Brief regering : Wetgevingsbrief Commissariaat voor de Media
32 827 Toekomst mediabeleid
Nr. 332 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 maart 2025
Eind december ontving ik van het Commissariaat voor de Media (hierna: Commissariaat)
een wetgevingsbrief, die ik de Kamer bijgaand doe toekomen. Daarin signaleert het
Commissariaat enkele «knelpunten en risico’s» met betrekking tot de huidige wetgeving
en suggereert het gewenste aanpassingen.
Ik dank het Commissariaat voor deze eerste wetgevingsbrief. De toezichtpraktijk is
een waardevolle toetssteen voor de effectiviteit van onze mediawetgeving. Naast een
middel om periodiek het bestuur en de politiek te informeren over de uitwerking van
de regelgeving in de praktijk, beschouw ik de wetgevingsbrief als een uitnodiging
om de discussie te voeren over de uitrusting waarmee het Commissariaat dagelijks het
speelveld in de mediasector betreedt. Ik zie het mede als mijn taak om er voor te
zorgen dat de toezichthouder adequaat kan functioneren en optreden door daarvoor het
juiste regelgevende kader te stellen. De wetgevingsbrief biedt goede aanknopingspunten
voor het gesprek hierover.
Uiteraard is daarnaast de daadwerkelijke, dagelijkse invulling van het regelgevende
kader door het Commissariaat zelf eveneens van groot belang voor de positionering,
het aanzien en de effectiviteit van de toezichthouder, zoals in de recente zbo-evaluatie
werd vastgesteld. Naar aanleiding daarvan heb ik de Kamer eerder geïnformeerd over
de gesprekken die ik met de toezichthouder voer over de rolopvattingen van OCW en
het Commissariaat, alsmede over de beoogde verbetering van onze samenwerking. Ik zie
deze wetgevingsbrief en het gesprek daarover dan ook graag als blijk van het verbeterende
samenspel tussen departement en toezichthouder.
Landelijk publiek bestel en wetsherziening
Het Commissariaat beaamt dat voor de hervorming van het landelijke publieke bestel
een verlenging nodig is van de huidige erkenningsperiode met twee jaar, zoals de recent
aan de Kamer voorgelegde wetswijziging voorstelt. Deze periode biedt tevens de mogelijkheid
de Mediawet te moderniseren voor zover deze qua gehanteerde terminologie niet meer
aansluit bij de huidige praktijk. Daar waar technische formuleringen achterhaald zijn,
zal ik eventuele aanpassingen voor zover mogelijk meenemen, waarbij ik relevante input
van de toezichthouder zal betrekken.
Institutionele wetgevingswensen
In de wetgevingsbrief keren enkele zaken terug waarover ik reeds langer met het Commissariaat
in gesprek ben of die op andere wijze reeds langer onderwerp van discussie zijn binnen
het mediadomein. Daarnaast benoemt het Commissariaat enkele meer recente wensen. Verder
maakt het Commissariaat onderscheid tussen institutionele en beleidsmatige wetgevingswensen
(Kamerstuk 25 268, nr. 228).
Tot de eerste categorie horen de gewenste versterking van de onafhankelijkheid van
de Commissariaat en de wens tot het wettelijk verankeren van de voorwaarden voor het
delen van informatie. In december 2024 heeft de Kamer een motie (Kamerstuk 36 600 VIII, nr. 127) over verdergaande onafhankelijkheid van de toezichthouder verworpen. Dit neemt niet
weg dat ik de principiële argumentatie van het Commissariaat kan volgen. Daarom zal
ik het onderwerp opnieuw bezien in het kader van de hervorming van het landelijke
publieke bestel. Met betrekking tot de tweede wens, het delen van informatie, ben
ik reeds in gesprek met het Commissariaat over de reikwijdte van het begrip toezichtvertrouwelijkheid
en de vraag wat de toezichthouder nodig heeft om goed zijn rol te kunnen vervullen.
In deze wetgevingsbrief introduceert het Commissariaat voor het eerst de onderverdeling
in openheid naar de sector, het departement en naar andere toezichthouders. Ik voeg
daar graag nog openheid richting de samenleving aan toe en zal dit onderscheid betrekken
in ons gesprek.
Beleidsmatige wetgevingswensen
Het Commissariaat kent groot belang toe aan de vindbaarheid, herkenbaarheid en beschikbaarheid
van onafhankelijk nieuwsaanbod. Daarbij benadrukt het vooral het belang hiervan voor
jongeren. Ik ben het hier van harte mee eens: de informerende en daarmee verbindende
rol van media is een groot goed. Daarom staat het onderwerp hoog op de agenda van
dit kabinet, zoals bleek uit het regeerprogramma dat ook reeds aandacht aan «prominentie»
besteedde. Ik zal het onderwerp dan ook betrekken bij de hervorming van het landelijke
publieke bestel, waarover ik u begin april nader zal informeren. Ook zal ik ingaan
op het onderwerp in mijn reactie op het WRR-rapport «Aandacht voor media» die ik voornemens
ben voor de zomer met uw Kamer te delen.
Het Commissariaat verzoekt mij ook in de wet te verankeren dat de NPO zich bij de
uitvoering van haar taken niet mag laten leiden door commerciële belangen. Ik ben
van mening dat de wet voorziet in voldoende waarborgen om commerciële invloed op programmering
te voorkomen, mede gezien artikel 2.1 Mw, dat commerciële invloeden expliciet verbiedt.
Daarnaast is een zekere mate van afstemming tussen NPO en STER over STER-gelden logisch
en noodzakelijk. Deze afstemming is geen bedreiging voor de borging van de onafhankelijkheid
van het media-aanbod van de publieke omroep.
Het verzoek van het Commissariaat om in de Mediawet een aparte regeling te treffen
voor het toezicht op uploaders, omdat zij zouden worden geconfronteerd met onevenredig
zware administratieve verplichtingen, doet sympathiek aan. Maar het roept ook vragen
op want de geldende verplichte aansluiting voor uploaders bij de Stichting Reclamecode
Commissie is van belang voor de naleving van de reclameregels en het beperken van
onwenselijke reclame. Verder zou een vrijstelling van de registratieverplichting voor
uploaders een overtreding van de Europese regelgeving kunnen inhouden. Een eventuele
uitwerking van dit verzoek vraagt dus om zorgvuldigheid en maatvoering.
Verder pleit het Commissariaat voor de instelling van een meldplicht voor incidenten
op het gebied van gedrag en cultuur. Het Commissariaat verwacht door een dergelijke
meldplicht meer zicht te krijgen op de feitelijke situatie en daarmee een beter aanknopingspunt
te hebben voor het gesprek met Raden van Toezicht. Zonder af te willen doen aan het
belang van het onderwerp heb ik twijfels bij de proportionaliteit van een dergelijke
maatregel. Ik vind het verstandig wanneer de sector zich bij grote incidenten zou
melden bij de toezichthouder, maar een wettelijke verplichting gaat mij vooralsnog
te ver. Het is zaak dat het interne toezicht functioneert en de voorgenomen hervorming
binnen de publieke omroep heeft mede tot doel de sociale veiligheid te versterken.
Daarom zal ik deze en andere vragen over de vorm en inhoud van het in- en externe
toezicht betrekken bij de hervorming.
Lopende trajecten
Tot slot noemt het Commissariaat enkele lopende trajecten. Deze betreffen onder meer
de toegankelijkheid van het media-aanbod door ondertiteling, de herijking van het
«open net» en eventuele aanvullende reclamewetgeving voor alcohol. De lopende trajecten
zijn stuk voor stuk onderwerp van gesprek tussen het Commissariaat, OCW en derde partijen.
Met hen zal ik mij ervoor inspannen over deze onderwerpen tot afspraken te komen die
recht doen aan de inspanningen en belangen van betrokken partijen, namelijk de effectiviteit
van het toezicht te verbeteren en de media-gebruiker nog beter te beschermen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, E.E.W. Bruins
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap