Brief regering : Uitkomsten verkenning financieringsstelsel monumentenzorg en verduurzaming rijksmusea
32 156 Monumentenzorg
32 820
Nieuwe visie cultuurbeleid
Nr. 128
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 juni 2024
Ik heb toegezegd uw Kamer voor de zomer van dit jaar te informeren over de uitkomsten
van de tweede fase van de in 2022 gestarte verkenning naar het financieringsstelsel
voor de monumentenzorg. Met deze brief geef ik invulling aan deze toezegging.
Na een korte schets van de voorgeschiedenis en de opzet van de verkenning ga ik in
op de doelstelling van het huidige monumentenbeleid en in hoeverre hier nu aan wordt
voldaan. Vervolgens zet ik het huidige financieringsstelsel voor de monumentenzorg
uiteen. Daarna informeer ik u over de bevindingen en handelingsperspectieven die voortkomen
uit de gevoerde gesprekken en de afgeronde onderzoeken. Ik doe dit als demissionair
bewindspersoon. Gezien de mogelijke financiële consequenties is het aan het volgende
kabinet om keuzes te maken. Tot slot vermeld ik een beperkt aantal maatregelen die
ik op korte termijn zal implementeren met het oog op een goede werking van het stelsel
en reageer ik op enkele openstaande moties.
Tevens informeer ik u over de nadere invulling van de bij voorjaarsnota 2024 aangekondigde
middelen voor de verduurzaming van de rijkmusea.1
1. Uitkomsten verkenning financieringsstelsel monumentenzorg
In juni 2023 heeft mijn voorgangster uw Kamer de uitkomsten van de eerste fase van
dit traject gemeld.2 Aanvullend heb ik uw Kamer op de hoogte gehouden over tussentijds bereikte mijlpalen,
zoals de oplevering van het tussenrapport van het onderzoek naar de restauratieopgave
bij niet-woonhuismonumenten.3
Gedurende het verkenningstraject zijn er gesprekken gevoerd met (vertegenwoordigers
van) monumenteigenaren, uitvoerende partijen in de restauratiebranche, provincies,
gemeenten en experts van het Nationaal Restauratiefonds (NRF). Vanzelfsprekend is
ook de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) betrokken bij deze verkenning.
Ook heb ik diverse werkbezoeken gebracht aan rijksmonumenten met een grote restauratieopgave,
zoals het Unesco Werelderfgoed Koloniën van Weldadigheid in Veenhuizen, het kloostercomplex
in Steyl, Museum Prinsenhof in Delft, de Rivièrahal van Diergaarde Blijdorp in Rotterdam
en kasteel Nijenrode in Breukelen. Tot slot zijn er twee onderzoeken uitgevoerd die
ik u met deze brief aanbied: het eindrapport «Onderzoek restauratieopgave 2024–2033
en evaluatie restauratiesubsidies niet-woonhuis-rijksmonumenten» (hierna: onderzoek
naar de restauratieopgave) en de «Evaluatie doeltreffendheid en doelmatigheid van
de Woonhuissubsidie voor rijksmonumenten» (hierna: Woonhuissubsidie).
Doelstelling monumentenbeleid
Nederland telt bijna 62.000 gebouwde rijksmonumenten. Deze monumenten zijn er in verschillende
soorten en maten, variërend van kerken, historische buitenplaatsen en kastelen tot
boerderijen, woonhuizen en molens. Daarnaast zijn er nog bijna 1.500 archeologische
vindplaatsen die rijksmonument zijn. In de afgelopen decennia is fors geïnvesteerd
in de restauratie en het onderhoud van dit erfgoed. Dit heeft ertoe geleid dat de
restauratieachterstand flink is teruggebracht. Op dit moment bedraagt het aandeel
van het totale aantal gebouwde rijksmonumenten dat in matige of slechte staat van
onderhoud verkeert 12,4 procent.4 Daarmee komt de doelstelling die sinds de jaren negentig bestaat om de restauratieachterstand
terug te dringen tot ongeveer 10 procent dichterbij.5 Uit de evaluatie van de Woonhuissubsidie blijkt dat dit doel voor de rijksmonumentale
woonhuizen zelfs bijna is bereikt, aangezien het percentage monumenten dat in matige
en slechte staat verkeert voor deze categorie 10,6 procent bedraagt. Het beeld voor
de niet-woonhuis rijksmonumenten is minder positief. Van deze groep heeft 14,6 procent
een restauratiebehoefte. Wel is ook in deze categorie sprake van een gestaag dalende
trend. Het verschil tussen 14,6 procent en de doelstelling van 10 procent lijkt gering,
maar dit betreft ruim duizend monumenten. Bovendien zijn er specifieke categorieën
die extra aandacht behoeven, in het bijzonder de hele grote gebouwde monumenten met
een grote restauratieopgave6 en de groene monumenten die ons land rijk is. Voor hen is het huidige financieringsstelsel
niet toereikend.
Huidig financieringsstelsel
Het doorgeven van rijksmonumenten aan volgende generaties is in het belang van ons
allemaal. Het goed onderhouden van een rijksmonument brengt hogere kosten met zich
mee dan het onderhoud van een gebouw dat deze status niet heeft. Onderhoudswerkzaamheden
aan een leien dak zijn bijvoorbeeld in de regel een stuk duurder dan werkzaamheden
aan een doorsnee pannendak. Daarom kunnen eigenaren van rijksmonumenten financiële
steun vragen aan de overheid als tegemoetkoming in deze meerkosten.
Laagrentende leningen
Het huidige financieringsstelsel voor de monumentenzorg in Nederland is gebaseerd
op het uitgangspunt «lenen waar het kan, subsidie waar het moet».
Eigenaren van een rijksmonument kunnen voor restauratie en/of verduurzaming een laagrentende
lening aanvragen bij het NRF.7 De fondsen van het NRF zijn revolverend. Dit houdt in dat rente en aflossing worden
ingezet voor nieuwe leningen. Het NRF beheert ruim € 600 miljoen aan fondsen van waaruit
laagrentende leningen worden verstrekt aan eigenaren van rijksmonumenten. Op jaarbasis
verstrekt het NRF voor circa € 70 á 80 miljoen aan laagrentende leningen voor restauratie
en verduurzaming van rijksmonumenten.
Subsidies
Het Ministerie van OCW en de provincies stellen subsidies beschikbaar aan eigenaren
voor de instandhouding van rijksmonumenten. Daarbij bestaat een onderscheid naar het
type rijksmonument (woonhuis/niet-woonhuis), het type opgave (onderhoud en/of restauratie)
en het type eigenaar dat ervoor in aanmerking komt.
• De Woonhuissubsidie ondersteunt particuliere eigenaren bij restauratie en onderhoud
van hun woonhuisrijksmonument. Op dit moment is er via deze regeling, uitgevoerd door
de RCE, € 52,5 miljoen per jaar beschikbaar. Het maximale subsidiepercentage is 38 procent.
In het geval van overvraag wordt dit percentage automatisch verlaagd tot het hoogst
mogelijke subsidiepercentage waarbij alle aanvragen binnen het beschikbare budget
gehonoreerd kunnen worden.
• Eigenaren van niet-woonhuisrijksmonumenten worden bij onderhoud aan hun monument ondersteund
via de Subsidieregeling instandhouding monumenten (hierna: Sim). De Sim is bestemd
voor subsidiëring van de reguliere onderhoudskosten op basis van een 6-jarig onderhoudsplan.
Het subsidiepercentage bedraagt 40 procent voor eigenaren die hun rijksmonument bedrijfsmatig
gebruiken. Voor overige eigenaren is het subsidiepercentage 60 procent. De subsidiabele
kosten waarover subsidie wordt verstrekt bedragen maximaal 3 procent van de herbouwwaarde.
Ook deze regeling wordt uitgevoerd door de RCE. Tot en met 2025 is er € 92 miljoen
per jaar beschikbaar. Vanaf 2026 is er per jaar € 85 miljoen beschikbaar.
• Restauratiesubsidie voor eigenaren van niet-woonhuisrijksmonumenten wordt verleend
door de provincies. Via hun regelingen is circa € 45 miljoen per jaar beschikbaar.
Hiervan is € 20 miljoen afkomstig van het Rijk op basis van bestuurlijke afspraken
die in 2012 gemaakt zijn tussen OCW en de provincies. Dit bedrag wordt door OCW jaarlijks
in het Provinciefonds gestort. Buiten de reguliere restauratieregelingen om wordt
er dus bovenop de matching door veel provincies nog extra geïnvesteerd.
In totaal is er jaarlijks dus ruim € 180 miljoen aan subsidies beschikbaar voor onderhoud
en restauratie van rijksmonumenten. Daar bovenop zijn er de afgelopen jaren incidentele
middelen vrijgemaakt, zoals de Subsidieregeling tienjarige ondersteuning iconische
rijksmonumenten (€ 35 miljoen), de Subsidieregeling restauratie rijksmonumenten 2019–2020
(€ 60 miljoen) en vorig jaar eenmalig € 15 miljoen voor een aantal urgente restauratieprojecten.
Ook zijn er subsidies verstrekt aan bijvoorbeeld het Boerderijenfonds (€ 7 miljoen)
en het Molenfonds (€ 5,5 miljoen). Ook door de provincies is via tijdelijke regelingen
extra geïnvesteerd in restauratie. Uit het onderzoek naar de restauratieopgave blijkt
dat de extra investeringen door de provincies bovenop de matching in de periode 2019–2023
in totaal bijna € 83 miljoen bedroegen.8
Bevindingen financieringsstelsel
Uit de gesprekken en onderzoeken komt naar voren dat het financieringsstelsel voor
de monumentenzorg en haar verschillende onderdelen in de basis goed werken. Uit de
onderzoeken blijkt ook dat het – naast het belang van het behoud van cultuurhistorische
waarden – ook vanuit kostenefficiëntie van groot belang is om in te zetten op regulier
onderhoud, om zo onnodig kostbare restauratieprojecten te voorkomen. Ter illustratie:
onderhoud van een object in goede staat kost per m2 gemiddeld € 17, terwijl restauratie van slechte objecten gemiddeld maar liefst € 300
per m2 kost.9 Ook met goed en planmatig onderhoud blijven periodieke restauraties nodig, maar de
kosten zullen lager zijn. De behoefte aan een duurzaam financieringsstelsel voor de
monumentenzorg staat ook beschreven als een van de aandachtspunten in de «Stand van
de Uitvoering 2023» van de RCE die ik uw Kamer recent heb aangeboden.
Overvraag subsidies
Door monumenteneigenaren wordt volop gebruik gemaakt van de leenfaciliteiten van het
NRF en de subsidieregelingen voor onderhoud en restauratie. Voor de Sim en de provinciale
restauratieregelingen geldt dat de vraag naar subsidie groter is dan het aanbod, waardoor
er subsidieaanvragen moeten worden afgewezen.10 Bij de Sim geldt in dat geval dat kleine aanvragen voorrang krijgen boven grote aanvragen.
Onder andere enkele grote kerken, maar bijvoorbeeld ook kastelen en buitenplaatsen
geven aan dat zij als gevolg van dit principe gedwongen zijn lager aan te vragen dan
wat op basis van de herbouwwaarde noodzakelijk is voor sober en doelmatig onderhoud.
In de Sim is tot en met 2025 € 92 miljoen per jaar beschikbaar, terwijl er in de komende
jaren naar verwachting gemiddeld voor tussen de € 110 en € 125 miljoen aan subsidie
zal worden aangevraagd.11 Deze verwachting is gebaseerd op het terugkeergedrag van aanvragers: eigenaren die
zes jaar geleden een toekenning hebben gekregen, komen in het zesde jaar weer terug
voor een nieuwe aanvraag voor de volgende instandhoudingsperiode. Ook de vraag naar
Woonhuissubsidie is in de afgelopen jaren flink gestegen. De RCE verwacht dat deze
stijgende trend doorzet, onder andere omdat de bekendheid van de regeling nog steeds
toeneemt en lonen en prijzen stijgen.
Er lopen diverse aan uw Kamer toegezegde aanwijzingsprogramma’s die kunnen leiden
tot de aanwijzing van nieuwe rijksmonumenten. Het gaat om programma’s voor erfgoed
uit de periode 1965–1990 (Post 65), militair erfgoed (waaronder Tweede Wereldoorlog),
geschenkwoningen van de watersnoodramp in 1953 en erfgoed uit de Koude Oorlog.12 Deze aanwijzingsprogramma’s zullen een beperkt aantal objecten uit deze periodes
en erfgoedcategorieën betreffen. Nieuwe aanwijzingen leiden ook tot meer vraag naar
subsidie en leningen.
Restauratieopgave niet-woonhuizen
Als het gaat om het inlopen van de restauratieopgave ligt, zoals hierboven gemeld,
de uitdaging voornamelijk bij de niet-woonhuis rijksmonumenten. Het onderzoek naar
de restauratieopgave voor niet-woonhuisrijksmonumenten dat ik gezamenlijk met provincies,
gemeenten en het NRF heb laten uitvoeren en waar ik u op 4 april jl. over heb geïnformeerd,
stelt dat om de restauratieachterstand terug te brengen tot 10 procent er de komende
tien jaar een aanvullende financieringsopgave is van € 770 miljoen danwel € 367 miljoen,
afhankelijk van de vraag of de doelstelling in 2033 of 2040 bereikt moet zijn.13 Uitgangspunt bij deze scenario’s is dat de bijdragen van de provincies en het Rijk
hetzelfde blijven en dat ook het aantal rijksmonumenten gelijk blijft. Uit hetzelfde
rapport blijkt dat vooral de restauratieopgave bij grote monumenten een aandachtspunt
is. Restauratieopgaven in deze categorie overstijgen veelal het budget dat beschikbaar
is via de provinciale restauratieregelingen. Ook groene rijksmonumenten (zoals parken
en tuinen) zijn een categorie die speciale aandacht verdient, en die niet in alle
provincies in aanmerking komt voor restauratiesubsidie.
Aanvullend op het restauratieonderzoek heeft het NRF een analyse uit laten voeren
naar de werking van haar leenfaciliteiten voor zeer grote, langjarige restauraties
en verduurzamingsopgaven (ondergrens € 15 miljoen), zoals bijvoorbeeld bij de Meelfabriek
in Leiden en de Van Gendt Hallen in Amsterdam. Uit deze analyse volgt dat dat het
huidige leeninstrumentarium ontoereikend is om deze opgaven goed te kunnen bedienen
en dat er binnen deze categorie behoefte bestaat aan meer langjarige financiering
en zekerheid. Het NRF zal hiertoe, binnen de beschikbare middelen, een voorstel ontwikkelen.
Tijdens het commissiedebat van 4 oktober 2023 (Kamerstuk 32 820, nr. 512) heeft mijn voorgangster toegezegd mogelijke knelpunten bij de financiering van de
restauratie van kerktorens mee te nemen in de verkenning naar het financieringsstelsel
monumentenzorg. Het eigendom van kerktorens is in 1798 op grond van een Staatsregeling,
uitgevaardigd door de Wetgevende Vergadering van de Bataafsche Republiek, overgegaan
naar de burgerlijke gemeenten. Dit vanwege hun betekenis voor uitkijk, observatie
en communicatie. Er zijn echter ook kerktorens die in eigendom zijn gebleven van de
kerkelijke gemeente. Zowel voor burgerlijke als kerkelijke gemeenten is het onderhoud
van kerktorens een opgave. Beide komen in aanmerking voor onderhoudssubsidie vanuit
de Sim en in bijna alle provincies in aanmerking voor subsidie vanuit de provinciale
restauratieregelingen. Voor de kerkelijke gemeenten is het in sommige gevallen lastiger
dan voor burgerlijke gemeenten om het vereiste eigen aandeel in te brengen. Een oplossing
hiervoor is lastig. Het ligt niet voor de hand dat het rijk dit aandeel overneemt.
Binnen alle subsidieregelingen wordt immers gerekend op een bijdrage van de eigenaar,
en deze groep eigenaren is niet de enige voor wie dit een opgave vormt. Uiteraard
zal ik de situatie blijven monitoren.
Monumenten tussen wal en schip
Een punt dat het monumentenveld veelvuldig heeft ingebracht in de gevoerde gesprekken
is dat er categorieën rijksmonumenten zijn die nu niet in aanmerking komen voor subsidie,
terwijl andere categorieën juist aanspraak kunnen maken op meerdere regelingen. Een
van de redenen hiervoor is dat de Sim, die gericht is op niet-woonhuizen (en woonhuizen
dus uitsluit van subsidie), uitgaat van de oorspronkelijke gebruiksfunctie van een
gebouw, terwijl de Woonhuissubsidie, die gericht is op rijksmonumenten met een woonfunctie,
de huidige gebruiksfunctie als uitgangspunt heeft. Het gevolg is dat bijvoorbeeld
oorspronkelijk als woonhuis gebouwde monumenten die herbestemd zijn niet in aanmerking
komen voor subsidie. Uit de evaluatie van de Woonhuissubsidie komt naar voren dat
er circa 3.550 rijksmonumentale panden zijn die wel gebouwd zijn als woonhuis, maar
deze functie nu niet meer hebben. Daarnaast is de Woonhuissubsidie alleen toegankelijk
voor particuliere eigenaren.
Ook de provincies maken verschillende keuzes als het gaat om het toekennen van restauratiesubsidie
via de restauratieregelingen en sluiten bepaalde categorieën rijksmonumenten en/of
eigenaren daarmee bedoeld of onbedoeld uit. Zo komt groen erfgoed in meerdere provincies
niet in aanmerking voor restauratiesubsidie.
Voor een deel van de eigenaren die om een van deze redenen «tussen wal en schip» vallen
geldt dat ze wel op een andere wijze een tegemoetkoming krijgen voor de hogere kosten
die zij maken voor het onderhoud van hun rijksmonument. Bijvoorbeeld door extra punten
in het woningwaarderingsstelsel (en in de toekomst een opslagpercentage op de maximale
huurprijs). Desalniettemin is een eerlijke verdeling van de middelen voor de instandhouding
van rijksmonumenten in sommige gevallen een aandachtspunt in het financieringsstelsel,
voor zowel het rijk als de provincies.
Lenen waar het kan, subsidie waar het moet
Uit de evaluatie van de Woonhuissubsidie komt naar voren dat de regeling effectief
is in het terugdringen van de restauratieachterstand. Verreweg het grootste deel van
de aanvragen heeft betrekking op regulier onderhoud, waarmee kostbare restauraties
worden voorkomen. Het centrale uitgangspunt van het stelsel, «lenen waar het kan,
subsidie waar het moet», komt in de praktijk echter onvoldoende van de grond. De Woonhuissubsidie
is laagdrempelig en de indruk bestaat dat een deel van de grotere onderhouds- en restauratieopgaven
bij woonhuizen ook bediend zouden kunnen worden met een laagrentende lening. Vanaf
de introductie van de Woonhuissubsidie geldt dat eigenaren moeten kiezen tussen subsidie
of een lening. Sindsdien is het aantal laagrentende restauratieleningen dat het NRF
verstrekt aan woonhuiseigenaren fors teruggelopen.
Caribisch deel van het Koninkrijk
Net als in Europees Nederland ligt er ook in het Caribisch deel van het Koninkrijk
een opgave voor het onderhoud en restauratie van monumenten. Het NRF beheert een fonds
van waaruit laagrentende leningen voor restauratie en verduurzaming worden verstrekt
aan zakelijke eigenaren van monumenten en/of cultuurhistorisch waardevolle panden.
Dit fonds heeft een omvang van
€ 19 miljoen. Daarnaast komen monumenteneigenaren in Caribisch Nederland op basis
van de Wet inkomstenbelasting in aanmerking voor fiscale voordelen. De motie Wuite,
die mij oproept om de Monumentenwet BES te evalueren, voer ik uit door samen met de
eilanden de huidige werking van de wet in kaart te brengen, knelpunten (bijvoorbeeld
de financiering van monumenten) te inventariseren en verbeteracties te benoemen.14 Dit doe ik binnen het kader van de met de eilanden vastgestelde cultuurconvenanten.
De eerste resultaten zullen eind 2024 beschikbaar zijn. Dit traject is tevens de invulling
van het programma Erfgoed en Overheid voor wat betreft Caribisch Nederland. Dit programma
is gericht op het versterken van de capaciteit en deskundigheid ten aanzien van erfgoed
bij gemeenten en provincies. Om de kennisuitwisseling tussen de eilanden in het Caribisch
deel van het Koninkrijk te bevorderen bestaat het Dutch Caribbean Heritage Platform.
De zes eilanden en erfgoedorganisaties hebben samen een plan uitgewerkt dat, op basis
van behoefte van de eilanden, voorziet in ondersteuning op het gebied van het behoud
en herstel van cultureel erfgoed.
Overige aandachtspunten
Andere aandachtspunten die naar voren komen uit het verkenningstraject zijn het belang
van kwaliteit en goed opdrachtgeverschap bij het uitvoeren van restauraties, de beperkte
capaciteit bij marktpartijen actief in de restauratiebranche en aandacht voor vermindering
van administratieve lasten. Door diverse partijen wordt aandacht gevraagd voor de
bijzondere positie die Professionele organisaties voor monumentenbehoud (POM’s) innemen
in het stelsel.15 Zij krijgen bijvoorbeeld binnen de Sim voorrang op andere aanvragers. Bij knellende
budgetten wordt dit niet door iedereen als eerlijk ervaren.
Verder zijn er uitdagingen benoemd die in de toekomst grote impact gaan hebben op
de instandhouding van monumenten. Daarbij valt te denken aan de funderingsproblematiek
waarover de RLI recent een advies heeft uitgebracht en de kosten en complexiteit van
de verduurzaming en de gevolgen van klimaatverandering voor monumentale panden.16 Ook de onderhoudsstaat van interieurs is nog onvoldoende in beeld. Op dit moment
is het nog niet mogelijk om een goede inschatting te geven van de kosten die samenhangen
met deze uitdagingen en daarom zijn deze kosten ook niet gekwantificeerd in het onderzoek
naar de restauratieopgave voor niet-woonhuisrijksmonumenten. Het is aan mijn opvolger
om te besluiten of vervolgonderzoek nodig of gewenst is.
Geïnventariseerde handelingsperspectieven
Voor de hierboven beschreven constateringen zijn in de verkenning handelingsperspectieven
geïnventariseerd. Bij deze perspectieven is uitgegaan van de huidige budgettaire kaders.
Het is aan het nieuwe kabinet of en op welke wijze hier verder uitwerking aan wordt
gegeven.
Woonhuissubsidie
Zoals uit de evaluatie van de Woonhuissubsidie blijkt, kan er meer invulling gegeven
worden aan het uitgangspunt «lenen waar het kan, subsidie waar het moet». Zoals eerder
aangegeven wordt bij overvraag het subsidiepercentage conform de regeling verlaagd.
Om te voorkomen dat aanvragers in de toekomst hiermee te maken krijgen, wordt in het
rapport de mogelijkheid van het instellen van een maximumbedrag benoemd. Voor bedragen
boven het maximum zou meer kunnen worden ingezet op leningen. Door deze maatregelen
kunnen zoveel mogelijk eigenaren ondersteund blijven worden.
Sim
Mogelijke opties om de druk op de Sim op de langere termijn te verlichten en de overvraag
beheersbaar te houden zijn een verlaging van het subsidiepercentage of een verlaging
van de 3 procent van de herbouwwaarde die geldt als maximum voor de subsidiabele kosten.
Een andere mogelijkheid is om bepaalde eigenaren uit te sluiten van de Sim om zo andere
eigenaren meer te kunnen bedienen. Voor alle maatregelen geldt uiteraard dat deze
financiële consequenties hebben voor eigenaren. Ik heb de RCE gevraagd dit, ten behoeve
van verdere besluitvorming door het volgende kabinet, op een rij te zetten.
Restauratieregelingen provincies en grote monumenten
In opdracht van mijn ministerie hebben de onderzoeksbureaus Hylkema Erfgoed en Fenicks
een onderzoek uitgevoerd naar de restauratieopgave onder niet-woonhuisrijksmonumenten
en de huidige methodiek voor de financiering daarvan. Uit dit onderzoek blijkt dat
de methodiek waarbij restauratiemiddelen voor niet-woonhuisrijksmonumenten worden
verdeeld via de provincies in de basis goed functioneert. Provincies hebben goed inzicht
in de regionale behoefte, urgentie en betekenis van monumenten. Ook geeft het decentrale
stelsel draagvlak om vanuit de provincies financieel bij te dragen aan de restauratie
van rijksmonumenten. De provincies geven aan om tafel te willen over de continuering
van de bestuurlijke afspraken die hieraan ten grondslag liggen. Het ligt voor de hand
hierbij een onderscheid te maken tussen «reguliere» restauratieopgaven en grote restauratieopgaven.
Voor restauratieopgaven die de provinciale restauratieregelingen qua financiële omvang
overstijgen, is het huidige financieringsstelsel niet toereikend. Provincies geven
aan dat een meer centrale regie via een regeling vanuit het Rijk voor de hand ligt.
Belangrijke factor bij het bepalen van het tempo van het terugdringen van de restauratieachterstand
is de aanwezige uitvoeringscapaciteit bij marktpartijen werkzaam in de restauratiebranche.
Daarom is het van belang om te blijven inzetten op het versterken van de opleidingen
die de instroom in het restauratieambacht vergroten.
Toegankelijkheid
In de Kamerbrief over herbestemming van monumenten van 20 november 2023 is ingegaan
op de motie Werner c.s.17,18. De motie roept op om bij de vernieuwing van het financieringsstel voor de monumentenzorg
de fysieke toegankelijkheid van openbaar toegankelijke monumenten als toetsingscriterium
in de subsidievoorwaarden mee te nemen. Zoals gemeld heb ik nader onderzocht in hoeverre
dit mogelijk is. De subsidies die op grond van de Erfgoedwet beschikbaar worden gesteld,
zijn op grond van die wet bestemd voor restauratie en onderhoud. Omdat toegankelijkheidsverbetering
een ander doel is, is het oneigenlijk om toegankelijkheid als criterium in de regelingen
op grond van de Erfgoedwet te introduceren. Wel kan de wens om de toegankelijkheid
als toetsingscriterium te hanteren worden betrokken bij de herziening van de bestuurlijke
afspraken met provincies over de restauratiemiddelen. Daarbij wil ik de kanttekening
plaatsen dat extra investeren in andere opgaven als toegankelijkheid betekent dat
er minder geïnvesteerd kan worden in restauratieopgaven.
Monumenten tussen wal en schip
Een belangrijke stap om minder monumenten tussen wal en schip te laten vallen zou
gezet kunnen worden door de Sim en de Woonhuissubsidie beide uit te laten gaan van
de huidige gebruiksfunctie. Hierdoor kunnen specifieke groepen eigenaren waarvoor
de huidige financiële ondersteuning onvoldoende is alsnog toegang krijgen tot subsidie.
Echter, het toelaten van nieuwe doelgroepen tot de Sim leidt ook tot verhoogde financiële
druk op deze regeling, waar al sprake is van overvraag. Om hier een goede afweging
in te maken moet eerst in beeld worden gebracht wat het precieze financiële effect
is van het toelaten van nieuwe doelgroepen tot de Sim. Ik heb de RCE gevraagd ook
dit, ten behoeve van verdere besluitvorming door het volgende kabinet, op een rij
te zetten.
Korte termijn maatregelen
Met het oog op een goede werking van het stelsel heb ik op basis van de uitkomsten
van de verkenning een aantal maatregelen en verbetermogelijkheden in gang gezet die
de werking van de verschillende regelingen verduidelijken of verbeteren.
Ten eerste voeg ik vanuit de bij Voorjaarsnota 2024 uitgekeerde loon- en prijsbijstelling
€ 2,2 miljoen per jaar structureel toe aan de Sim. Dit budget kan al worden benut
voor de aanvraagronde van 2024.
De afgelopen jaren is uit verschillende onderzoeken gebleken dat de Sim niet effectief
is voor eigenaren van archeologische rijksmonumenten. De instandhoudingsopgave voor
deze categorie rijksmonumenten is van een andere orde. In tegenstelling tot veel andere
eigenaren van rijksmonumenten hebben zij vaak geen direct belang bij het in stand
houden van hun monument. De administratieve lasten van het doen van een aanvraag en
de benodigde eigen bijdrage zijn dan al snel een te hoge drempel om in te stappen.
Dit zien we ook terug in de cijfers; het budget voor archeologie in de Sim wordt al
jaren onderbenut, terwijl uit de monitoringsgegevens blijkt dat er wel sprake is van
een instandhoudingsopgave. Daarom is binnen het beschikbare budget voor de categorie
archeologie in de Sim gezocht naar mogelijkheden om de subsidievoorwaarden voor archeologische
rijksmonumenten te vereenvoudigen, met name voor het reguliere onderhoud. Vanwege
het ontbreken van een directe prikkel tot instandhouding wordt het voor particuliere
eigenaren mogelijk gemaakt regulier onderhoud kosteloos uit te laten voeren door een
externe partij. Voor eigenaren die wel gebruik blijven maken van de Sim wordt het
subsidiepercentage verhoogd.
Naar aanleiding van signalen van monumenteneigenaren en ervaringen van de RCE wordt
in diverse subsidieregelingen een aantal verbeteringen doorgevoerd gericht op verduidelijking.
Zo wordt in de leidraad subsidiabele instandhoudingskosten bij de Sim en de Woonhuissubsidie
duidelijker aangegeven welke kosten wel en niet voor subsidie vanuit deze regelingen
in aanmerking komen. Ook worden de mogelijkheden voor het verkrijgen van uitstel in
de Sim verruimd en wordt duidelijk gemaakt dat werkzaamheden aan de tuinen bij rijksmonumentale
woonhuizen alleen subsidiabel zijn als deze tuin ook beschermd is. Verder vinden er
in de Subsidieregeling stimulering herbestemming monumenten (de herbestemmingsregeling)
een aantal aanpassingen plaats. Ook bij deze regeling is sprake van overvraagd budget.
De maatregelen hebben met name betrekking op een betere verdeling van het beschikbare
budget en het verhogen van de kwaliteit van de onderzoeken. De aanpassingen in de
Sim en Woonhuissubsidie worden voor de aanvraagronde 2025 gerealiseerd. De herbestemmingsregeling
wordt voor aanvraagronde 2024 al aangepast.
De RCE gaat klantreisonderzoeken uitvoeren naar de Sim en de Woonhuissubsidie, waarin
het perspectief van de subsidieaanvrager nog meer centraal komt te staan. Met de uitvoering
van de klantreisonderzoeken wordt tevens invulling gegeven aan de motie Werner en
Van Strien die oproept om het perspectief van vrijwilligers te betrekken bij het financieringsstelsel
voor de monumentenzorg.19
Het NRF heeft, binnen de beschikbare middelen, de leenmogelijkheden voor zakelijke
eigenaren van historisch waardevolle en karakteristieke panden in het Caribisch deel
van het Koninkrijk verruimd. Omdat veel erfgoed in het Caribisch deel van het Koninkrijk
nog niet is aangewezen als monument is het mogelijk gemaakt dat ook eigenaren van
cultuurhistorisch waardevolle panden, die bijvoorbeeld zijn beschermd via de ruimtelijke
ordening, bij het NRF terecht kunnen voor financiering. Ook verstrekt het NRF financiering
voor verduurzamingsmaatregelen. Daarnaast is NRF een pilot gestart om particuliere
woonhuiseigenaren op de BES-eilanden financieel te ondersteunen bij restauratie en
verduurzaming. Deze groep heeft moeilijk toegang tot financiering, waardoor het behoud
van deze panden onder druk staat. Vanuit haar resultaat over 2023 heeft het NRF € 1 miljoen
beschikbaar gesteld voor de uitvoering van de pilot.
Tot slot
Met deze Kamerbrief heb ik u geïnformeerd over de bevindingen die naar voren komen
uit de gesprekken en onderzoeken die zijn uitgevoerd tijdens de verkenning naar het
financieringsstelsel voor de monumentenzorg. Hoofdconclusie is dat het stelsel in
algemene zin goed werkt, maar dat er op onderdelen verbeteringen gewenst zijn, met
name voor de grote en groene monumenten. Hiervoor zijn in deze brief handelingsperspectieven
geschetst. Hiermee beschouw ik de verkenning naar het financieringsstelsel voor de
monumentenzorg als afgerond. Het is aan mijn opvolger om te bezien welke maatregelen
hij of zij nodig acht en uw Kamer over de voortgang te blijven informeren.
2. Verduurzamingsfonds rijksmusea
Bij Voorjaarsnota 2024 is aan uw Kamer gecommuniceerd dat via het NRF middelen ter
beschikking worden gesteld voor de verduurzaming van de rijkmusea.20 In deze brief licht ik de invulling daarvan graag nader toe.
Bij brief van 29 september 2023 heeft mijn voorganger uw Kamer geïnformeerd over het
definitieve huisvestingsstelsel van de rijksmusea dat in werking is getreden per 2024.21 Een aantal zaken is daarmee veranderd: alle 21 musea die huren van de Staat hebben
als beheerder van de museumgebouwen een volgende stap gezet in hun verzelfstandiging.
Per 1 januari 2024 hebben de rijksmusea volledig zeggenschap over het beheer en onderhoud
van de gehuurde panden en zijn zij als eigenaar verantwoordelijk geworden voor de
instandhouding en de verduurzaming van de panden die zij huren van de Staat.
Het nemen van verduurzamingsmaatregelen vraagt op korte termijn grote investeringen.
Aangezien de rijksmusea geen economisch eigenaar zijn van de panden die zij huren
van de Staat, kunnen zij bij gebrek aan hypothecaire zekerheid geen lening aangaan
bij kredietverstrekkende instanties. Tegelijkertijd dragen zij wel de verantwoordelijkheid
voor deze panden. Daarom stel ik via het NRF middelen beschikbaar om de rijksmusea
te ondersteunen in deze opgave. Daarmee kunnen de rijksmusea bij het NRF een lening
aangaan met een lagere rente dan in de markt om hun verduurzamingsopgave te financieren.
Hiervoor is € 10,6 miljoen beschikbaar. Ik vertrouw erop dat dat de rijksmusea in
staat stelt om op kortere termijn verduurzamingsmaatregelen te nemen en om hun voorbeeldfunctie
in de museale sector te kunnen vervullen.22
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
F.Q. Gräper-van Koolwijk
Indieners
-
Indiener
F.Q. Gräper-van Koolwijk, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap