Brief regering : Reactie op verzoek van het lid Ceder, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 1 oktober 2024, over UNRWA
26 150 Algemene Vergadering der Verenigde Naties
Nr. 220
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSHULP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 oktober 2024
De recente berichtgeving rondom de dood van een Hamas-kopstuk die eerder actief was
als schoolhoofd en vakbondsleider voor UNRWA, heeft bestaande zorgen rondom de neutraliteit
van UNRWA opnieuw aangewakkerd. Naast Kamervragen die separaat beantwoord worden,
gaat het kabinet in deze brief in op het verzoek van lid Ceder zoals gedaan in het
ordedebat van 1 oktober jl.1 Dit verzoek betrof een reactie op het overlijden van iemand die zowel voor UNRWA
als voor Hamas lijkt te hebben gewerkt, een reactie op het zgn. OIOS-rapport en inzage
in de contracten tussen UNRWA en het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Het kabinet is geschrokken van het bericht dat in Libanon een Hamas-kopstuk is gedood
die een prominente plek had binnen UNRWA. Dat een belangrijke Hamas-functionaris werkte
voor UNRWA onderschrijft, eens te meer, het belang van een versterkt neutraliteitsbeleid
door de organisatie. Er mag geen plek zijn voor kwaadwillenden in een organisatie
die humanitaire principes en neutraliteit voorstaat. Het kabinet heeft zich daar het
afgelopen jaar hard voor gemaakt, samen met andere donoren.
Na de aantijgingen van januari jl. over betrokkenheid van UNRWA-medewerkers bij de
afschuwelijke terreur van 7 oktober 2023, zijn door de Secretaris-Generaal van de
VN (SGVN) een tweetal onderzoeken ingesteld. Eén rapport betrof het onderzoek naar
de aantijgingen tegen individuele medewerkers (het OIOS-onderzoek) en het tweede rapport
onderzocht het neutraliteitsbeleid van UNRWA, onder andere op het gebied van personeelsbeleid,
onderwijsmaterialen en management (het zgn. Colonna-rapport; zie Kamerstuk 26 150, nr. 211).
Door donoren werd met name uitgekeken naar de bevindingen uit het Colonna-rapport,
aangezien dit een oordeel over de organisatie als geheel betrof. Het rapport heeft
geconstateerd dat de organisatie een «robuust raamwerk» heeft voor het waarborgen
van neutraliteitsprincipes, meer dan vergelijkbare VN-organisaties en ngo’s. Evenwel
werd ook geconstateerd dat op verschillende terreinen nog meerdere verbeteringen mogelijk
zijn. Ook voor het kabinet is glashelder dat op het gebied van neutraliteit nog uitdagingen
liggen, onder andere bij het personeelsbeleid, neutraliteit van de vakbonden en het
onderwijsmateriaal. Dit heb ik ook zo besproken met de Commissaris-Generaal van UNRWA,
dhr. Lazzarini, tijdens mijn bezoek aan New York voor de Algemene Vergadering van
de Verenigde Naties (AVVN). In dat gesprek werd herhaald dat UNRWA en de SGVN volledig
toegewijd zijn aan het opvolgen van de aanbevelingen uit het Colonna-rapport.
Voor wat betreft screening van het UNRWA-personeel geldt dat UNRWA de lijst van werknemers
consequent met Israël deelt. Voorheen gebeurde dit op jaarbasis en sinds de publicatie
van het Colonna-rapport is dit elk kwartaal geworden. Voor zover bekend hebben de
Israëlische autoriteiten tot en met 2023 geen reacties gegeven op dergelijke lijsten.
Op basis van een lijst van maart 2024 heeft Israël publiekelijk gereageerd dat een
significant aantal UNRWA stafleden lid zijn van terroristische organisaties/Hamas.
Het Colonna-rapport stelt dat geen nader bewijs ter bevestiging is gedeeld. Ten aanzien
van de gedode Hamas-leider in Libanon is bekend dat UNRWA deze persoon in maart jl.
op non-actief had gesteld met inhouding van salaris, nadat werd gemeld dat hij actief
was voor Hamas. Het onderzoek, dat direct tegen hem was ingesteld na deze aantijgingen,
was dichtbij afronding toen hij overleed. De zaak tegen deze persoon kwam ook aan
de orde tijdens de hoorzitting die de Kamer hield over UNRWA op 20 juni 2024.
Ten aanzien van het onderzoek naar betrokkenheid van individuele UNRWA-medewerkers
bij de aanslagen van 7 oktober 2023 heeft het kabinet kennisgenomen van het rapport
van de Office of Internal Oversight Services van de VN (OIOS) en de opvolging daarvan. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld2, heeft OIOS de geanonimiseerde versie van het rapport gedeeld. Het kabinet waardeert
deze stap en heeft begrip voor het behoud van bescherming van persoonsgegevens. Zoals
gesteld in het OIOS-rapport kon bewijs niet onafhankelijk geverifieerd worden en kon
op basis van die informatie niet met volledige zekerheid vastgesteld worden of UNRWA-medewerkers
al-dan-niet betrokken waren bij de aanslagen van 7 oktober 2023. 19 medewerkers werden
onderzocht waarbij 1 medewerker onschuldig bleek, in 9 gevallen bleek het bewijs onvoldoende
om betrokkenheid bij de aanslagen te onderbouwen en in de 9 overige gevallen kan het
bewijs, indien gevalideerd en bevestigd, mogelijk onderbouwen dat de beschuldigden
betrokken waren bij de aanslagen. De medewerkers werden direct ontslagen, het ontslag
van de medewerker wiens onschuld werd bewezen is teruggedraaid. Naar de 9 medewerkers
waar onvoldoende bewijs werd gevonden voor eventuele betrokkenheid bij de aanslagen,
loopt nu aanvullend onderzoek door UNRWA om vast te stellen of zij de bredere neutraliteitsbeginselen
zoals Hamas-lidmaatschap hebben geschonden los van de vraag of ze een rol speelden
in de aanslagen. Gelet op de ernst van de beschuldigingen vindt het kabinet het ontslag
op staande voet een volstrekt logische conclusie.
In Kamerstuk 23 432, nr. 539 (dd. 25 september jl.) is uw Kamer geïnformeerd dat een reservering van drie miljoen
euro van het vorige kabinet voor UNRWA in het kader van diversificatie van hulpkanalen
zal worden vrijgegeven aan UNICEF. Het doel is om hulp aan Palestijnse vluchtelingen
minder afhankelijk te maken van één organisatie. In deze brief is uw Kamer ook geïnformeerd
over het voornemen van het kabinet om de door het vorige kabinet aangegane financiële
verplichting – de jaarlijkse bijdrage van 19 miljoen euro aan UNRWA voor de periode
2023–2025 – gestand te doen. Ondanks de bovengenoemde reële zorgen die dit kabinet
heeft over UNRWA, evenals de inzet op de vermindering van de afhankelijkheid van UNRWA
door diversificatie van hulpkanalen, blijft het kabinet bij dit voornemen.
Naast het feit dat het kabinet hecht aan het behoud van de sterke Nederlandse reputatie
als betrouwbare partner en daarmee het nakomen van eerder gemaakte afspraken, weegt
voor het kabinet ook mee dat de noden in de regio nog steeds hoog zijn. Niet alleen
in de Gazastrook, maar ook in Libanon en de Westelijke Jordaanoever stijgt de hulpbehoefte.
Ook zou het doorbreken van eerdere verplichtingen aan UNRWA negatief gepercipieerd
worden in een periode dat het kabinet hecht aan goede en brede relaties in de regio,
inclusief met Libanon, Jordanië, de Palestijnse Autoriteit en de VN. Voor deze partners,
evenals voor andere donoren, speelt daarbij mee dat het wegvallen van hulp- en basisdiensten
door UNRWA in deze fase van het conflict negatieve gevolgen zal hebben voor de reeds
zorgwekkende regionale stabiliteit, aangezien dan een groot aantal mensen verstoken
zal zijn van o.a. onderwijs en gezondheidszorg.
Het contract met UNRWA bevat daarbij, vanzelfsprekend, een aantal ontbindende voorwaarden.
Net zoals in alle contracten met (VN-)organisaties wordt vastgelegd dat de bijdrage uitsluitend gebruikt mag worden voor de verwezenlijking
van het afgesproken programma. Nederlandse middelen mogen niet gebruikt worden voor
activiteiten die strijdig zijn met het Nederlandse buitenlandbeleid. Ook bevat het
contract een voorbehoud voor goedkeuring door het Parlement van de (BHO-)begroting. De relevante passages vindt u hieronder.
• The Minister reserves the right to stop transfers and to claim repayment of any funds
already transferred and not committed by the Agency if contractual obligations are
not met; or if it emerges, either from reports or from some other source that the
funds are not being used or have not been used for the implementation of the Programme.
With regard to any funds transferred by the Minister and already committed by the
Agency, the Minister may, for the same reasons as indicated above, request the Agency
to endeavour its best efforts to recover these funds taking into account the Agency’s
Financial Regulations and Rules. The Minister will consult with the Agency in advance
in case the Minister considers initiating any such actions.
• The first instalment of EUR 19,000,000 will be made upon receipt of a duly signed
and dated original of this Arrangement. Subsequent instalments for 2024 and 2025 will
be transferred upon receipt of a written request for payment in the first quarter
of the calendar year; but will be subject to prior parliamentary approval of the overall
budget of the Minister.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, R.J. Klever
Indieners
-
Indiener
R.J. Klever, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp