Brief regering : Toelichting op hoe andere landen met het vraagstuk van toezicht op informeel onderwijs omgaan
29 614 Grondrechten in een pluriforme samenleving
Nr. 182
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 januari 2025
Op 28 november 2024 is tijdens de begrotingsbehandeling aan het Lid Paternotte (D66)
toegezegd om een uitvraag te doen naar hoe andere landen omgaan met de zorg van ondemocratische
invloeden binnen het informeel onderwijs. Met daarbij speciale aandacht voor Frankrijk,
Duitsland en de Scandinavische landen. Uiteraard kent elk land zijn eigen stelsel
en juridische kaders. Ondanks deze verschillen wordt de zorg van ondemocratische invloeden
binnen het informeel onderwijs gedeeld. Landen werken daarom aan beleid of een vorm
van toezicht, passend bij hun specifieke context. In deze brief ga ik hier nader op
in. Daarmee kom ik tegemoet aan de wens om deze inventarisatie voor het Commissiedebat
Buitenlandse inmenging en beïnvloeding naar uw Kamer te sturen.
In voorbereiding op het conceptwetsvoorstel toezicht informeel onderwijs1 is een uitvraag gedaan bij andere landen in Europa. In de zeven landen2 waar OCW een uitgebreidere reactie van ontvangen heeft wordt de waarde van informeel
onderwijs onderschreven, maar spelen er tegelijkertijd zorgen over de mogelijk negatieve
effecten van informeel onderwijs op kinderen. Landen gaan daar verschillend mee om.
Voorbeelden van Europese landen die een vorm van toezicht op informeel onderwijs kennen
zijn Cyprus en Denemarken. In Cyprus wordt in dit kader het informeel taalonderwijs
door de overheid georganiseerd en wordt daar toezicht op gehouden. In Denemarken ontvangen
informele onderwijsinstellingen subsidie van de overheid als zij zich registreren
in het «Central Business Register» en kunnen bewijzen dat ze «democratische instituties»
zijn. De Deense aanpak is erop gericht activiteiten van zoveel mogelijk instanties
op te nemen in bestaande structuren en daarmee direct onderdeel te maken van de Deense
samenleving en zo samenwerking en vertrouwen tussen overheid, instanties en bevolking
te stimuleren, ter bescherming van de staat en de samenleving tegen geweld, extremisme
en radicalisering. Frankrijk kent een soortgelijke werkwijze, waarbij de Franse overheid
probeert zoveel mogelijk samenwerkingen aan te gaan met informele onderwijsorganisaties.
Er wordt een overeenkomst gesloten met organisaties, waarbij de organisaties verantwoording
afleggen over hun acties, doelstellingen en resultaten. In ruil daarvoor krijgen de
organisatie subsidie en de accreditatie Jeunesse et Éducation Populaire.3
In Duitsland en Estland is er geen wettelijk toezicht op informeel onderwijs. De kwaliteitsborging
is daar de verantwoordelijkheid van de aanbieders van informeel onderwijs. Wel heeft
de Duitse regering in 2016 een strategie gericht op het voorkomen van extremisme en
het bevorderen van democratie aangenomen, de zogeheten Strategie zur Extremismusprävention und Demokratieförderung.4
Vanuit deze strategie wordt proactief ingezet op het versterken van democratische
bewustwording bij activiteiten buiten het formele onderwijs. Projecten die hieraan
bijdragen, worden proactief door de overheid gefinancierd. De focus ligt op jeugdwerk
of -activiteiten van regionale clubs, verenigingen en onderwijsgevenden en/of opvoeders.5
Het Verenigd Koninkrijk (VK) kent eenzelfde brede definitie van informeel onderwijs
als in het conceptwetsvoorstel toezicht op informeel onderwijs. Tot informeel onderwijs
behoort in het VK in wezen iedere instelling die onderwijs, training, instructie of
activiteiten aanbiedt aan kinderen, zonder toezicht van hun ouders of verzorgers,
die geen school, college of geregistreerde kinderopvanginstelling is. Hieronder vallen
dus bijvoorbeeld naschoolse activiteiten, sport- muziek- en taallessen, religieuze
scholing, bijles, scouting en jeugdkampen. Deze (leer)omgevingen worden momenteel
niet gereguleerd door de overheid, maar het Britse Ministerie van onderwijs verstrekt,
middels de handreiking After-school clubs, community activities, and Tuition: Safeguarding guidance for providers, wel richtlijnen die moeten bijdragen aan de bescherming en veiligheid van kinderen
in het informeel onderwijs.6 Deze handreiking is ontwikkeld, omdat enkele jaren geleden misstanden van kindermisbruik
in het informeel onderwijs aan het licht kwamen. Hoewel de handreiking geen wettelijke
grondslag kent, stimuleert het Britse Ministerie van onderwijs wel actief alle aanbieders
van informeel onderwijs om deze richtlijnen te volgen, welke zijn toegespitst op onder
andere fysieke en sociale veiligheid, gezondheid, governance en professionaliteit
van aanbieders.
Met deze brief hoop ik uw Kamer meer inzicht te hebben verschaft in de uitkomsten
van de inventarisatie over hoe andere landen beleid voeren ten aanzien van informeel
onderwijs.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M.L.J. Paul
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.J. Paul, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap