Omgevingswet en het bijbehorende DSO hebben
bijgedragen aan een gelijkwaardiger niveau in informatievoorziening. Dit zorgt voor
een eerlijker speelveld. Dit blijkt ook uit onderzoek van vastgoedadviseur JLL. Zij
stellen dat Nederland zeer goed scoort op transparantie, dit komt met name door de
grote hoeveelheid digitaal beschikbare informatie.18 Bij rechtelijke toetsing van plannen is het nu mogelijk om digitaal door de tijd
te reizen en te zien wat de te beoordelen situatie van destijds was. Stuk voor stuk
zijn dit voorbeelden van hoe de uitvoeringspraktijk in brede zin profiteert van de
inwerkingtreding van het Digitaal Stelsel Omgevingswet, vergeleken met de situatie
daarvoor. De professionele gebruikers vormen veruit het grootste deel van de duizenden
dagelijkse gebruikers van het Omgevingsloket en daarbinnen de Vergunningscheck.
De keerzijde is dat burgers, eigenaren en kleine ondernemers net zoveel informatie
te zien krijgen die ze voor een klein initiatief in en rondom hun huis of werkplek
niet meteen nodig hebben. Het zo volledig mogelijk ontsluiten van plannen, wet- en
regelgeving schiet voor deze groep aan de doelstelling voorbij. Bewustwording staat
hierom voorop in de interbestuurlijke aanpak die ik samen met de bestuurlijke partners
uitvoer. Het moet voor deze groep, vaak incidentele gebruikers, beter. De belangrijkste
route om feedback te verzamelen is via monitoring van het gebruik, metingen van klanttevredenheid
bij het gebruik van het Omgevingsloket en de inzet van gebruikerstesten19. Dit helpt om de bevoegde gezagen bewust te maken van hoe hun informatie wordt ervaren.
Daarnaast wordt geïnvesteerd in de technische verbetering van het Omgevingsloket en
de Vergunningscheck. Via (kleine) toevoegingen en verbeteringen worden per kwartaal
wijzigingen doorgevoerd. Grotere verbeteringen, zoals het voorinvullen van informatie,
het aankoppelen van voorzieningen van derden of het faciliteren van vooroverleg (Verken
je idee) vragen vaak meer inzet en daardoor is sprake van een langere doorlooptijd
bij het doorvoeren van dergelijke verbeteringen.
De grootste verbetering treedt echter pas op als alle overheden hun plannen goed annoteren
en hun wet- en regelgeving toepasbaar en begrijpelijk aanbieden.20 Gemeenten, provincies, waterschappen en rijkspartijen zijn allemaal bezig wetten-
en regels te vertalen naar toepasbare regels. Hierover heb ik u eerder geïnformeerd.21 Met als doel om het gebruiksgemak van het Omgevingsloket te vergroten. Dit vraagt
om een cultuuromslag binnen de overheid waarbij bevoegde gezagen vanuit het perspectief
van gebruikers gaan kijken. Gebruikers hebben nu zicht gekregen op de veelheid aan
regels. In testen geven zij echter aan dat deze regels lastig te vinden zijn. Dit
is een belangrijke impuls voor bevoegde gezagen om de cultuuromslag in gang te zetten.
De oproep van de onafhankelijke Evaluatiecommissie Omgevingswet (hierna: de evaluatiecommissie)
in hun eerste reflectierapport (bijlage 3b) om de gebruiksvriendelijkheid te vergroten,
zie ik daarbij als steun in de rug richting alle bevoegde gezagen. Ik faciliteer dit
onder meer met kennis en kunde, zoals via de recent herijkte aanpak van toepasbare
regels22, het ondersteunen van zelfanalyses waarbij overheden hun inbreng kunnen toetsen23 en door het uitwerken van een annotatierichtlijn voor omgevingsplannen. Daarnaast
wordt verkend welke verdere stappen binnen het DSO gezet kunnen worden om de inzet
van zogenaamde Large Language Modellen (een vorm van kunstmatige intelligentie) door
derden op basis van het DSO te begeleiden. Deze modellen kunnen ondersteunen in de
transitie-opgave van bevoegde gezagen.
Monitoring en evaluatie stelsel Omgevingswet
Monitor Werking Omgevingswet
De Monitor Werking Omgevingswet voorziet het Rijk en de andere overheden van informatie
over de werking en het gebruik van het instrumentarium van de Omgevingswet. De monitoringsrapportage
met de eerste resultaten ontvangt uw Kamer in lijn met het vastgestelde plan van aanpak
in juni 2025 van mij. Een dergelijke monitoringsrapportage ontvangt u de komende vijf
jaar jaarlijks. De evaluatiecommissie reflecteert binnen zes maanden na ontvangst
op deze rapportages.
Evaluatiecommissie Omgevingswet
De evaluatiecommissie is belast met het uitvoeren van de evaluatie van de Omgevingswet.
De evaluatiecommissie voert hiervoor diverse onderzoeksactiviteiten uit, waaronder
(maar niet uitsluitend) twee deelonderzoeken per jaar, werkbezoeken, expertsessies,
gesprekken met haar gebruikersraad en de hierboven genoemde reflectie op de Monitor
Werking Omgevingswet. De deelonderzoeken vinden plaats van 2024 tot en met 2027, en
in die periode biedt de evaluatiecommissie jaarlijks een reflectierapport aan mij
aan. In 2028 voert de evaluatiecommissie herhaalonderzoeken uit. Vervolgens publiceert
zij in 2029 de wetsevaluatie, dit is vijf jaar na inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Het eerste reflectierapport 2024 «In werking, maar onderbenut» heeft de evaluatiecommissie
inmiddels aan mij aangeboden. Samen met mijn appreciatie van dit rapport en de onderliggende
onderzoeksrapporten stuur ik u deze, zoals toegezegd, tezamen met deze voortgangsbrief
toe (bijlage 2 en 3a t/m 3d).
De belangrijkste conclusie uit dit rapport is dat gemeenten, provincies en waterschappen
in het eerste jaar Omgevingswet de kerninstrumenten uit de wet hebben toegepast. Dat
dit hoofdzakelijk beleidsarm gebeurde, vindt de evaluatiecommissie begrijpelijk gezien
de omvang van de stelselwijziging. Hierdoor werden de nieuwe mogelijkheden van de
Omgevingswet echter nog niet optimaal benut. In dit licht doet de evaluatiecommissie
een oproep aan alle gebruikers van de Omgevingswet om de mogelijkheden die het instrumentarium
biedt te benutten. Ik onderschrijf deze oproep van harte: alleen als het stelsel goed
benut wordt, kunnen we de doelen van de wet behalen en de wet ten volste benutten
bij het aanpakken van de maatschappelijke opgaven.
De evaluatiecommissie doet ook een oproep om de gebruiksvriendelijkheid van het DSO
te vergroten. Zoals hierboven beschreven zet ik mij hier, samen met de bestuurlijke
partners, voor in. De oproep van de evaluatiecommissie zie ik hierbij als een steun
in de rug.
Financiële monitoring
Vanuit de financiële monitoring stuur ik u, zoals toegezegd, de resultaten van het
onderzoek naar de transitiekosten (bijlage 4) en de Nulmeting (bijlage 5). De Nulmeting
dient als basis voor de integrale financiële evaluaties waarvan de eerste aan het
einde van 2025 zal worden opgeleverd. De belangrijkste conclusie uit het onderzoek
naar de transitiekosten is dat de kosten slechts beperkt zijn toegenomen. Dit in vergelijking
met het eerder toegestuurde, geactualiseerde integrale financiële beeld uit 2023,
dat grotendeels op inschattingen was gebaseerd.24 Beide rapporten vormen de basis voor de verdere financiële evaluaties na één en vijf
jaar.
Naast het ingerichte stelsel van monitoring en evaluatie, zoals hierboven toegelicht,
wordt het komende jaar verder gewerkt aan de uitvoering van de toegezegde invoeringstoets.25 De uitkomsten hiervan verwacht ik u aan het einde van 2025 te kunnen toesturen.
Tot slot
Zoals uit de voortgangsrapportage blijkt, gebaseerd op de ervaringen in de praktijk,
is het werken met de Omgevingswet goed op gang gekomen en is de ondersteuning via
het DSO robuust. Dat betekent niet dat we er al zijn. Dit is een traject van de lange
adem waarvoor ik mij, samen met de bestuurlijke partners en alle partijen die bij
deze grote stelselwijziging betrokken zijn, blijvend voor zal inzetten. Ik blijf daarbij,
samen met hen, vinger aan de pols houden en ik zal uw Kamer blijven informeren over
de voortgang.
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, M.C.G. Keijzer
Indieners
-
Indiener
M.C.G. Keijzer, minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening