Brief regering : Verzamelbrief dierenwelzijn in de veehouderij
28 286 Dierenwelzijn
Nr. 1380
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, VISSERIJ, VOEDSELZEKERHEID EN NATUUR
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 februari 2025
Nederland kan trots zijn op de veehouderijsector, die internationaal wordt gezien
als een voorloper op het gebied van dierenwelzijn. Toch betekent dit niet dat we achterover
kunnen leunen. Er blijft ruimte voor verbetering, en met nieuwe inzichten kunnen we
dierenwelzijn verder ontwikkelen. In het hoofdlijnenakkoord staat dat er concrete
stappen gezet moeten worden naar een toekomstbestendige, nog meer dierwaardige veehouderij.
Aanvullend hierop wordt bezien hoe het vervoer van dieren over lange afstanden beëindigd
moet worden als dit niet volgens de geldende, Europese dierenwelzijnseisen kan.
Daarom, en ter uitvoering van de dit jaar gewijzigde Wet dieren (Dierwaardige veehouderij),
ga ik de komende kabinetsperiode gericht inzetten op verdere vooruitgang op dierenwelzijn.
We willen allemaal dat het welzijn van dieren goed geborgd blijft, en verbeterd wordt
waar nodig. Bij het vertalen hiervan naar concreet beleid, kom ik onvermijdelijk voor
verschillende dilemma’s te staan.
Voor mij als Minister is het cruciaal om bij elk beleidsvoorstel na te gaan hoe dit
beleid in de praktijk zal landen bij de boerengezinnen. Het beleid moet niet alleen
rechtvaardig zijn, maar ook realistisch en uitvoerbaar: dierenwelzijn is een opgave
van ons allemaal, en mag niet eenzijdig op het boerenerf landen. Bij de uitwerking
van een dierwaardige veehouderij is het randvoorwaardelijk dat er aandacht blijft
voor de investeringen die dit van veehouders vergt en welk deel zij via een goed verdienmodel
kunnen terugverdienen. Als we als samenleving verbeteringen in dierenwelzijn willen,
moeten we gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor de oplossing dragen.
In de sector zien we al mooie initiatieven die hieraan bijdragen, vaak in samenwerking
met organisaties zoals de Dierenbescherming. Dankzij deze jarenlange inzet van de
sectoren en andere organisaties is Nederland internationaal een van de koplopers op
het gebied van dierenwelzijn. Zo heeft al het verse kippenvlees dat in Nederlandse
supermarkten wordt verkocht, minimaal één ster van het Beter Leven Keurmerk, en experimenteert
de varkenssector met het geleidelijk afbouwen van het couperen van staarten. Ook in
de zuivelsector worden stappen gezet, zo zet de Duurzame Zuivel Keten in op het continu
verbeteren van diergezondheid en dierenwelzijn, onder andere door inzet op het verlengen
van de levensduur en het verbeteren van de zorg voor jonge dieren. Deze inspanningen
verdienen waardering en moeten worden meegenomen parallel aan de uitwerking van een
dierwaardigere veehouderij.
De overheid heeft een rol om dergelijke initiatieven te stimuleren en te ondersteunen.
Daarnaast is het belangrijk om degenen die achterblijven te motiveren om mee te doen.
Ook een eerlijk speelveld is hierbij belangrijk. Ik wil voorkomen dat onze boeren
strenger gereguleerd worden dan hun Europese collega’s. Het is essentieel dat een
internationaal gelijk speelveld zo veel mogelijk wordt gewaarborgd. Dit leidt tot
dilemma’s. Aan de ene kant is er bij uw Kamer geregeld de wens om strenge regels op
te leggen, terwijl we aan de andere kant boeren niet zwaarder willen belasten dan
concurrenten in andere landen. Dit soort vraagstukken vraagt om een zorgvuldige afweging.
Als Minister heb ik de verantwoordelijkheid om veel belangen af te wegen – er is zelden
een zwart-witoplossing. Mijn inzet is erop gericht om met rationeel en niet-ideologisch
beleid te komen. Daarom blijf ik afwegen wat de haalbaarheid en uitvoerbaarheid is
ten opzichte van dierenwelzijn. Maar het doel blijft hetzelfde. We werken samen naar
een adequate borging van dierenwelzijn en daarvoor is uitvoerbaar en realistisch beleid
nodig die niet alleen inzet van boeren vraagt, maar van ons allemaal.
Moties en toezeggingen
In deze brief informeer ik de Kamer, mede namens de Staatssecretaris van Landbouw,
Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, over de voortgang ten aanzien van een aantal
moties en toezeggingen over het welzijn van dieren binnen de veehouderij, toezicht
door de NVWA op dierenwelzijn, over dierwaardige veehouderij, en een aantal andere
diergerelateerde onderwerpen.
De volgende onderwerpen komen aan bod:
Houden van dieren in de veehouderij
– Stand van zaken dierwaardige veehouderij;
– Waterverstrekking eenden;
– Evaluatie project Bewust Natuurlijk Luxe;
– Brief Wakker Dier over slacht 2/3 dracht runderen (commissiebrief 8725);
Transport van dieren
– Diertransport en extreme temperaturen (motie Ouwehand, Kamerstuk 28 286, nr. 1346);
– Transportleeftijd ongespeende kalveren (motie Vestering, Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 66);
– Karkasvervoer (motie Graus/van Campen, Kamerstuk 28 286, nr. 1345);
– Diertransport en (dier)ziekten (motie Holman/van Campen, Kamerstuk 28 286, nr. 1348 en motie Bromet, Kamerstuk 29 683, nr. 291);
Slachthuizen
– Cameratoezicht;
– Doorontwikkeling toetsingskader bandsnelheid;
– Motie Akerboom en motie Tjeerd de Groot over re-evalueren bandsnelheid (Kamerstukken
33 835 nr. 219 en 28 286 nr. 1242);
– CO2-bedwelming (motie Graus; Kamerstuk 28 286, nr. 1342 en motie Beckerman; Kamerstuk 28 286, nr. 1243);
– Antwoord op openstaande begrotingsvragen over artikel 26(3) Dodingsverordening;
Overig
– Onderzoeken wetgeving ter bescherming vergoeding aan boeren, zoals EGalim 2 (motie
Beckerman; Kamerstuk 35 746, nr. 37);
– Dierlijk textiel (motie Van Esch; Kamerstuk 36 254, nr. 16);
– Toezegging om aangehouden moties van het lid Graus (Kamerstuk 36 600-XIV, nr. 32, TZ202410–207 en Kamerstuk 36 600-XIV, nr. 33) door te geleiden naar Minister van Justitie en Veiligheid;
– Reactie brief Agrarisch Import Platform (AIP);
Houden van dieren in de veehouderij
Stand van zaken Dierwaardige veehouderij
In vervolg op mijn brief van 20 september 20241 Kan ik melden dat ik werk aan de invulling van de algemene maatregel van bestuur
(AMvB) dierwaardige veehouderij. Dit is conform de motie Van Campen (28 286, nr. 1341). In de AMvB gaat het om het aanwijzen van gedragsbehoeften van dieren in de veehouderij
en het vaststellen van voorschriften waarmee aan die gedragsbehoeften invulling wordt
gegeven. Bij het komen tot invulling van deze AMvB voer ik overleg gevoerd met de
betrokken veehouderijsectoren, de Dierenbescherming en wetenschappers. Ik laat tevens
in kaart brengen wat de impact is van de voorgenomen invulling van de AMvB. Daarna
wordt een concept-AMvB en toelichting opgesteld die in internetconsultatie wordt gebracht.
De planning blijft erop gericht dat de AMvB vóór 1 juli aan beide Kamers voorgehangen
kan worden. Op dat moment zal ik de Tweede Kamer opnieuw informeren.
Parallel hieraan wordt onder leiding van de voorzitter van het convenant dierwaardige
veehouderij gewerkt aan het afsluiten van een convenant met veehouderijsectoren, Dierenbescherming,
Caring Farmers, markt- en ketenpartijen en LVVN.
Waterverstrekking eenden
Op 14 april 2022 is de Kamer voor het laatst geïnformeerd (Kamerstuk 28 286, nr. 1255) over de waterverstrekking bij eenden. Toen is aangegeven dat de sector zich inzet
tot het realiseren van poetswater bij eenden. Hiermee wil ik de Kamer laten weten
dat de sector is geïnformeerd dat alle eendenhouderijen in Nederland verplicht zijn
om uiterlijk in 2030 poetswater te verstrekken.
Evaluatie project Bewust Natuurlijk Luxe
In de Beleidsbrief dierenwelzijn van 4 oktober 2013 (Kamerstuk 28 286, nr. 651) zijn houders van de dubbelgespierde rassen Verbeterd Roodbont (VRB) en Belgisch
Witblauw (BWB) opgeroepen om toe te werken naar dieren die weer op een natuurlijke
wijze kunnen afkalven. De sector heeft hiervoor een plan gemaakt en het project Bewust
Natuurlijk Luxe (BNL) gestart. Wageningen Livestock Research (WLR) heeft in 2018 een
evaluatie over de voortgang opgeleverd welke eerder met de Kamer is gedeeld (Kamerstuk
28 286, nr. 1063). Op basis van de resultaten uit de evaluatie is destijds besloten in 2019 te starten
met fase 2 van het project met als doelstellingen onder andere het uitbreiden van
dataverzameling ten behoeve van het fokprogramma en het door de sector zelfstandig
voortzetten van het fokprogramma. Fase 2 van BNL is inmiddels afgerond en WLR is wederom
gevraagd het project te evalueren (zie bijlage). In de beantwoording op Kamervragen
van het lid Kostić op 28 mei 2024 (Aanhangsel Handelingen II 2023/24, nr. 1850) heeft mijn voorganger toegezegd om de resultaten van deze evaluatie met uw Kamer
te delen.
Uit het evaluatierapport blijkt dat de nodige bereidheid bij fokkers om deel te nemen
aan het fokprogramma is verminderd. Als reden hiervoor wordt onder andere aangegeven
dat de Covid-pandemie grote impact heeft gehad op het programma. Zo konden fysieke
bijeenkomsten, die erg belangrijk waren om fokkers betrokken te houden, geen doorgang
vinden. Wel wordt door de deelnemende fokkers in toenemende mate de keuze gemaakt
voor stieren met gunstige fokwaarden voor bekkenmaten. Uit de evaluatie blijkt verder
dat de doelstelling van 50–60% natuurlijk geboortes op sectorniveau in 2035 niet meer
gehaald zal worden. Opvallend is dat er individuele fokkers zijn die deze doelstellingen
wel halen. Het succesvol maken van het fokprogramma blijkt dan ook erg afhankelijk
van de keuzes van de individuele houders. Ik zie dan ook een grote verantwoordelijkheid
voor de stamboeken en de houders en roep ze dan ook op om actief aan de slag te gaan
en blijven met het fokprogramma en de aanbevelingen zoals verwoord in de evaluatie
op te pakken.
Brief Wakker Dier over transport en slacht van hoogdrachtige melkkoeien
Op 14 november 2024 heeft de vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid
en Natuur mij verzocht om een afschrift van mijn reactie op de brief van Wakker Dier
m.b.t. transport en slacht van hoogdrachtige melkkoeien (2024D43782). Zoals ik in eerdere beantwoording aan de Kamer heb vermeld (Kamerstuk 36 600 XIV, nr. 10), beraad ik mij op dit moment op de verdere stappen in het proces van het ontwerpbesluit
tot wijziging van het Besluit houders van dieren, waar Wakker Dier in haar brief onder
andere naar vraagt, en ben ik hierover in overleg met de NVWA. Wakker Dier is hiervan
op de hoogte gesteld.
Transport van dieren
Diertransport en extreme temperaturen
De beleidsregel waarmee de maximumtemperatuur voor diertransport wordt verlaagd van
35 naar 30 graden Celsius heeft inmiddels de internetconsultatie en Handhaafbaarheids-,
Uitvoerbaarheids- en Fraudebestendigheidstoets (HUF-toets) van de NVWA doorlopen en
heeft uw Kamer hierover de motie Ouwehand (Kamerstuk 28 286, nr. 1346) aangenomen. Ook hebben verschillende sectorpartijen impactanalyses aangeleverd.
De volgende processtap is notificatie bij de Europese Commissie. Deze stap neemt minimaal
drie maanden in beslag.
Uit de impactanalyses van de sectorpartijen en uit een groot deel van de reacties
op de internetconsultatie blijkt dat het verder verlagen van de maximumtemperatuur
voor diertransport impact heeft op de sector, met mogelijke negatieve neveneffecten
voor het dierenwelzijn. Dit heeft er vooral mee te maken dat stallen overvol kunnen
raken, mochten dieren meerdere dagen niet kunnen worden afgevoerd naar het slachthuis.
Daarnaast zijn er onder meer zorgen over aantasting van het internationale «level
playing field» voor ondernemers.
Ik deel die zorgen met de ondernemers. Ook ik zie op dit moment niet de toegevoegde
waarde van het verlagen van de maximumtemperatuur, nu elders in Europa wel met hogere
temperaturen mag worden blijven gereden. Mijn voorkeur zou zijn om over dit onderwerp
in Europees verband afspraken te maken, zoals mogelijk de komende jaren ook gebeurt
via de wijziging van de Transportverordening.
Toch start ik het notificatieproces, zoals de Tweede Kamer van me vraagt. Parallel
daaraan ga ik werken aan het zo veel mogelijk wegnemen van de zorgen. Het belangrijkste
is dat ik met de NVWA en de sector in gesprek ga om in warme perioden nachtelijk slachten
mogelijk te maken, zodat het transport- en slachtproces wel doorgang kan vinden. Bij
dit gesprek worden ook andere werkzaamheden van de NVWA betrokken die noodzakelijk
zijn om reguliere processen doorgang te laten vinden op koelere momenten. In het verlengde
daarvan zal de NVWA hierover in gesprek gaan met de ondernemingsraad.
Tevens vertrouw ik erop dat de sector ook aan de slag gaat met andere maatregelen
die de eventuele negatieve neveneffecten voor het dierenwelzijn tegen kunnen gaan,
zoals bijvoorbeeld meer ruimte in de keten inbouwen. Die komt niet alleen het dierenwelzijn
ten goede, maar biedt bijvoorbeeld ook meer ruimte en perspectief bij dierziekte-uitbraken.
Het voorkomen van negatieve neveneffecten vind ik een voorwaarde voor het uiteindelijk
in werking treden van de lagere maximumtemperatuur en zal de beleidsregel dan ook
niet eerder invoeren dan dat daaraan op een goede manier is voldaan.
Verder zal ik de komende maanden onderzoeken hoe ook de financiële impact voor de
sector kan worden beperkt. Daarbij wil ik samen met de Staatssecretaris ook kijken
naar de tarieven voor nachtelijk slachttoezicht.
Transportleeftijd ongespeende kalveren
In navolging van Duitsland en conform de motie van het lid Vestering (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 66), die de regering verzoekt om de mogelijkheden te onderzoeken om ook in Nederland
de minimale transportleeftijd voor kalfjes te verhogen, zijn ook voor Nederland de
mogelijkheden voor het verhogen van de minimumtransportleeftijd voor kalveren onderzocht.
In de verzamelbrief dierenwelzijn van oktober 2023 (Kamerstuk 28 286, nr. 1315) is de Kamer al geïnformeerd over de mogelijk kostenverhogende effecten van deze
maatregel voor de betrokken agrariërs. In de bijlage bij deze brief leest u het advies
van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) met betrekking tot de mogelijke
gevolgen van het verhogen van de minimumtransportleeftijd van kalveren voor de benodigde
fosfaatrechten.
De CDM onderzocht vier verschillende opties met bijbehorende varianten. De CDM komt
tot de conclusie dat bij behoud van de huidige praktijk – waarbij kalveren van 15
dagen en ouder die niet bestemd zijn voor de melkveehouderij of om een kalf te krijgen
voor de vleesveehouderij worden overgezet naar categorie vleeskalf/-vee (categorie
112, 115, 117) – geen extra fosfaatrechten nodig zijn voor het melkveebedrijf. De
CDM geeft daarbij aan dat deze werkwijze mogelijk problemen geeft bij de handhaving,
waardoor de melkveehouder mogelijk fosfaatrechten moet aankopen voor vaarskalveren
tot vier of vijf weken. De NVWA deelt deze analyse niet en geeft juist aan dat ook
vaarskalveren die zijn voorbestemd voor de vleeskalverhouderij op het melkveebedrijf
al kunnen worden overgezet naar een andere categorie dan 101, en dat dit geen problemen
geeft bij de handhaving. Daarmee zorgt verhogen van de minimumtransportleeftijd van
kalveren – bij behoud van de huidige praktijk omtrent de registratie binnen bepaalde
diercategorieën – dus niet voor extra benodigde fosfaatrechten.
Hiermee is het onderzoek dat de motie Vestering (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 66) van mij vraagt afgerond en beschouw ik deze motie als afgedaan. Ik neem dit onderwerp
mee bij mijn overwegingen in de integrale uitwerking van de AMvB dierwaardige veehouderij,
welke ik voor juli 2025 bij de Kamers in voorhang zal brengen.
Karkasvervoer
De motie Graus/van Campen (Kamerstuk 28 286, nr. 1345), aangenomen tijdens het tweeminutendebat dieren in de veehouderij van 16 oktober
2024, verzoekt de regering een begin te maken met een pilot in de transitie naar karkasvervoer,
in plaats van gesleep met levende dieren.
Zoals aangegeven tijdens het tweeminutendebat, interpreteer ik deze motie zo dat deze
gaat over de vraag hoe langeafstandstransport van levende dieren beëindigd kan worden.
Mijn inzet in Europa bij de herziening van de Transportverordening ziet daar ook op.
Ik zet in op een verbod op lang transport voor einde-carrière dieren en jonge, ongespeende
dieren en een beperking van lang transport van andere diercategorieën. Daarbij is
het algemene doel een verschuiving naar karkasvervoer in plaats van vervoer van levende
dieren te creëren. Het voorstel voor de herziening van de transportverordening wordt
op dit moment in de Raad besproken met alle andere lidstaten. De eerste ronde voor
het stellen van verhelderende vragen is inmiddels afgerond en er is net een begin
gemaakt aan een verdere meer gedetailleerde behandeling van het voorstel. Het Poolse
voorzitterschap zal deze behandeling het aankomende half jaar voortzetten.
Wageningen Social & Economic Research (WSER) is gevraagd een impactanalyse uit te
voeren voor de herziening van de transportverordening binnen de specifieke Nederlandse
situatie. WSER voert deze op dit moment uit. Daarin wordt onder andere ook aandacht
besteed aan de impact van een verschuiving van het vervoer van levende dieren naar
het vervoer van karkassen. De impactanalyse geeft daarmee mogelijke aanknopingspunten
om de mogelijke transitie naar karkasvervoer verder te onderzoeken, bijvoorbeeld middels
een pilot. De resultaten van de impactanalyse worden verwacht in de zomer van 2025,
ik zal deze dan met u delen.
Diertransport en (dier)ziekten
De motie Holman/van Campen (Kamerstuk 28 286, nr. 1348) verzoekt de regering zich actief in te zetten voor een forse daling van het aantal
diertransporten om het risico op een pandemie of ziekte-uitbraak te verkleinen en
verzoekt de regering zich in te zetten om uit oogpunt van dierenwelzijn zich in het
bijzonder in te zetten voor het verminderen van langeafstandstransporten anders dan
hoogwaardig fokmateriaal. De motie Bromet (Kamerstuk 29 683, nr. 291) verzoekt de regering om in Europees verband toe te werken naar een reductie van
het transport van levende landbouwhuisdieren om het risico van verspreiding van niet
of nog niet gereguleerde opkomende zoönosen te verminderen.
Diertransporten zijn een relevante risicofactor voor de verspreiding van dierziekten.
Eisen en voorwaarden in de EU- én nationale regelgeving zijn er daarom mede op gericht
de verspreiding van ziekteverwekkers van aangewezen dierziekten binnen en tussen lidstaten
zoveel als mogelijk te voorkomen. In combinatie met de uitgebreide monitoring in Nederland,
zijn de risico’s beheersbaar.
Dat gezegd hebbende is mijn inzet in Europa bij de herziening van de Transportverordening
er duidelijk op gericht om te komen tot een verbod op lang transport (> 8 uur) voor
einde-carrière dieren en jonge, ongespeende dieren en een beperking van het aantal
toegestane transporturen voor andere diercategorieën. Dit is ook afgesproken in het
hoofdlijnenakkoord en ik maak mij hier dan ook hard voor. Aangezien ik mij moet houden
aan de nu geldende Transportverordening – waarin lang transport is toegestaan – en
de regels omtrent vrij verkeer van goederen in Europa, moet dit op Europees niveau
worden geregeld. Ik kan dat niet nationaal doen.
Mijn inzet sluit dus aan bij de motie Holman/Van Campen (Kamerstuk 28 286, nr. 1348) en de motie Bromet (Kamerstuk 29 683, nr. 291), en ik zal mij conform deze moties in de EU inzetten. Daarmee beschouw ik deze moties
als afgedaan.
Slachthuizen
Cameratoezicht
Het ontwerpwetsvoorstel verplicht cameratoezicht op slachthuizen en verzamelcentra
is door mijn voorganger in mei 2024 aangeboden voor internetconsultatie. Ook hebben
de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) en
de NVWA recent een toets uitgebracht over het wetsvoorstel. De adviezen van de AP
worden standaard openbaar gemaakt2.
In de internetconsultatie (163 reacties) reageerden dierenwelzijnsorganisaties overwegend
positief op het wetsvoorstel. Sectorvertegenwoordigers en ondernemers vinden de verplichting
een buitenproportionele maatregel en uiten zorgen over de privacyaspecten en de kosten.
De NVWA acht het wetsvoorstel handhaafbaar en uitvoerbaar. Ze geeft wel mee dat er
rekening gehouden moet worden met de financiering van de extra capaciteit bij de NVWA
die nodig is voor toezicht en handhaving op het wetsvoorstel.
Ondanks de positieve ervaringen met het vrijwillig cameratoezicht geven zowel de AP
als het ATR aan dat de noodzaak van de verplichting tot cameratoezicht voor alle bedrijven,
met het doel efficiënter toezicht op dierenwelzijn, onvoldoende is aangetoond en adviseren
daarom negatief over het wetsvoorstel. De AP ziet permanente camerabewaking als een
bijzonder ingrijpende maatregel voor de medewerkers in de bedrijven. De bedrijven
zullen daarnaast te maken krijgen met financiële lasten omdat uit het wetsvoorstel
volgt dat zij de camerasystemen zelf moeten aanschaffen en onderhouden.
De NVWA kwam in 2021 in haar evaluatie van het vrijwillige cameratoezicht, dat al
enige jaren is werking is in ca. 90 slachthuizen, tot de conclusie dat cameratoezicht
een grote toegevoegde waarde heeft als aanvullend instrument voor het toezicht op
dierenwelzijn (Kamerstuk 28 286 nr. 1217). Ook ik zie, net als de Kamer, de voordelen van cameratoezicht voor dierenwelzijn
op slachthuizen en ik onderschrijf het grote belang om het door een wettelijke verplichting
te verstevigen. Hoewel er bij veel slachthuizen verbeteringen zijn en goed gewerkt
wordt zien we door de jaren heen met regelmaat incidenten met betrekking tot dierenwelzijn,
terwijl ik vind dat veehouders er ten allen tijden op moeten kunnen vertrouwen dat
al hun dieren in het laatste deel van het leven goed worden behandeld. Cameratoezicht
kan daar in belangrijke mate aan bijdragen. Daarom wil ik het wetsvoorstel verder
brengen. Ik zal hierbij, rekening houdend met de commentaren en adviezen die ik heb
ontvangen, zoveel mogelijk tegemoetkomen aan de zorgen van de betreffende ondernemers
en de impact op de privacy en de financiële lasten zo beperkt mogelijk houden. Dit
betekent dat ik aanvullende maatregelen en aanpassingen van de reikwijdte van het
wetsvoorstel zal overwegen. Hierbij kijk ik ook naar de ervaringen in het buitenland
waar cameratoezicht in slachthuizen reeds verplicht is. Het gaat dan om Engeland en
Spanje. Duitsland en Tsjechië hebben recent het voornemen van een wettelijke verplichting
genotificeerd bij de Europese Commissie.
Doorontwikkeling toetsingskader bandsnelheid
De vorige Minister van LNV heeft de Tweede Kamer op 18 april 2024 (Kamerstuk 28 286, nr. 1335) geïnformeerd over de stappen die de NVWA en het ministerie hebben genomen in de
ontwikkeling van een vernieuwd toetsingskader voor de verhoging van de bandsnelheid
in slachthuizen. Doel van het nieuwe toetsingskader is dat per slachthuis scherp wordt
getoetst op de risico’s op dierenwelzijn, voedselveiligheid, en welzijn van de medewerkers
bij de post-mortem keuring die kunnen ontstaan bij een verhoging van de bandsnelheid.
De risico’s zijn ook beschreven in eerdere onderzoeken die als bijlage zijn gestuurd
in de brief van 25 mei 2023 (Kamerstuk 28 286, nr. 1294).
De aanwijzing aan de Inspecteur-Generaal van de NVWA van 21 juli 2021 om nieuwe aanvragen
voor het verhogen van de bandsnelheid af te wijzen, blijft in stand tot het nieuwe
beleidskader is vastgesteld. Het toetsingskader is gereed en is onderdeel van het
nieuwe beleidskader waarnaar de aanwijzing refereert. De slachthuissector heeft het
verzoek gedaan tot het uitvoeren van twee pilots – in een pluimveeslachthuis en een
roodvleesslachthuis – voor het verhogen van de bandsnelheid. Het is nuttig dat deze
pilots gedaan worden in het kader van de doorontwikkeling van het nieuwe toetsingskader.
De NVWA stelt hier toezichtcapaciteit voor beschikbaar. De Staatssecretaris is voornemens
– gegeven de eerdere aanwijzing – voor deze twee pilots ruimte te bieden om gedurende
de doorloop van het toetsingskader en onder het toeziend oog van de NVWA ter plaatse,
de bandsnelheid tijdelijk te verhogen. Met de pilots kan de NVWA de nieuwe procedure
proefdraaien en kan indien nodig bijstelling van het toetsingskader plaatsvinden.
De NVWA is in gesprek met de betrokken bedrijven over het plan van aanpak.
Motie Akerboom en motie De Groot over re-evalueren bandsnelheid
Zowel de motie van het lid Akerboom c.s. als de motie van het lid de Groot vragen
om de bandsnelheid bij alle slachthuizen te beoordelen/evalueren in het licht van
de risico’s voor onder andere dierenwelzijn en voedselveiligheid. In de Kamerbrief
van 18 april 2024 (Kamerstuk 28 286 nr. 1335) is aangegeven dat u eind van het jaar geïnformeerd wordt over de resultaten. Voor
deze re-evaluatie zijn op alle roodvlees- en pluimveeslachterijen waar bandsnelheid
een risico vormt specifieke inspecties naar risicofactoren uitgevoerd. De analyse
van de inspectieresultaten is in de afrondende fase. Bij geen van de slachterijen
zijn risico’s vastgesteld die een structurele verlaging van de bandsnelheid tot gevolg
hadden. Wel is bij een aantal slachthuizen risico’s vastgesteld waarbij andere maatregelen
dan verlagen bandsnelheid passender waren, zoals een verscherpt toezichtstraject of
een (tijdelijke) schorsing van de erkenning. De NVWA zal de uitkomsten van deze specifieke
inspecties en de analyse van de resultaten ook weer meenemen in het verder professionaliseren
van het eigen toezichtsbeleid. De Staatssecretaris beschouwt deze moties hiermee als
afgedaan.
Motie Graus en motie Beckerman over CO2-bedwelming
De motie van het lid Graus, ingediend bij het tweeminutendebat over dieren in de veehouderij
van 16 oktober (Kamerstuk 28 286, nr. 1342), verzoekt de regering de dieronvriendelijke CO2-bedwelming uit te faseren. Deze motie sluit aan bij de motie van het lid Beckerman,
ingediend bij het tweeminutendebat over dieren in de veehouderij van 17 mei 2022,
die de regering verzoekt om slachterijen die over willen gaan op het bedwelmen met
CO2 hiervoor geen toestemming te geven (Kamerstuk 28 286, nr. 1243). Bedrijven dienen zich te houden aan de voorschriften van de Europese Verordening
1099/2009 ter bescherming van dieren bij het doden. Zij moeten de bedwelmingsmethoden
hanteren, zoals CO2-bedwelming, die daarin worden beschreven. Nederland kan deze methode dus niet eenzijdig
uitfaseren, dat kan alleen in Europees verband.
Een nadeel van bedwelming van varkens met CO2 is dat de dieren voordat ze het bewustzijn verliezen zeer heftige aversieve reacties
geven op het CO2-gas, waardoor er sprake kan zijn van een ernstige welzijnsaantasting bij deze bedwelmingsmethode.
Ik onderschrijf dan ook het belang van de zoektocht naar alternatieven. Ik zet mij
daarom in Europees verband in om CO2-verdoving in varkensslachterijen binnen Europa uit te faseren. Daartoe blijf ik internationale
ontwikkelingen op dit vlak goed volgen, zoals bijvoorbeeld het door de Europese Commissie
gesubsidieerde PigStun project dat in 2023 startte. Het doel van dit project is om
varkensslachthuizen in Europa, die hoge koolstofdioxideconcentraties gebruiken voor
het verdoven van varkens, aan te moedigen om over te stappen op systemen die vriendelijker
zijn voor dierenwelzijn. Het project doet dit door technische specificaties te ontwikkelen
voor vier veelbelovende alternatieven. Drie van deze alternatieven omvatten gasverdoving,
één ervan is gericht op het verbeteren van het elektrische verdovingsproces. De Europese
Commissie en de leden van het EU-platform voor dierenwelzijn richtten in 2022 een
werkgroep op die zich over knelpunten en mogelijke oplossingen ten aanzien van de
Europese Verordening 1099/2009 inzake de bescherming van dieren bij doden boog. Het
bedwelmen van varkens met CO2 is hierin ook uitgebreid aan bod gekomen. Nederland heeft actief meegedacht en input
gegeven aan de Europese Commissie via deze werkgroep in het traject van de herziening
van de Europese welzijnswetgeving. Ik zal deze inzet continueren zodra de Europese
Commissie met voorstellen komt voor aanpassing van de Verordening. Het is nu nog niet
bekend wanneer dit voorstel wordt gepresenteerd. Ik beschouw beide moties hiermee
als afgedaan.
Antwoord op openstaande begrotingsvragen over artikel 26 (3) Dodenverordening
In de feitelijke vragen 165–168 bij de begroting 2025 van het Ministerie van Landbouw,
Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (Kamerstuk 36 600-XIV, nr. 10) werd gevraagd naar het gebruik van artikel 26, derde lid, van de Slachtverordening
door Nederland en andere lidstaten. Ook werd gevraagd hoeveel verzoeken de Europese
Commissie op artikel 26, derde lid, heeft ontvangen en afgewezen of goedgekeurd sinds
de inwerkingtreding van deze Verordening. In mijn beantwoording van 11 oktober 2024
gaf ik aan, dat de reactietermijn te kort was om deze vragen te beantwoorden, omdat
beantwoording afstemming vereiste met onder andere de Europese Commissie. De Europese
Commissie heeft inmiddels gereageerd en hieronder vindt u de antwoorden.
In artikel 26, derde lid staat dat, wanneer een lidstaat het op basis van nieuw wetenschappelijk
bewijs noodzakelijk acht om maatregelen te nemen die leiden tot een uitgebreidere
bescherming van dieren bij het doden met betrekking tot de in bijlage I vermelde bedwelmingsmethoden,
hij de Commissie in kennis stelt van die voorgenomen maatregelen. De Commissie legt
de voorgestelde maatregelen vervolgens voor aan de European Food Safety Authority
(EFSA) die een advies uitbrengt over de maatregelen. Bij een positief advies vanuit
de EFSA kan de Europese Commissie vervolgens wijzigingen in bijlage I voorstellen.
Navraag bij de Europese Commissie leert dat Nederland noch een andere lidstaat in
het verleden gebruik heeft gemaakt van dit artikel. In 2018 is na een positief EFSA
advies bedwelming door luchtdrukverlaging voor vleeskuikens tot 4 kg aan de lijst
met toegestane bedwelmingsmethoden (bijlage 1 van de Verordening) toegevoegd; op basis
van de procedure van artikel 4, tweede lid, van de Verordening. Dit verzoek tot uitbreiding
van de lijst met toegestane bedwelmingsmethoden kwam vanuit het bedrijfsleven in de
Verenigde Staten. De Commissie heeft tot op heden geen andere verzoeken geaccepteerd.
Overig
Motie Beckerman over onderzoeken wetgeving ter bescherming vergoeding aan boeren,
zoals EGalim 2
Tijdens het wetgevingsdebat van 11 maart 2024 is de motie van het lid Beckerman (Kamerstuk
35 746, nr. 37) aangenomen. Het eerste deel van de motie verzoekt de regering om supermarkten en
voedselindustrie dringend te adviseren bindende afspraken te maken met de boer over
vergoedingen voor dierenwelzijnsmaatregelen, gezien de mogelijkheden in nieuwe Europese
wetgeving (GMO art. 210 bis). Op dit deel van de motie is reeds gereageerd in de Verzamelbrief
Dierenwelzijn van afgelopen juni (Kamerstuk 28 286, nr. 1337). Ik blijf deze mogelijkheden dan ook benadrukken in de gesprekken die ik voer met
partijen in de keten.
Het tweede deel van de motie verzoekt de regering te onderzoeken welke wetgeving met
als doel de vergoeding van de boeren te beschermen, zoals de Franse wet EGalim 2,
in Nederland ingesteld kan worden. Momenteel voer ik een ambtelijke verkenning uit.
Naast de situatie in Frankrijk betrek ik bij mijn verkenning ook andere lidstaten
om zo een zo breed mogelijk beeld te verkrijgen. Ik zal de Kamer nader informeren
over de wijze waarop ik de motie uit zal voeren en verwacht dit in de eerste helft
van 2025 te kunnen doen.
Toezegging om aangehouden moties van het lid Graus door te geleiden naar Minister
van Justitie en Veiligheid
Zoals toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Landbouw,
Visserij, Voedselzekerheid en Natuur op 17 oktober 2024 (Kamerstuk 36 600-XIV) en het commissiedebat dieren buiten de veehouderij op 23 oktober 2024 (Kamerstuk
28 286, nr. 1357) heeft Staatssecretaris Rummenie de aangehouden moties van het lid Graus over het
verhalen van de kosten voor veterinaire zorg en opvang op veroordeelde dierenbeulen
(Kamerstuk 36 600-XIV, nr. 33; TZ202410–207) en het onvoorwaardelijk en voor onbepaalde tijd ontnemen van het rijbewijs
van dieren langs de weg dumpen (Kamerstuk 36 600-XIV, nr. 32) doorgeleid naar de Minister van Justitie en Veiligheid. De Minister van Justitie
en Veiligheid zal nog dit jaar een schriftelijke reactie geven op beide moties. Hiermee
is de toezegging van de Staatssecretaris hieromtrent afgedaan.
Reactie brief Agrarisch Import Platform (AIP)
Als reactie op de brief (Kamerstuknummer 2024Z17196) van het AIP aan de Tweede Kamer kan ik u het volgende meedelen. In de consultatie
is reeds ingegaan op de zorgen van het AIP. De uitkomsten hiervan zijn verder belegd
in de relevante sectoroverleggen.
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur