Brief regering : Reactie op het onderzoek naar de mogelijkheid tot verlaging van het aantal proeven met niet-humane primaten
32 336 Dierproeven
Nr. 164
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 april 2025
Wereldwijd neemt het aantal proeven met niet-humane primaten (NHP’s) toe, terwijl
het aantal proeven in Nederland als een van de weinige Europese landen, naast het
Verenigd Koninkrijk, een scherp dalende trend laat zien. Dat komt door een heldere
ambitie van de maatschappij, wetenschap en politiek, een inspanning van het Biomedical
Primate Research Centre (BPRC) en de partners in het programma Transitie Proefdiervrije
Innovatie (TPI). Daarmee zetten we voortdurend stappen richting onze nationale ambitie
om volledig zonder proeven op NHP’s af te kunnen.
Deze ambitie wil ik voortzetten in Nederland én Europa. Dit vereist grote zorgvuldigheid,
gegeven de verschillende waarden en belangen zoals dierenwelzijn, gezondheid, pandemische
paraatheid en strategische autonomie. Nederland moet, conform de motie Kostić, een
voorlopersrol blijven spelen in de ontwikkeling en versnelling van proefdiervrije
innovaties.1
Er is een onafhankelijke commissie gevraagd onderzoek te doen naar de mogelijkheid
om het aantal proeven op NHP’s verder te verlagen zonder dat dit gevolgen heeft voor
het onderzoek dat strikt noodzakelijk is voor de bestrijding van levensbedreigende
ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen.
Met deze brief bied ik uw Kamer het eindrapport aan van de onafhankelijke onderzoekscommissie
(zie bijlage 1). Hiermee voldoe ik aan de motie van het lid Wassenberg c.s.2 Ik dank de commissieleden voor het rapport en voor het zorgvuldige en complexe werk
dat zij hebben verricht.
Leeswijzer
Deze brief gaat in op de huidige situatie van wetenschappelijk NHP-onderzoek in Nederland,
de opzet van het door uw Kamer gevraagde onderzoek, en de uitkomsten van dit onderzoek.
Tevens treft uw Kamer, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
(VWS), de Minister van Economische Zaken (EZ) en de Staatssecretaris van Landbouw,
Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN), mijn beleidsreactie op het onderzoek.
Dit vanwege hun verantwoordelijkheid voor de implicaties op de volksgezondheid en
geneesmiddelenontwikkeling (VWS), innovatie en economie (EZ) en het bredere dierproevenbeleid
(LVVN).
In deze brief kom ik ook terug op een aantal toezeggingen die zijn gedaan in eerdere
brieven en in het commissiedebat dierproevenbeleid van 29 januari 2025 (Kamerstuk
32 336, nr. 157), zijnde:
• Terugkijken op en monitoring van de gemaakte afspraken met het BPRC om de fokkolonie
te verkleinen naar ongeveer 1.000 apen in 2025 en het aantal proeven met NHP’s te
verlagen tot gemiddeld 120–150 op jaarbasis in 2025.
• Als de uitkomst van het onderzoek van de commissie daar aanleiding toe geeft en ik
nieuwe afspraken ga maken met het BPRC, zal ik in ieder geval afspraken toevoegen
over het percentage van de subsidie dat het BPRC dient te besteden aan proefdiervrije
onderzoeks- en testmethoden en, indien dit op basis van het onderzoek van de commissie
veilig kan, het laten toenemen van dit percentage (conform motie Teunissen (Kamerstuk
36 410 VIII, nr. 963).
• Nagaan bij het BPRC hoe vaak er NHP’s worden geëxporteerd naar het buitenland en wat
redenen zijn voor de export (zie bijlage 2).
Huidig onderzoek met NHP in Nederland
Inleiding
Op dit moment gebeurt NHP-onderzoek in Nederland alleen bij het BPRC en bij het Nederlands
Herseninstituut (NIN). Het Erasmus Medisch Centrum heeft een vergunning en faciliteiten
voor NHP-experimenten, maar er zijn geen NHP’s gehuisvest. NHP-onderzoek gebeurt alleen
als er geen andere methode beschikbaar is en na zorgvuldige en onafhankelijke toetsing
door Dierexperimentencommissies (DEC’s) en de Centrale Commissie Dierproeven (CCD).
Deze werkwijze vloeit voort uit de implementatie van de Europese Dierproevenrichtlijn4, waarin eisen worden gesteld aan de ethische beoordeling en de rechtvaardiging van
dierproeven, de zorg voor de dieren, en de bevordering van nieuwe, alternatieve methoden
om het gebruik van dieren te verminderen. Nederland heeft sinds 2014 de Europese Dierproevenrichtlijn
in de nationale wet- en regelgeving geïmplementeerd door middel van een herziening
van de Wet op de dierproeven (Wod).
Onderzoek in het BPRC
Het BPRC is in Nederland de plek waar het meeste onderzoek met NHP’s wordt gedaan.
Het BPRC voert het NHP-onderzoek uit met apen uit eigen fok. De kolonie bestaat uit
resusapen, Java-apen en witoorpenseelapen. Bij het BPRC wordt onderzoek gedaan naar
infectieziekten zoals malaria, tuberculose en HIV/AIDS. Zo worden momenteel in samenwerking
met universiteiten nieuwe vaccinbenaderingen tegen malaria getest in NHP’s van het
BPRC. Ook hebben tuberculoseonderzoekers van het BPRC aangetoond resusapen via een
alternatieve vaccinatieroute te kunnen beschermen tegen zowel de infectie als de ziekte.
De resultaten stimuleren verder onderzoek naar de ontwikkeling van nieuwe vaccinatiestrategieën
tegen tuberculose in de mens. Daarnaast doet het BPRC onderzoek naar opkomende infectieziekten,
zoals dengue en het West Nile virus.
Het BPRC heeft, samen met verschillende universiteiten en farmaceutische partners,
een rol gespeeld in het testen van verschillende SARS-CoV-2-vaccins en droegen hiermee
bij aan de internationale inspanningen voor veilige en effectieve vaccins tegen SARS-CoV-2.
Ook speelt het BRPC een belangrijke rol in het onderzoek naar (post-)COVID-19, waarbij onder andere wordt gekeken wat de langdurige neurologische
gevolgen (breinschade) zijn van een COVID-19 infectie. Het BPRC doet ook onderzoek
naar andere neurologische aandoeningen, zoals Parkinson, Alzheimer en Multiple sclerose.
Daarnaast voert het BPRC onderzoek uit naar auto-immuunziekten en ontstekingsziekten.
Voorheen heeft het BPRC een bijdrage geleverd aan het transplantatieonderzoek van
organen en weefsels en het voorkomen van afstotingsreacties. Door de kennis die mede
door NHP-onderzoek is verkregen zijn transplantaties verbeterd en inmiddels toepasbaar
in de kliniek. Door alle onderzoekslijnen heen heeft het BPRC het onderzoek naar nieuwe
modellen voor dierproeven ingebed en daarmee ingezet op het verminderen van de noodzaak
van dierproeven. Zo heeft het BPRC samen met een Frans laboratorium kweektechnieken
opgezet, waarbij belangrijke onderdelen van de bestrijding van malaria nu in een kweekschaal
kunnen worden onderzocht.
De financiering van het BPRC komt vooral uit publieke middelen. De grootste inkomstenbron
voor het BPRC is de subsidie van de Nederlandse overheid (ongeveer € 12 miljoen per
jaar). Voor de rest haalt het BPRC zijn inkomsten uit projectinkomsten vanuit bijvoorbeeld
de EU, het Amerikaanse National Institute of Health en fondsen zoals de Bill and Melinda
Gates Foundation. De externe inkomsten bedragen ongeveer € 5 miljoen per jaar.
Lopende afspraken met het BPRC en de monitoring daarvan
In 2019 heeft het BPRC op verzoek van OCW het «Ambitieplan BPRC 2019–2025» opgesteld.5 In het ambitieplan is afgesproken dat het BPRC de fokkolonie geleidelijk verkleint
van 1437 naar ongeveer 1.000 apen in 2025. Ook is afgesproken dat het BPRC met ingang
van 1 januari 2020 het aantal dierproeven van gemiddeld 200–250 proeven per jaar stapsgewijs
vermindert, zodat vanaf 2025 gemiddeld 120–150 dierproeven op jaarbasis worden uitgevoerd.
Jaarlijks rapporteert het BPRC aan de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA)
het aantal dierproeven dat het doet. Daarnaast rapporteert het BPRC in het proefdierkundig
jaarverslag over het aantal studies en het aantal dieren dat hiervoor is ingezet,
over de rol van de Dierexperimentencommissie en de Instantie voor Dierenwelzijn en
over de ontwikkelingen bij het BPRC op het gebied van alternatieven voor dierproeven.
Het BPRC geeft aan dat in 2024 er 133 dierproeven zijn uitgevoerd en de kolonie eind
2024 uit 933 apen bestond.
Het terugbrengen van het aantal dierproeven is onder andere gelukt door een aantal
extern gefinancierde opdrachten niet te accepteren, maar ook door ontwikkeling van
andere methoden ter vervanging van dierproeven.
De zorgvuldige verkleining van de kolonie is op verschillende manieren bereikt. Allereerst
heeft het BPRC – al vanaf 2018 – geboortebeperking toegepast. De verkleining van de
kolonie is ook het gevolg geweest van het COVID-onderzoek, waarvoor meer NHP’s zijn
ingezet voor onderzoek (met terminale afloop). Als laatste is er sprake van het verkleinen
van de kolonie door middel van het overbrengen van NHP’s naar het buitenland. Ik verwijs
naar de bijlage 2 voor meer informatie over de export van NHP’s door het BPRC, conform
de vraag van uw Kamer naar de omvang en redenen, gesteld tijdens het commissiedebat
dierproeven van 29 januari jl.
Onderzoek in het NIN
Naast het BPRC wordt ook bij het Nederlands Herseninstituut (NIN) op kleine schaal
onderzoek met NHP uitgevoerd. Er zijn zo’n 16–20 resusapen bij het NIN die worden
gebruikt voor fundamenteel onderzoek naar visuele waarneming, aandacht, bewustzijn
en naar de ontwikkeling van een hersenprothese voor blinde mensen. Het primatenonderzoek
bij het NIN wordt gefinancierd door verschillende subsidies en fondsen, zoals NWO,
ZonMw, EU-subsidies, subsidies uit de Verenigde Staten en collectebusfondsen.
Uitvoering en begeleiding van het onderzoek
Op 6 juli 2023 is uw Kamer per brief6 geïnformeerd over de wijze waarop invulling is gegeven aan de motie Wassenberg c.s.
(Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 113) In de motie wordt de regering verzocht om een onderzoek naar de mogelijkheid om
het aantal proeven op NHP’s verder te verlagen zonder dat dit gevolgen heeft voor
het onderzoek dat strikt noodzakelijk is voor de bestrijding van levensbedreigende
ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen. Conform
het verzoek in de motie is een onafhankelijke commissie ingesteld.7 Afgesproken is dat de commissie geen beleidsadvies geeft, maar onderzoekt wat kan
en niet kan. In het instellingsbesluit is de opdracht van de commissie nader gespecificeerd.
De commissie:
• zorgt voor een afbakening van de begrippen «levensbedreigende ziekte» en «infectieziekte
die de volksgezondheid bedreigt»;
• onderzoekt welk wetenschappelijk onderzoek met NHP nodig is ten behoeve van de bestrijding
van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid
bedreigen en onder welke omstandigheden dit onderzoek in de toekomst verder kan worden
afgebouwd;
• onderzoekt de mogelijkheden hoe het overige wetenschappelijk onderzoek met NHP zo
snel mogelijk naar nul kan worden afgebouwd; en
• brengt de mogelijkheden, zoals genoemd in voorgaand lid, met verschillende scenario’s
in kaart, waarbij wordt ingegaan op de wetenschappelijke, ethische, juridische, economische,
internationale en maatschappelijke implicaties.
ZonMw en NWO hebben op mijn verzoek een internationale peer review op het conceptrapport
georganiseerd. Met de internationale review wordt de kwaliteit en onafhankelijkheid
van het onderzoek geborgd en wordt het onderzoek in een internationale context geplaatst.
De commissie heeft de opmerkingen van de twaalf internationale referenten verwerkt
in het eindrapport.
Vanwege de betrokkenheid van meerdere ministeries bij het dossier dierproeven en de
transitie naar proefdiervrije innovatie, is onder voorzitterschap van OCW een ambtelijke
klankbordgroep ingesteld, met deelname van de Ministeries van LVVN, VWS, EZ en IenW
en onderzoeksfinanciers NWO en ZonMw.
Uitkomsten van het onderzoek
Het onderzoek is opgebouwd uit twee delen. In het eerste deel beschrijft de commissie
de brede context van de discussie over NHP-experimenten. Zo worden de historische
en maatschappelijke achtergrond, de ethisch-filosofische kaders en de relevante nationale
en internationale wet- en regelgeving beschreven. Ook beschrijft de commissie de wetenschappelijke
relevantie van NHP-experimenten en brengt zij de Nederlandse en internationale onderzoeken
met NHP in kaart. De commissie schetst tevens de ontwikkeling van proefdiervrije methoden.
In het tweede deel van het onderzoek beschrijft de commissie vier mogelijke scenario’s:
afbouw, vermindering, behoud en mogelijke toename.
In ieder scenario beschrijft de commissie de wetenschappelijke, ethische, juridische,
economische, maatschappelijke en internationale keuzes en implicaties. Met het vierde
scenario wil de commissie aansluiten bij haar opdracht om ook internationale ontwikkelingen
in kaart te brengen, waarbij gebleken is dat in bijvoorbeeld de VS en China het aantal
NHP-experimenten juist toeneemt. De vier scenario’s tezamen vormen volgens de commissie
een goede afspiegeling van alle beleidskeuzes die gemaakt kunnen worden.
Deel I Onderzoek naar vermindering van onderzoek met NHP’s
Ethiek
Het rapport van de commissie laat zien dat het wel of niet doen van NHP-onderzoek
in veel opzichten een gecompliceerd vraagstuk is. Het gaat onder andere over dierenwelzijn
en over de ethische last die het doen van proeven met NHP’s met zich meebrengt ten
opzichte van de mogelijke gezondheidswinst voor de mens. Daarnaast is er onzekerheid
over de snelheid waarmee nieuwe onderzoeksmodellen worden ontwikkeld, in welke mate
afbouw in Nederland betekent dat onderzoek in andere landen wordt voortgezet en in
welke omstandigheden, en over de vertaalbaarheid van proeven op NHP’s naar de mens.
Zoals de commissie benoemt, nemen NHP’s een bijzondere positie in. Zowel in de dierethiek
als in de wetgeving en in de wetenschappelijke praktijk. Ook in het maatschappelijk
debat is er altijd bijzondere aandacht voor onderzoek op NHP’s. De commissie verklaart
dit door de emotionele en symbolische waarde die veelal aan NHP’s wordt gehecht; cognitief
en sociaal lijken NHP’s veel op mensen.
NHP-onderzoek in het BPRC – een publiek gefinancierd primatencentrum
Nederland heeft één van de bijna 20 primatencentra wereldwijd die een openbare entiteit
zijn, hun eigen proefdieren fokken en een eigen onderzoeksprogramma onderhouden. Europa
heeft een beperkt aantal van dit soort primatencentra. Naast Nederland, zijn er primatencentra
in Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. De commissie stelt vast dat er
nationaal en internationaal grote waardering is voor het BPRC als primatencentrum.
Nederland levert een belangrijke bijdrage aan NHP-onderzoek binnen de EU. Nederland
behoort – mede dankzij het BPRC – in termen van publicaties in de top 10 van meest
productieve landen op het gebied van NHP-onderzoek in de afgelopen vijf jaar. De bedoeling
van fundamenteel onderzoek is inzicht in biologische (ziekte)mechanismen te verkrijgen, veelal op cellulair of moleculair niveau. Voorbeelden
van dergelijk fundamenteel onderzoek betreffen auto-immuunziekten zoals multiple sclerose
en reumatoïde artritis, genetische therapieën, en technologieën om zicht aan blinden
te geven. Tevens leverden Nederlandse onderzoekers een belangrijke bijdrage aan de
identificatie van het coronavirus en de vaccinontwikkeling. Dat deden zij in grote
internationale samenwerkingsverbanden en konden zij alleen doen op basis van hun eigen
onderzoekservaring met het gebruik van Nederlandse onderzoekfaciliteiten.
Het rapport van de commissie laat zien dat de waardering van het BPRC niet alleen
toeziet op het wetenschappelijk onderzoek dat daar wordt gedaan, maar ook op de kwaliteit
van de fok en huisvesting van de kolonie. De welzijnsstandaarden voor NHP-faciliteiten
zijn in veel Europese landen hoger dan in andere delen van de wereld en daar bovenop
volgt het BPRC de verdergaande richtlijnen van het Britse 3R Centre.8 De commissie geeft aan dat het BPRC een minimale populatie (t.b.v. de genetische
diversiteit) nodig heeft voor de kwaliteit en betrouwbaarheid van het wetenschappelijke
onderzoek. De huidige fokkolonie is relatief kleinschalig en kan volgens de commissie
niet veel verder worden teruggebracht. De kolonie is op dit moment groot genoeg om
een outbred populatie in stand te houden, wat betekent dat er een genetisch voldoende diverse
groep van apen beschikbaar is. Deze genetische diversiteit is essentieel om inteelt
te voorkomen; inteelt zou de gezondheid van de dieren in gevaar brengen en de validiteit
van het onderzoeksmodel ondermijnen.
Afbakening van NHP-onderzoek conform motie
Om een uitspraak te kunnen doen of en hoe het aantal proeven op NHP’s verder verlaagd
kan worden, zonder dat dit gevolgen heeft voor de bestrijding van levensbedreigende
ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen, heeft de
commissie allereerst geprobeerd beide termen wetenschappelijk af te bakenen.
• De commissie definieert «een infectieziekte die de volksgezondheid bedreigt» als een
ziekte die wordt veroorzaakt door micro-organismen, zoals bacteriën, virussen, parasieten
of schimmels, en die een aanzienlijk risico vormt voor de gezondheid van een groot
aantal mensen in een specifieke populatie of geografische regio. Deze ziekten kunnen
zich over het algemeen snel verspreiden en kunnen leiden tot ernstige gezondheidsproblemen
en mogelijk overlijden.
• De commissie concludeert dat de term «levensbedreigende ziekten» die in de verschillende
moties wordt gebruikt, in de wetenschappelijke en klinische praktijk niet scherp kan
worden afgebakend. De beperking van de levensduur zal altijd mede afhankelijk zijn
van concrete behandelingsmogelijkheden en gastheerfactoren, waaronder co-morbiditeit.
«Levensbedreigend» als karakterisering van een ziekte kan onvoldoende wetenschappelijk
onderbouwd worden en kan dus niet worden gehanteerd als criterium voor de toelating
van NHP-onderzoek. Een eventuele alternatieve definitie om ernstige ziekten af te
bakenen, unmet medical needs, dient eerst nog verder te worden ontwikkeld en als criterium
in de praktijk worden getest.
Vertaalbaarheid van het NHP-model
De commissie geeft aan dat NHP-onderzoek nog steeds veel wordt toegepast daar waar
de complexiteit van de menselijke biologie en ziekteprocessen moeilijk in andere modellen
te reproduceren zijn en waar ethische en praktische overwegingen direct menselijk
onderzoek beperken. Er zijn volgens de commissie specifieke overeenkomsten in anatomie,
fysiologie, genetica, immunologie, ziekte-specifieke pathologie of gedrag tussen NHP’s
en mensen, waardoor bepaalde menselijke ziekten goed in NHP’s kunnen worden onderzocht.
Zo worden NHP’s gebruikt bij het ontwikkelen en reguleren van geneesmiddelen, omdat
ze op een aantal kritische momenten in het ontwikkelingsproces van geneesmiddelen
vooralsnog onmisbaar worden geacht door experts. Denk hierbij aan het testen in de
preklinische fase van de veiligheid en werkzaamheid van nieuwe geneesmiddelen, kandidaat-vaccins
en behandelingen, om te voorspellen hoe mensen hierop zullen reageren. De commissie
constateert tevens dat er over deze onmisbaarheid geen algehele overeenstemming bestaat
onder wetenschappers. De vertaalbaarheid van NHP-proeven staat soms ter discussie
en is vaak moeilijk te voorspellen. Beperkingen van het NHP-model gaan onder andere
over levensechte situaties van mensen met co-morbiditeit die moeilijk bij NHP’s na
zijn te bootsen en het beperkte aantal NHP’s per experiment, waardoor klinische studies
met mensen andere resultaten en bijwerkingen kunnen opleveren dan studies met NHP’s.
New Approach Methodologies (NAM’s)
De commissie heeft in het onderzoeksrapport verschillende NAM’s beschreven. NAM’s
worden niet alleen ontwikkeld om dierproeven te vervangen, maar kunnen ook los daarvan
bijdragen aan het begrip van humane ziektemechanismen en het effect van chemische
stoffen op humane cellen en weefsels. Traditioneel bieden NAM’s voornamelijk inzicht
in de effecten op moleculen, genen, cellen of eiwitten, en geven ze aanwijzingen voor
de mogelijke effecten bij de uiteindelijke doelgroep. Maar om volledig inzicht te
krijgen in hoe deze resultaten zich vertalen naar de patiënt, worden meestal aanvullende
in vivo proeven nodig geacht. Deze in vivo proeven bieden inzicht in de effecten over langere tijd, bij verschillende typen
patiënten en in wisselwerking met andere lichaamssystemen zoals het immuunsysteem.
Tijdens de door de commissie gehouden consultatie onder NAM-onderzoekers bleek dat
in de nabije toekomst significante NAM-ontwikkelingen te verwachten zijn, maar ook
dat de verwachting is dat NHP-proeven voorlopig nog noodzakelijk zullen blijven. Wel
kan een betere samenwerking en interactie tussen het BPRC en NAM-onderzoekers aan
onderzoeksinstituten en universiteiten leiden tot het beter benutten van bestaande
data en kennis. Het BPRC kan het alternatievenveld voeden met NHP-data, vooral als
de alternatieven gebaseerd zijn op NHP-(stam)cellen of weefsels, en andersom kan het
alternatievenveld het BPRC-onderzoek naar NAM’s helpen versterken.
Regelgeving
De commissie stelt vast dat na de inwerkingtreding van de directive 2010/63/EU9 het niet is toegestaan om nieuw dierproevenbeleid in te voeren dat strikter is dan
de EU-richtlijn. Dit om een gelijk Europees speelveld te bewaren. Daarmee laat de
huidige Europese regelgeving het niet toe om proeven met NHP’s in de individuele lidstaten
te verbieden. Andere instrumenten, zoals het stimuleren van NAM’s en verandering in
de (voorwaarden aan de) publieke financiering van het BPRC, kunnen wel invloed hebben
op het aantal proeven op NHP’s in Nederland.
Zoals gezegd, spelen NHP’s een belangrijke rol bij het ontwikkelen en reguleren van
geneesmiddelen dat veelal op Europees niveau plaatsvindt. De commissie constateert
dat bij regelgevende instanties veel aandacht is voor de vermindering en vervanging
van dierproeven in het algemeen en NHP-experimenten in het bijzonder. Een extra aanleiding
voor deze aandacht vormt het wereldwijde tekort aan NHP’s tijdens de COVID-crisis.
Het Europese Medicijn Agentschap (EMA) en het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen
(CBG) stimuleren dat NAM-onderzoekers in een zo vroeg mogelijk stadium contact zoeken
met de regelgevende instanties. Meer dialoog en vroegtijdige afstemming (harmonisatie
van regelgeving) op Europees niveau kan bijdragen aan het sneller en meer gevalideerd
en geaccepteerd krijgen van NAM’s. Nederland, met name het CBG, is een belangrijke
katalysator van deze ontwikkeling.
Strategische autonomie
De commissie geeft aan dat uit gesprekken blijkt dat NHP’s nog steeds noodzakelijk
zijn in verscheidene onderzoeksdomeinen. Zo wordt in verschillende domeinen geprobeerd
om ziektes beter te begrijpen, om vervolgens bij te dragen aan effectieve(re) en/of
veilige(re) geneesmiddelen, vaccins en behandelmethodes. Een voorbeeld van een domein
waar NHP’s nog steeds noodzakelijk zijn, is onderzoek naar nieuwe infectieziekten
die de volksgezondheid bedreigen. Een Nederlandse NHP-faciliteit draagt daarom bij
aan enige mate van autonomie in het geval van een toekomstige pandemie. Volgens de
commissie is dit in zichzelf geen reden waarom afbouw onmogelijk zou zijn, maar de
commissie benoemt de resulterende grotere afhankelijkheid van het buitenland wel als
een risico.
Deel II Vier beleidsscenario’s voor omgang met NHP-experimenten
De commissie komt tot vier beleidsscenario’s, waarbij ze erop wijst dat dit niet de
enige mogelijke beleidsscenario’s zijn. De vier scenario’s zijn gekozen omdat zij
tezamen een goede afspiegeling vormen van alle beleidskeuzes die gemaakt kunnen worden.
De commissie heeft aangegeven zich goed te kunnen voorstellen dat beleid geformuleerd
wordt dat verschillende elementen van de scenario’s combineert.
Scenario 1: afbouw
In het eerste scenario van de commissie wordt de financiering van het BPRC stopgezet
en daarmee wordt het onderzoek met NHP’s bij het BPRC afgebouwd. In dit scenario wordt
Nederland afhankelijk van het buitenland voor onderzoek met NHP’s, ook in tijden van
een nieuwe pandemie. Daarnaast identificeert de commissie het risico dat onderzoek
met NHP’s in het buitenland wordt voortgezet, waarmee Nederland volgens de commissie
kennis en ervaring verliest. Nederland komt in een ethisch lastig uitlegbare positie
door geen NHP-onderzoek meer te doen, maar nog wel gebruik te maken van geneesmiddelen
waarvoor in het buitenland proeven met NHP’s zijn uitgevoerd. Overigens zou het stoppen
van de financiering van het BPRC niet automatisch betekenen dat het NHP-onderzoek
dan ook volledig uit Nederland verdwijnt. Andere partijen kunnen in principe met andere
financieringsbronnen NHP-onderzoek opzetten.
Scenario 2: vermindering
In het tweede scenario wordt het onderzoek met NHP’s substantieel verminderd, door
minder NHP-onderzoek te financieren bij het BPRC. Nederland behoudt hiermee een eigen
faciliteit en capaciteit om bij te dragen aan vaccinontwikkeling en het op peil houden
van de pandemische weerbaarheid. Wel worden in dit scenario specifieke typen onderzoek
met NHP’s afgebouwd. Daarbij moet volgens de commissie een beleidsmatige keuze worden
gemaakt welk type onderzoek wel en niet met NHP’s mag worden uitgevoerd. Ook hiervoor
geldt volgens de commissie het risico van het vertrek van onderzoek en onderzoekers
naar het buitenland. Tevens kan mogelijk bepaald type onderzoek niet meer worden uitgevoerd
vanwege een beperkt aantal NHP’s en een te lage betrouwbaarheid van de uitkomsten.
Scenario 3: behoud
In het derde scenario kan het huidige onderzoek met NHP’s bij het BPRC doorgaan. In
dit scenario ligt ook de nadruk op de wettelijk vereiste 3R-benadering: vervanging,
vermindering en verfijning van NHP-experimenten. Proeven met NHP’s worden echter nog
steeds als essentieel geacht voor bepaalde wetenschappelijke vraagstukken. In dit
scenario blijft Nederland onderzoek doen naar infectieziekten die de volksgezondheid
bedreigen en andere (levensbedreigende) ziekten. In dit scenario blijft, zoals in
alle scenario’s, het onderzoek naar proefdiervrije modellen doorgaan.
Scenario 4: mogelijke toename
In dit scenario wordt er aanvullend onderzoek met NHP’s bij het BPRC mogelijk. Nederland
kan volgens de commissie in Europa pleiten voor het concentreren van NHP’s en het
BPRC kan daarvoor kandidaat worden gesteld. Dit zou leiden tot een toename van (proeven
met) NHP’s in Nederland, maar zou een daling van (proeven met) NHP’s in Europa tot
gevolg moeten hebben.
Beleidsreactie
Hieronder ga ik eerst in op de verschillende scenario’s die de commissie heeft geschetst
en vervolgens schets ik mijn uitgebreidere reactie.
Scenario 1: afbouw
Mede gezien de geopolitieke ontwikkelingen en het belang van pandemische paraatheid
vind ik het goed om te benadrukken dat Nederland één van de vier primatencentra in
Europa en één van de 20 primatencentra wereldwijd heeft die een openbare entiteit
is, de eigen proefdieren fokt en een eigen onderzoeksprogramma onderhoudt. Het BPRC
kan daarmee onafhankelijker van incidentele inkomsten en industriële belangen opereren.
Het handhaven van een minimale fokkolonie voor pandemische situaties heeft alleen
zin als daar ook een actieve onderzoekscapaciteit bij wordt gehandhaafd, zoals de
commissie constateert. Deze onderzoekscapaciteit – bestaande uit dierverzorgers, onderzoekers,
analisten en laboratoriumfaciliteiten – dient actief te blijven om snel te kunnen
worden ingeschakeld in geval van een pandemie. Het afbouwen van de publieke financiering
is wat mij betreft daarom nu niet verstandig, onder andere omdat de commissie vaststelt
dat NAM’s nog niet volstaan. De commissie constateert daarnaast dat afbouw van de
publieke financiering waarschijnlijk tot gevolg heeft dat onderzoek met NHP’s in het
buitenland wordt voortgezet. Het wereldwijde NHP-onderzoek zal hierdoor niet afnemen,
terwijl Nederland niet meer zelf de kwaliteit van NHP-faciliteiten kan monitoren en
essentiële kennis en ervaring verliest. Ook hebben andere partijen de mogelijkheid
om met andere financieringsbronnen NHP-onderzoek op te zetten in Nederland.
Scenario 2: vermindering
De commissie stelt in scenario 2 dat een beleidsmatige keuze moet worden gemaakt welk
type onderzoek wel en niet met NHP’s mag worden uitgevoerd. De commissie stelt ook
vast dat de term «levensbedreigende ziekten» in de wetenschappelijke en klinische
praktijk niet scherp kan worden afgebakend. Ook is het onzeker wat dit voor gevolgen
heeft voor de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen. Ik vind het aan de Nederlandse
onderzoekers en beoordelingsautoriteiten zelf om te bepalen welk onderzoek met NHP’s
echt noodzakelijk is, na een zorgvuldige toetsing. Meer in algemene zin ben ik zeer
terughoudend om vanuit de politiek te bepalen welk onderzoek wel of niet in Nederland
plaatsvindt. Ook weegt voor mij zwaar dat Nederland stevig bijdraagt aan de ontwikkeling
van nieuwe geneesmiddelen. Daarnaast is, zoals hierboven beschreven, de huidige fokkolonie
al relatief kleinschalig en kan deze niet veel verder worden teruggebracht zonder
het risico op inteelt.
Scenario 3: behoud
Naast de geopolitieke ontwikkelingen vind ik het van belang dat we in Nederland een
bijdrage leveren aan onderzoek en innovatie, met name het bestrijden van (levensbedreigende)
ziekten. Het BPRC heeft een belangrijke bijdrage geleverd in het testen van SARS-CoV-2-vaccins,
maar doet ook onderzoek naar bijvoorbeeld Parkinson, Alzheimer en multiple sclerose.
Ik vind het van belang dat, indien het BPRC daarvoor kiest, dit type onderzoek met
NHP doorgang kan vinden, zolang dit strikt noodzakelijk is. Daarnaast moet de nadruk
nog blijven liggen op de wettelijke vereiste 3R-benadering: vervanging, vermindering
en verfijning van NHP-experimenten.
Scenario 4: mogelijke toename
In de afgelopen jaren hebben onderzoekers, overheden en andere betrokkenen in Nederland
ingezet op het verminderen van proeven met NHP’s. Het uitbreiden van de mogelijkheden
van het BPRC om meer NHP’s te houden en meer proeven met NHP’s uit te voeren, gaat
in tegen de lijn van vermindering die we gezamenlijk hebben ingezet. Wereldwijd zie
ik dat het aantal proeven met NHP’s juist toeneemt en dat landen buiten de EU investeren
in het bouwen van nieuwe primatencentra uit een behoefte om zelfvoorzienend te zijn.
Dit gaat vaak gepaard met een lagere standaard voor dierenwelzijn. Dit is een onwenselijke
ontwikkeling. Ik ga me inzetten om in Europa te verkennen wat de mogelijkheden zijn
om primatencentra hechter organisatorisch te laten samenwerken en eventueel het NHP-onderzoek
op enkele locaties in Europa te bundelen. Dit vanuit de gedachte dat dit kan leiden
tot effectiever onderzoek, een verbetering van het dierenwelzijn en een reductie van
het totale aantal NHP-experimenten in Europa.
Voorlopig behoud in Nederland, inzet op Europese reductie
Met het BRPC hebben we in Nederland een toonaangevende onderzoeksfaciliteit, die internationaal
gezien vooroploopt op het gebied van dierenwelzijn. In de afgelopen jaren heeft het
BPRC een forse reductie doorgevoerd van het aantal (proeven met) NHP’s. Ik stel op
basis van de bevindingen van de commissie vast dat verdere reductie niet of nauwelijks
mogelijk is, omdat de populatie genetisch gezond moet blijven om het instituut effectief
te laten opereren.
Daarom kies ik nationaal voor de komende vijf jaar voor scenario 3 (voorlopig behoud
van NHP-onderzoek) en het sterker inzetten op de ontwikkeling van proefdiervrije onderzoeksmodellen.
De nadruk blijft onverminderd liggen op de wettelijke vereiste 3R-benadering: vervanging,
vermindering en verfijning van NHP-experimenten. Bij dit scenario hoort voor mij nadrukkelijk
een blijvende versterking van de positie van Nederland als gidsland voor de ontwikkeling
en toepassing van proefdiervrije onderzoeksmodellen. Dit is van groot belang voor
onze ambitie om volledig zonder proeven op NHP’s af te kunnen.
In Europa ga ik me inzetten voor een reductie van het totale aantal NHP-experimenten,
met behoud van de Europese strategische autonomie en ten behoeve van excellent wetenschappelijk
onderzoek en de pandemische paraatheid. Dit wil ik doen door in Europa het gesprek
aan te gaan over betere samenwerking, waaronder het delen van onderzoeksdata uit NHP-experimenten,
specialisatie/profilering van de verschillende primatencentra en het stimuleren van
de wisselwerking tussen proefdiervrije onderzoeksmodellen en NHP-onderzoek. Hiervoor
ga ik onder andere verkennen of organisatorische samenwerking en eventuele bundeling
van NHP-onderzoek op enkele locaties in Europa haalbaar en wenselijk is. Daarbij zet
ik in op het beste primatenonderzoek op de beste plek in Europa met de hoogste dierenwelzijnstandaarden,
zolang proeven op NHP’s nog noodzakelijk zijn.
Toekomst proefdiervrij
Ik ben ervan overtuigd dat de toekomst proefdiervrij moet zijn. Daarom wil ik de komende
periode, nog sterker dan de afgelopen jaren, inzetten op de ontwikkeling van proefdiervrije
onderzoeksmodellen, zodat het NHP-onderzoek, en liefst zo snel mogelijk, niet meer
nodig is. Ik wil dat Nederland voorop blijft lopen in deze transitie en tot de wereldtop
behoort op het gebied van proefdiervrij medisch onderzoek door het belangrijke fundamentele
onderzoek en de zoektocht naar geneesmiddelen en behandelmethoden voor levensbedreigende
ziektes voort te zetten en versterken.
Om deze transitie te bereiken is er meer samenwerking nodig tussen onderzoekers die
vooral NHP-onderzoek doen en onderzoekers die NAM’s ontwikkelen en toepassen. De commissie
schrijft in haar rapport dat verscheidene deskundigen van buiten het BPRC aangeven
dat het alternatieven-onderzoek bij het BPRC te geïsoleerd gebeurt. Er is veel winst
te behalen bij meer samenwerking met onder andere universitaire onderzoekers die gespecialiseerd
zijn in NAM’s, hetgeen zowel de kwantiteit als kwaliteit van het BPRC onderzoek naar
proefdiervrije onderzoeksmodellen ten goede komt. Andersom kunnen de historische en
nieuwe data van NHP-onderzoek, en de ervaring met bewezen en nieuwe methodes van het
BPRC, van groter belang zijn voor onderzoekers die aan NAM’s werken. Ik ben voornemens
hierover met het BPRC in gesprek te gaan en een nieuw ambitieplan voor de komende
vijf jaar op te laten stellen door het BPRC. Ik zal het BPRC vragen om dit plan op
te stellen na consultatie van universitaire onderzoekers en organisaties die een belangrijke
rol spelen in de transitie naar proefdiervrije onderzoeksmodellen, zoals het TPI-programma
en Centrum Proefdiervrije Biomedische Translatie (CPBT).
In het plan moeten afspraken komen te staan over het verder verleggen van de focus
in de richting van nieuwe onderzoeksmodellen, met het oog op een maximale inzet op
de ontwikkeling van proefdiervrije onderzoeks- en testmethoden en de uiteindelijke
uitfasering van het onderzoek met NHP’s. Onderdeel van de afspraken met het BPRC kan
zijn dat een groter deel van de subsidie van het BPRC aan de ontwikkeling van proefdiervrije
onderzoeks- en testmethoden wordt besteed, waarmee wordt voldaan aan de wens van de
Kamer zoals geuit in de motie Teunissen10. Ook ga ik in gesprek met NWO en ZonMw, omdat ik het met de commissie eens ben dat
het goed zou zijn als het BPRC de mogelijkheid krijgt om als hoofdaanvrager subsidieverzoeken
bij NWO en ZonMw in te dienen, in het belang van de kwaliteit van het onderzoek en
betere samenwerking tussen het BPRC en andere kennisinstellingen.
De commissie wijst er op dat de wetenschappelijke ontwikkelingen zo snel gaan dat
het niet onwaarschijnlijk is dat de situatie over bijvoorbeeld 5–10 jaar weer wezenlijk
anders is. Het is daarom goed om over vijf jaar opnieuw een onafhankelijk onderzoek
te laten doen naar de mogelijkheid om het aantal proeven op NHP’s verder te verlagen,
zonder dat dit gevolgen heeft voor het onderzoek dat strikt noodzakelijk is voor de
bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de
volksgezondheid bedreigen. Op dat moment biedt de term unmet medical needs wellicht betere houvast om onderscheid te maken in typen ziektes, zoals wordt benoemd
door de commissie. Hierbij merk ik tevens op dat relevante termen en definities vooral
op Europees niveau worden bepaald. Ik neem de voorstellen van de onderzoekscommissie
daarom mee in mijn gesprekken op Europees niveau. Zoals gezegd wil ik in de tussentijd
laten verkennen of organisatorische samenwerking en eventuele bundeling van NHP-onderzoek
op enkele locaties in Europa haalbaar en wenselijk is.
Aanvullende acties en maatregelen
Het rapport van de commissie geeft aanleiding om ook op een aantal andere punten stappen
te zetten. De commissie geeft onder andere aan dat NAM-onderzoek verder gestimuleerd
moet worden hetgeen – gezien de recente financiële investeringen – niet zozeer bereikt
wordt met meer geld, maar vooral door coördinatie van onderzoeksbeleid, vernieuwing
van de relevante wetenschappelijke opleidingen, en aanpassing van de beoordelingspraktijk.
Samen met de partners in het TPI-programma ben ik hiermee aan de slag en blijf ik
me hiervoor inzetten.
De volgende drie acties zijn inmiddels lopend beleid, zoals eerder beschreven door
de Staatssecretaris van LVVN in zijn brief aan uw Kamer.11 Ten eerste heeft het kabinet € 124,5 miljoen (€ 55 miljoen onvoorwaardelijk en € 69,5 miljoen
voorwaardelijk) vanuit het Nationaal Groeifonds geïnvesteerd in het CPBT. Het CPBT
brengt partijen uit de gehele ontwikkelingsketen samen, met als doel om proefdiervrije
innovaties beter hun weg te laten vinden naar de praktijk. Daarnaast worden er waardevolle
inzichten opgedaan over de knelpunten die bestaan bij de validatie, kwalificatie,
acceptatie en implementatie van proefdiervrije innovaties. Partijen uit de keten worden
geadviseerd en getraind. Dit centrum vormt een belangrijke investering, ook voor de
voortrekkersrol die Nederland, binnen Europa, in de versnelling van de transitie naar
proefdiervrije innovaties inneemt.
Ten tweede wordt er samen met NWO een investering gedaan van € 3,6 miljoen naar effectieve
validatie en acceptatie van proefdiervrije modellen voor regulatoire testen van chemische
stoffen, om zo minder dierproeven noodzakelijk te maken.
En ten derde maakt het kabinet zich hard om een voorstel op de European Research Area
(ERA) beleidsagenda te zetten genaamd «Accelerating new approach methodologies (NAMs)
to advance biomedical research and testing of medicinal products and medical devices».
Een van de doelen van dit voorstel is om tot Europese afspraken te komen waar NAM’s
aan moeten voldoen voor breed gebruik van veiligheidstesten van geneesmiddelen, fundamenteel-
en toegepaste biomedische wetenschap. Dit zodat minder dierproeven nodig zijn.
Het verdient volgens de commissie aanbeveling om voor infectieziekten-onderzoek een
streefbeeld te ontwikkelen en de al bestaande streefbeelden voor neurowetenschappen
en immunologie verder uit te werken en implementeren. In de streefbeeldbenadering
staat niet het vervangen van NHP-experimenten centraal, maar is de achterliggende
onderzoeksvraag leidend, waardoor ook heel andere onderzoeksstrategieën in zicht komen,
gebruik makend van NAM’s en met minder of geen NHP’s. Ik vind dit een goede suggestie
en zal, samen met het Ministerie van LVVN, hierover in gesprek gaan met het Nationaal
Comité advies dierproeven.
De commissie geeft aan dat de publicatiepraktijk verbeterd kan worden door pre-registratie
van dierproeven en toepassing van de ARRIVE12 richtlijnen te verlangen en zo de kwaliteit, transparantie en beschikbaarheid van
onderzoeksdata te verbeteren. Zoals toegezegd in het commissiedebat dierproeven van
29 januari jl. ga ik, samen met het Ministerie van LVVN, in gesprek met NWO en ZonMw
over in hoeverre de ARRIVE-richtlijnen verplicht kunnen worden bij het gebruik van
dierproeven voor wetenschappelijk onderzoek.
Tot slot
De commissie heeft met dit rapport laten zien hoe complex het vraagstuk van proeven
met NHP’s is. Zowel vanwege de ethische dilemma’s, als vanwege onzekere internationale
factoren en het op sommige onderdelen ontbreken van wetenschappelijke consensus. Wat
mij ook duidelijk is geworden is dat het BPRC een vooraanstaand onderzoeksinstituut
is, waar kwalitatief hoogwaardig onderzoek wordt gedaan met de NHP als diermodel.
Zo lang er proeven met NHP’s noodzakelijk zijn, is het BPRC daar de beste plek voor.
Tegelijk ga ik mij maximaal inzetten voor de ontwikkeling van nieuwe modellen voor
NHP-onderzoek. Daarin zie ik een belangrijke rol voor het BPRC, nog vaker in samenwerking
met andere kennisinstellingen. Elke keuze die we in de politiek en maatschappij met
elkaar maken over de toekomst van NHP-onderzoek in Nederland, raakt de onderzoekslijnen
die het BPRC met grote precisie en veel toewijding heeft opgezet. Zulke keuzes moeten
we niet lichtvaardig maken.
Ik vind het van groot belang dat we nu en in de toekomst de Europese strategische
autonomie borgen en gelijktijdig zorgen voor een reductie van het totaal aantal NHP-experimenten
in Europa. Het terugbrengen van het aantal proeven op NHP’s is een internationaal
vraagstuk en vraagt goede samenwerking tussen verschillende primatencentra in Europa.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
E.E.W. Bruins
BIJLAGE 2: EXPORT BPRC
In het commissiedebat dierproeven van 29 januari jl. heb ik uw Kamer toegezegd bij
het BPRC na te gaan hoe vaak er NHP’s worden getransporteerd naar het buitenland en
wat daar de redenen voor zijn. Het transporteren van NHP’s is gebonden aan strenge
regels en valt onder de CITES-overeenkomst voor de bescherming van uitheemse diersoorten.
Elk transport wordt gemeld aan de NVWA, die daar als competente autoriteit ook toestemming
voor moet geven.
De transportcijfers van NHP’s naar het buitenland vanuit het BPRC waren de afgelopen
jaren als volgt:
Tabel 1. Aantallen NHP transport naar het buitenland vanuit het BPRC.
Jaartal
2024
2023
2022
2021
2020
2019
2018
2017
2016
Aantal
3
19
13
42
70
30
0
8
5
De piek lag met 70 dieren in 2020, tijdens de COVID-pandemie, toen er een wereldwijd
tekort was aan NHP’s. Zowel resusapen, Java-apen, als witoorpenseelapen zijn de afgelopen
jaren getransporteerd naar het buitenland. Voornaamste reden voor de export is dat
het BPRC in gaat op een verzoek om proefdieren van internationale (samenwerkende)
onderzoeksgroepen.
De kolonie witoorpenseelapen is binnen het BPRC over de jaren heen relatief klein
geworden. Omdat het BPRC zich heeft gecommitteerd aan de verkleining van de kolonie
naar ongeveer 1.000 NHP’s en er per apensoort een genetisch voldoende diverse groep
van apen beschikbaar moet zijn om inteelt te voorkomen, heeft het BPRC besloten de
kolonie witoorpenseelapen in zijn geheel af te bouwen. Het BPRC heeft momenteel nog een groep van
50 witoorpenseelapen waar dit jaar een bestemming voor wordt gezocht. Het streven
is om de witoorpenseelapen een onderzoeksbestemming te geven bij een onderzoeksinstellingen
waar het BPRC mee samenwerkt en waar het dierenwelzijn door het BPRC is beoordeeld
en kwalitatief goed is bevonden. Het BPRC heeft mij verzekerd dat er niet speciaal
voor de export wordt gefokt.
Indieners
-
Indiener
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap