Brief regering : Voortgangsbrief Jeugd
31 839 Jeugdzorg
Nr. 990
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VAN DE MINISTER
VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 december 2023
Zoals toegezegd op 25 oktober jl., informeren wij u met deze brief over de voortgang
van onze aanpak voor verbetering van de jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering.1 In deze brief staan de volgende punten centraal:
• de uitvoering van de Hervormingsagenda;
• de uitvoering van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming.
In de bijlage bij deze brief vindt u:
• de voortgang t.a.v. de verbetering van zorg voor jeugdigen;
• informatie die beschikbaar is gekomen n.a.v. afgerond onderzoek (waar mogelijk met
kabinetsreactie);
• een reactie op overige moties en toezeggingen;
• de voortgangsrapportage Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming.
1. Hervormingsagenda Jeugd
Partijen zijn het erover eens dat betere en tijdige zorg en ondersteuning waar nodig
beschikbaar moet zijn voor jeugdigen en hun gezin.2 Om de benodigde veranderingen door te voeren, werken cliënten, professionals, aanbieders,
gemeenten en het Rijk samen aan de uitvoering van de Hervormingsagenda Jeugd die op
19 juni 2023 is vastgesteld.3 De maatregelen uit deze agenda zijn gekoppeld aan financiële afspraken om het stelsel
niet alleen kwalitatief te verbeteren, maar ook financieel houdbaar te krijgen.
Zoals aangegeven in onze brief van 20 juni jl. maken we de volgende drieslag om het
beoogde resultaat te kunnen realiseren:
• we helpen jeugdigen en hun gezin als dat écht nodig is: we maken expliciete keuzes
over de reikwijdte van de jeugdhulpplicht en werken aan het normaliseren van vraagstukken
waar jeugdigen tegenaan lopen;
• we maken de beweging naar de voorkant: we versterken het wijkgericht werken, waar
hulp en ondersteuning integraal wordt aangeboden aan jeugdigen én hun gezin;
• we zorgen ervoor dat hulp beschikbaar is voor de meest kwetsbare jeugdigen: we gaan
de specialistische jeugdzorg voor de meest kwetsbare kinderen beter (en dus op grotere
schaal) organiseren.4
Onderstaand gaan wij in op de stand van zaken op deze specifieke onderdelen.
We helpen jeugdigen en hun gezin als dat écht nodig is
Om ervoor te zorgen dat de jeugdzorg terecht komt bij de jeugdigen en gezinnen in
de meest kwetsbare situaties, zetten wij een breed pakket aan maatregelen in. Het
is belangrijk dat jeugdigen en ouders terecht kunnen met hun hulpvraag. Niet alle
hulpvragen van jeugdigen en/of ouders hoeven echter met jeugdhulp beantwoord te worden.5 Het pakket aan maatregelen bestaat uit het versterken van de sociale en pedagogische
basis en het zorgen voor een integrale aanpak bij problematiek in een gezin al in
de toegang. Zie volgende paragraaf «beweging naar de voorkant». Daarnaast wordt ingezet op het verbeteren van de kwaliteit en effectiviteit van
jeugdzorg. Zoals hieronder beschreven in de paragraaf «zorg is passend en helpt». Deze maatregelen tezamen moeten helpen jeugdhulp beter passend en gerichter in
te zetten, met een integrale blik op wat in een gezin nodig is. Maar er is meer nodig
om het jeugdhulpgebruik te verlagen: we voeren een maatschappelijke dialoog om de
huidige trend met betrekking tot de verslechterende mentale gezondheid van jongeren
te kunnen doorbreken. Wat zijn dieperliggende oorzaken, waarom zien we deze trend
in het huidige tijdsgewricht en wat vraagt dit van een ieder (jongere, ouders, professionals,
beleidsmakers, politiek) om de veerkracht van jongeren te behouden en versterken?
We zijn in gesprek met jongeren en partijen over hoe we dit het beste kunnen doen.
Daarbij zullen we in ieder geval aansluiten bij de aanpak mentale gezondheid (zie
ook de toelichting in bijlage 1).
Ter ondersteuning van al deze maatregelen is een wetswijziging nodig die gericht is
op het duiden, afbakenen en richten van de reikwijdte van de jeugdhulpplicht in de
wet. Het wetsvoorstel zal voortbouwen op de basisprincipes van de Jeugdwet (decentraal
stelsel) en zal gemeenten meer handvatten geven om jeugdhulp in te zetten voor de
jeugdigen en gezinnen in de meest kwetsbare situaties.
Om tot een wetsvoorstel te komen is een projectgroep samengesteld waarin alle betrokken
partijen vertegenwoordigd zijn. Zij brengen de gevolgen voor de praktijk goed in beeld.
Het streven is het wetsvoorstel begin 2024 in consultatie te brengen. Parallel starten
wij met een ondersteuningstraject voor gemeenten om hen te helpen bij de implementatie
van de besluiten in het wetsvoorstel. Zo komt er in januari 2024 een handreiking beschikbaar
met daarin concrete aanbevelingen voor de wijze waarop gemeenten in hun verordeningen
de reikwijdte kunnen aanpassen binnen de mogelijkheden van de huidige Jeugdwet.
We maken de beweging naar de voorkant
Met de Hervormingsagenda willen we ook echt een beweging naar de «voorkant» ofwel
de dagelijkse leefwereld van jeugdigen maken en gemeenten stimuleren meer in te zetten
op brede preventie.
• Gemeenten ontvangen via het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) (Kamerstuk 32 793, nr. 653) extra middelen om te werken aan een Kansrijke Start, het versterken van de sociale
pedagogische basis en de aanpak mentale gezondheid. Ook kunnen zij zich melden als
zogenaamde OKO-gemeenten (Opgroeien in een Kansrijke Omgeving). Om gezond te kunnen
opgroeien is een sterke pedagogische basis van belang met basisvoorzieningen voor
jeugdigen en ouders.
• In haar recent aangeboden advies gaat de Raad voor de Volksgezondheid en Samenleving
(RVS) in op de vraag hoe andere domeinen (dan jeugdhulp) kunnen bijdragen aan het
gezond en veilig opgroeien van kinderen. Hierbij kijkt de RVS in het bijzonder naar
de zogenaamde ouderdomeinen, zoals wonen, financiën en gezondheid. Dit advies nemen
we mee in de uitvoering van onze plannen.
Daarnaast gaat de RVS in op de vraag hoe informele netwerken kunnen worden geactiveerd,
versterkt en benut om bij te dragen aan het versterken van het alledaagse leven.
• Samen met de Ministeries van OCW en SZW en met een groot aantal veldpartijen werkt
het Ministerie van VWS aan de verbindingsroute opvang, onderwijs en zorg om de samenwerking
in de pedagogische basis te verbeteren en meer collectieve ondersteuning te realiseren.
Begin 2024 wordt deze verbindingsroute vastgesteld.
• De VNG werkt momenteel samen met gemeenten en relevante partijen aan een richtinggevend
kader voor de toegang en lokale teams, waarin zij ook de overgang van 18- naar 18+
meeneemt (zie voor een nadere toelichting op de aanpak bijlage 3). Tegelijkertijd
is een ondersteuningslijn «stevige lokale teams» gestart met ondersteuningstrajecten
richting gemeenten (zo’n 45 gemeenten in 2024). Dit vindt in nauwe afstemming met
het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming plaats.
• Om de samenwerking tussen gemeenten en huisartsen te verstevigen, werken de VNG en
de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) dit jaar nog aan de actualisatie van de
leidraad «samenwerken huisartsen en gemeenten rondom jeugd». Ook wordt vanuit het
Integraal Zorg Akkoord (IZA) (Kamerstuk 31 765, nr. 655) gewerkt aan een visie op de eerstelijnszorg, waarbij wordt ingezet op een goede
en duurzame samenwerking tussen eerstelijnszorg en partijen in het brede sociale domein.
• Om de samenwerking met informele steunfiguren te stimuleren, is onder meer deze zomer
JIMpact (Jouw Ingebrachte Mentor pact) gestart met ondersteuning van VWS. Dit is een
plan van negen organisaties, met name grote aanbieders van residentiële jeugdzorg,
om met de inzet van informele steunfiguren jongeren in een kwetsbare situatie te begeleiden,
duurzame zorg in het netwerk te verankeren en zo bijvoorbeeld het aantal uithuisplaatsingen
(naar residentiële jeugdzorg) substantieel terug te dringen.6 Uiteindelijk worden zo’n 3.000 professionals getraind om te werken met de JIM aanpak.
• Om de samenwerking tussen lokale teams, jeugdigen en hun gezin te verbeteren zal ingezet
worden op het vergroten van het gebruik van de mogelijkheid voor langduriger beschikken
en het gezamenlijk opstellen van een toekomstgericht (perspectief)plan. Ook wordt
er gewerkt aan handvatten voor lokale teams en professionals om tot een beter passend
zorg- en ondersteuningsaanbod te komen voor de doelgroep jeugdigen met een levenslange,
levensbrede beperking of aandoening (Triple L).
Hulp is beschikbaar voor de meest kwetsbare kinderen
Verbeteren van de organisatie en inkoop van specialistische jeugdzorg
Voor het verbeteren van de beschikbaarheid van specialistische jeugdzorg is het wetsvoorstel
«Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg» het vertrekpunt. Zoals de Staatssecretaris
van VWS u heeft laten weten bij brief van 15 september jl. is dit wetsvoorstel opnieuw
voor advies voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State.7 De afdeling advisering van de Raad van State heeft op 6 december jl. advies uitgebracht
op het wetsvoorstel. Wij bestuderen het advies en passen de toelichting en het wetsvoorstel
zo nodig aan. Conform de motie van het lid Mohandis c.s. zal de regering zich tot
het uiterste inspannen het nader rapport en het wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid
jeugdzorg zo snel mogelijk bij uw Kamer in te dienen.8
Gelet op de wens van uw Kamer om snelle voortgang te maken bij het effectueren van
de afspraken uit de Hervormingsagenda op het gebied van regionale samenwerking, treffen
wij voorbereidingen voor de lagere regelgeving die uit het wetsvoorstel voortvloeit.
Bij indiening van het wetsvoorstel kunnen wij uw Kamer informeren over de contouren
van de ministeriële regeling ten aanzien van het aanwijzen van vormen van jeugdhulp
die regionaal moeten worden georganiseerd en ingekocht.
Daarnaast worden voorbereidingen getroffen om te komen tot de indeling in robuuste
regio’s conform de afspraken in de Hervormingsagenda. Als eerste stap is in september
2023 door ons een afwegingskader vastgesteld, als basis voor een zelfscan die de huidige
jeugdregio’s momenteel uitvoeren. Naar aanleiding van de uitkomsten van deze zelfscan
volgt een verdiepende gespreksronde, waarna regio’s waar nodig gevraagd worden verbeterplannen
te maken om alsnog de noodzakelijke robuustheid te realiseren. De verwachting is dat
wij medio 2024 in samenspraak met gemeenten en aanbieders van jeugdzorg kunnen besluiten
over de regio-indeling.
Verder zijn in de Hervormingsagenda ook afspraken gemaakt over de inkoop en organisatie
op landelijke schaal van een beperkt aantal vormen van hoogspecialistische en weinig
voorkomende vormen van jeugdhulp. Om tot een goede afbakening te komen van de landelijk
te contracteren functies wordt conform deze afspraken een proces ingericht waarin
de VNG het voortouw neemt. Een door Rijk, gemeenten en aanbieders in te stellen zorglandschapstafel
brengt als onderdeel van dit proces voorafgaand aan vaststelling van de landelijke
contracteren functies advies uit. Dit alles moet leiden tot bekrachtiging van het
pakket aan landelijk te contracteren functies door de ALV van de VNG in het najaar
van 2024.
Om te zorgen dat de tijd en aandacht van professionals primair kan uitgaan naar het
daadwerkelijk verlenen van jeugdzorg, gaan we de uitvoering van contractering, registratie,
declaratie en verantwoording straks vergaand standaardiseren. De prioriteit zal daarbij
liggen bij jeugdzorg die straks verplicht regionaal zal worden ingekocht, omdat daar
meerdere gemeenten en aanbieders betrokken zijn en het negatieve effect van versnippering
én de administratieve lasten daar het meest gevoeld wordt. Momenteel werken betrokken
partijen samen aan een plan van aanpak dat voortbouwt op geleerde lessen uit zowel
de jeugdzorg als andere delen van de zorg. Standaardisatie van de uitvoering vraagt
grote zorgvuldigheid omdat rekening gehouden moet worden met huidige contracten en
de huidige praktijk van werken die, hoewel dus versnipperd, verregaand aangepast zal
moeten worden. Ook willen we voorkomen dat de overgang naar een ander systeem leidt
tot uitvoeringsproblemen. Deze zomer willen we overeenstemming bereiken over het ontwerp
voor de uitvoering en een plan van aanpak hoe deze te implementeren. Hiermee geven
we invulling aan de motie van het lid Maeijer (PVV) die de regering oproept vaart
te maken met het standaardiseren van systemen en het terugdringen van productcodes.9
Transformatie gesloten jeugdhulp
Zoals afgesproken in het kader van de Hervormingsagenda zetten we in op transformatie
van de gesloten jeugdhulp naar zo thuis mogelijke, regionaal georganiseerde kleinschalige
vormen. De transformatie van de gesloten jeugdhulp verloopt langs twee lijnen: de
gesloten jeugdhulp werkt in 2025 kleinschalig en in 2030 zijn we zo dichtbij mogelijk
bij nul gesloten plaatsingen. Recent heeft de Jeugdautoriteit (JA) een nieuwe monitor
uitgebracht die u als bijlage bij deze brief ontvangt. Hieruit blijkt dat de capaciteit
van gesloten jeugdhulp gedaald is naar 577 bedden op 1 juli 2023. De JA signaleert
dat het tempo van de daling afneemt. De bezetting schommelt enigszins, maar stabiliseert
en ligt sinds medio 2021 rond de 500 jeugdigen. Op een aantal plekken worden reeds
alternatieve vormen van zorg gerealiseerd.
De transformatie is ingrijpend en vereist landelijke regie om ervoor te zorgen dat
de transformatie een zorgvuldig en voorspelbaar traject is. De landelijke regie heeft
vorm gekregen in een programma waarin Rijk, gemeenten en aanbieders samenwerken met
een groot aantal partijen. De landelijke programmaorganisatie ziet toe op de randvoorwaarden
die nodig zijn om de transformatie op (boven-) regionaal niveau goed te laten verlopen,
zoals financiën, monitoring, kwaliteit, onderwijs en het omgaan met vrijheidsbeperkende
maatregelen. Om de regie verder te versterken start in december een bestuurlijk aanjager
die zowel de regio’s gaat ondersteunen in dit verandertraject als de landelijke vraagstukken
oppakt die de verantwoordelijkheid van het landsdeel overstijgen.
Ook is een regeling voor de frictiekosten van de transformatie van de residentiële
jeugdhulp in voorbereiding om gemeenten en instellingen in staat te stellen de transformatie
daadwerkelijk uit te voeren en in de tussentijd de continuïteit van zorg te borgen.
De komende vijf jaar is hiervoor in totaal circa € 295 mln beschikbaar, waarvan circa
€ 182 mln. voor de transformatie van JeugdzorgPlus. De uitkomsten van het verdiepend
onderzoek naar de frictiekosten van de gesloten jeugdhulp zijn een eerste inschatting
en worden voor de inrichting van de regeling gebruikt. Dit onderzoek treft u als bijlage
bij deze brief aan. Om beter zicht te krijgen op de zorg die jeugdigen met een forensisch
profiel nodig hebben, wordt een quick scan uitgevoerd die in januari gereed is.
Met ingang van 1 januari 2024 wordt de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp van kracht.
Dat betekent dat vanaf die datum nadere voorwaarden zijn verbonden aan de toepassing
van vrijheidsbeperkende maatregelen in de gesloten jeugdhulp. De nieuwe wet bevat
een limitatieve opsomming van de vrijheidsbeperkende maatregelen die een instelling
op basis van een machtiging gesloten jeugdhulp mag toepassen. Mag toepassen, want
het uitgangspunt is het «nee, tenzij»-beginsel. Dat betekent dat, ook als jeugdigen
zijn geplaatst in een gesloten accommodatie, vrijheidsbeperking zoveel mogelijk moet
worden voorkomen. Die afweging moet de instelling bij toepassing van elke vrijheidsbeperkende
maatregel maken. Concreet betekent dit dat de instelling zich moet afvragen of voor
de jeugdige geen minder bezwarende alternatieven zijn, of de maatregel evenredig is
en redelijkerwijs te verwachten is dat de maatregel effectief is. Hiermee hebben wij
gevolg gegeven aan de motie van de leden Kwint (SP) en Westerveld (GL) over het concretiseren
van het «nee-tenzij»-beginsel.10 Het «nee, tenzij»-beginsel is ook terug te vinden in de veldnormen Terugdringen vrijheidsbeperkende
maatregelen van Jeugdzorg Nederland.11
Tegelijk met de inwerkingtreding van de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp worden
de wijzigingen van het Besluit Jeugdwet en de Regeling Jeugdwet van kracht. Eén van
de wijzigingen in het Besluit Jeugdwet is de nieuwe bepaling dat de instelling een
veiligheidsplan vaststelt dat gericht is op het borgen van de fysieke en sociale veiligheid
van de jeugdige en een veiligheidscoördinator aanwijst die zorgdraagt voor de uitvoering
van het veiligheidsplan. Hiermee is uitvoering gegeven aan de motie van het lid Verkuijlen
(VVD).12 De gewijzigde Regeling Jeugdwet bevat regels over het toekennen van zak- en kleedgeld.
Dit is het resultaat van het bij de behandeling van de Wet rechtspositie gesloten
jeugdhulp aangenomen amendement van de leden Raemakers (D66) en Westerveld (GL).13 Deze regels zijn van toepassing voor alle jeugdigen die in een accommodatie verblijven,
waarvan de ouders niet in zak- en kleedgeld voorzien. Tegelijk met de regeling komt
er ook een nieuwe Handreiking Zak- en kleedgeld. Deze handreiking biedt een (nadere)
uitleg aan jeugdigen die op grond van de Jeugdwet verblijven in een accommodatie voor
jeugdhulp, aan gemeenten die verantwoordelijk zijn voor betaling en aan aanbieders
die zak- en kleedgeld verstrekken.
Zorg is passend en helpt
Jeugdigen en ouders moeten erop kunnen vertrouwen dat de hulp en zorg die zij ontvangen
passend is en hen daadwerkelijk helpt. Voor het verbeteren van de kwaliteit en het
«blijvend leren» in de jeugdhulp richten partijen (cliënten, professionals, aanbieders
en gemeenten) een duurzame infrastructuur in. Zij gaan ervoor zorgen dat een onderzoeks-
en implementatieagenda wordt opgesteld en gedragen kwaliteitskaders voor (het merendeel
van) de jeugdhulp worden ontwikkeld, blijvend leren geborgd wordt en ondersteuning
beschikbaar is voor de implementatie van kwaliteitskaders en richtlijnen. Het vormt
daarmee een onderlegger voor beleid en uitvoering in het kader van de jeugdhulp.
Op 12 oktober jl. heeft een eerste netwerkbijeenkomst plaatsgevonden waarbij betrokken
partijen de eerste stap hebben gezet tot het vormen van de netwerkorganisatie Kwaliteit
en Blijvend Leren. Het invullen van de werkorganisatie duurt helaas langer dan voorzien.
Het is in de huidige arbeidsmarkt lastig om passende kandidaten te werven. Dit zien
we (ook) terug bij de werving van een directeur en leden van de werkorganisatie. De
bemensing van de werkorganisatie bevindt zich in de afrondende fase. De werkorganisatie
is vervolgens aan zet voor het opstellen van de werkagenda om te bepalen welke onderwerpen
als eerste worden opgepakt. Gezien de afspraken uit de Hervormingsagenda vinden wij
het belangrijk dat hier in ieder geval gewerkt gaat worden aan een breed gedragen
kwaliteitskader/-kompas voor de specialistische jeugdhulp en een kwaliteitskader brede
analyse.14
Ondersteunende activiteiten in het kader van de Hervormingsagenda
In aanvulling op bovenstaande maatregelen is ingezet op de volgende (ondersteunende)
activiteiten:
• Om handelingsperspectief te kunnen bieden aan partijen die aan de slag zijn en gaan
met de implementatie van de Hervormingsagenda is een implementatieplan opgesteld.15 Dit maakt duidelijk wie wat wanneer zou moeten doen.16
In de Hervormingsagenda Jeugd en het implementatieplan staat o.a. aangegeven welke
onderdelen we gaan vastleggen in wet- en regelgeving. Dit zijn zaken die afdwingbaar
zijn. Dit vormt tevens een invulling van de toezegging van de Staatssecretaris van
VWS aan het Eerste Kamerlid Karakus (PvdA) om inzicht te geven in welke afspraken
afdwingbaar zijn.17
• Wij vinden het belangrijk de stem en inbreng van jeugdigen en hun naasten gedurende
het gehele traject goed te horen en hun stem mee te nemen in het veranderproces dat
de Hervormingsagenda in gang zet. De implementatie van de maatregelen uit deze agenda
moet een merkbare verbetering voor hen teweegbrengen. Zij zijn daarom een cruciale
partner bij het ontwikkelen en toetsen van ons beleid. De rol van cliënten(organisaties)
is o.a. uitgewerkt in het implementatieplan en de bijbehorende governancestructuur.
Naast de rol die zij hebben op de verschillende onderdelen van de Hervormingsagenda,
spelen zij een hele belangrijke rol bij de ontwikkeling en uitvoering van de zogenoemde
leefwereldtoets. Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd ontwikkelt deze leefwereldtoets
samen met het NJR en de clientorganisaties Mind, JongPIT, Iederin en Balans. Het doel
van de leefwereldtoets is te toetsen of de effecten van de afspraken die zijn gemaakt
in de Hervormingsagenda goed aansluiten bij de leefwereld van jeugdigen en hun ouders.
Bij al deze ontwikkelingen maken we gebruik van de uitkomsten van de jongerenconsultatie
die de NJR onlangs in het kader van de Hervormingsagenda heeft uitgevoerd. Deze consultatie
geeft een goed beeld van de behoeften van jongeren en bevat bruikbare adviezen over
hoe hiermee om te gaan. Dit rapport treft u als bijlage bij deze brief aan.
Op deze manier geven wij invulling aan de motie van de leden Den Haan en Raemakers
die de regering oproept met een plan te komen om ook organisaties van ervaringsdeskundigen
en jongeren te betrekken bij de uitwerking van de Hervormingsagenda Jeugd en beschouwen
wij de motie als afgedaan.18
• Het Rijk en de VNG werken aan de inrichting van de deskundigencommissie. Het streven
is om de inrichting begin 2024 gereed te hebben. De deskundigencommissie zal tweemaal
(begin 2025 en begin 2028) een advies geven over de stand van de uitvoering van de
Hervormingsagenda, waaronder of de beoogde beweging in het stelsel tot stand komt.
Verder kijkt de deskundigencommissie hoe om te gaan met een uitgavenontwikkeling die
afwijkt van het overeengekomen meerjarig financieel kader. Hierbij kunnen zij zowel
terug- als vooruitkijken (2023–2028).
2. Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming
Het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming richt zich op een kwalitatief verbeterde
en vereenvoudigde kind- en gezinsbescherming. Het programma dat hiervoor in opdracht
van de VNG, JenV en VWS in 2022 is ingericht, levert in de periode tot 2026 de grondslagen
van en de ondersteuning voor nieuwe werkwijzen en een stelselwijziging. Een voorkeursvariant
voor het regionale veiligheidsteam zal in de loop van 2024 bepaald worden. In 2025
zal een politieke keuze voorliggen over de precieze richting van deze stelselwijziging.
Belangrijke vragen daarbij zijn of bepaalde onderdelen van de jeugdbeschermingsketen
verder worden gedecentraliseerd of juist gecentraliseerd en welke inrichting en aansturing
dit vraagt met betrekking tot de regionale veiligheidsteams. De doorlooptijd van een daarop volgend wetgevingstraject betekent dat vanaf 2027
de implementatie hiervan kan starten zodat uiterlijk in 2030 de nieuwe werkwijze en
het nieuwe stelsel overeenkomstig het Toekomstscenario landelijk dekkend een feit
kan zijn. Over de precieze aard en omvang van de stelselwijziging en de hiervoor te
bestemmen middelen is nog besluitvorming nodig door het volgende kabinet.
In de bijlage treft u de derde halfjaarlijkse voortgangsrapportage aan van het programma
Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming. Het totaalbeeld laat zien dat het programma
goed op stoom is gekomen en dat er tegelijkertijd veel uitdagingen en vraagstukken
zijn die we moeten oppakken. De eerste resultaten zijn voorzichtig positief. Positief
voor wat betreft de eerste cijfers en resultaten, voorzichtig omdat deze cijfers nog
de nodige duiding vragen voordat we echte conclusies kunnen trekken.
Graag benoemen wij kort de hoofdzaken, langs de actielijnen van het programmaplan
dat samen met de ketenpartners tot stand is gebracht en dat in juli jl. bestuurlijk
is vastgesteld, te weten:
1. Beproeven, verbreden en versterken op lokaal, regionaal en landelijk niveau;
2. Ontwikkelen kaders en instrumenten voor integraal systeem- en mensgericht werken;
3. Inrichten regionale veiligheidsteams (RVT) en expertiseplatforms;
4. Ontwikkelen passende juridische kaders.19
Wij hebben tijdens het Commissiedebat op 25 oktober jl. aan u toegezegd specifiek
in te gaan op de resultaten van de proeftuinen en hun perspectief in de komende jaren.20 Onderstaand geven wij ook daarvan graag een beeld.
Actielijn 1: Beproeven, verbreden en versterken op lokaal, regionaal en landelijk
niveau
Bevindingen proeftuinen
Momenteel wordt in 11 proeftuinen gewerkt aan nieuwe manieren van samenwerken tussen
de lokale teams, veiligheidsorganisaties (Veilig Thuis, Raad voor de Kinderbescherming
en Gecertificeerde Instellingen) en organisaties in aanpalende domeinen zoals volwassenen-GGZ
en zorg-straf. In de eerste actielijn komen de ervaringen van alle proeftuinen samen,
alsmede die van andere regio’s waar de gezinsgerichte werkwijze volgens het Toekomstscenario
reeds zonder financiële steun vanuit het programma wordt uitgeprobeerd. Het landelijke
programmateam levert hierbij ondersteuning, bijvoorbeeld d.m.v. de aanpak volwassenenproblematiek
met de Nederlandse GGZ en het Instituut voor Publieke Waarden. Uit de voortgangsrapportage
komen, in aanvulling op die uit de tweede voorgangsrapportage, de volgende actuele
inzichten naar voren.21
Hoewel de cijfers nog indicatief zijn en een gedetailleerde duiding nog niet mogelijk
is, is de sterke indruk dat in de proeftuinen de benodigde hulp aanmerkelijk vaker
dan voorheen kan worden geboden zonder gedwongen maatregel (bij ongeveer 5% van de
513 in de proeftuinen ondersteunde gezinnen en huishoudens). Alles bijeengenomen zijn
de resultaten van de proeftuinen zonder meer bemoedigend.
Mede omdat de huidige wet- en regelgeving en organisatiekaders de nieuwe werkwijzen
nog niet volledig ondersteunen, kennen professionals en bestuurders ook diverse uitdagingen.
Waar sommigen moeite hebben met de onzekerheden en onduidelijkheden rond de nieuwe
werkwijzen en deze te snel en te ver vinden gaan, gaat het anderen juist niet ver
en hard genoeg. Sommigen zien voldoende mogelijkheden om beter samen te werken binnen
het huidige stelsel. Tegelijkertijd zijn er veel anderen die de noodzaak onderschrijven
dat naast een cultuurverandering ook een ingrijpende stelselwijziging noodzakelijk
is om blijvend tot een gezinsgerichte en transparante werkwijze te komen in de jeugdbeschermingsketen
en in de aanpak van huiselijk geweld. Overigens zijn de meeste betrokken professionals
overwegend enthousiast en zien ook bestuurders «geen weg terug». Dit hangt ook samen
met de resultaten van de nieuwe werkwijzen.
Vooruitzicht proeftuinen
De proeftuinen proberen op verschillende manieren en met verschillende accenten werkwijzen
uit, die passen in het eindbeeld van het Toekomstscenario.22 Het landelijk programma zal in de komende periode steeds beter kunnen identificeren
wat wel en niet werkt, en welke werkwijzen we kunnen optillen naar bredere, landelijke
toepassing. Het is dus niet zo dat elke proeftuin een gebied vormt van waaruit één
specifieke werkwijze voor bijvoorbeeld contacten met gezinnen, onderzoek of informatiedeling
automatisch naar de directe omgeving wordt «uitgerold».
De ervaring leert dat achterhalen van doelmatige werkwijzen tijd vergt. Tegelijkertijd
willen we de lessen binnen de looptijd van het programma trekken zodat zij onderdeel
kunnen zijn van de implementatie van het Toekomstscenario. Daarom zullen wij in de
jaren 2024–2025 scherper sturen op en steun bieden aan de totstandkoming van werkzame
elementen, de zogeheten bouwstenen, zoals gemeenschappelijke onderzoeksmethoden, bestuurlijke samenwerkingsafspraken,
werkwijzen voor samenwerking op volwassenenproblematiek, en voor monitoring en gegevensuitwisseling.
Dit betekent gecoördineerd beproeven van specifieke bouwstenen, en daarmee de (financiële)
ondersteuning vanuit het landelijk programma, in een beperkt aantal regio’s en proeftuinen.
Overigens is voor het doorvoeren van werkwijzen volgens het Toekomstscenario na de
afloop van het programma in 2026 vooralsnog geen landelijke financiële steun.23 Dekking van ondersteuning hierna is afhankelijk van keuzes van het volgende kabinet.
Overige actielijnen in het kort
Actielijn 2 zorgt ervoor dat de lessen uit het beproeven worden opgewaardeerd tot
ook elders inzetbare «bouwstenen». Vooruitlopend hierop is de Leidraad Werken aan Veiligheid voor Gemeenten geactualiseerd. Om integraal systeem- en mensgericht te werken aan gezonde en veilig
thuissituaties, is eenzelfde handelingskader voor alle betrokken professionals van
belang. Een zogeheten Basishandelingskader moet in 2024 bestaande (onderzoeks)methodieken,
protocollen, handelingskaders, veiligheidsbeoordelingen, risicotaxaties, visies en
instrumenten zoveel mogelijk samenbrengen en vervangen. Om tot een gedragen en gezamenlijk
document te komen, betrekken we relevante partners actief. Een gezamenlijke aanpak
voor integrale verklarende probleemanalyse maakt hiervan onderdeel uit.
In actielijn 3 is een aantal denkrichtingen geformuleerd voor de inrichting van een
regionaal veiligheidsteam (RVT), waar expertise op het gebied van onveiligheid in
een thuissituatie en ontwikkelingsbedreiging eenvoudig toegankelijk is in de samenwerking
met het lokale team. Hoe het RVT eruit moet komen te zien, is nu nog niet duidelijk.
In de komende periode zetten we de denkrichtingen om in varianten en brengen we de
consequenties van elk van die varianten in kaart om daarmee tot een goed onderbouwde
voorkeursvariant te komen. Deze voorkeursvariant zal de basis vormen voor een stelselwijziging.
Belangrijk bij het tot stand komen van een voorkeursvariant is het advies van de Adviescommissie
Rechtsbescherming en Rechtsstatelijkheid in het Toekomstscenario dat in januari 2024
wordt verwacht.
Actielijn 4 voorziet in een juridische vraagbaak voor proeftuinen en beproevende regio’s.
Bovendien is een handreikingen opgesteld voor toestemming van ouders en kinderen voor
de proeftuinen.
Blijvend commitment nodig
Sinds de vorige rapportage zijn de werkzaamheden van het programma helderder gestructureerd
en zijn de contacten met proeftuinen en andere regio’s geïntensiveerd. Die intensivering
geldt ook voor de relaties met de andere partners van het programma, om in co-creatie
tot ondersteunende instrumenten te komen om de nieuwe werkwijze handen en voeten te
geven. Dit vraagt van alle spelers een aanmerkelijke inzet.
Zoals de voortgangsrapportage van het programma laat zien zijn de resultaten van de
nieuwe aanpak in de praktijk bemoedigend voor ondersteuning en bescherming voor kinderen
en huishoudens. Het vergt juist daarom een blijvende inspanning om het commitment
van de betrokken partijen te behouden. Hiervoor is het nodig om verwachtingen van
partijen nog beter op elkaar af te stemmen, en daarnaast een betrokken regie van de
gezamenlijke opdrachtgevers en een heldere nadere invulling van de koers op het gebied
van de voorziene stelselwijziging in het komende kalenderjaar.
Tot slot
Wij houden uw Kamer met onze voortgangsbrieven op de hoogte van onze inspanning gericht
op een toekomstbestendige jeugdhulp. De eerstvolgende brief is voorzien in juni 2024.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M. van Ooijen
De Minister voor Rechtsbescherming,
F.M. Weerwind
BIJLAGE 1 – VOORTGANG VERBETERING ZORG VOOR JEUGDIGEN
Aanpak Wachttijden
De Aanpak Wachttijden, die loopt tot en met 2025, gaat ervan uit dat wachttijden een
symptoom zijn en dat voor het daadwerkelijk terugbrengen van wachttijden de oorzaken
aangepakt moeten worden. De aanpak richt zich dan ook op het regionaal aanpakken van
deze oorzaken en gebruikt daarvoor o.a. een systemische benadering, elementen van
veranderkunde en data. De oorzaken van wachttijden verschillen per regio, maar altijd
is er een combinatie van factoren die maakt dat wachttijden hoog zijn. Het duurzaam
aanpakken van wachttijden draait om een andere blik op het jeugdzorgsysteem en hoe
daarin samengewerkt en van elkaar geleerd kan worden.
Dat betekent dat we nu nog niet kunnen zien dat wachttijden afnemen. Wel kunnen we
de impact van de Aanpak Wachttijden tot nu toe laten zien met behulp van de bij deze
Kamerbrief gevoegde voortgangsrapportage. Deze laat zien dat in de bij de Aanpak Wachttijden
betrokken regio’s meer inzicht is in wat werkt en hoe dit in de regio te organiseren.
Er ontstaat een steeds grotere bewustwording van het belang van het in samenhang aanpakken
van onderliggende oorzaken. Oorzaken zijn o.a.:
• te weinig samenwerking en inzicht in data;
• onvoldoende samenwerking tussen gemeenten, jeugdhulpaanbieders, verwijzers en onderwijsinstellingen
om effectieve zorg te bieden;
• vaak ontoereikende probleemanalyses als basis voor ondersteuning die aansluit bij
de zorgvraag;
• te lange wachttijden voor kinderen en jongeren met complexe vragen waardoor hun problemen
groter worden en daardoor hun beroep op zorg groter en langer wordt.
Twente was bijvoorbeeld een van de regio’s die de Aanpak Wachttijden heeft doorlopen.
Kinderen, jongeren en gezinnen hebben bijvoorbeeld betere, snellere en meer passende
hulp gekregen door het aanpassen van de regionale werkwijze op complexe scheidingen,
meer uit te gaan van het eigen netwerk, jongererenparticipatie te versterken, intensievere
samenwerking met onderwijsinstellingen en meer domein overstijgend te werken. Met
behulp van o.a. het leernetwerk is een begin gemaakt om inzichten uit de Aanpak Wachttijden
ook over de regio’s heen te delen en verder te ontwikkelen.
De Aanpak Wachttijden levert inzichten op die behulpzaam zijn bij het realiseren van
regionale inzichten in wachttijden. Denk hierbij aan effectieve manieren om oorzaken
van wachttijden aan te pakken, maar ook aan hoe we kunnen komen tot meer data gedreven
werken, gezamenlijke definities van wachttijden, en afspraken over uniform gebruik
en standaardisatie van het berichtenverkeer. Dit kan belangrijke input geven voor
de landelijke data- en monitorfunctie waarover in de Hervormingsagenda afspraken zijn
gemaakt, wat uiteindelijk moet leiden tot een landelijk bruikbaar en vergelijkbaar
inzicht in wachttijden. De volgende voortgangsrapportage is voorzien voor najaar 2024.
Aanpak mentale gezondheid
Uit recente cijfers blijkt dat de mentale gezondheid van jongeren nog steeds onder
druk staat.24 Met de kabinetsbrede aanpak «Mentale gezondheid: van ons allemaal» blijven wij ons
daarom samen met lokale overheden en maatschappelijke partners inzetten om de veerkracht
van inwoners (en in het bijzonder van jongeren) te versterken, mentale gezondheid
bespreekbaar te maken en handvatten te bieden voor jongeren én opvoeders. Daarnaast
zijn wij in gesprek met jongeren over hoe we de maatschappij versterken om de huidige
trend m.b.t. de mentale gezondheid van jongeren te doorbreken en wat dit vraagt van
een ieder in onze samenleving. We voeren deze (in de Hervormingsagenda genoemde) maatschappelijke
dialoog uit binnen de aanpak mentale gezondheid.
Voor een uitgebreide voortgang op de Aanpak mentale gezondheid verwijzen wij u naar
de Kamerbrief hierover die uw Kamer nog voor het einde van het jaar ontvangt.
Nieuwe werkwijze tuchtklachten Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ)
Op 1 januari 2023 heeft SKJ een nieuwe werkwijze ingevoerd die het lerend effect voor
professionals centraal stelt. In de periode tot en met september 2023 is 50% (61 klachten)
van de ontvankelijke zaken naar de Commissie van Consultatie gegaan. Ook zijn meer
zaken de mediation-route opgegaan, nl. 15% (18 klachten). Het overgrote merendeel
van de zaken is dus niet de tucht-route opgegaan.
De nieuwe werkwijze wordt door SKJ gemonitord. Uit een eerste beperkte evaluatie naar
de procedure bij de Commissie van Consultatie op basis van 14 ingevulde evaluaties
(30 zaken) is onder meer naar voren gekomen dat zowel klagers als professionals de
gesprekken als positief ervaren en dat de procedure als minder belastend wordt ervaren.
Wel moet de duur van de procedure nog worden verkort. Het lerend effect voor professionals
lijkt groter te zijn dan in geval van behandeling door het tuchtcollege. SKJ werkt
eraan dit nog verder te verbeteren. Ook voert SKJ waar nodig andere verbeteringen
door. Zo is het klachtformulier eenvoudiger gemaakt en is men bezig met een nieuwe
aanpassing om de toegankelijkheid voor verschillende soorten klagers te vergroten.
Er wordt ook gewerkt aan meer persoonlijk contact met zowel klagers als professionals
tijdens het voortraject en aan communicatie over de doorlooptijden. SKJ zet verder
volop in op verkorting van de doorlooptijden. Op een enkele zaak na zijn inmiddels
ook alle achterstanden met tuchtzaken weggewerkt.
Wij volgen de verdere monitoring nauwgezet en blijven hierover in gesprek met alle
betrokken partijen.
Subsidieregeling continuïteit cruciale jeugdzorg
Op grond van de subsidieregeling continuïteit cruciale jeugdzorg kan tijdelijk liquiditeitssteun
worden geboden aan aanbieders van cruciale jeugdzorg in financiële problemen. Aangezien
de financiële positie van diverse aanbieders van jeugdzorg nog steeds precair is,
verlengen wij de aanvraagperiode van deze regeling met een jaar tot 2025.25 De subsidieregeling maakt onderdeel uit van een breder pakket aan maatregelen voor
de continuïteit van cruciale jeugdzorg zoals het convenant bevorderen continuïteit
jeugdhulp, de inzet van de Jeugdautoriteit en standaardisering van inkoop.
BIJLAGE 2 – INFORMATIE N.A.V. MONITORING EN AFGEROND ONDERZOEK
Voorlopige CBS-cijfers 1e helft 2023
Bijgevoegd bij deze brief ontvangt u de voorlopige CBS-cijfers over het jeugdhulpgebruik,
jeugdbescherming en jeugdreclassering in de eerste helft van 2023 en het CBS Jaarrapport
2023 jeugdmonitor (over 2022).26
De (voorlopige) halfjaarcijfers jeugdhulpgebruik, jeugdbescherming en jeugdreclassering
2022 laten het volgende zien:
– In de eerste helft van 2023 hebben ongeveer 389.000 jongeren enige vorm van jeugdhulp
ontvangen, tegenover ongeveer 386.000 jongeren in de eerste helft van 2022. Dit is
een lichte stijging (0,78%) van het jeugdhulpgebruik. De verwachting van het CBS is
dat de definitieve jaarcijfers een grotere stijging zullen laten zien.
– De trajectduur bij elke jeugdhulpvorm is gestegen met een gemiddelde van 20 dagen.
– Het aantal nieuwe jongeren in jeugdhulp in de eerste helft van 2023 is in vergelijking
met de 1e helft van 2022 gedaald.
– Bij jeugdhulp zonder verblijf verwacht het CBS een stijging (4,9%) in het jeugdhulpgebruik,
met name bij ambulante hulp op locatie en dat is vooral jeugd ggz.
– Bij jeugdhulp met verblijf laten de voorlopige cijfers een daling zien, maar zal er
naar verwachting uiteindelijk sprake zijn van een stijging iets onder de 1%.
– Als de voorlopige cijfers van 1e helft 2023 met de voorlopige cijfers van de 1e helft 2022 worden vergeleken, dan zit de stijging vooral bij de pleegzorg.27
– Er zijn significante verschillen in het gebruik van jeugdhulp tussen gemeenten, bijvoorbeeld:
Tiel 21%, Terneuzen 18%, Amsterdam 12%, Rotterdam 8%, Staphorst 5% en Urk 4%.
– De huisarts is de grootste verwijzer naar jeugdhulp (38%) in de eerste helft van 2023.
Wanneer alleen naar nieuwe cliënten wordt gekeken, is dat zelfs 40%. Hierbij moet
worden aangetekend dat de data die door wijkteams worden aangeleverd voor een groot
deel onbetrouwbaar zijn.
– Jongeren met ouders uit de laagste kwintiel inkomens maken meer gebruik van jeugdhulp
tot 23 jaar (13,8%), maar als we de twee hoogste inkomenskwintielen bij elkaar optellen
dan komen die met 12,4% jeugdhulpgebruik dicht in de buurt.
Het Jaarrapport jeugdmonitor 2023 laat het volgende zien:28
– Scores op maatschappelijke factoren verschillen beperkt met het jaar ervoor.
– De wereld van jongeren komt na corona weer op gang, in positieve zin (arbeidsmarkt)
en negatieve zin (aantal jongeren verdacht van een misdrijf stijgt).
– Het persoonlijk welzijn op gebied van het sociaal leven, wat tussen 2020 en 2021 nog
daalde van 80 naar 72 procent, steeg in 2022 weer tot 77 procent.
– Het jeugdhulpgebruik in 2022 steeg meer dan verwacht (1,6% verwacht en 2% gerealiseerd).
– Landelijke cijfers op zowel maatschappelijke indicatoren als het jeugdhulpgebruik
werken heel verschillend uit per gemeente en die verschillen zijn heel groot.
Nader onderzoek Jeugdzorggebruik in de Noordelijke Provincies door Rijksuniversiteit
Groningen
Als bijlage bij deze brief ontvangt u van ons het nader onderzoek Jeugdzorggebruik
in de Noordelijke Provincies van de Rijksuniversiteit Groningen. In het kader van
de beleidsinformatie jeugdhulp heeft de Rijksuniversiteit Groningen onderzocht of
het mogelijk is om op basis van tal van indicatoren het jeugdhulpgebruik van 14 gemeenten
in de noordelijke provincies te voorspellen. Hierbij is gebruik gemaakt van machine
learning met als uitkomst dat de jeugdhulp op 2 procentpunt nauwkeurig kan worden
voorspeld op basis van verwacht jeugdhulpgebruik en gerealiseerd jeugdhulpgebruik
in 2022. Dat wil zeggen dat een gemeente met 10% van de jongeren in jeugdhulp, het
jaar erop een jeugdhulpgebruik mag verwachten van 8 tot 12%. In 61% van de gemeenten
was dit minder dan 1 procentpunt.
Als verklaring voor de waargenomen verschillen in voorspelde en gerealiseerd jeugdhulpgebruik
in 2022 stelden de 5 nader bevraagde gemeenten dat de triage en screening beter kunnen,
de relatie en samenwerking tussen gemeenten en zorgaanbieders beter kan en dat gemeenten
nog meer aandacht moeten hebben voor het behouden van ervaren personeel. Aan de andere
kant stellen gemeenten dat zij op verschillende maatschappelijke ontwikkelingen geen
invloed hebben, zoals de ervaren prestatiedruk bij jongeren en verwachtingen van de
maatschappij die jongeren ervaren.
Monitor effecten verbetermaatregelen jeugdbescherming
In de verzamelbrief Jeugdbescherming van 18 oktober 2023 heb ik uw Kamer geïnformeerd
over de voortgang van de maatregelen die het Rijk, de gemeenten en de Gecertificeerde
Instellingen nemen om de problemen in de Jeugdbescherming aan te pakken. Zo hebben
we afspraken gemaakt over een Handreiking landelijke tarieven waarmee gemeenten een
adequate bekostiging kunnen realiseren voor de uitvoering van jeugdbescherming en
jeugdreclassering. Deze maatregelen zijn allemaal gericht op het realiseren van minder
werkdruk voor jeugdbeschermers, zodat er voor hen voldoende tijd en ruimte beschikbaar
is om de meest kwetsbare kinderen die in hun ontwikkeling worden bedreigd, goed te
beschermen en gezinnen te ondersteunen.
Op initiatief van uw Kamer monitoren wij met ingang van 1 december 2022 de situatie
bij de Gecertificeerde Instellingen in termen van werkomvang, capaciteit, werklast
en wachtlijsten.29 U ontving hierover rapportages bij de voortgangsbrieven inzake Jeugd van 11 januari
2023 en 20 juni 2023.30
31 De tweede peiling (1 mei 2023) liet al een lichte verbetering zien op het punt van
werklast en wachtlijsten. In de derde peiling, peildatum 1 oktober 2023, zet deze
ontwikkeling door.32
Capaciteit
• De formatie aan jeugdbeschermers bij alle Gecertificeerde Instellingen samen is toegenomen
met 76 fte en bedraagt nu 2.543 fte (was 2.467 fte in mei). Hierin zijn inbegrepen
medewerkers die ook jeugdreclasseringsmaatregelen uitvoeren en ondersteunend jeugdbeschermers/jeugdreclasseerders.
Hierin zijn niet inbegrepen medewerkers met juridische of gedragswetenschappelijke
expertise.
• Hiervan is door onder meer personeelsverloop, ziekteverzuim en inwerken 2.122 fte
(was 2.037) feitelijk beschikbaar. Er is sprake van een lichte toename van de inzetbare
capaciteit.
• Het personeelsverloop en ziekteverzuim bedragen respectievelijk 16,2% en 7,1%. Het
verloop is gelijk gebleven en het ziekteverzuim is iets gedaald (was 7,6% op 1 mei).
• Ten slotte is bekend dat er jeugdigen zijn onder de hoede van de Gecertificeerde Instellingen
(GI’s) die langer dan drie maanden wachten op passende hulp van een jeugdhulpaanbieder. Het is belangrijk hierop zo goed mogelijk zicht te krijgen.
Daarom zijn we actief aan het onderzoeken hoe we hierover via de GI’s een betrouwbaar
beeld kunnen verkrijgen om aan volgende rapportages te kunnen toevoegen.
Werklast
• Het totaal aantal jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringsmaatregelen in behandeling
bij Gecertificeerde Instellingen bedroeg op 1 oktober 2023 32.429, een daling van
2,1% ten opzichte van 1 mei 2023.
• De dalende trend die ook eerder door het Centraal Bureau voor de Statistiek is geconstateerd,
zet nog steeds door.
• Dit leidt tot een landelijk gemiddelde organisatieworkload van 15,3 maatregelen per
jeugdbeschermer. Dit is een daling ten opzichte van 1 mei 2023 (16,3) en ten opzichte
van 1 december 2022 (17,1). Daarmee is de gemiddelde workload voor de jeugdbeschermers
sinds december vorig jaar met ca. 10% gedaald.
Wachtlijsten
• Op basis van deze uitvraag komt naar voren dat aan 319 kinderen niet binnen 5 dagen
een jeugdbeschermer is toegewezen (was 634). De gemiddelde wachttijd was opnieuw ca.
20 dagen.
• Daarnaast staan er 1.179 kinderen op een interne wachtlijst binnen de GI (was 983).
Dit gaat om kinderen die nog geen nieuwe vaste jeugdbeschermer hebben door bijvoorbeeld
langdurige ziekte of verloop bij jeugdbeschermers. Deze kinderen hebben in de regel
wel een plan van aanpak en al (jeugd)hulp. Er is sprake van afname van de wachttijd,
van gemiddeld ca. 50 naar ca. 35 dagen. Voor alle kinderen op de wachtlijst geldt
dat de GI zicht houdt op de veiligheid van het kind.
Monitor jeugdbeschermingsketen
In de voortgangsbrief van 20 juni 2023 hebben wij aangegeven dat een traject is gestart
om tot een monitor van de gehele jeugdbeschermingsketen te komen.33 Het ontwerp van een dergelijke monitor vraagt een intensieve inhoudelijke afstemming
tussen de partijen in de jeugdbeschermingsketen die omwille van de zorgvuldigheid
en complexiteit meer tijd vraagt dan voorzien. Wij zullen uw Kamer in het voorjaar
van 2024 informeren over de voortgang van de ontwikkeling van een bredere monitor
en indien mogelijk ook over de eerste uitkomsten.
Beleidsreactie WODC-rapport rechterlijke instrumenten bij omgangsproblematiek en contactverlies
Als het gescheiden ouders, ondanks alle eerder ingezette begeleiding en hulp, niet
lukt om afspraken te maken over de omgang met hun kind of als zij deze afspraken niet
nakomen, kan de rechter in het uiterste geval een instrument inzetten om nakoming
van omgangsafspraken af te dwingen. Dit met als doel om verdere scheidingsconflicten
en contactverlies tussen ouder en kind, met vaak zeer schadelijke gevolgen, te voorkomen.
Wat de effecten zijn van de inzet van dergelijke rechterlijke instrumenten, is in
het WODC-rapport getiteld «Rechterlijke instrumenten bij omgangsproblematiek en contactverlies. Wat werkt in
welke omstandigheden?» onderzocht en inzichtelijk gemaakt. De Minister voor Rechtsbescherming heeft dit
rapport op 9 mei 2023 aan uw Kamer aangeboden.34
Belangrijkste conclusies in het rapport
De onderzoekers hebben in totaal twaalf rechterlijke instrumenten in het onderzoek
betrokken.35 In het onderzoek is onderzocht in welke omstandigheden deze rechterlijke instrumenten
aannemelijke wijs het meest effectief zijn en ervoor zorgen dat de (omgangs)afspraken
worden nageleefd. Daarbij is steeds de vraag vooropgesteld of het op die manier afdwingen
van de (omgangs)afspraken in het belang van het kind is en leidt tot het beperken
van schade voor het kind. Het perspectief van de kinderen (inmiddels (jong)volwassenen)
hebben de onderzoekers daarom zwaar laten meewegen.
Uit het onderzoek komt naar voren dat er geen «one size fits all» oplossing is en
er in die zin geen eenduidig en generiek antwoord is te geven op de vraag wat in welk
geval het welzijn van het kind het meest ten goede komt. Wel zijn er volgens de onderzoekers
voorzichtige conclusies te trekken.
Zo zijn volgens de onderzoekers de rechterlijke instrumenten waarbij de politie of
het Openbaar Ministerie worden ingezet, zeer ingrijpend en potentieel traumatisch
voor kinderen. Bijvoorbeeld de inzet van lijfsdwang en afgifte van het kind met de
sterke arm zal al snel een zodanig negatief effect hebben, dat de relatie tussen ouder
en kind nog meer onder druk komt te staan. Deze instrumenten leiden volgens de onderzoekers
bovendien niet tot het langdurig nakomen van omgangsafspraken en hebben daarmee meestal
geen duurzaam effect.
Daarentegen hebben instrumenten met een vorm van begeleiding, zoals bijvoorbeeld de
begeleide omgangsregeling, meestal wel een positief effect bij het contactherstel
tussen ouder en kind. Ook instrumenten met een financiële prikkel, zoals het opleggen
van een dwangsom in lichtere zaken kunnen – onder bepaalde voorwaarden – effectief
zijn. Dat is het geval als er bij de primair verzorgende ouder het besef is dat contact
in het belang is van het kind. In het uiterste geval is het volgens de onderzoekers
in het belang van het kind dat de rechter, na gedegen onderzoek, géén instrument inzet
en omgang tijdelijk niet afdwingt, maar een periode van rust inbouwt.
Aanbevelingen in het rapport
Omdat iedere scheiding en de complexiteit van de problematiek in iedere (gezins)situatie
anders is, blijft volgens de onderzoekers maatwerk vereist waarin het belang van het
kind altijd voorop staat. Daarom bevelen de onderzoekers aan om per geval goed te
kijken naar een aantal voorwaarden en afwegingen voordat een instrument wordt ingezet.
De onderzoekers stellen daarbij dat het bij iedere zaak/situatie van belang is allereerst
te onderzoeken wat rond de omgangsregeling de oorzaken van de weerstand of problemen
bij de ouder zijn, en mogelijk ook bij het kind. Volgens de onderzoekers kan een instrument
alleen dan effect hebben in het belang van het kind als deze zich richt op het oplossen
van het onderliggende probleem. Daarom bevelen de onderzoekers aan de volgende drie
afwegingen te maken bij de inzet van een instrument:
1. bepalen hoofdoorzaak voor niet nakomen van omgangsafspraken;
2. inschatten van de ernst van het conflict en de bereidheid van de ouders tot samenwerking,
en;
3. inschatten waar het welzijn van het kind op de korte en lange termijn mee gediend
is.
Beleidsreactie
De Minister voor Rechtsbescherming is de onderzoekers zeer erkentelijk voor het gedegen
en uitgebreide onderzoek. Het rapport bevestigt de complexiteit van de materie, zoals
ook is aangegeven door de Raad voor de rechtspraak en eerder ook door het Expertteam
Ouderverstoting in het rapport van 2021.36 De Minister voor Rechtsbescherming heeft veel respect voor de betrokken partners,
zoals de familierechtadvocaten en de rechters, die aan de lat staan voor het maken
van de juiste afwegingen en het komen tot de juiste beslissing. Omgangsproblemen na
scheiding zijn niet simpel op te lossen. Ook niet, zo blijkt, als er voldoende rechterlijke
instrumenten voorhanden zijn. Het blijft altijd een afweging tussen wat het beste
is voor het kind bij (een kans op) omgang en de negatieve gevolgen voor het kind van
de op te leggen maatregel. De Minister voor Rechtsbescherming deelt de uitkomst van
de onderzoekers dat dit een nauwkeurige en zorgvuldige afweging vergt. Ook is de Minister
voor Rechtsbescherming van mening dat het accent gelegd moet worden op het bieden
van maatwerk en het aanpakken van de (onderliggende) problemen tussen ouders. Ieder
kind is immers anders, ook binnen eenzelfde gezin en in elk gezin is de (vaak onderliggende)
problematiek anders. Hier wil de Minister voor Rechtsbescherming zich de komende periode
op de volgende manieren hard voor maken:
– Voortzetten inzet preventieve scheidingsaanpak: voorkomen contactverlies
De Minister voor Rechtsbescherming stelt allereerst voorop dat kinderen, ook na een
scheiding, blijvend contact houden met beide ouders. Dit is een fundamenteel recht.
In het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK) is in
artikel 9 vastgelegd dat kinderen recht hebben op omgang met beide ouders, tenzij
dit niet in hun belang is. Schrijnende situaties van contactverlies, met soms blijvende
schade bij zowel het kind als de ouders, moet worden voorkomen. Dit betekent dat de
omgang vroegtijdig op een goede manier tot stand moet komen en de gemaakte afspraken
ook (blijvend) door de ouders worden nagekomen. Het onderzoek bevestigt het belang
om ouders zo vroeg mogelijk in het scheidingsproces zo veel mogelijk aan de voorkant
te ondersteunen en escalaties te voorkomen. Het zogenoemde project «Een goed begin»
zet hier op in, onder andere met de inzet van een scheidingsadviesteam, dat naar aanleiding
van de aanbevelingen van het Expertteam Ouderverstoting/Contactverlies is ingericht
Dit team begeleidt de komende twee jaar gezinnen waarbij scheidingsproblemen en (dreigend)
contactverlies speelt en waarbij vaak zowel juridische professionals als een groot
aantal hulpverleners betrokken is. De specialisten kijken in die situaties naar de
aard van het conflict tussen de ouders, de ingezette interventies en hun resultaat,
en de mogelijkheden om contactverlies te voorkomen of te verhelpen. Centraal staat
vervolgens het opbouwen van een duurzame oplossing van het conflict en welke bijdrage
dat van de betrokken professional, ouders en sociale netwerk rondom een gezin vraagt.
In totaal zullen deze professionals twee jaar lang minimaal 100 gezinnen helpen. Op
dit moment zijn er, sinds de start in maart 2023, al circa 25 zaken in behandeling.
De uitkomsten hiervan en de effectiviteit van deze werkwijze onderzoekt de Organisatie
voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) en zijn medio 2025 beschikbaar.
Bij deze werkwijze om contactverlies te voorkomen is een aantal aanbevelingen van
het Expertteam Ouderverstoting/Contactverlies meegenomen, zoals ook in de moties van
de leden Van Nispen en Bergkamp en de leden Van Nispen en Ellian werd verzocht en
waarover de Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer eerder heeft geïnformeerd.37
38
39 Het verder verstevigen van de rol van de politie hierbij wordt niet voorgestaan.
Het onderzoek laat zien dat het belangrijk is de politie/sterke arm terughoudend in
te zetten in het belang van het kind. De moties beschouwt de Minister voor Rechtsbescherming
daarmee als afgedaan.
– Maatwerk in het belang van het kind met het huidige instrumentarium
De Minister voor Rechtsbescherming constateert daarnaast dat het instrumentarium van
de familie- en jeugdrechter in de loop van de tijd is uitgebreid. Zoals ook blijkt
uit het rapport, betekent het voorhanden hebben van méér instrumenten niet dat het
méér oplost. Bovendien lijkt het inzetten van dergelijke dwangmiddelen niet te leiden
tot een duurzame oplossing en omgang tussen het kind met beide ouders. In die zin
is de Minister voor Rechtsbescherming van mening dat het huidige instrumentarium geen
uitbreiding behoeft. Wel is het belangrijk, zoals de onderzoekers stellen, om per
geval te kijken naar de voorwaarden en omstandigheden om te kunnen beoordelen of de
inzet ervan in het belang van het kind is. Om tot een goede beslissing te komen over
de omgang in het belang van het kind, is per situatie een nauwkeurige en zorgvuldige
afweging van de rechter nodig. Dit vraagt om een zorgvuldige afweging van de rechter
tussen wat het beste is voor het kind, de belangen van ouders en welke andere belangen
meespelen om te kunnen beoordelen of de inzet van een instrument effectief kan zijn.
Hiervoor is de afgelopen periode reeds een aantal instrumenten ontwikkeld en beschikbaar
gesteld. Zo heeft de Kinderombudsman het stappenplan «Het beste besluit voor het kind»
ontwikkeld.40 Dit is opgesteld naar aanleiding van de aanbevelingen en richtlijnen van het VN-
Kinderrechtencomité over hoe je dat doet.41 De Kinderombudsman heeft deze richtlijnen vertaald in een overzichtelijk stappenplan.
Met dit instrument kunnen beslissingen genomen worden waarin het belang van het kind
op een juiste wijze is onderzocht en meegewogen in de besluitvorming. Ook is er vanuit
de rechtspraak een handreiking opgesteld, getiteld »Rechterlijke regie en beslissen
in (conflict)scheidingen» (2022). Deze handreiking biedt een hulpmiddel aan de familierechter,
die maatwerk wil leveren in ouderconflicten, bij de te maken afwegingen en de te nemen
beslissingen. Deze handreiking zal middels een ronde langs de rechtbanken onder de
aandacht worden gebracht van de rechters die te maken hebben met scheidingsprocedures.
Hierbij streeft de Minister voor Rechtsbescherming ernaar dat in deze ronde ook het
stappenplan onder de aandacht wordt gebracht.
– Belang van het kind in juridische procedures bij scheiding
In afstemming met betrokken partners bij scheidingsprocedures, zoals de rechters,
advocatuur en de Raad van de Kinderbescherming, richt de Minister voor Rechtsbescherming
zich op het verder versterken van het belang van het kind in juridische procedures.
De uitkomsten van het WODC-onderzoek zijn bij deze partners onder de aandacht gebracht
en worden betrokken bij de verdere uitwerking hiervan.
Daarbij vindt de Minister voor Rechtsbescherming het belangrijk dat er een korte lijn
is tussen zorg en recht. Om beter maatwerk te kunnen leveren en op een juiste manier
inzicht te krijgen in de problematiek in het gezin en de gezinsleden moet de rechter
vooraf goed geïnformeerd zijn over wat er al is ingezet aan hulpverlening in het gezin.
Met de betrokken partners gaat de Minister voor Rechtsbescherming verkennen of en
hoe de informatiepositie van rechters op dit terrein kan worden versterkt. Hiertoe
behoort ook de mogelijkheid van de rechter om adequaat en op korte termijn de juiste
deskundigen in te zetten. Een aantal lopende initiatieven ziet al op het versterken
van deze verbinding, bijvoorbeeld de extra inzet van de Raad voor de Kinderbescherming
of gedragsdeskundige ter zitting, of de inzet van een gezinsadvocaat of gezinsvertegenwoordiger
in juridische procedures.42
Ook zal de Minister voor Rechtsbescherming verder in gesprek gaan met de betrokken
juridische partners over de bevinding van het WODC-onderzoek dat in sommige uitzonderlijke
gevallen het beter voor het kind is als er géén instrument wordt ingezet om de omgang
af te dwingen. Als gezegd blijkt uit het onderzoek dat er een ruim palet aan rechterlijke
instrumenten is die kunnen bijdragen aan het naleven van de gemaakt omgangsafspraken
tussen ouders. Dit betekent niet altijd dat hierdoor betere omgang plaatsvindt. Soms
is het kind er juist beter af als er géén instrument wordt ingezet om de omgang af
te dwingen. Bijvoorbeeld in de gevallen dat een kind tijdelijk gebaat is bij duidelijkheid
en rust en vanzelfsprekend op het moment dat er veiligheidsrisico’s spelen.
Aanvullend op het voorgaande heeft de Minister voor Rechtsbescherming de afgelopen
periode verkend of op een meer pedagogisch verantwoorde wijze omgegaan kan worden
met het afdwingen van omgangsafspraken. Dit naar aanleiding van de eerdere toezegging
van de Minister voor Rechtsbescherming op de vraag van het lid Ceder (CU) om hiervoor
te kijken naar het Samenwerkingsprotocol gedwongen tenuitvoerlegging teruggeleidingsbeschikkingen
in internationale kinderontvoeringszaken.43
44 In dit protocol is de handelwijze van alle betrokken instanties beschreven voor de
gedwongen teruggeleiding van een kind dat ongeoorloofd naar Nederland is meegenomen
en waarbij de teruggeleidingsbeschikking in voorkomende gevallen ten uitvoer moet
worden gelegd met behulp van de sterke arm van justitie en politie. Uit de gesprekken
hierover met betrokken partijen, zoals de Centrale autoriteit internationale kinderaangelegenheden
en de Raad voor de Kinderbescherming, kwam naar voren dat de mogelijkheid om de teruggeleiding
af te dwingen in de praktijk niet of niet vaak wordt toegepast en het ontwikkelen
van een dergelijk protocol om omgangsafspraken af te dwingen niet wordt voorgestaan.
De inzet is erop gericht om ouders, op een zo goed mogelijke pedagogische verantwoorde
wijze, nog in een eerder stadium ertoe te bewegen te komen tot een minnelijke oplossing,
zoals mediation of vrijwillige terugkeer van het kind. Dit sluit aan op de inzet om
contactverlies zoveel mogelijk te voorkomen door ouders zo vroeg mogelijk te ondersteunen
bij het maken van omgangsafspraken die (blijvend) door de ouders worden nagekomen.
Tot slot
Rechterlijke beslissingen in gezag en omgangszakenscheidingszaken zijn, met name in
conflictsituaties, uiterst complex. De Minister voor Rechtsbescherming vindt het belangrijk
dat het belang van het kind in alle scheidingsprocedures voorop wordt gesteld en zo
goed mogelijk wordt meegenomen in de beslissingen op maat. De Minister voor Rechtsbescherming
houdt uw Kamer graag op de hoogte over de verdere voortgang in het kader van de bredere
aanpak op scheiden. Zoals toegezegd werkt de Minister voor Rechtsbescherming op dit
moment, samen met de staatsecretaris van VWS, aan de nadere uitwerking van de eerder
gedane toezegging voor meer regie op de aanpak op scheiden.45 Hierover zijn we in overleg met de betrokken partners. De Minister voor Rechtsbescherming
verwacht uw Kamer hierover in het eerste kwartaal van 2024 te informeren.
Onderzoek ABA-behandelingen
Voor de zomer heeft uw Kamer gesproken over de inzet van zogenaamde ABA (Applied Behavioural
Analysis) behandelingen en de mogelijke schadelijke effecten van deze behandelingen
op jongeren. De Staatssecretaris van VWS heeft daarop toegezegd, ook later in gesprek
met de stichting LeerlingenBelang Speciaal Voortgezet Onderwijs, om onderzoek te laten
doen naar de impact van dergelijke behandelingen op (het welzijn van) jongeren.
Onderzoekers van het Nederlandse Autisme Register (NAR) voeren op dit moment onderzoek
uit. Om dit goed te kunnen doen is tijd nodig. De onderzoekers hebben aangegeven in
het voorjaar van 2024 met een eindrapport te kunnen komen. Dit rapport zal de Staatssecretaris
van VWS naar uw Kamer sturen.
Onderzoek Druk op de Keten
Naar aanleiding van signalen uit het veld over toenemende wachtlijsten in de kinderopvang,
jeugdhulp en het onderwijs is in het voorjaar van 2023 door VWS en OCW in samenwerking
met SZW een onderzoek hiernaar uitgezet. Het onderzoek bevat een kwantitatief en een
kwalitatief deel en is erop gericht inzicht te krijgen in hoe de druk in de keten
van kinderopvang, onderwijs en zorg zich ontwikkelt in de leeftijdscategorie 0–13
jaar, waar deze druk zich concentreert en welke trends en factoren een rol spelen.
Het onderzoeksrapport sturen wij hierbij naar uw Kamer, een nieuw kabinet zal zorgdragen
voor de integrale beleidsreactie. In het tweeminutendebat Onderwijs en Zorg is een
motie aangenomen waarin o.a. wordt verzocht om te komen tot een aanpak voor het terugdringen
van de wachtlijsten in het speciaal onderwijs.46 Het onderdeel in dit onderzoek over het onderwijs is hiervoor ook relevant, en zal
worden betrokken bij de eerste contouren van de aanpak die de Minister voor Primair
en Voortgezet Onderwijs in het voorjaar van 2024 naar uw Kamer zal sturen.
Onderzoek Vrijheidsbeperkende maatregelen in de open jeugdhulp?
Bijgevoegd bij deze brief treft u aan het advies van de Raad voor Strafrechttoepassing
en Jeugdbescherming over vrijheidsbeperkende maatregelen in de open jeugdhulp. Dit
advies is gevraagd naar aanleiding van het gezamenlijke signalement van de IGJ en
het AKJ, waarin zij wetswijzigingen bepleitten om af en toe beperking van vrijheid
wel mogelijk te maken.47 Wij streven ernaar voor het zomerreces met een beleidsreactie te komen op het RSJ-advies.
Uitgavenonderzoek 2020 t/m 2022
Voor de jaren 2020 t/m 2022 is een onderzoek uitgevoerd om het budget en de uitgaven
jeugd inzichtelijk te maken, in navolging op het onderzoek Stelsel in Groei.48 Dit onderzoek treft u als bijlage bij deze brief aan. Het onderzoek heeft gekeken
naar de uitgaven aan maatwerkvoorzieningen en de meerkosten voorliggend veld, waarbij
bleek dat het lastig is om de meerkosten voorliggend veld op betrouwbare wijze in
beeld te brengen.49 Om deze reden is een bandbreedte gebruikt bij het presenteren van deze meerkosten.
Uit het onderzoek komt naar voren dat de uitgaven aan jeugdzorg tussen 2020 en 2022
verder zijn gestegen. Er zijn daarmee nog steeds tekorten bij gemeenten; wel ligt
het budget steeds dichter bij de uitgaven, vooral in 2022. Dit komt onder andere doordat
aanvullende middelen beschikbaar zijn gesteld. Zoals u weet, zijn in de Hervormingsagenda
financiële afspraken gemaakt met gemeenten voor de periode 2023 t/m 2028. In 2025
en 2028 zal een deskundigencommissie advies geven ten aanzien van de uitvoering van
de maatregelen en de gepleegde inspanningen, mede in relatie tot de uitgavenontwikkeling.
BIJLAGE 3 – OVERIGE MOTIES EN TOEZEGGINGEN
Nationale jeugdstrategie en versterking van de kinderrechten
In de Kamerbrief Maatregelen ter bevordering positie van jongeren, van 13 april 2023,
is benoemd dat over het verder versterken van deze integrale samenwerking middels
een nationale jeugdstrategie gesprekken worden gevoerd met onder meer de NJR.50 Daarnaast heeft uw Kamer op 1 juni 2023 middels een unaniem aangenomen motie de regering
opgeroepen om tot een integrale jongvolwassenenstrategie te komen met als doel de
trend van het uitgesteld leven van jongvolwassenen te keren naar een goede start waarbij
we onder andere de doorgeschoten flexibele arbeidsmarkt aanpakken. Uw Kamer heeft
de regering gevraagd hierover voor het einde van 2023 te informeren.51 Begin volgend jaar informeren wij u verder over deze motie in een Kamerbrief over
de jeugdstrategie.
De gesprekken met de NJR hebben het afgelopen jaar plaatsgevonden en hebben ertoe
geleid dat de Staatssecretaris voornemens is een nationale jeugdstrategie te gaan
ontwikkelen. Het proces om tot een nationale jeugdstrategie te komen werkt de Staatssecretaris
momenteel in samenwerking met de NJR uit. De Staatssecretaris van VWS verwacht uw
Kamer in het voorjaar te kunnen informeren over hoe het kabinet tot een nationale
jeugdstrategie wil komen. Deze strategie versterkt de positie van jongeren in Nederland
en biedt jongeren de structurele mogelijkheid om hun mening te geven over zaken die
hen aangaan. Hiermee wordt ook Artikel 12, Mening van het Kind, zoals beschreven in
het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK), verder verstevigd.
Het kabinet zet zich over de volle breedte van beleid in de naleving van kinderrechten
in Nederland te versterken. Wij zijn er trots op dat wij een jaarlijkse cyclus in
het leven hebben geroepen om dit te realiseren. 24 oktober jl. heeft de lancering
plaatsgevonden van Kinderrechten in Beweging, waarin het Kinderrechtencollectief een
beleidsanalyse op basis van dataverzameling bijhoudt. In december vindt de Kinderrechtenconferentie
plaats en gaan kinderen van verschillende basisscholen uit heel Nederland met elkaar
in gesprek over de VN-aanbevelingen. In het voorjaar van 2024 wordt dan – tot slot
– de Kinderrechtendialoog georganiseerd, waar kinderen, beleidsmakers en kinderrechtenorganisaties
met elkaar verder in gesprek gaan en afspraken maken over de inzet van verschillende
partijen op kinderrechten. Deze cyclus van Kinderrechten in Beweging, de Kinderrechtenconferentie
en de Kinderrechtendialoog gaan we jaarlijks herhalen, zodat we stappen kunnen zetten
om kinderrechten in Nederland verder te versterken.
Werk maken van de 18-/18+ aanpak
Er worden verschillende activiteiten in gang gezet om te zorgen voor een soepelere
overgang van jongeren die 18 jaar worden en de jeugdhulp verlaten:
– De overgang naar volwassenheid maakt onderdeel uit van het richtinggevend kader voor
de toegang en lokale teams.
– Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) is dit jaar in opdracht van VWS gestart
met intensieve ondersteuning in 4–6 regio’s. De ondersteuning ziet op het in kaart
brengen en het creëren van een sluitend aanbod voor jongeren in kwetsbare positie
op alle leefgebieden (the Big 5).52 Dit doen zij in samenwerking met de verschillende partners binnen de regio.
– Recent heeft de VNG in dit kader een inspiratiegids «Versnellers op de Big 5» voor
een integrale aanpak 16–27 gepubliceerd. Daarnaast worden de geleerde lessen en best
practices die het OZJ ophaalt breed verspreid via o.a. webinars, de (communicatie)kanalen
van de VNG waaronder het Platform Sociaal Domein, kennisinstituten, aanbieders, professionals
en de website voor Jeugd & Gezin.
– Wij zijn in gesprek over het uitvoeren van een (nader) onderzoek naar belemmeringen,
praktijkvoorbeelden, het beter meenemen van wensen van jongeren, de wijze waarop een
omkering van de bewijslast een rol kan spelen en de effecten daarvan. In de volgende
voortgangsbrief Jeugd komen wij hierop terug.
Op deze manier geven wij invulling aan de motie van het lid Raemakers (D66) c.s. die
de regering oproept – als onderdeel en uitwerking van de Hervormingsagenda – werk
te maken van de 18-/18+ problematiek.53
Nadere regels veiligheid hulpverleners en jeugdigen in gesloten accommodaties
De motie van het lid Verkuijlen (VVD) c.s. roept de regering op nadere regels te stellen
over de veiligheid van hulpverleners en jeugdigen in gesloten accommodaties.54 Deze nadere regels zijn verwerkt in het gewijzigde Besluit rechtspositie gesloten
jeugdhulp dat op 1 januari 2024 van kracht wordt. Daarmee beschouwen wij deze motie
als afgedaan.
Private equity partijen, excessieve winstuitkeringen en winstuitkeringen aan derden
binnen de jeugdzorg
Naar aanleiding van de motie van de leden Kwint (SP) en Peters (CDA), waarin zij de
regering verzoeken in het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders
(Wibz) de noodzakelijke stappen te nemen die ervoor zorgen dat binnen de jeugdzorg
private equity partijen, excessieve winstuitkeringen en winstuitkeringen aan derden
tot het verleden gaan behoren, is een verdiepend onderzoek uitgezet.55 Hierin zijn de verschijningsvormen en oorzaken onderzocht van niet integere bedrijfsvoering
en winstuitkeringen, incl. aan private equity investeerders bij jeugdhulpaanbieders.
Het onderzoek treft u als bijlage bij deze brief aan. De resultaten van het onderzoek
benutten wij bij de verdere aanpak van excessieve winsten in de jeugdzorg.
Aandacht voor de wijze waarop tariefdifferentiatie wordt bevorderd
Met hun motie verzoeken de leden Westerveld (GL) en Raemakers (D66) de regering om
in de amvb «Reële prijzen Jeugdwet» op te nemen dat gemeenten in hun verordening aandacht
besteden aan de wijze waarop tariefdifferentiatie wordt bevorderd en het belang hiervan
meer expliciet tot uitdrukking te brengen in de nota van toelichting.56 Aan deze motie is uitvoering gegeven door in de concept amvb «Reële prijzen Jeugdwet»
op te nemen dat de gemeenteraad in zijn verordening aandacht besteedt aan de wijze
waarop tariefdifferentiatie wordt bevorderd en door het belang van tariefdifferentiatie
meer te benadrukken in deze toelichting. De concept amvb is voor advies aangeboden
aan de Afdeling advisering van de Raad van State.
Mogelijkheden indexering pleegzorgvergoeding
De motie van het lid Raemakers (D66) c.s. verzoekt de regering te bezien hoe het mogelijk
is om voortaan de indexatie van de pleegzorgvergoeding twee keer per jaar te doen
en daarmee gelijk te trekken met de systematiek van de kinderbijslag.57 In de voortgangsbrief van juni jl. hebben wij uw Kamer reeds geïnformeerd dat het
onwenselijk is om de systematiek van de indexatie van de pleegvergoeding naar twee
keer per jaar te veranderen.58 Na een uitgebreide vergelijking met alternatieve indexatiemethodes, waaronder de
tabelcorrectiefactor zoals gebruikt voor kindgebonden budget en huurtoeslag of een
ander meetmoment voor het procentuele verschil consumentenprijsindex, komen wij tot
de conclusie dat het wijzigen van de bestaande indexatiesystematiek geen voordeel
oplevert voor pleegouders cq een betere maatstaf zou zijn. Hiermee is de motie afgedaan.
Evaluatie bestuurlijke akkoorden ten aanzien van pleegzorg en gezinshuizen
De leden Raemakers (D66) en Ceder (CU) verzoeken de regering in hun motie de bestuurlijke
akkoorden ten aanzien van pleegzorg en gezinshuizen goed te evalueren en de uitkomsten
mee te nemen in het besluit over wettelijke verankering van de duur van gezinshuizen.59 Dit onderzoek is inmiddels in uitvoering. De resultaten worden in het najaar van
2024 verwacht en zullen met uw Kamer worden gedeeld.
Oplossingsrichtingen voor de vergoeding van kinderopvang voor pleegouders
De motie van het lid Den Haan (fractie Den Haan) verzoekt de regering in overleg te
gaan over mogelijke structurele oplossingsrichtingen voor de vergoeding van kinderopvang
voor pleegouders.60 In afstemming met de sector hebben wij een onderzoek in voorbereiding. De resultaten
verwachten wij medio 2024 en zullen deze dan met uw Kamer delen.
Versterking van pleegzorg en andere gezinsgerichte en kleinschalige oplossingen
De motie van het lid Van der Staaij (SGP) c.s. over de versterking van pleegzorg en
andere gezinsgerichte en kleinschalige oplossingen meenemen bij de uitvoering van
de Hervormingsagenda werken wij samen met de sector en bij de Hervormingsagenda betrokken
partijen uit.61 In het derde kwartaal van 2024 zullen wij uw Kamer hierover nader informeren.
Moties en toezeggingen in het kader van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming
De passage eerder in deze brief over de voortgang van het Toekomstscenario kind- en
gezinsbescherming geeft een beeld van de lopende activiteiten om de meest passende
inrichting van regionale veiligheidsteams te onderzoeken en hiermee een basis te leggen
voor wetgeving waarin deze nieuwe samenwerkingsvorm zal worden verankerd. Verschillende
inrichtingsvarianten zijn hiervoor in beeld waaronder een variant waarin (delen van)
de organisaties in de jeugdbeschermingsketen fuseren. Hiermee is uitvoering gegeven
aan de volgende moties.
• Motie van het lid Raemakers (D66) over het onderzoeken van een fusie van de Raad voor
de Kinderbescherming, de Gecertificeerde Instellingen en Veilig Thuis62
• Motie van de leden Raemakers (D66) en Peters (CDA) over wetgeving voor de vorming
van regionale veiligheidsteams in de jeugdbeschermingsketen63
Dezelfde passage over het Toekomstscenario geeft een actueel beeld van de inzichten
uit de proeftuinen en over de manier waarop de lessen breder dan alleen in die proeftuinen
worden benut. De bijgevoegde halfjaarlijkse voortgangsrapportage van het programma
geeft hierover nog meer gedetailleerde informatie. Hiermee wordt invulling gegeven
aan de toezeggingen om de uitkomsten van de proeftuinen goed voor het voetlicht te
brengen en om de Kamer periodiek te informeren over de stand van zaken van de proeftuinen.64 Deze toezeggingen hebben wij bevestigd tijdens het commissiedebat van 25 oktober
jl. Toen hebben wij ook aangekondigd nader in te gaan op de toekomst van de proeftuinen.
Dit is in de eerdergenoemde passage gedaan.65
Familiegroepsplan
In het debat op 25 oktober jl. is aan het lid Maeijer (PVV) toegezegd om te benoemen
wat de huidige situatie is rond het instrument familiegroepsplan.66 Zoals wij in de Jeugdbrief van juni jl. hebben aangegeven, wordt dit type plan mede
in beschouwing genomen bij de ontwikkeling van een gemeenschappelijk onderzoeks- en
handelingskader in actielijn 2 van het Toekomstscenario.67 Dit kader is bestemd zowel voor lokale teams als voor de (professionals die deel
zullen uitmaken van) regionale veiligheidsteams. In aanvulling hierop kunnen wij melden
dat alle instrumenten, zoals informele steunfiguren, ook onderdeel zullen uitmaken
van de ondersteuning van lokale teams onder het thema toegang van de Hervormingsagenda
Jeugd.
Informatie- en rechtspositie ouders en jeugdigen in vrijwillig kader
In het commissiedebat Jeugdbescherming van 25 oktober jl. heeft de Staatssecretaris
van VWS de toezegging aan de leden Verkuijlen (VVD) en Breugel (D66) gedaan om in
deze brief uw Kamer te informeren over de informatie- en rechtspositie van ouders
en jeugdigen in het vrijwillig kader. Aan deze toezegging geven wij hieronder invulling.
Voor het inzetten van een (jeugd)hulpverleningstraject is de geïnformeerde toestemming
van de ouder(s) met gezag en/of de jeugdige vereist, tenzij het hulpverlening betreft
in het gedwongen kader. Dit betekent dat zij welingelicht het besluit moeten kunnen
nemen om toestemming te geven voor het inzetten van alle vormen van (jeugd)hulp, zowel
ambulant als hulp met verblijf. Deze toestemming kunnen zij te allen tijde intrekken.
Daarbij hoort ook dat het voor ouders en jeugdigen duidelijk is wat de vervolgstappen
kunnen zijn wanneer de zorgen van een professional in het gezin onvoldoende worden
weggenomen. Een vervolgstap kan zijn dat wettelijke (onderzoeks)bevoegdheden worden
ingezet.
Als er bijvoorbeeld sprake is van (een redelijk vermoeden van) huiselijk geweld of
kindermishandeling en een melding wordt gedaan bij Veilig Thuis, dan kan Veilig Thuis
wettelijke (onderzoeks)bevoegdheden inzetten, ook als dit tegen de wens van de ouder(s)
en jeugdige is. Of indien de ingeschakelde hulp onvoldoende is gebleken om bedreiging
van de ontwikkeling bij de jeugdige weg te nemen, kan de Raad voor de Kinderbescherming
worden verzocht een onderzoek uit te voeren naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel.
Ook dit kan tegen de wens van de ouder(s) en/of jeugdige zijn.
Een knelpunt in de praktijk is dat ouders en jeugdigen het (jeugd)hulpverleningsproces
in het vrijwillig kader niet altijd als vrijblijvende mogelijkheid ervaren en/of zij
zich onder druk gezet voelen. Deze spanning speelt vooral op het snijvlak van het
vrijwillig en gedwongen kader, als het de ouder(s) ondanks ingezette hulp niet lukt
om een voldoende veilig opvoedklimaat te creëren en de betrokkenheid van de hulpverlener
intensiveert. Bijvoorbeeld wanneer de professional bepaalde (jeugd)hulp – zoals een
vrijwillige uithuisplaatsing – voorstelt zodat de gezinssituatie even tot rust kan
komen, maar de ouder(s) en/of de jeugdige deze vorm van hulp niet wenst. Het is daarom
van belang dat ouders en jeugdigen weten wat hun rechtspositie is. Zij hebben daarom
onder andere het recht om:
– goed te worden voorgelicht over de in te zetten (jeugd)hulp;
– in samenspraak met de (jeugd)professional een plan van aanpak op te stellen;
– gebruik te maken van het klachtrecht en onafhankelijke cliëntondersteuning in te schakelen.
Tegelijkertijd is er in de praktijk onder ouders en jeugdigen veel onbekendheid over
hun rechtspositie, bijvoorbeeld dat zij in de eerste plaats zelf regie hebben op het
(jeugd)hulpverleningsproces. Op dit moment ontbreekt het bij veel ouders en jeugdigen
aan een goed overzicht van het proces, welke rechten en plichten daarin gelden en
op welke onafhankelijke ondersteuning zij recht hebben.
Een goede informatievoorziening richting ouders en jeugdigen is voorwaardelijk voor
het versterken van hun rechtspositie. Daarom werkt bureau VanMontfoort in samenwerking
met de Universiteit Leiden in samenspraak met jeugdigen, ouders en professionals aan
heldere informatievoorziening voor ouders en jeugdigen op het snijvlak van het vrijwillig
en gedwongen kader. Het gaat dan om het inzichtelijk maken welke wettelijke rechten
en plichten voor ouders en jeugdigen gelden, welke mogelijkheden zij hebben om te
participeren in het hulpverleningsproces en welke mogelijkheden er zijn voor (onafhankelijke)
ondersteuning. Daarnaast wordt de informatie- en rechtspositie van ouders en jeugdigen
eveneens versterkt als een (jeugd)professional hen op een juiste wijze bejegent en
hen meeneemt in het hulpverleningsproces. Ook hier zal aandacht voor zijn. Ten slotte
nemen zij mee hoe recht kan worden gedaan aan de leeftijd en verschillende leefwerelden
van jeugdigen, zoals toegezegd aan het lid Breugel (D66). In het voorjaar van 2024
verwachtten we de resultaten van bureau VanMontfoort en zullen deze met uw Kamer delen.
Versterken signaleringsfunctie en handelingsperspectief bij vermoedens seksueel geweld
In de motie van leden Van der Laan en Van der Werf van 3 april 2023 wordt de regering
verzocht een voorstel te doen voor het versterken van de signaleringsfunctie van consultatiebureaus
en het handelingsperspectief voor jeugdgezondheidszorg-professionals (hierna JGZ-professionals)
bij vermoedens van seksueel geweld, en de Kamer daar in het najaar van 2023 over te
informeren.68
Uit de Slachtoffermonitor seksueel geweld tegen kinderen 2017–2021 blijkt dat JGZ-professionals
met enige regelmaat seksueel geweld bij kinderen, jongeren of hun ouders signaleren.
In de praktijk worden bij de signalering en follow-up hiervan, verschillende belemmeringen
ervaren. Een hoge werkdruk en wachtlijsten bij ketenpartners worden in deze ook aangegeven
als belemmering om adequaat te handelen. Zo dient de jeugdarts volgens de Meldcode
Huiselijk geweld en Kindermishandeling (hierna: de Meldcode) bij (vermoedens van)
seksueel geweld te overleggen met de vertrouwensarts van Veilig Thuis, maar vanwege
een landelijk tekort van vertrouwensartsen zijn deze niet altijd beschikbaar en bereikbaar.
Soms blijkt het (tijdig) overdragen van de zorg lastig voor een JGZ-professional en
is het onduidelijk welke zorgpartner de regie voert. Daarnaast blijkt kennis over
interventies een belemmering in de praktijk. Zo vinden JGZ-professionals het bij de
niet-acute route onduidelijk óf en welk zorgaanbod moet worden ingericht. En omdat
het bij jonge kinderen vaak aan concrete feiten en bevindingen ontbreekt, is het lastig
de juiste wijze van handelen te vinden. Tot slot is er sprake van handelingsverlegenheid
vanwege een gebrek aan vaardigheden om seksueel geweld bespreekbaar te maken en kennis
over privacy kaders, en is er een scholingsbehoefte op het gebied van gespreksvaardigheden
en casusoverleg.
Daarnaast blijkt uit het rapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd «Samenwerken
van de jeugdgezondheidszorg van de toekomst» dat niet elke regio iedere vorm van geweld
in afhankelijkheid in elke regio goed signaleert en dat er meer eenduidigheid nodig
is om geweld in afhankelijkheid beter te signaleren. Hiervoor is een nauwere samenwerking
tussen organisaties noodzakelijk.
De professionele JGZ-richtlijn kindermishandeling en de Meldcode geven richting indien
een JGZ-professional een vermoeden heeft van seksueel misbruik van een kind. JGZ-organisaties
voorzien in scholingen over de Meldcode en gespreksvoering en er zijn (na)scholingen
omtrent gespreksvoering, kindermishandeling en privacy. Voorts organiseren JGZ-organisaties
intervisiebijeenkomsten waarin professionals met elkaar situaties kunnen bespreken
en van elkaar kunnen leren. Daarnaast hebben JGZ-organisaties een aandachtsfunctionaris
kindermishandeling. De aandachtsfunctionaris is aanspreekpunt voor de professionals
uit de organisatie en kan helpen met specifieke casussen, zoals vermoedens van seksueel
geweld. Het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid onderhoudt contacten met een landelijk
dekkend netwerk van Aandachtsfunctionarissen Kindermishandeling in de JGZ, onder andere
door het twee keer per jaar organiseren van intervisie/nascholings-bijeenkomsten.
Omdat uit de monitor blijkt dat er meer behoefte is aan scholing zal de Staatssecretaris
van VWS het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid vragen de JGZ-organisaties op de hoogte
te stellen van deze behoefte en waar nodig reeds bestaande scholingen meer onder de
aandacht te brengen van JGZ-organisaties en professionals.
Voorts is gebleken dat de samenwerking tussen de JGZ-organisaties en Veilig Thuis
op veel plekken aandacht behoeft. Voor een volgende bijeenkomst van Aandachtsfunctionarissen
is het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid voornemens om in samenwerking met het Landelijk
Netwerk Veilig Thuis aandacht te besteden aan dit thema en gezamenlijk te verkennen
waar verbetermogelijkheden liggen.
De oplossing voor betere samenwerking en doorstroming in de keten, is breder. Zo is
binnen de Hervormingsagenda Jeugd aandacht voor hoe JGZ-professionals beter kunnen
worden ingezet bij preventie interventies en signalering en wordt gewerkt aan betere
beschikbaarheid van vertrouwensartsen.
Rol handreiking van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) landelijk tarief en bekostiging
jeugdbescherming en jeugdreclassering
Het lid Kwint (SP) heeft gevraagd welke rol de ACM heeft gespeeld bij de totstandkoming
van de «Handreiking landelijk tarief en bekostiging jeugdbescherming en jeugdreclassering»
en de bestuurlijke afspraken die het Rijk daarover heeft gemaakt met de VNG. Hierover
kunnen wij het volgende melden.69
Er is op dit moment geen wettelijke bevoegdheid om tarieven vast te stellen, terwijl
het hanteren van landelijke tarieven inmiddels wel wenselijk wordt geacht. Daarom
hebben we gezocht naar een mogelijkheid om landelijke tarieven bij convenant af te
spreken tussen Rijk, gemeenten en GI’s.
Tijdens de voorbereidingen voor een mogelijk convenant is contact gezocht met de ACM,
met de vraag of dit instrument verenigbaar is met het mededingingsrecht. De ACM heeft
daarop de zienswijze afgegeven dat naar haar oordeel GI’s activiteiten ontplooien
die in concurrentie zouden kunnen worden aangeboden. Daarmee kwalificeren GI’s zich
volgens de ACM als ondernemingen in de zin van de Mededingingswet. Volgens artikel
6 van de Mededingingswet mogen ondernemingen geen afspraken maken waarmee zij hun
onderlinge concurrentiemogelijkheden op het gebied van prijsstelling beperken. GI’s
kunnen dus geen partij zijn bij een convenant dat een landelijk tarief tot stand brengt.
Onder meer om deze reden hebben we ervoor gekozen om in plaats van een convenant een
Handreiking landelijk tarief vast te stellen, die zich richt tot gemeenten.
Hierop terugkijkend heeft de ACM ons duidelijk aangegeven wat de grenzen van het mededingingsrecht
zijn voor een niet-wettelijke voorziening voor landelijke tarieven. De zienswijze
van de ACM heeft geen inhoudelijke invloed gehad op het landelijk tarief, alleen op
de vormgeving daarvan in de vorm van een handreiking. Zoals in de motie Westerveld
gevraagd – en door ons ook vermeld in de bestuurlijke afspraken – treffen wij voorbereidingen
voor een wettelijke bevoegdheid voor een landelijk gereguleerd tarief voor jeugdbescherming
en jeugdreclassering.70 Dat stelt de verbindendheid van een dergelijk tarief zeker en lost de spanning met
de Mededingingswet op.
Subsidieregeling Erkenning van eerder Verworven Competenties Jeugd- en gezinsprofessional De subsidieregeling Erkenning van eerder Verworven Competenties (EVC) Jeugd- en gezinsprofessional,
die in de zomer van 2020 in werking trad, is per 1 augustus 2023 afgerond. De regeling
had als doel om professionals die niet op minimaal hbo-niveau zijn geschoold, maar
wel werkzaamheden verrichtten in een hbo-functie, tegemoet te komen in de kosten van
hun EVC-traject. Via een EVC-procedure was herregistratie in het kwaliteitsregister
Jeugd mogelijk. In totaal is er 219.150 euro aan subsidie verstrekt en daarmee zijn
in totaal 487 EVC-trajecten gefinancierd. Door de regeling konden deze 487 jeugdprofessionals
zich herregistreren in het Kwaliteitsregister Jeugd, om als geregistreerd professional
blijvend in de jeugdhulp te werken.
Online platform mentale gezondheid
Tijdens het Wetgevingsoverleg van 21 november 2022 (Kamerstuk 36 200 XVI, nr. 180) hebben de leden Raemakers, Richardson en Koekoek de regering verzocht om een verkenning
te doen naar de mogelijkheid om een online platform (door) te ontwikkelen, van waaruit
een jongere doorverwezen kan worden naar de juiste hulporganisatie of informatie kan
krijgen over (mentale) gezondheid, en dit platform structureel ingebed kan worden.71
Acht partijen die zich richten op het versterken van de mentale gezondheid van jongeren
hebben een voorstel gedaan hoe een dergelijk platform gerealiseerd kan worden. Dit
platform zou de volgende functionaliteiten kunnen bevatten:
– een (anoniem) luisterend oor middels telefonie en chat;
– een kennisbank over mentale gezondheid;
– doorverwijsmogelijkheden naar andere hulporganisaties;
– peer-to-peer contact.
Aangezien er reeds meerdere initiatieven bestaan voor jongeren om laagdrempelig (online)
hulp voor mentale gezondheid te krijgen, wordt momenteel een verkennend onderzoek
uitgevoerd naar hoe het voorstel van de acht partijen zich verhoudt tot reeds bestaande
initiatieven die zich richten op mentale gezondheid van jongeren. Dit onderzoek bevindt
zich momenteel in de afrondende fase. Begin 2024 besluit de Staatssecretaris van VWS
of en op welke manier dit platform gerealiseerd gaat worden.
Handvatten voor ontwikkeling van tarieven
Tijdens het Commissiedebat over de voorhang ontwerpbesluit reële prijzen jeugdwet
(Handelingen II 2023/24, nr. 6, item 10) heeft het lid Raemakers (D66) met zijn motie de regering verzocht om het kennis-
en informatiepunt van de Jeugdautoriteit te vragen om in beeld te brengen welke handvatten
nodig zijn voor de ontwikkeling van tarieven.72 Op dit moment zijn wij hierover in gesprek met de Jeugdautoriteit. Wij zullen uw
Kamer voor de zomer van 2024 nader informeren over de opvolging.
Werken in loondienst aantrekkelijker maken en oneigenlijk zzp-schap terugdringen
De motie van het lid Mohandis (PvdA) c.s. verzoekt de regering om samen met jeugdzorgaanbieders
en betrokken stakeholders concreet actie te ondernemen om het werken in loondienst
aantrekkelijker te maken en oneigenlijk zzp-schap terug te dringen.73
De balans tussen personeel in vaste loondienst en flexpersoneel is op dit moment onvoldoende.
Binnen het programma «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn» (hierna: TAZ)
zijn verschillende acties in gang gezet om de balans te herstellen tussen medewerkers
in loondienst en flexibele medewerkers. De acties zijn gericht op het terugdringen
van schijnzelfstandigheid en een bewustwording rondom de gevolgen van de keuze voor
zzp-schap. Met de acties rondom schijnzelfstandigheid en de bewustwordingscampagne
wordt beoogd werkgevers en werkenden meer inzicht te geven in de diverse wettelijke
verplichtingen met bijbehorende (financiële) verantwoordelijkheden en de gevolgen
voor personeel en organisatie, waarna zij beter in staat zijn om in gesprek tot de
juiste inrichting van de arbeidsrelatie te komen. Regelmatig huren werkgevers personeel
in via een bemiddelingsbureau, waardoor ook voor deze partijen een belangrijke rol
is weggelegd in de keuze voor de juiste arbeidsrelatie. Een gedragscode die intermediairs
daarin sturing geeft, is wat ons betreft doeltreffend voor een meer evenwichtige arbeidsmarkt
in de zorg. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport is daarom met koepels van bemiddelings-
en uitzendbureaus in gesprek over hoe zij deze gedragscode zelf kunnen inrichten.
Daarnaast is goed werkgeverschap essentieel om personeel in loondienst te behouden.
Uit onderzoek blijkt dat de reden voor vertrek van professionals veelal ligt in de
wens naar meer professionele autonomie, zeggenschap en ontwikkelmogelijkheden. Dit
zijn opgaven primair voor werkgevers in het kader van goed werkgeverschap.
In het Integraal Zorgakkoord is de opgave opgenomen dat regionale werkgeversorganisaties,
zorginkopers en VWS actief inzetten op regionaal werkgeverschap (flexibele schil in
loondienst) en een moderner arbeidscontract dat werknemers meer mogelijkheden biedt
om meer regie te voeren over vormgeving van werk en werktijden om zo het werken in
loondienst aantrekkelijker te maken.
Indieners
-
Indiener
M. van Ooijen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Medeindiener
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming