Brief regering : Beleidsreactie op het rapport 'Beheer van de rijkscollectie door ministeries en colleges van Staat'
32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid
Nr. 497
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 juni 2023
Hierbij stuur ik u het rapport en mijn beleidsreactie op het rapport Beheer van de rijkscollectie door ministeries en colleges van Staat van de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed (hierna: IOE) over het beheer van
de kunstvoorziening in rijkskantoren van ministeries en van colleges van Staat. In
deze beleidsreactie wil ik ingaan op de belangrijkste bevindingen uit dit rapport
en de acties voor de toekomst.
Onze rijkscollectie is rijk en divers van samenstelling en een belangrijke bron van
kennis, historisch besef en identiteit. Het overgrote deel ervan is in beheer van
museale beheerders die aangewezen zijn in de Erfgoedwet, of is in bruikleen gegeven
aan talloze musea en zo toegankelijk voor een groot publiek. Een beperkt deel van
de rijkscollectie is echter buiten musea ondergebracht: bij ministeries en hun diensten,
bij Hoge Colleges van Staat, zoals de Eerste en Tweede Kamer, de Raad van State, de
Rekenkamer, en op Nederlandse ambassades verspreid over de hele wereld. Bijzondere
schilderijen of historische meubels maken zo deel uit van de werkomgeving van velen.
Sommige objecten bevinden zich al decennia op hun plek en behoren letterlijk tot het
interieur. Afgezien van de cultuurgoederen in de representatieve ruimtes zijn deze
culturele objecten minder zichtbaar voor het publiek, maar voor het werkklimaat niet
minder van belang. Dat geldt ook voor de zorg voor deze objecten. Ze bevinden zich
niet in de beschermde museale omgeving, maar in kantoren en vergaderruimten waar dagelijks
gewerkt wordt. Ze zijn van waarde voor de werkomgeving, maar daardoor ook kwetsbaar.
Ik vind het belangrijk dat de IOE dit deel van de rijkscollectie bij ministeries en
colleges van Staat centraal stelde in het onderzoek waarvan het bijgaande rapport
het resultaat is. Het is ruim tien jaar sinds de vorige inspectie van dit domein door
de toenmalige Inspectie in 2011–2012. Het huidige rapport biedt een actueel inzicht
in het beheer van de rijkscollectie bij ministeries en colleges van Staat. Dit is
niet alleen van belang met het oog op de objecten zelf, maar ook met het oog op het
beheer dat juist in het afgelopen decennium ingrijpend is gereorganiseerd.
Sinds 2016 liggen de normen voor het beheer van de rijkscollectie in de Erfgoedwet 2016 en in de Regeling beheer rijkscollectie en subsidiëring instellingen. In dezelfde periode is ook de centralisatie van de kunstvoorziening in de rijkskantoren
van de ministeries voorbereid door het Programma Rijksbrede Kunstvoorziening van 2015 tot 2018. Het Interdepartementaal kunstbeleid voorziet tegenwoordig in een
centrale uitvoering van de kunstvoorziening door vier facilitair concern dienstverleners
(CDV’s). Het Directoraat-Generaal Organisatie en Bedrijfsvoering van het Ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is beleidsverantwoordelijk voor de gecentraliseerde
kunstvoorziening. Het Facilitair Management Haaglanden (FMH) van het ministerie is
verantwoordelijk voor het operationaliseren van de kunstvoorziening in samenwerking
met de andere drie CDV’s. Het belangrijkste doel van deze verandering was de centralisatie
en professionalisering in de organisatie van de kunstvoorziening in rijkskantoren
van de ministeries.
In het licht van geschetste veranderingen vind ik het van belang om te lezen dat de
IOE constateert dat er geen belangrijke tekortkomingen zijn in het beheer en dat dit
beheer voldoet aan de normen uit de Erfgoedwet. Ik besef dat op de geschetste verandering richting meer centralisatie in het beheer
ook uitzonderingen bestaan. Sommige ministeries, zoals Algemene Zaken, Buitenlandse
Zaken en Defensie hebben de kunstvoorziening op een eigen wijze georganiseerd. De
IOE wijst erop dat er in de praktijk daarom sprake kan zijn versnippering van verantwoordelijkheden
maar dat dit niet tot grote knelpunten leidt. Over het algemeen is er een trend zichtbaar
tot vermindering van het aantal beheerders, met professionalisering en kwaliteitsverbetering
tot gevolg. Positief vind ik dat de IOE constateert dat de maatregelen tegen vermissingen
effect hebben gehad. Gezien de grote inzet daarvoor in het verleden door de IOE, de
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (hierna: RCE) en de betrokken ministeries vind
ik dit een waardevolle ontwikkeling.
In haar rapport wijst de IOE tevens op een aantal aandachtspunten met waardevolle
aanbevelingen ter verbetering van het beheer van de rijkscollectie bij de ministeries
en de colleges van Staat. De IOE wijst op de diversiteit aan registratiesystemen bij
de betrokken partijen en doet een aanbeveling om dit meer in lijn te brengen met elkaar
bijvoorbeeld door aansluiting op het Centrale InformatieSysteem van het FMH. Hoewel
deze diversiteit ongetwijfeld te verklaren is uit het verleden, is dat niet vanzelfsprekend
voor de toekomst. Het doel van registratie kan met verschillende middelen gediend
worden. De vermindering van het aantal beheerders zorgde voor een kwaliteitsverbetering,
de vermindering van registratiesystemen wellicht ook. Volgens de Erfgoedwet moeten
beheerders van de rijkscollectie de museale cultuurgoederen zo registreren dat deze
kunnen worden geïdentificeerd. Dit betekent dat in elk geval een aantal basisgegevens
beschikbaar moeten zijn voor registratie van een object. Echter, de beheerders gaan
uiteindelijk zelf over hun interne bedrijfsvoering en dus de wijze van registratie
en het gekozen registratiesysteem. Deze aanbeveling is daarmee ook meer aan hen gericht,
aangezien zij verantwoordelijk zijn voor hoe zij hun registratie goed vormgeven.
Het onderzoek van de IOE naar de rijkscollectie bij ministeries en de colleges van
Staat heeft geen grote tekortkomingen aan het licht gebracht, maar doet wel aanbevelingen
voor verbetering van het systeem van beheer. Sommige acties zijn reeds in gang gezet.
Ik vind het positief dat het Ministerie van Defensie al actie heeft ondernomen naar
aanleiding van de knelpunten die de IOE heeft geconstateerd. Ik waardeer de inzet
van FMH en de CDV’s voor het dagelijkse beheer van de rijkscollectie en de maatregelen
om het proces van inventariseren, waarderen en registreren van de kunst in rijkskantoren
te versnellen.
In het rapport staan ook aanbevelingen over de ondersteuning en procedures van de
RCE. De RCE heeft een adviestaak en kan op eigen initiatief of desgevraagd advies
geven over het beheer en de waardering van cultuurgoederen in rijkskantoren. Wat het
eerste betreft zet de RCE in op kennisopbouw onder andere via het organiseren van
kennisdagen specifiek gericht op beheerders van cultuurgoederen in een kantoorsetting.
De RCE is voornemens kennis over beheer, procedures en registratie bij de decentrale
beheerders te bevorderen door het oprichten van een kennisnetwerk Overheden met Collecties.
De betrokken organisaties hebben uiteraard ook een eigen verantwoordelijkheid in het
formuleren van een adviesvraag.
De IOE wijst ook op het belang van de culturele waardering van objecten, ook om te
bepalen of deze deel uitmaken van de rijkscollectie en welke zorg gepast is. Ik onderschrijf
dit uitgangspunt. Waar de culturele waarde van een object in een museum vaak direct
herkenbaar is, is dat in de dagelijkse kantooromgeving soms niet direct duidelijk.
Het vergt soms een geoefend oog om een originele litho aan de muur te herkennen, of
een bijzondere stoel of tafel van modern design, hoogwaardig van ontwerp, maar alledaags
in gebruik in een modern kantoor. De juiste omgang met cultuurgoederen veronderstelt
dat deze cultuurgoederen als zodanig worden herkend en onderscheiden worden van de
reguliere kantoorinventaris. De RCE heeft veel kennis en ervaring met de omgang met
cultuurgoederen en heeft een ondersteunende rol in het adviseren van CDV’s en de betrokken
overheidsorganisaties. Dat kan gaan over de behoudsomstandigheden of over advies over
conservering of restauratie. Die adviserende rol is uiteraard gebaat bij een heldere
en tijdige melding van het verzoek van de betrokken organisaties.
De IOE constateert dat de waardering nu nog onvoldoende plaatsvindt. Daarom doet de
IOE aanbevelingen ten aanzien van de gebruikte terminologie in het (wettelijk) stelsel
van beheer van de rijkscollectie. Een heldere en werkbare definitie van een (museaal)
cultuurgoed en kantoorinventaris raakt aan de kern van dit stelsel. Dit is van belang
voor een zorgvuldig behoud, beheer en waardering van de rijkscollectie en cultuurgoederen.
Ik zal deze suggesties betrekken bij de evaluatie en wijziging van de Erfgoedwet.
Op basis van de uitkomsten hiervan, vind ik het van belang dat de beheerders hun eigen
collecties gaan waarderen en tot een termijn komen waarbinnen dit kan worden gerealiseerd.
Het rapport van de IOE over de rijkscollectie bij de ministeries en de colleges van
Staat wijst op de verdere professionalisering en kwaliteitsverbetering van het behoud
van het behoud en beheer. De eerste stappen daarvoor zijn al in het verleden gezet
met de ontwikkeling van de Erfgoedwet en de centralisatie van de kunstvoorziening via de facilitair concern dienstverleners.
De maatregelen hebben effect gehad en er zijn op dit moment geen grote knelpunten
gesignaleerd in het beheer van dit deel van de rijkscollectie.
Dankzij de aanvullende aanbevelingen van de IOE kunnen volgende stappen worden gezet
in het proces van kwaliteitsverbetering in het beheer en de waardering van de rijkscollectie in rijkskantoren en het belang van kunst in de
werkomgeving.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
G. Uslu
Indieners
-
Indiener
G. Uslu, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap