Brief regering : Aanpak arbeidsmarktkrapte
29 544 Arbeidsmarktbeleid
Nr. 1115
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID, VOOR ARMOEDEBELEID,
PARTICIPATIE EN PENSIOENEN, VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT, VAN ONDERWIJS, CULTUUR
EN WETENSCHAP EN VOOR PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN LANGDURIGE ZORG EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 juni 2022
Inleiding
Er is op dit moment volop werk. Dat biedt mensen kansen – ook voor hen die aan de
kant staan of een minder sterke positie op de arbeidsmarkt hebben. Tegelijkertijd
is er sprake van uitzonderlijke krapte. In verschillende sectoren zoals de zorg, het
onderwijs maar ook in de horeca, energie en vervoer is men naarstig op zoek naar arbeidskrachten.
De werkloosheid is historisch laag en er zijn meer vacatures dan werklozen. Daarmee
is de arbeidsmarkt nu al uitzonderlijk krap, terwijl de verwachting is dat tekorten
verder zullen oplopen. Ook de intensiveringen op basis van het coalitieakkoord (bijlage
bij Kamerstuk 35 788, nr. 77), die nodig zijn om Nederland beter te maken, leiden tot extra vraag naar arbeid
in reeds krappe beroepen.
De aanhoudende personeelstekorten leiden mede tot verlies van kwaliteit en beschikbaarheid
van (publieke) diensten. Daardoor komt het aanpakken van maatschappelijke opgaven
onder druk te staan en kan de brede welvaart worden geschaad. Klassen zonder leraar
of uitgestelde behandelingen in de zorg zijn voor niemand wenselijke situaties. Om
de klimaatdoelstellingen te halen, zijn de komende jaren tienduizenden extra technisch
geschoolde mensen nodig.
Om deze uitzonderlijke krapte op de arbeidsmarkt te bestrijden, schetst het kabinet
in deze brief de kabinetsbrede aanpak van krapte. Met zes acties en bijbehorende maatregelen
werkt het kabinet aan een arbeidsmarkt die beter bestand is tegen periodes van krapte.
Het gaat veelal om maatregelen die effect hebben op de hele economie. Tegelijkertijd
moeten we ons er van bewust zijn dat de krapte niet op korte termijn in zijn geheel
op te lossen is. Alleen met de inzet van zowel overheid, werkgevers als werkenden
samen kunnen we dit aanpakken.
Bij het uitvoeren van de maatregelen zal per maatregel bekeken worden voor welke sectoren
de maatregel het meest effectief is.1 In bijlage A is een voorlopige inschatting opgenomen van de effectiviteit van de
maatregelen en de termijn waarop deze effecten gerealiseerd worden.
In bijlage B wordt een stand van zaken gegeven van de sectorale plannen op het gebied
van wonen, zorg, onderwijs, klimaat, (internationale) veiligheid en kinderopvang.
De verantwoordelijke vakministers informeren u separaat en meer gedetailleerd over
de maatregelen voor de zorgsector, het onderwijs, de bouw, kinderopvang en beroepen
die nodig zijn voor de klimaat- en digitale transities. In combinatie met deze brief
voldoet het kabinet daarmee aan de motie van de leden Paternotte en Pieter Heerma.2
Met de aanpak van krapte wordt ook voldaan aan de motie van het lid Nijboer3 over een nationaal actieplan om mensen aan duurzaam en fatsoenlijk betaald werk te
helpen. Dit geldt ook voor de motie van de leden Tielen en Palland over de verschillen
in de wig voor verschillende inkomensgroepen en contractvormen.4 En tevens wordt met deze aanpak voldaan aan het verzoek van dhr. Van Haga, gedaan
tijdens de Regeling van Werkzaamheden dd. 14 juni 2022.5
Samenvatting en leeswijzer
De Nederlandse arbeidsmarkt is op dit moment uitzonderlijk krap. Deze krapte biedt
kansen, maar gaat ook gepaard met risico’s. Omdat het arbeidsaanbod – mede vanwege
de vergrijzing – nauwelijks stijgt en de arbeidsvraag toeneemt, blijft de arbeidsmarkt
naar verwachting ook de komende jaren zeer krap. We zien dat de arbeidsmarkt zich
vooralsnog onvoldoende aanpast om krapte op te lossen. Deze krapte heeft een negatief
effect op de verdere economische groei en de uitvoering van maatschappelijke opgaven.
Tevens kan het de brede welvaart schaden. Om die redenen ziet het kabinet een duidelijke
rol voor de overheid in het aanpakken van krapte, naast de essentiële rol van werkgevers
en de verantwoordelijkheid van werkenden zelf.
Om krapte aan te pakken, zet het kabinet in op het verminderen van de vraag naar arbeid,
het vergroten van het arbeidsaanbod en het verbeteren van de match tussen vraag naar
en aanbod van arbeid. De aanpak bestaat uit zes acties voor de overheid. Vanaf pagina
15 staan de bijbehorende kabinetsmaatregelen die onder deze acties vallen.
1. Stimuleren van technologie- en procesinnovatie (p. 15–17)
2. Inzet op arbeidsaanbod (p. 17–20)
3. Verbeteren van de match (p. 20–21)
4. Stimuleren van meer uren werken (p. 21–24)
5. Inzet op leven lang ontwikkelen (p. 24–26)
6. Verbeteren aansluiting initieel onderwijs en arbeidsmarkt (p. 26–28)
Het kabinet realiseert zich dat deze maatregelen de basis vormen om het krapteprobleem
aan te pakken. Om aan de huidige urgentie te voldoen, onderzoekt het kabinet momenteel
ook verdergaande maatregelen (zie p. 7 en 24). Hierbij is ook de rol van werkgevers
en werkenden van groot belang.
Werkgevers ondernemen al veel acties om personeelstekorten aan te pakken. Vanaf pagina
8 roept het kabinet – samen met sociale partners en (onderwijs)organisaties – werkgevers
op om aanvullende acties te ondernemen om:
1. werk anders in te richten (p. 9);
2. in te zetten op innovatie (p. 10);
3. betere arbeidsvoorwaarden te bieden (p. 10);
4. te kijken naar onderbenutte deeltijders (p. 10–11);
5. anders te werven (p. 11–12); en
6. samen te werken tussen sectoren (p. 12–14).
Daarnaast moedigt het kabinet werkenden aan om zich te blijven oriënteren op de continu
veranderende arbeidsmarkt en vaardigheden van de toekomst op te doen. Dit geldt ook
voor de mensen die op dit moment nog langs de kant staan. Daarnaast doet het kabinet
een oproep aan deeltijdwerkers om een stap extra te zetten zodat de huidige krapte
niet ten koste hoeft te gaan van onze voorzieningen (p. 15).
Vervolgens zet het kabinet ook enkele randvoorwaarden en winstwaarschuwingen uiteen
(p. 28). Verder worden specifieke zaken in de bijlagen verder toelicht in een document
bijgevoegd bij deze Kamerbrief:
A. Inschatting van de effectiviteit van maatregelen per sector
B. Stand van zaken sectorale plannen
C.
1. Context van arbeidsmarktkrapte
2. Onbenut arbeidspotentieel
D. Eerste appreciatie van het tussentijds SER-briefadvies «Arbeidsmarktproblematiek maatschappelijke
sectoren»
E. Wig en belastingdruk van verschillende groepen werkenden
Het kabinet verwacht met deze aanpak – en de verdergaande maatregelen die volgen –
een substantiële bijdrage te kunnen leveren aan het verminderen van krapte. Naast
de essentiële rol van werkgevers en werkenden. Gezien de maatschappelijke opgaven
waar Nederland voor staat, heeft de krapte op de arbeidsmarkt de onverdeelde aandacht
van dit kabinet. Alleen samen met werkgevers, werknemers en andere belanghebbenden
kan de aanpak verder worden vormgegeven en uitgevoerd. Naast de waarde die een actievere
krapte aanpak heeft op de korte en lange termijn, kijkt het kabinet nadrukkelijk naar
de bredere doelstellingen die samenhangen met het terugdringen van personeelstekorten.
Denk aan een goed functioneren van onze arbeidsmarkt, het voorbereiden op een economie
van de toekomst (en bijbehorende transities), innovatie van werk en het verder aan
het werk helpen van mensen die dat kunnen en willen.
Waarom het aanpakken van de krapte óók een verantwoordelijkheid van de overheid is
Situatie op de arbeidsmarkt
De Nederlandse arbeidsmarkt is op dit moment uitzonderlijk krap. Er stond in het eerste
kwartaal van 2022 een historisch hoog aantal vacatures open (451 duizend). Tegelijkertijd
was de werkloosheid zeer laag: er waren 338 duizend mensen werkloos, oftewel 3,5%
van de beroepsbevolking. Dat betekent dat er per 100 werklozen 133 vacatures openstonden.
In het verleden zijn er ook periodes van zeer lage werkloosheid en arbeidsmarktkrapte
voorgekomen, zoals voorafgaand aan de financiële crisis (58 per 100 werklozen) en
de coronacrisis (67 per 100 werklozen). Door de gecompliceerde situatie die na afloop
van de coronacrisis op de arbeidsmarkt is ontstaan en de transities waar Nederland
nu voor staat, is de krapte nu echter veel urgenter. In bijlage C1 en C2 treft u een
nadere analyse van de huidige krapte op de arbeidsmarkt.
Niet alleen de huidige situatie vraagt om actie: de arbeidsmarkt verandert ook structureel.
Vanwege een nauwelijks stijgend arbeidsaanbod, een toenemende arbeidsvraag (ook door
economische groei) en beperkte dynamiek op de arbeidsmarkt, zal de druk op de arbeidsmarkt
de komende jaren groot blijven.6 Waar er nu bijvoorbeeld ongeveer een op de zes werknemers in de zorg werkt, verwacht
de WRR dat er bij ongewijzigd beleid in 2040 1 op de 4 werknemers in de zorg zou moeten
werken.7 De toenemende vraag naar arbeid heeft deels te maken met noodzakelijke transities
en de ambities die het kabinet heeft gesteld. Daarnaast zorgt de vergrijzing voor
een verschuiving op de arbeidsmarkt. Dat komt zowel doordat veel ouderen de arbeidsmarkt
verlaten, als doordat de vraag naar specifieke diensten als (ouderen)zorg toeneemt.8 Als we niets doen, zullen de tekorten op de arbeidsmarkt in verschillende sectoren
de komende jaren alleen maar groter worden.
Ook verwachten we dat door technologische en maatschappelijke ontwikkelingen nieuwe
banen zullen ontstaan en bestaande banen zullen verdwijnen. De Minister van Economische
Zaken en Klimaat (EZK) komt in het vierde kwartaal met een visie op de economie, waarin
de gewenste richting van de economie op de lange termijn – gezien de grote maatschappelijke
transities – wordt beschreven. Hoe geven we vorm aan een toekomstbestendige economie
en welke economische activiteiten passen mogelijk wel en niet in dat beeld?9 Hierin zal ook ingegaan worden op de betekenis voor de arbeidsmarkt. Op deze arbeidsmarkt
waarbij banen (zullen) veranderen, heeft krapte namelijk niet alleen te maken met
een kwantitatief tekort, maar ook met een kwalitatief tekort aan werkenden met de
juiste kennis en vaardigheden.
We zien dat verwachte aanpassingsmechanismen van de arbeidsmarkt vertraagd en vooralsnog
niet voldoende werken om de krapte op te lossen. Bij een aanhoudende krapte stijgen
doorgaans de lonen om het tekort aan personeel te kunnen vullen. De verwachte wisseling
van werkenden blijft voorlopig beperkt.10 Voorlopige cijfers van werkgeversorganisatie AWVN laten wel zien dat de gemiddelde
loonstijging in mei 2022 (3,7%) het hoogste punt heeft bereikt sinds de financiële
crisis. Werkgevers kunnen daarnaast ook op andere manieren op de krapte reageren,
bijvoorbeeld door naast de lonen andere arbeidsvoorwaarden aantrekkelijker te maken,
waar mogelijk kwalificatie-eisen te verlagen en werknemers zelf op te leiden, of door
in te zetten op arbeidsbesparende technologie, of de werkcultuur onder de loep te
nemen. Goed werkgeverschap loont. Een deel van de werkgevers geeft ook aan deze stappen
wel te zetten, maar tot dusver is het onvoldoende gebleken om de krapte te verminderen.
De krapte op de arbeidsmarkt belemmert het functioneren van de economie als geheel,
kan een negatieve impact op de brede welvaart hebben en vertraagt de aanpak van grote
maatschappelijke opgaven. Het kabinet wil hierbij ook verantwoordelijkheid nemen in
het uitvoerbaar maken van het beleid door te sturen op de beschikbaarheid van de benodigde
arbeid en arbeidsbesparende processen. Tegelijkertijd wil het kabinet de arbeidsmarkt
ook voorbereiden op de uitdagingen van de toekomst. Hoewel het toekomstperspectief
met veel complexiteit en onzekerheid omgeven is, kunnen we nu al anticiperen op een
langdurig hogere vraag naar arbeid, veranderende benodigde kennis en vaardigheden
en een andere organisatie van arbeid.
Rol voor de overheid
Om bovenstaande redenen ziet het kabinet een duidelijke rol voor de overheid om krapte
aan te pakken. Dat betekent dat we actiever dan voorheen aan de slag gaan met het
wegnemen van obstakels en oplossen van knelpunten die matching verhinderen, en dat
we het handelen van werkgevers en (potentieel) werkenden, waar nodig, bijsturen om
deze meer in lijn te brengen met maatschappelijke belangen. Het is niet met zekerheid
te zeggen hoe lang de krapte aanhoudt.11 De aanpak van het kabinet heeft dan ook als doel om ook op de lange termijn bij te
dragen aan een goed functionerende arbeidsmarkt. Dit geldt voor zowel de maatregelen
die een verwacht effect op de korte termijn hebben, als voor maatregelen die meer
op de lange termijn een verwacht effect hebben.
Het kabinet kan dit echter niet alleen. Er is en blijft een cruciale rol voor werkgevers
om personeel aan te trekken, op te leiden en te behouden. En om door middel van technologie
en procesinnovatie de vraag naar arbeid waar mogelijk te verminderen. Ook werkenden
zijn gebaat bij het oplossen van de krapte. Zij hebben namelijk te kampen met toenemende
werkdruk als gevolg van de krapte. Dit kan resulteren in uitval of vertrek van collega’s,
wat vervolgens tot nog meer overvraging en werkdruk leidt bij de resterende collega’s.12 Een dergelijke neerwaartse spiraal moet worden voorkomen. Daarom vindt het kabinet
dat er ook een verantwoordelijkheid ligt bij werkenden en moedigt het kabinet werkenden
aan om zich blijvend te oriënteren op de arbeidsmarkt en vaardigheden van de toekomst
op te doen; en deeltijdwerkers om waar mogelijk hun uren uit te breiden.
Overige invloeden op de Nederlandse arbeidsmarkt
Coronasteunbeleid
Tijdens de coronacrisis heeft de overheid via de verschillende steunmaatregelen ondernemers
en werkenden succesvol gesteund. Deze maatregelen droegen op korte termijn bij aan
het behouden van werkgelegenheid, economische activiteit en inkomen, en het voorkomen
van faillissementen. De steunmaatregelen droegen echter ook bij aan arbeidsmarktkrapte,
omdat de steun de reallocatie verminderde. Een deel van de steun is terechtgekomen
bij niet-rendabele bedrijven, waardoor personeel dat normaal naar een andere (productievere)
werkgever op zoek zou gaan, in dienst bleef. Specifiek de tijdelijke Noodmaatregel
Overbrugging Werkgelegenheid (NOW), die bijdroeg aan het beschermen van werkgelegenheid,
stond op langere termijn op gespannen voet met de arbeidsmarktkrapte. Daarmee zorgde
het steunbeleid – naast conjuncturele ontwikkelingen – voor een verstoring van de
arbeidsdynamiek, waardoor werkenden niet op zoek gingen naar plekken waar zij beter
tot hun recht zouden komen. Het stopzetten van deze steun is ook een belangrijke stap
in het tegengaan van de huidige krapte.
Oorlog in Oekraïne in relatie tot conjuncturele situatie
Ook in het kraptevraagstuk speelt de oorlog in Oekraïne een rol. De oorlog heeft in
de eerste plaats een desastreus effect op het leven van Oekraïners. Daarnaast zorgt
de oorlog voor veel economische onzekerheid, wat een conjuncturele neergang zou kunnen
inleiden – ook in Nederland. In het Centraal Economisch Plan van het CPB wordt nu
nog gerekend op een aanhoudend krappe arbeidsmarkt. De OESO verwacht dat de Nederlandse
economie in 2022 met 2.9% groeit en in 2023 met 1.1%. De verwachte groei was in december
2021 nog 3.24%: er is sprake van een afname van de groei, maar dat betekent niet dat
de economie krimpt. De OESO noemt de onzekerheid waar de economie zich op dit moment
in verkeert vanwege de oorlog met Oekraïne, hoge brandstofprijzen en hoge inflatie13.
Daarnaast ligt de focus van het kabinet op het bieden van een veilige omgeving voor
de Oekraïense ontheemden. We zien dat de groep Oekraïense ontheemden vooral bestaat
uit vrouwen en kinderen, en dat een groot aantal Oekraïense ontheemden aan de slag
wil en de weg naar de arbeidsmarkt weet te vinden. In juni 2022 zijn er 17.580 Oekraïners
geregistreerd in Nederland aan het werk. Het kabinet zal monitoren hoeveel Oekraïners
in welke sectoren aan de slag gaan. Het kabinet acht het wenselijk dat Oekraïense
ontheemden, die het nodig hebben, passende publieke ondersteuning kunnen krijgen bij
het vinden van werk. Vanaf 1 juli kunnen gemeenten ondersteuning naar werk bieden
aan Oekraïense ontheemden, vooruitlopend op een wijziging van Besluit SUWI, welke
1 juli inwerking treedt.14
Krapte op de internationale arbeidsmarkt
Het tekort op de arbeidsmarkt is geen uniek Nederlands probleem. Het kabinet heeft
een internationale verkenning uitgevoerd. Door een toenemende mismatch bij werkgevers
en werkenden, en door demografische veranderingen hebben veel Europese landen met
eenzelfde situatie te maken. Ook de sectoren waar de krapte zich voordoet, zijn vergelijkbaar
met Nederland, namelijk de gezondheidszorg en de technieksector. Om de krapte aan
te pakken richten de meeste landen zich voornamelijk op om- en bijscholing, het stimuleren
van arbeidsmigratie, en het activeren en blijvend inzetbaar houden van de beroepsbevolking.
Aangezien deeltijdwerk een typisch Nederlands fenomeen is, komt meer uren werken als
oplossing voor krapte internationaal niet tot nauwelijks terug.
Wat gaat de overheid doen?
Een aanpak van krapte moet perspectief bieden op voldoende werkenden die productief
aan de slag zijn of gaan op passende plekken. Met die werkenden kunnen we de maatschappelijke
uitdagingen en transities van de toekomst met vertrouwen tegemoet zien. Het kabinet
zet zich actief in voor mensen die aan de kant staan.15 Deze krappe arbeidsmarkt biedt voor werkzoekers, deeltijdwerkers en mensen die noodgedwongen
meerdere banen combineren extra kansen, die het kabinet wil benutten. De krapte aanpak
moet in samenhang worden bezien met arbeidsmarktbrieven die het kabinet heeft gestuurd
en voor het zomerreces stuurt.16
Om te zorgen voor een goed functionerende arbeidsmarkt en om krapte te verminderen,
zet het kabinet in op drie pijlers:
I. Het verminderen van de vraag naar arbeid.
II. Het vergroten van het arbeidsaanbod.
III. Het verbeteren van de match tussen vraag naar en aanbod van arbeid.
Vanuit dit denkkader werkt het kabinet aan zes acties die krapte kunnen verminderen:
1. Stimuleren van technologie- en procesinnovatie
2. Inzet op arbeidsaanbod
3. Verbeteren van de match
4. Stimuleren van meer uren werken
5. Inzet op leven lang ontwikkelen
6. Verbeteren aansluiting initieel onderwijs en arbeidsmarkt
Verderop deze brief worden maatregelen genoemd die onder deze acties voor de overheid
vallen. Sommige maatregelen zijn reeds bekend en passen in voorgenomen beleidsopties.
Andere maatregelen zijn nieuw. Deze maatregelen vormen de basis om het krapteprobleem
aan te pakken. Daarnaast onderzoekt het kabinet momenteel – naast bovenstaande acties – ook verdergaande maatregelen binnen de eerder drie genoemde pijlers. Denk
bijvoorbeeld aan:
– het aantrekkelijker maken van doorwerken na AOW leeftijd;
– het praktisch en financieel ontzorgen van mensen die naar krapteberoepen willen overstappen;
– het aanpassen van kwaliteits- en opleidingseisen een rol kunnen spelen in het verminderen
van administratieve druk;
– een bonus om meer uren werk te stimuleren (zie p. 25).
Om de verdergaande maatregelen te toetsen en uit te werken zal input worden opgehaald
bij diverse relevante partijen. Een zorgvuldige weging van deze meer verdergaande
maatregelen is nodig17. Uw Kamer wordt hierover nader geïnformeerd.
Een aanpak van krapte slaagt niet zonder de inzet van werkgevers en werknemers. Daarom
doet het kabinet hier – samen met sociale partners en (onderwijs)organisaties – verschillende
oproepen aan werkgevers om ook aanvullende acties te ondernemen. Daarna worden de
verschillende hierboven genoemde actielijnen voor de overheid in meer detail beschreven.
Ervaringen met krapte
Het kraptevraagstuk kent een persoonlijk gezicht. Het raakt niet alleen maatschappelijke
opgaven en onze brede welvaart, maar ook individuele werkgevers, werknemers, leerlingen,
studenten en werkzoekenden. Naast de consultatie bij sociale partners, (onderwijs)organisaties
en betrokken stichtingen, zijn er daarom ook interviews afgenomen. Interviews met
(net- afgestudeerde) mbo 3- en 4-studenten en werkgevers (veelal mkb’ers) werkzaam
in de sectoren genoemd in de eerder genoemde motie Paternotte/Heerma.
Geïnterviewde studenten en net-afgestudeerden geven aan dat ze in hun sector vrijwel
overal meteen aan het werk kunnen en zijn minder bewust bezig met krapte in hun sector.
De gesproken werkgevers ervaren veel competitie met andere (grotere en vermogendere)
bedrijven. Zij proberen medewerkers aan het bedrijf te binden door hogere lonen en
mogelijkheden tot (om)scholing. Daarbij doen zij ook een beroep op de toewijding van
werknemers aan de organisatie.
Wat kunnen werkgevers doen?
Een aanpak van krapte slaagt niet zonder de inzet van werkgevers én werknemers zélf.
Sociale partners en werkgevers zijn al actief bezig met het aanpakken van krapte in
verschillende sectoren. Het kabinet stimuleert verschillende initiatieven en samenwerkingsverbanden
tussen werkgevers om krapte aan te pakken, zoals de Buitenboordmotor18, Platform naar Werk19 en vergelijkbare dienstverlening vanuit de vakbeweging.
Samen met sociale partners en (onderwijs)organisaties rekent het kabinet op aanvullende
acties van werkgevers. Daarbij ziet het kabinet ook een duidelijke rol voor de overheid
als één van de grootste werkgevers.
Overheid als werkgever
In verschillende (semi)publieke sectoren heeft de overheid als werkgever te maken
met grote en soms hardnekkige personeelstekorten. Die tekorten gaan we aanpakken door
als werkgever leidend te zijn in de invulling van goed werkgeverschap en zo ook een
voorbeeld te zijn voor andere werkgevers.
Dit kabinet verhoogt het budget voor de verbetering van de lonen in het primair onderwijs
en moderniseert voor Defensie het loongebouw en het personeelsbeleid, en met het recent
ondertekende arbeidsvoorwaardenakkoord stijgen de lonen voor politie. Daarnaast biedt
het Rijk veel mogelijkheden in de secundaire arbeidsvoorwaarden om het werk aantrekkelijker
te maken, zoals ruim aantal verlofdagen en flexibele werktijden. De overheid als werkgever
zoekt actief naar manieren om het pakket vorm te geven binnen de middelen die hiervoor
beschikbaar zijn. Een specifieke aanpak per sector staat beschreven in bijlage B.
Het kabinet kijkt daarnaast met belangstelling uit naar het definitieve SER advies
over de arbeidsmarktproblematiek in maatschappelijke sectoren dat in het najaar wordt
verwacht. In bijlage D staat een eerste appreciatie van het concept briefadvies dat
in mei 2022 is ontvangen. Constructieve suggesties en concrete aanbevelingen vanuit
sociale partners en Kroonleden zijn welkom om beter invulling te geven aan modern
werkgeverschap en hoe het werk en werken in maatschappelijke sectoren aantrekkelijker
en lonender kan worden gemaakt, zeker in deze snel veranderende wereld en arbeidsmarkt.
Meer inzicht is nodig in wat helpt in het aanspreken van het onbenut potentieel in
maatschappelijke sectoren, hoe het werk slimmer en efficiënter te organiseren is,
en waar bureaucratie en regelgeving te veel is en hoe dat te verminderen.
Rol voor private werkgevers
Personeelstekorten zijn een dagelijkse zorg voor werkgevers. Het kabinet ziet dat
werkgevers veel acties ondernemen op het gebied van goed werkgeverschap, mede in het
kader van personeelstekorten. Onderzoek van SZW naar principeakkoorden tussen cao-partijen
in kraptesectoren ondersteunt dit beeld. Werkgevers dragen uiteenlopende oplossingen
aan, van meer uren werken aantrekkelijker maken door betere arbeidsvoorwaarden, tot
flexibele werktijden, zelfroostering en het stimuleren van scholing. Ook worden er
afspraken gemaakt over het bieden van meer loopbaanperspectief en duurzame inzetbaarheid.
Aanvullend op deze initiatieven, roept het kabinet private werkgevers op om extra
actie te ondernemen. Werkgevers hebben het best zicht op welke maatregelen hier bij
horen, maar het kabinet ziet in deze krappe arbeidsmarkt extra kansen voor grote en
kleine werkgevers. Onderstaande oproepen moeten ook worden bezien in de bredere context
van recente ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en in de economie, mede met het oog
op het advies van Commissie Borstlap.20 Denk bijvoorbeeld aan ontwikkelingen op het gebied van vaste en flexibele contracten.
Vast/flex
Het totaal aantal werknemers is in het eerste kwartaal van 2022 ten opzichte van een
jaar eerder toegenomen met circa 227 duizend personen. Tegelijkertijd is het aantal
werklozen afgenomen. De cijfers uit de «flexbarometer» van CBS en TNO laten daarnaast
zien dat de groep flexwerkers met contracttypes met relatief veel zekerheid groeit.
Er zijn namelijk relatief meer personen met wat CBS en TNO een «stabiel flexcontract»
noemen (zoals een tijdelijk met uitzicht op vast) en minder mensen die werken op basis
van een oproepcontract. De krapte kan een verklaring zijn dat mensen werk vinden en
steeds meer op contracten werken met relatief meer zekerheid.
De cijfers laten bovendien zien dat de jaarlijkse groei van het aantal vaste contracten
toeneemt. Dat past in de verwachting dat toenemende krapte ervoor zorgt dat er meer
vaste contracten geboden worden.
Het kabinet zet stappen om de arbeidsmarkt te hervormen. Onderdeel hiervan is dat
het kabinet de onzekerheid van flexibele contracten wil verminderen en daarmee de
werk- en inkomenszekerheid van flexibele werknemers wil verbeteren. Ook werkt het
kabinet aan maatregelen om het aangaan van duurzame arbeidsrelaties en de wendbaarheid
voor ondernemingen te vergroten. Flexibele contractvormen worden beter gereguleerd
om concurrentie op arbeidsvoorwaarden tegen te gaan. Over deze onderwerpen is het
kabinet in gesprek met sociale partners. De voorstellen van het kabinet worden toegelicht
in de hoofdlijnenbrief over de arbeidsmarkt.
Het kabinet roept werkgevers op om extra in te zetten op het anders inrichten van
werk, innovatie, betere arbeidsvoorwaarden, het gesprek aan te gaan met onderbenutte
deeltijders, werknemers anders te werven en samen te werken tussen sectoren. Goed
werkgeverschap loont.
Oproep 1: Richt werk anders in
Werk toegankelijk maken voor mensen die nu aan de kant staan, is van intrinsieke waarde
– naast de opties die het biedt voor personeelstekorten. Niet alle vacatures die werkgevers
openstellen zijn geschikt voor mensen die nu nog thuis zitten. Deze doelgroep voldoet
niet altijd aan de opleidings- en ervaringseisen, heeft soms meer begeleiding nodig
of kan maar een deel van de beoogde taken uitvoeren. Werkgevers kunnen functies opknippen
en aanpassen, zodat zij vacatures makkelijker kunnen invullen met mensen die nu nog
langs de kant staan. Bij de inzet van jobcarving21 en functiecreatie22 bieden werkgeversservicepunten kosteloos advies en hulp. Het kabinet wil samen met
brancheorganisaties en arbeidsmarktregio’s werkgevers stimuleren om deze instrumenten
vaker in te zetten. Leren en werken kan ook beter worden gecombineerd door als werkgever
een (leer)baan aan te bieden, met de reële kans dat dit werk ook na afronding van
de opleiding kan worden behouden.
Oproep 2: Zet in op innovatie
Het kabinet ziet dat veel werkgevers stappen zetten op het gebied van technologische
vernieuwing, procesinnovatie en administratieve druk. Naast de meerwaarde van deze
doelen op zichzelf, roept het kabinet grotere én kleinere werkgevers op om hier aandacht
voor te hebben vanuit het kraptevraagstuk. Zeker op de langere termijn, met het oog
op vergrijzing, is het versterken van de productiviteitsgroei een essentiële route
om krapte aan te pakken.
Oproep 3: Bied betere arbeidsvoorwaarden
Loonsverhogingen spelen een rol om mensen aan te trekken en te behouden. Goede secundaire
arbeidsvoorwaarden, zoals mogelijkheden om verlof op te nemen bij ouderschap, flexibiliteit
om thuis en/of andere uren te werken kunnen mensen helpen hun werk makkelijker af
te stemmen op hun privéleven. Ook kan er in cao-afspraken specifiek gekeken worden
naar de mogelijkheid om – op vrijwillige basis – langer door te werken na het bereiken
van de AOW leeftijd.23 Naast dit soort concrete maatregelen, gaat het ook om een cultuuromslag, zowel bij
werkgevers als werkenden. Uiteindelijk vraagt het kabinet extra aandacht voor een
veilige werkomgeving waarin iedereen zich kan ontwikkelen, gerespecteerd voelt en
duurzaam inzetbaar is.
Oproep 4: Benut onderbenutte deeltijders
Het kabinet spoort werkgevers aan om ook te kijken naar de groep onderbenutte deeltijders
binnen het eigen personeelsbestand.
Voorbeeld: Het Potentieel Pakken
De stichting Het Potentieel Pakken heeft in de zorg en het onderwijs laten zien dat
er sprake is van onderbenut potentieel als het gaat om mensen die meer uren willen
en kunnen werken. Uit hun recente werk bij zorginstellingen blijkt dat ca. 40% van
de ondervraagde medewerkers, soms onder voorwaarden, openstaat voor een groter contract.
Om krapte te bestrijden, zou het al voldoende zijn als mensen die nu kleinere contracten
hebben (van 24 uur of minder) enkele uren meer zouden werken. Een theoretisch voorbeeld:
als alle 491 duizend deeltijders die direct meer uren willen werken 4 uur per week
meer zouden werken, levert dat tussen de 49 en 54 duizend extra fte op (afhankelijk
van de duur van een werkweek). Als alle 4,5 miljoen deeltijders 1 uur per week meer
zouden werken, levert dat tussen de 113 en 125 duizend extra fte op. Om urenuitbreiding
mogelijk te maken moeten bestaande belemmeringen rondom meer uren werken worden weggenomen
en diepgewortelde overtuigingen worden aangepakt. Hiervoor is het belangrijk om zowel
op werkgevers- als op medewerkersniveau bewustwording te creëren op het thema urenuitbreiding,
maar zijn ook concrete interventies nodig op gebied van bijvoorbeeld HR, planning
en roostering.
In het onderwijs heeft Het Potentieel Pakken in samenwerking met een Haags schoolbestuur
in een pilot onderzocht welke interventies effectief kunnen zijn om de deeltijdfactor
te verhogen. De eerste ervaringen in de pilot laten zien dat een deel van het onderwijspersoneel
gestimuleerd kan worden om meer te gaan werken. Maar om dit potentieel daadwerkelijk
te benutten is het aanbieden van meer flexibiliteit in bijvoorbeeld werktijden of
inhoud van het werk belangrijk. Dit jaar wordt de ontwikkelde aanpak door Het Potentieel
Pakken bij drie andere schoolbesturen getest. De resultaten worden breed gedeeld met
het onderwijsveld, zodat meer scholen er zelf mee aan de slag kunnen.
De Stichting van de Arbeid heeft, naar aanleiding van het IBO Deeltijdwerk24, aangegeven pilots op te willen starten. Deze pilots richten zich op het aanpakken
van belemmeringen en het benutten van de mogelijkheden om mensen meer uren te laten
werken. Het was door de coronacrisis niet mogelijk om goed vorm te geven aan deze
pilots. Nu de economische effecten van de coronacrisis afnemen, gaat het kabinet samen
met sociale partners concrete initiatieven ontplooien. Dit om in nader te bepalen
sectoren het aantal gewerkte uren per werkende te vergroten en te zien wat de achterliggende
maatregelen of voorwaarden zijn die dit mogelijk maken. De Minister van SZW informeert
uw Kamer zo snel mogelijk over de invulling van deze initiatieven.
Oproep 5: Werf anders
Waar werknemers zich nu vooral aanpassen aan de situatie op de arbeidsmarkt, is het
in deze tijden van krapte noodzakelijk dat die beweging ook andersom wordt gemaakt.
Daarbij helpt het om meer inzicht te hebben in wat specifieke groepen, waaronder jongeren,
deeltijdwerkers, mensen met een migratieachtergrond, mensen met een beperking en senioren,
drijft in het maken van loopbaankeuzes. Daarnaast is er ook inzicht nodig in wat werkgevers
drijft om mensen wel of niet aan te nemen en eventuele vooroordelen die daar een rol
in spelen. Daarom ondersteunt het kabinet trajecten gericht op loopbaankeuzes (zoals
Platform Naar Werk) en zet het kabinet verder in op programma’s zoals Verdere Integratie
op de Arbeidsmarkt, Dichterbij dan je denkt en de Aanpak arbeidsmarktdiscriminatie.25
Het kabinet roept werkgevers op om mensen te benaderen die nu nog langs de kant van
de arbeidsmarkt staan, bijvoorbeeld door Open Hiring. Bij Open Hiring worden geen
sollicitatiegesprekken gevoerd, maar worden kandidaten op volgorde van aanmelding
aangenomen. Ervaring leert dat deze methode ook kandidaten aantrekt die niet als werkzoekend
geregistreerd staan. Open Hiring blijkt een methode te zijn die voor bepaalde groepen
werkgevers goed werkt. Het gaat daarbij met name om werkgevers met meerdere vacatures
die zonder specifieke functie-eisen in te vullen zijn. Werkgevers kunnen bij de inzet
van Open Hiring begeleiding krijgen (zeker bij een eerste keer) en kunnen rekenen
op ondersteuning van het regionale werkgeverservicepunt voor het bekend maken van
de vacatures.26
Ook voldoende mogelijkheden voor learning-on-the-job is een beproefde methode om mensen
aan te trekken die voorheen aan de kant stonden of de overstap naar een andere sector
willen maken.
Voorbeelden van learning-on-the-job
Bouw- en techniekconcern TBI overweegt een eigen vakschool te openen om aan de ruim
500 openstaande vacatures te kunnen voldoen. TBI kijkt daarbij expliciet naar statushouders
en mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Een ander voorbeeld is de Hilverzorg
Academie, waarbij zorginstelling Hilverzorg samen met private mbo-opleider OPPstap
een leerhuis heeft ingericht waar jongeren en volwassenen op de werkplek worden opgeleid
om in de ouderenzorg te werken. Learning-on-the-job kan door middel van bijscholing
ook bijdragen aan het behoud en de inzetbaarheid van de huidige medewerkers. Dit kan
onder andere via de bestaande infrastructuur van het praktijkleren in het mbo. Bovendien
kan learning-on-the-job aantrekkelijker zijn voor zij-instromers. Bonarius Bedrijven,
Vti Amsterdam en ROC van Amsterdam hebben met ondersteuning van WijTechniek bijvoorbeeld
een pilot geïnitieerd met het werken met mbo-certificaten voor zij-instromers voor
de installatiebranche.
Het kabinet daagt werkgevers ook uit om, waar het kan, vacatures te baseren op vaardigheden
in plaats van werkervaring of opleidingsniveau. Dit vergroot de pool van potentiële
werknemers en draagt ook bij aan een inclusieve arbeidsmarkt. Het UWV en de Samenwerkingsorganisatie
Beroepsonderwijs Bedrijfsleven hebben onlangs het dashboard «Skills» ontwikkeld, wat
de mismatch tussen werkgevers en werknemers helpt verkleinen. De ontwikkeling van
CompetentNL, zie Actie 4 van het kabinet, zal hier verder aan bijdragen.
Oproep 6: Werk samen met andere sectoren
Voorbeelden van samenwerkingsinitiatieven binnen en tussen sectoren zijn Werkpespectief.NL,
De Nationale Zorgklas, House of Skills en het recent gesloten convenant «Laat kennis
werken» tussen de Vereniging Hogescholen, MKB-Nederland en VNO-NCW. Dit geldt ook
voor netwerkaanpakken als Techniekpact en het Groenpact waarbij overheid, werkgevers
en onderwijsinstellingen afspraken hebben gemaakt en samenwerking zoeken op het gebied
van aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt. Het Groenpact versnelt bijvoorbeeld onderwijsvernieuwing
gericht op de toekomstige arbeidsmarkt zoals op het gebied van digitalisering, verduurzaming,
klimaat, etc. ten behoeve van een duurzame groene arbeidsmarkt.
Combinatiebanen
Combinatiebanen, waarbij twee functies gecombineerd worden, zou een mogelijke uitkomst
voor meerdere kraptesectoren kunnen zijn.27 Werkgevers noemen combinatiebanen vaak als oplossing voor het personeelstekort. Naast
combinatiebanen met het onderwijs, waar veel interesse in is en vanuit het Nationaal
Programma Onderwijs mooie voorbeelden zijn ontstaan, worden combinatiebanen ook binnen
de kinderopvangsector en met de zorg of cultuursector gezien als een uitkomst voor
krapte. Een combinatiebaan kan medewerkers met een klein contract helpen aan een grotere
baan, met meer diversiteit en doorgroeimogelijkheden. Door deze meer aantrekkelijke
functies wordt uitstroom tegengegaan en biedt het extra handen aan twee sectoren met
krapte. Het is belangrijk dat werknemers met een combinatiebaan ook daadwerkelijk
de ruimte krijgen om twee functies goed met elkaar te combineren. Ook is het van belang
dat werknemers niet onnodig met meerdere kleine contracten aan het werk zijn.
Voor de kinderopvang heeft Kinderopvang werkt! reeds kwantitatief onderzoek gedaan naar combinatiebanen en goede voorbeelden verzameld.28 Vanuit het Ministerie van SZW zullen combinatiebanen in de kinderopvang verder gefaciliteerd
gaan worden door kwalitatief onderzoek te laten doen en middels een praktische handreiking
goede (gebundelde) informatie aan de sector te bieden.
Gedeeld werkgeverschap
In een eerdere brief29 aan uw Kamer is aandacht besteed aan het fenomeen gedeeld werkgeverschap. Gedeeld
werkgeverschap kan kansen bieden voor werkgevers om fluctuaties in werk op te vangen.
Ook in recent onderzoek zijn arbeidspools door werkgevers- en werknemersorganisaties
genoemd als oplossing waarbij de werknemer zekerheid krijgt, maar wel de wendbaarheid
voor werkgever(s) wordt vergoot, ook in het kader van seizoensarbeid.30 Tegelijkertijd moet er zorgvuldig mee worden omgegaan. Eerdere experimenten van UWV
en vanuit het actieplan «Perspectief voor vijftigplussers» laten namelijk ook zien
dat er diverse haken en ogen aan initiatieven rondom gedeeld werkgeverschap zitten,
en dat dit niet altijd goed te realiseren is.31
Gedeeld werkgeverschap kan verschillende vormen aannemen, zoals de clustering van
kleinere deeltijdtaken waardoor werkenden tegelijkertijd bij verschillende werkgevers
aan de slag zijn in een fulltimebaan, maar ook collegiale in- en uitleen. In de eerdere
brief is aandacht besteed aan de collegiale in- en uitleen Installatietechniek Oost
(CIU-Oost). Andere goede voorbeelden op dit punt zijn de Werkgeverij in de zorg32, een samenwerkingsverband van werkgevers en hun werknemers in zorg, welzijn, kinderopvang
en jeugdzorg. Dit verband maakt het voor de werknemers mogelijk om naar talent aan
het werk te gaan, bijvoorbeeld in een stapelbaan of door werk te delen met andere
medewerkers uit de aangesloten organisaties. Ook in het onderwijs zijn vervangingspoules
van medewerkers een goede manier om in te spelen op piek-en-ziek momenten, en werknemers
toch de zekerheid te bieden van een contract met een vast aantal uren.33 Ook in de land- en tuinbouwsector wordt gebruik gemaakt van collegiale in- en uitlening,
zeker tijdens de coronacrisis. Daarom heeft de werkgeverslijn Land- en tuinbouw bijvoorbeeld
ook een voorbeeldovereenkomst opgesteld, zodat de regels tussen het inlenende bedrijf
en het uitlenende bedrijf helder zijn en binnen de grenzen van collegiale inlening
vallen.34
Er zijn dus verschillende mogelijkheden om gedeeld werkgeverschap vorm te geven en
deze worden in verschillende sectoren gebruikt, ook in seizoensectoren. Om deze mogelijkheden
nog verder te benutten, kunnen werkgevers zich laten informeren over de mogelijkheden
én de uitdagingen in hun individuele situatie. Veel branches en sectoren bieden praktische
hulp aan individuele werkgevers als ze lid zijn, bijvoorbeeld de werkgeverslijn in
de land- en tuinbouw, en de AWVN-werkgeverslijn.
Baangaranties afgeven bij start opleiding
Het kabinet moedigt afspraken tussen onderwijsinstellingen en werkgevers aan. Bijvoorbeeld
binnen FastSwitch maken hogescholen afspraken met werkgevers om baangaranties te geven
aan werkenden/studenten die een omscholingstraject doorlopen en afronden. Werkenden
en studenten kunnen tijdens het omscholen al werken, waardoor zij een inkomen ontvangen.
Dit maakt het aantrekkelijker voor werkenden en studenten om zich om te scholen. Opleidingstrajecten
waarbij werken en leren vanaf dag één gecombineerd worden dragen direct bij aan de
beschikbaarheid van personeel. Een ander voorbeeld in de private sector is Techgrounds.
Door samenwerking met UWV en gemeentes kunnen volwassen deelnemers binnen Techgrounds
IT-scholing volgen met een baangarantie.
Het voorkomen van «weglek» direct na afstuderen
In de praktijk blijkt dat recent afgestudeerden met een diploma in bijvoorbeeld de
techniek of de zorg regelmatig niet aan de slag gaan in de sector waarvoor zij zijn
opgeleid. Bij deze keuzes spelen naast persoonlijke redenen ook de uitdagingen in
het werkveld en het belang van passende begeleiding voor stagiairs en starters. Door
het aanbieden van coaching en begeleiding, kennisuitwisseling met (regionale) werkgevers
en alumni- en netwerkbijeenkomsten kunnen werkgevers en onderwijsinstellingen de binding
gezamenlijk steviger maken en verankeren. Een goed voorbeeld is de ondersteuning voor
recent afgestudeerden in de eerste periode van hun loopbaan (de zogenaamde inductiefase)
voor verpleegkunde-alumni bij de Hogeschool Rotterdam.
Wat kunnen werkenden doen?
Ten slotte zijn de werkenden zelf ook aan zet. Ze hebben te maken met een versterkte
positie op de arbeidsmarkt en kunnen vragen om betere arbeidsvoorwaarden in hun huidige
of toekomstige baan. Niet iedereen profiteert daar in gelijke mate van of weet daar
optimaal gebruik van te maken. Mensen wisselen nog steeds weinig van beroep, ook als
ze elders hogere salarissen of betere arbeidsvoorwaarden kunnen krijgen. Hoewel het
aan de potentiële werkgever is om een functie dusdanig aantrekkelijk te maken dat
mensen de overstap willen wagen, moedigt het kabinet werkenden aan om zich blijvend
te oriënteren op de arbeidsmarkt en vaardigheden van de toekomst op te doen. Het is
van belang dat werkenden zich bezighouden met hun eigen inzetbaarheid en loopbaan.
De arbeidsmarkt verandert immers continu.
Zeker in krimpberoepen – zoals administratief medewerkers of in de facilitaire richting35 – zou een overstap naar een andere sector waar op dit moment veel vraag is aan te
raden zijn. Hoewel een baan in een andere sector compleet verschillende eisen of vaardigheden
kan vereisen, hoeft dit tegenwoordig minder een belemmering te vormen dan voorheen.
De krapte is zodanig dat werkgevers bereid zijn te investeren in mensen die een overstap
willen wagen. Ook spelen opleiders met flexibele en verkorte opleidingstrajecten in
op het bereiken van maatwerk voor deelnemers, zodat mensen die willen overstappen
snel aan de slag kunnen. Mede door het invoeren van het STAP-opleidingsbudget moedigt
het kabinet deze overstappen verder aan.
Daarnaast is deze arbeidsmarktkrapte een goed moment voor de mensen die aan de kant
staan en kunnen werken om weer aan de slag te gaan. Dit kan eventueel met hulp van
het UWV. Het kabinet moedigt deze stap aan door middel van het verhogen van het wettelijk
minimumloon, het verruimen van de bijverdiengrenzen in de Participatiewet, het verlengen
van het school budget in de WW en het opzetten van het programma Dichterbij dan je
denkt.
Over mobiliteit op de arbeidsmarkt (reactie Diris et al.)
In een artikel in de ESB van 25 november 2021 stellen Diris, van Doorn en van Vliet
dat mobiliteit op de arbeidsmarkt in de toekomst zeer belangrijk zal zijn vanwege
de relatief snelle structurele veranderingen. De Tweede Kamer Commissie SZW verzocht
op 1 december 2021 (2021Z22095/2021D47102) om een reactie op het artikel van de ESB: «Weinig mobiliteit tussen krimp- en groeisectoren
tijdens coronacrisis» (esb.nu). De auteurs laten zien dat werkenden tijdens de coronacrisis
beperkt bewogen van krimpende naar groeiende sectoren. In plaats daarvan bewogen werkenden
vaak naar sectoren die sterk vergelijkbaar zijn met hun oude sector.
Het kabinet erkent het belang van arbeidsmarktmobiliteit om nu en in de toekomst in
te kunnen spelen op een veranderende economie. Daarom is het belangrijk om empirisch
scherp zicht te houden op de mate waarin de inspanningen zorgen voor hogere mobiliteit.
De auteurs hebben een waardevolle bijdrage geleverd. Het kabinet blijft inzetten op
de hieronder beschreven zes acties waaronder beleid om leven lang ontwikkelen en mobiliteit
van werk naar werk te stimuleren. Zie hiervoor ook de genoemde maatregelen bij actie
5. Daarnaast is het van belang dat werkenden die de overstap willen maken naar een
andere sector daarvoor ruimte en ondersteuning krijgen van werkgevers.
Oproep aan werkenden: Zet waar mogelijk een stap extra
Goed werk begint bij goed werkgeverschap. Daarnaast moedigt het kabinet werkenden
aan die de wens hebben om meer uren te werken. Natuurlijk gaat het dan om werkenden
die mentaal en fysiek de mogelijkheden hebben om dit te doen en waarbij de persoonlijke
situatie dat toelaat. Als het al enigszins een optie is, ga dan ook zelf het gesprek
aan met je werkgever. Als we met zijn allen Nederland draaiende willen houden, de
kwaliteit van de zorg bewaken en een leraar voor elke klas willen zien, is het noodzakelijk
dat we met zijn allen een stap extra doen. Dat betekent niet dat iedereen voltijds
hoeft te werken, maar net die paar uur extra kan het verschil maken.36 Samen houden we Nederland draaiend.
Maatregelen die het kabinet neemt
Actie 1: Stimuleren van technologie en procesinnovatie
Het verhogen van de arbeidsproductiviteit is nodig als structurele oplossing voor
de verwachte structureel grote vraag naar arbeid. Met andere woorden: we moeten hetzelfde
werk met minder mensen kunnen doen. Daarom blijft het kabinet zich inzetten voor het
toepassen en stimuleren van arbeidsbesparende technologie en andere vormen van procesinnovatie.
Daarnaast kijkt het kabinet naar de rol die overheden direct hebben in het stimuleren
van innovatie, bijvoorbeeld door standaarden te gebruiken bij aanbestedingen en het
sluiten van meerjarige contracten.
Sectorale aanpak adoptie en opschaling procesinnovaties
Procesinnovatie richt zich op het verbeteren van (productie)processen en kan zo leiden
tot arbeidsbesparingen en betere processen. Deze verbeteringen kunnen technologisch
van aard zijn zoals automatisering en robotisering, maar ook niet-technologisch zoals
organisatorische of administratieve aanpassingen. Het is in de eerste plaats aan organisaties
zelf om hier (tijdig) in te investeren. De aard van procesinnovatie, de knelpunten
daarvoor en het handelingsperspectief dat de overheid heeft om eventueel knelpunten
te verlichten met beleid, kunnen per sector verschillen. Daarom ligt het voor de hand
om per sector te bezien of en hoe de overheid procesinnovatie en adoptie hiervan verder
kan bevorderen. Een deel van de sectorale krapte plannen wordt momenteel verder uitgewerkt.
Voorbeelden van beleidsinstrumenten die departementen kunnen inzetten zijn publiekscampagnes
of het ondersteunen van exposities, learning communities en proeftuinen die gericht
zijn op innovatie-adoptie en innoveren, zodat ontwikkeling van kennis, kunde en ervaring
van werkenden optimaal wordt ingezet. Zo kunnen kansrijke procesinnovaties worden
opgeschaald en verspreid, en kunnen organisaties tevens de benodigde vaardigheden
opdoen om deze innovaties te implementeren.
Integrale aanpak arbeidsbesparende en ondersteunende technologieën
Naast een sectorale aanpak van procesinnovaties wil het kabinet inzetten op een integrale
benadering van arbeidsbesparende technologieën waar meerdere sectoren bij gebaat zijn.
Zo kun je met behulp van kunstmatige intelligentie en visualisaties veel arbeidsuren
besparen in de bouw en infrastructuur. Technologieën zoals robotica, augmented reality
en spraakherkenning kunnen arbeidsbesparende effecten opleveren voor veel sectoren
(alhoewel dit wel schaarse ICT-arbeid vergt). Ook kunnen technologieën zoals tools
voor hybride werken en exoskeletten de arbeidsmarkt toegankelijker maken. Dit is bijvoorbeeld
nuttig voor mensen met een beperking en het kan de regionale mismatch verminderen.
Verminderen regeldruk en administratieve lasten
Naast procesinnovatie ziet het kabinet – ook met het oog op krapte – de noodzaak van
het verminderen van ervaren regeldruk en administratieve lasten. Dit vraagt actie
op verschillende niveaus en alle betrokken partijen hebben daaraan bij te dragen:
van de overheid die moet zorgen voor uitvoerbare wet- en regelgeving, tot branches
en koepelorganisaties die werkbare richtlijnen tot stand brengen, tot werkgevers die
zelf de handschoen oppakken om in hun organisatie de interne regeldruk te verminderen.
Zeker in sectoren waar de overheid zelf werkgever of opdrachtgever is, zijn er lessen
te trekken uit doorbraakmethodes die in de coronacrisis zijn toegepast. Automatisering,
technologie en het opnieuw tegen het licht houden van bestaande (kwaliteits)eisen
kunnen helpen bij het verminderen van regeldruk. Hierbij is het van belang om onderscheid
te maken tussen de administratie die de kwaliteit van het werk garandeert versus de
administratie omwille van het administreren. Het kabinet informeert uw Kamer nader
over een verdere inzet op het verlagen van regeldruk en administratieve lasten. De
Minister voor LZS heeft uw Kamer vooruitlopend hierop reeds geïnformeerd over specifiek
de aanpak van regeldruk in de zorg deze kabinetsperiode.37
Digitale vaardigheden onderdeel maken van het po/vo onderwijscurriculum
Digitale geletterdheid is beperkt verankerd in het voor alle leerlingen verplichte
landelijk curriculum voor primair- en voortgezet onderwijs. Wel kunnen leerlingen
informatietechnologie (vmbo) of informatica (havo/vwo) als vak kiezen in de bovenbouw
van het voortgezet onderwijs. Ook wordt er bij andere vakken een beroep gedaan op
(en daarmee gewerkt aan) digitale vaardigheden. Het belang van digitale vaardigheden
wordt breed gedragen door de onderwijssector en wordt daarom nadrukkelijker vastgelegd
in het curriculum. Aansluitend op het coalitieakkoord gaat het kabinet duidelijker
aangeven wat er van scholen verwacht wordt. Er wordt gestreefd naar geactualiseerde
kerndoelen op digitale vaardigheden voor het primair onderwijs en de onderbouw van
het voorgezet onderwijs in 2025.
Standaarden gebruiken bij aanbestedingen
De kabinetsbrede insteek om arbeid te besparen en vraag naar arbeid te verminderen
kan door standaarden te gebruiken bij aanbestedingen en door het sluiten van meerjarige
contracten met het oog op innovatie. Daarbij dient opgemerkt te worden dat aanbestedingen
van het Rijk ook bedoeld zijn om mensen met afstand tot de arbeidsmarkt via social
return te betrekken en aan structureel werk te helpen. Dit past bij het zo goed mogelijk
benutten van het (nu nog onbenut) arbeidsaanbod en dat werk voor mensen bijdraagt
aan een goed bestaan. In nadere uitwerking moet worden bezien of en zo ja, op welke
wijze invulling gegeven kan worden aan beide insteken van het kabinet. Dit vergt maatwerk.
Praktijkgericht onderzoek
Ook de extra investeringen die dit kabinet doet in praktijkgericht onderzoek zorgen
ervoor dat de aansluiting van het onderzoek op de arbeidsmarkt en (regionale) maatschappelijke
vraagstukken wordt versterkt. Praktijkgericht onderzoek versterkt de innovatiekracht
van het hbo en draagt bij aan vernieuwend en hoogwaardig beroepsonderwijs, en hiermee
een verbeterde aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt.
Actie 2: Inzet op arbeidsaanbod
Verhogen en moderniseren van het minimumloon
Het kabinet verhoogt per 2023 het wettelijk minimumloon stapsgewijs met in totaal
7,5%. Daarnaast wordt ook het wettelijk minimumuurloon geüniformeerd naar een 36-urige
werkweek. Voor werkenden in beroepen die op of rondom het minimumloon zitten, wordt
het hierdoor aantrekkelijker om (meer) te gaan werken.
Verruimen van de bijverdiengrenzen in de Participatiewet
Ongeveer 8% van de bijstandsgerechtigden werkt nu naast de bijstand. Het kabinet wil
stimuleren dat meer mensen naast hun uitkering gaan werken en indien mogelijk, vervolgens
uitstromen uit de bijstand. Het wetsvoorstel Breed Offensief (Kamerstuk 35 394) /dat ter behandeling bij de Tweede Kamer ligt bevat een nieuwe vrijlating voor mensen
met een arbeidsbeperking die in deeltijd met loonkostensubsidie werken en daarnaast
aanvullende bijstand ontvangen. Daarnaast is in het coalitieakkoord afgesproken de
bijverdiengrenzen in de Participatiewet te verruimen. Uw Kamer wordt later nader geïnformeerd
over de exacte vormgeving van deze verruiming.
Actieplan Dichterbij dan je denkt
Het kabinet activeert mensen die nu aan de kant staan vanwege de waarde die werk voor
het individu en de maatschappij heeft, ook vanuit het oogpunt van een krappe arbeidsmarkt.
Recent is uw Kamer geïnformeerd over het actieplan «Dichterbij dan je denkt»38. Kern van dit actieplan is om de krappe arbeidsmarkt te benutten om extra mensen
die nu langs de kant staan naar (parttime) werk of een leerwerktraject te begeleiden.
Met het actieplan beoogt het kabinet een intensivering van activiteiten in de regio
en landelijk om matches tot stand te brengen. In het actieplan wordt extra aandacht
gegeven aan vier beproefde wervingsroutes (Open Hiring, leerwerktrajecten (waaronder
praktijkleren in het mbo), jobcarving/functiecreatie en innovatieve manieren van matching)
in een landelijke campagne die bekendheid en vindbaarheid van de dienstverlening genereert
voor zowel werkzoekenden als werkgevers. Daarbij wordt aan arbeidsmarktregio’s gevraagd
om in de uitwerking van het actieplan ook inzet te plegen voor de bemiddeling van
niet-uitkeringsgerechtigden via de genoemde routes. Met het actieplan geeft het kabinet
zo mede invulling aan de motie van het lid Nijboer. Het actieplan «Dichterbij dan
je denkt» kent een looptijd tot eind 2022: de geleerde lessen en ervaringen zullen
worden gemonitord en worden betrokken bij de invulling van de toekomstige arbeidsmarktinfrastructuur.
In het verlengde van dit Actieplan gaat het kabinet specifiek in gesprek met partijen
in de arbeidsmarktregio’s over kansen en mogelijkheden om ook langdurig bijstandsgerechtigden
te ondersteunen richting werk en zal hierover de Tweede Kamer in het derde kwartaal
van 2022 informeren. Hiermee geeft het kabinet ook invulling aan de motie van het
lid De Kort (Kamerstuk 34 352, nr. 250).
Vanuit «Dichterbij dan je denkt» krijgt de Werkagenda Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt
(VIA) een extra financiële impuls. Met deze middelen wordt onder meer ingezet op kennis
delen via netwerken en het samen met gemeenten, UWV en andere stakeholders bieden
van betere dienstverlening zodat meer mensen uit deze groep naar werk kunnen worden
geleid. Hiermee wordt bevorderd dat de arbeidsparticipatie van mensen met een migratieachtergrond
wordt verhoogd en het arbeidspotentieel beter wordt benut. Zie ook de paragraaf hieronder.
Extra inzet op maatwerk
De huidige krapte op de arbeidsmarkt biedt mogelijkheden voor mensen met meer afstand
tot de arbeidsmarkt. Het gaat bijvoorbeeld om (niet-uitputtend): langdurig uitkeringsgerechtigden,
mensen met een arbeidsbeperking, mensen met een migratieachtergrond, statushouders
en Oekraïense ontheemden, ouderen, laagopgeleiden, mensen die laaggeletterd zijn en
ex-gedetineerden. Daarnaast is er een grote groep mensen met flexcontracten, tijdelijk
werk en deeltijdwerkers die moeilijk aan een (voltijds) vaste baan komen.
In lijn met de motie van het lid De Kort (Kamerstuk 34 352, nr. 250) gaan we in gesprek met partijen in de arbeidsmarktregio’s over kansen om ook langdurig
bijstandsgerechtigden te ondersteunen. Het kabinet wil kijken naar hoe er beter gebruik
kan worden gemaakt van de bestaande structuur van sociale werkbedrijven en sociaal
ontwikkelbedrijven. Ook wil het kabinet een vrijlating toekennen aan mensen met een
arbeidsbeperking die in deeltijd met loonkostensubsidie werken en daarnaast aanvullende
bijstand ontvangen. Uw Kamer wordt hier later nader over geïnformeerd over de exacte
vormgeving hiervan.
De arbeidsparticipatie van jongeren zonder startkwalificatie, voortijdig schoolverlaters,
jongeren met een migratieachtergrond en jongeren met een beperking blijft duidelijk
achter bij de arbeidsparticipatie van jongeren met een middelbaar en hoger opleidingsniveau.
Daarbij speelt ook discriminatie bij de zoektocht naar stage of eerste baan een belangrijke
rol.39 In juli 2021 is door de Ministeries van OCW, SZW, gemeenten, onderwijs, UWV, (jongeren)vakbonden
werkgevers en SBB een gezamenlijke werkagenda afgesproken om te komen tot een structurele
aanpak hiervan. Deze borduurt voort op de aanpak jeugdwerkloosheid in het kader van
het corona steun- en herstelpakket en sluit aan op de bestaande samenwerkingsstructuren
in de arbeidsmarktregio’s.
Wat betreft de banenafspraak staan werkgevers in de markt- en overheidssector voor
een grote uitdaging om per 2026 alle 125.000 extra banen voor mensen uit de doelgroep
te creëren. De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen is met betrokkenen
in gesprek, waarbij er specifiek aandacht is voor het verstevigen van de inzet van
overheidswerkgevers. Over de uitkomsten van de gesprekken wordt de Kamer voor het
zomerreces geïnformeerd.
In het kader van het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA) zijn aanpakken
ontwikkeld die, naar verwachting, een aanvullende positieve bijdrage kunnen leveren
aan het terugdringen van krapte op de arbeidsmarkt. In het bijzonder gaat het dan
om specifieke vormen van intensieve begeleiding vanuit de bijstand en de WW. Door
aan te sluiten bij specifieke behoeften van mensen met een migratieachtergrond kunnen
klantmanagers meer mensen naar werk begeleiden. Daarnaast gaat het om leer-/werktrajecten
voor statushouders. Hiermee kunnen statushouders versneld aan de slag in kraptesectoren
als de techniek en de zorg. Beide aanpakken zijn in pilots in het VIA programma effectief
gebleken. Het kabinet zal mogelijkheden verkennen om deze aanpakken op te schalen
en zal daarvoor in nader overleg treden met verschillende ketenpartners.
Nederland heeft het Europees Sociaal Fonds (ESF) in de periode 2014–2020 ingezet voor
mensen die een kwetsbare positie hebben op de arbeidsmarkt. Deze inzet wordt voortgezet
in het ESF 2021–2027. In deze periode is in totaal 413 miljoen beschikbaar voor een
brede doelgroep aan mensen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie. Deze middelen kunnen
ook worden ingezet voor Oekraïners. Naast deze brede ondersteuning kent het ESF specifieke
projecten voor mensen in detentie bij DJI en leerlingen uit het PRO/VSO.
De positie van senioren op de arbeidsmarkt is de afgelopen jaren verbeterd. De netto
arbeidsparticipatie ligt voor de meeste oudere groepen hoger dan het gemiddelde, met
uitzondering van de groep dichtbij de AOW-leeftijd. De afname van de arbeidsparticipatie
zet al ruim voor de AOW-leeftijd in, maar de toename van de werkloosheid is in die
leeftijdsgroep beperkt. Dat duidt erop dat de afname van het aantal werkenden grotendeels
vrijwillig is, in ieder geval vanuit het oogpunt van de werkende. Bij 60+ senioren
zit nog steeds een grote uitdaging en onbenut potentieel. En dat heeft voor een belangrijk
deel te maken met beeldvorming bij werkgevers. In het hoofdlijnendebat Sociale Zekerheid
en Werkgelegenheid van 22 februari jl. heb ik uw Kamer na de zomer een seniorenkansenvisie
toegezegd die bijdraagt aan het verder benutten van de kwaliteiten van senioren op
de arbeidsmarkt (Handelingen II 2021/22, nr. 53, item 15).
Arbeids- en kennismigratie
Door de toegenomen krapte kijken werkgevers steeds vaker naar arbeidsmigratie van
buiten de EU om het arbeidsaanbod te vergroten. Het kabinet ziet arbeidsmigratie van
buiten de EU, met uitzondering van kennismigratie, als sluitstuk van de aanpak van
krapte op de arbeidsmarkt. Nadat eerst is ingezet op de acties zoals in deze brief
beschreven. Ook binnen de EU – waarbinnen het vrij verkeer geldt – is nog sprake van
aanzienlijk onbenut arbeidspotentieel.40 In verschillende andere EU-lidstaten is, hoewel sprake is van een langjarige neerwaartse
trend, nog steeds sprake van forse (jeugd)werkloosheid. Het kabinet vindt het verder
belangrijk dat er aandacht is voor de korte- en lange termijneffecten van (meer) arbeidsmigratie
op tal van beleidsterreinen, zoals de effecten op huisvesting, zorg, onderwijs, openbare
orde op veiligheid, maar ook op het draagvlak en sociale cohesie in gemeenten en wijken.
Het raakt ook aan grote maatschappelijke en sociaaleconomische vraagstukken, zoals
wat voor economie we als Nederland willen zijn en wat de impact op de brede welvaart
is. Bovendien gaat arbeidsmigratie te vaak gepaard met misstanden, zoals is gebleken
uit de rapporten van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (Commissie Roemer)
en de Nederlandse Arbeidsinspectie. Om deze misstanden tegen te gaan voert het kabinet
de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten stevig uit, met
alle betrokken partners.41
Werkgevers in Nederland kunnen arbeidsmigranten van buiten de EU werven, wanneer zij
voldoen aan de voorwaarden van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en kunnen aantonen
eerst te hebben gezocht naar personeel binnen Nederland, de Europese Economische Ruimte
(EER) en Zwitserland. Daarnaast streeft het kabinet ernaar om internationaal talent
dat een bijdrage levert aan de Nederlandse kenniseconomie, concurrentiekracht en innovatief
vermogen, te faciliteren, bijvoorbeeld via de kennismigrantenregeling.42 Ten aanzien van deze doelgroep voert het kabinet een uitnodigend beleid. Zo werkt
het Ministerie van EZK samen met een aantal regio’s en nationale partners, de zogenaamde
Talent Coalition, aan de positionering van Nederland als aantrekkelijk vestigingsland
voor internationaal talent. «The Netherlands Point of Entry», onderdeel van de RVO,
heeft recent een nationale landings- en informatiepagina gelanceerd.43
Ook zal extra worden ingezet op strategische samenwerkingen met internationale topuniversiteiten,
aanwezigheid op internationale evenementen en «matching» tussen Nederlandse innovatieve
ondernemingen en internationaal toptalent. Bovendien verkent het kabinet welke maatregelen
er kunnen worden genomen om het behoud van kennismigranten in Nederland te bevorderen.
Hierbij kijkt het kabinet naar mogelijkheden om kennismigranten die hun baan verliezen
een langere zoekperiode te gunnen dan de huidige drie maanden, de verbinding van internationale
studenten met regio’s en sectoren met arbeidsmarkkrapte te verbeteren en de effectiviteit
en zichtbaarheid van de Top-200 regeling voor alumni van internationale topuniversiteiten
te vergroten. Voor het verbeteren van het startupklimaat heeft het kabinet gewerkt
aan een pilotverblijfsregeling voor essentieel startuppersoneel, die op 1 juni 2021
in werking is getreden voor de duur van vier jaar.
Werkgeversservicepunt arbeidsmigratie van buiten de EU
Dit werkgeversservicepunt zal in samenwerking met de regionale werkgeversservicepunten
werkgevers ondersteunen die op zoek zijn naar personeel en indien de vacature niet
kan worden vervuld met Nederlands en/of Europees aanbod uiteindelijk een aanvraag
voor een werkvergunningen voor derdelanders (arbeidsmigranten van buiten de EU) willen
doen. De voorlichting ziet zowel op de (verplichte) werving binnen Nederland en de
EU als op het indienen van de aanvraag voor de vergunning.
Het kabinet is voornemens de voorlichting richting werkgevers te verbeteren ten aanzien
van het aanvragen van werkvergunningen voor arbeidsmigranten van buiten de Europees
Economische Ruimte (EER). Werkgevers zijn niet altijd goed op de hoogte van de vereisten
om in aanmerking te komen voor een werkvergunning. Dit leidt er soms toe dat UWV een
aanvraag voor een werkvergunning moet afwijzen, omdat de werkgever niet de juiste
procedure heeft gevolgd en/of niet heeft voldaan aan de noodzakelijke voorwaarden.
Samen met het UWV wordt bekeken wat er nog meer mogelijk is op het terrein van betere
voorlichting en dienstverlening. Daarbij wordt gedacht aan het opzetten van een landelijk
werkgeversservicepunt. In het kader van de uitvoering van de Aanbevelingen van het
Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten is daarnaast al stevig ingezet op betere
informatievoorziening richting arbeidsmigranten. Zo is de website workinnl.nl gelanceerd,
die informatie in 5 talen bevat over werken en wonen in Nederland. Samen met provincies
en gemeenten zorgen we ervoor dat informatie op alle niveaus gedissemineerd wordt
en daadwerkelijk bij de doelgroep terecht komt.
Actie 3: Verbeteren van de match
Uitbreiding arbeidsmarktinfrastructuur
In het coalitieakkoord is de uitbreiding van de arbeidsmarktinfrastructuur opgenomen
om de overgang van werk-naar-werk en van uitkering-naar-werk te stimuleren. Onderdeel
hiervan zijn instrumenten voor om- en bijscholing die de overstap naar tekortberoepen
ondersteunen. De ambitie is om toe te werken naar een structureel publiek-private
arbeidsmarktinfrastructuur die werkenden, werkzoekenden en werkgevers toegang biedt
tot herkenbare en laagdrempelige dienstverlening. Opgedane ervaringen met de regionale
mobiliteitsteams tijdens de coronacrisis worden hierbij betrokken. Hiermee wordt het
makkelijker voor werknemers om de overstap naar een ander (tekort)beroep te maken,
en voor werkgevers om personeel te zoeken, en over en weer uit te lenen. De inzet
is dat iedere arbeidsmarktregio een agenda opstelt waarin zowel ambities ten aanzien
van specifieke doelgroepen worden opgenomen, als ten aanzien van de ontwikkeling van
de arbeidsvraag en arbeidsmarkttekorten. Ten behoeve van deze regionale agenda’s willen
we een landelijke agenda opstellen met landelijke ambities op doelgroepen en arbeidsmarkttekorten.
Opschaling van loopbaanpaden
Opschaling van loopbaanpaden die goed werken binnen de arbeidsmarktregio’s kan snel
bijdragen aan het aanpakken van de krapte. Het ontwikkelen van loopbaanpaden in kraptesectoren
helpt mensen om richting een vak of beroep te bewegen en om de stappen die daarvoor
nodig zijn te organiseren. De stappen voor een individu om van de ene baan of situatie
naar een andere te gaan zijn soms complex en vooral onoverzichtelijk. Ook voor werkgevers.
Het creëren van loopbaanpaden naar kraptesectoren/-beroepen met daarbij het aanbieden
en organiseren van verschillende instrumenten door publieke en private partijen, helpt
om deze brug over te steken voor individuen en zo vraag en aanbod sneller en beter
bij elkaar brengen. Voorbeelden van dergelijke aanpakken zijn de beroepsgroepen ketenaanpak
in Twente en de GAP Academy in Noord Nederland.
Scholingsbudget WW
Binnen de WW-populatie is er een groep werkzoekenden die een grote kans heeft op langdurige
werkloosheid (langer dan 1 jaar). Het is belangrijk om deze groep zo snel mogelijk
terug te laten keren naar werk. De ervaring leert dat hoe langer mensen zich in een
uitkeringssituatie begeven des te lastiger het wordt om deze groep te laten re-integreren
op de arbeidsmarkt. In een krappe arbeidsmarkt is het de opgave om ook de mensen met
een grotere afstand tot de arbeidsmarkt te laten terugkeren naar werk. Specifiek naar
die beroepen waar krapte is. Scholing is hierbij een belangrijke maatregel en via
het scholingsbudget bij UWV kan deze ook gericht worden ingezet. Het kabinet gaat
verkennen of het huidige scholingsbudget WW voorgezet kan worden.
Kennisloket strategisch HR-beleid
De SGP heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in het schriftelijk
overleg aanpak krapte arbeidsmarkt44 gevraagd hoe het kabinet aankijkt tegen het openen van een kennisloket voor strategisch
HR-beleid specifiek ten behoeve van het mkb. Momenteel kunnen werkgevers ondersteuning
krijgen bij werving, selectie en leren en ontwikkelen van werknemers vanuit de 35
regionale werkgeversservicepunten en 35 regionale leerwerkloketten. Diverse marktpartijen
ondersteunen werkgevers bij strategische HR-kwesties. De Minister van SZW gaat met
onder andere sociale partners, gemeenten en UWV in gesprek over welke ondersteuning
(privaat en publiek) beschikbaar is en hoe we dit beter kunnen ontsluiten voor mkb-ondernemers.
Dit wordt betrokken bij de verdere uitwerking van een meer toegankelijke en heldere
arbeidsmarktinfrastructuur met bijbehorende dienstverlening voor werkgevers en werkzoekenden.
Banenafspraak
De banenafspraak is een belangrijk instrument om mensen die met een steuntje in de
rug bij een reguliere werkgever aan de slag kunnen aan het werk te helpen. Werkgevers,
zowel in de markt- als de overheidssector, staan voor een grote uitdaging om per 2026
alle 125.000 extra banen voor mensen uit de doelgroep banenafspraak te creëren. De
Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen is met betrokkenen in gesprek
over de toekomst van de banenafspraak. Daarbij is specifiek aandacht voor het verstevigen
van de inzet van overheidswerkgevers. Dit omdat overheidswerkgevers de doelstellingen
van de banenafspraak vooralsnog niet halen, terwijl de overheid een voorbeeldfunctie
heeft als het gaat om het aan het werk helpen en houden van mensen met een arbeidsbeperking.
Over de uitkomsten van de gesprekken wordt de Kamer voor het zomerreces geïnformeerd.
Actie 4: Stimuleren van meer uren werken
Het bevorderen van meer uren of voltijds werken kan een belangrijke bijdrage leveren
aan het adresseren van de krapte op de arbeidsmarkt, vooral in publieke sectoren zorg
en onderwijs. Zowel de Europese Commissie als de SER benadrukt de kansen die hier
liggen.45 Mede daarom zet het kabinet in op het makkelijker maken voor werknemers en werkgevers
om banen te combineren, voor ouders om arbeid en zorgtaken te combineren en het financieel
aantrekkelijk te maken om (meer uren) te werken. Daarnaast kunnen deze maatregelen
bijdragen aan emancipatiedoeleinden.
Kinderopvangtoeslag & ouderschapsverlof
Om het voor jonge ouders gemakkelijker te maken meer uren te werken, zet het kabinet
in op een nieuw stelsel van kinderopvang. Er wordt 2,2 miljard euro geïnvesteerd om
een hoge, inkomensonafhankelijke vergoeding van 95% voor alle werkende ouders mogelijk
te maken, direct gefinancierd aan kinderopvangorganisaties. In 2023 wordt als eerste
tussenstap de koppeling met het aantal gewerkte uren losgelaten. Hiermee wordt het
stelsel significant eenvoudiger en wordt het makkelijker voor ouders om arbeid en
zorg te combineren.
Daarnaast heeft het kabinet het uitkeringspercentage van het ouderschapsverlof verhoogd
naar 70% van het dagloon. Ouders hebben vanaf 2 augustus 2022 recht op 9 weken betaald
ouderschapsverlof tegen een uitkering ter hoogte van 70% van het dagloon (max. 70%
van het maximum dagloon), op te nemen binnen 1 jaar na de geboorte. Deze maatregel
maakt het mogelijk voor ouders, met name moeders, van jonge kinderen om (meer uren)
te werken.
Verminderen marginale druk
Het is belangrijk dat (meer) werken loont. Voor mensen die nu langs de kant staan
is het belangrijk dat het voldoende financieel aantrekkelijk is als zij een baan accepteren.
Dat is een van de redenen waarom dit kabinet het minimumloon verhoogt, en, naast de
aankondigingen uit de Voorjaarsbesluitvorming, € 2,4 miljard uittrekt voor lastenverlichting
voor met name lage en middeninkomens, werkenden en gezinnen.46 Hierdoor daalt de gemiddelde belastingdruk. Dat betekent dat mensen over hun gehele
inkomen minder belasting gaan betalen en dat hun koopkracht stijgt. Zie voor een nader
beeld van de gemiddelde belastingdruk bijlage E bij deze brief.47
Het is ook belangrijk dat het voor mensen die al een baan hebben voldoende aantrekkelijk
is om meer uren te gaan werken. Voor deze groep is met name van belang dat de marginale
druk niet te hoog is. De marginale druk is het deel van een extra verdiende euro dat
iemand niet kan besteden door belastingheffing, hogere pensioenopbouw of doordat iemand
minder inkomensondersteuning in de vorm van bijvoorbeeld toeslagen of gemeentelijke
regelingen ontvangt. Waar afbouwtrajecten van toeslagen en heffingskortingen stapelen,
kan een hoge marginale druk ontstaan. Deze stapeling treedt in praktijk vooral op
bij alleenstaanden en alleenverdieners met een inkomen tussen minimumloon en modaal.
Deze huishoudens zitten vaker dan tweeverdieners op het inkomenstraject waarop inkomensafhankelijke
regelingen worden afgebouwd, waardoor de marginale druk in een aantal gevallen hoger
kan zijn dan 80 procent. Onder andere de huurtoeslag speelt hierin een belangrijke
rol.
Het vorige kabinet heeft al een aantal maatregelen genomen om extremen in de marginale
druk voor middeninkomens te beperken, bijvoorbeeld door het minder hard afbouwen van
de huurtoeslag en aanpassing van de arbeidskorting. Onderzoek dat eerder in opdracht
van uw Kamer is gedaan48 laat zien dat verdere stappen om de marginale druk gericht te verlagen scherpe keuzes
vergen, en gepaard gaan met ofwel minder inkomensondersteuning aan huishoudens met
een lager inkomen, ofwel met een verschuiving van hoge marginale druk naar hogere
inkomens, ofwel met hogere uitgaven door de overheid.
Dit kabinet wil stappen zetten om de marginale druk te verlagen, onder andere door
de voorgenoemde hervorming van de kinderopvangtoeslag. Dit verlaagt de marginale druk
voor werkende ouders. Hier staat wel tegenover dat in het Coalitieakkoord het voornemen
is opgenomen om de IACK af te schaffen voor nieuwe gevallen, waardoor de marginale
druk stijgt voor minstverdienende partners met jonge kinderen en met name voor lagere
inkomens. Naast de hervorming van de kinderopvangtoeslag heeft het kabinet de ambitie
om werken ook op andere manieren lonender te maken. Zo is in het coalitieakkoord de
wens opgenomen om alle andere toeslagen af te schaffen. Een concrete stap in de richting
van afschaffing is bijvoorbeeld de hervorming van de huurtoeslag, waaronder het invoeren
van genormeerde huren.
Dit kabinet heeft de ambitie om in augustus nieuwe maatregelen te nemen om de marginale
belastingdruk gericht te verlagen. In de Voorjaarsnota (Kamerstuk 35 850, nr. 1) heeft het kabinet al aangekondigd om in augustus specifiek naar de koopkrachtontwikkeling
te kijken en hierbij ook te bezien hoe de lasten op arbeid kunnen worden verlaagd
door de lasten op vermogen te verhogen. Naast maatregelen om de koopkracht van mensen
te verbeteren door de gemiddelde belastingdruk te verlagen, zal het kabinet in dat
kader – in lijn met de motie van het lid Leon de Jong (Kamerstuk 29 544, nr. 1102) en gebruikmakend van de analyse in reactie op de motie van de leden Tielen eb Palland
– ook maatregelen onderzoeken om gericht de marginale belastingdruk te verlagen. Daarbij
kunnen we ook kijken naar het verschuiven van afbouwpunten binnen de toeslagen, waaronder
de huurtoeslag, conform de toezegging van MLZS aan het lid Agema. Op deze manier geeft
het kabinet ook gehoor aan het verzoek van het lid Smals om te bezien of de prikkels
voor deeltijders om voltijds te gaan werken kunnen worden verbeterd, waarbij – in
lijn met het verzoek van de GroenLinks-fractie – ook de marginale belastingdruk wordt
betrokken.
Meer uren werken en voltijdsbonus
Het kabinet onderstreept vanwege de personeelstekorten de urgentie van het stimuleren
van meer uren werken, en wil daartoe verdergaande maatregelen nemen. Een van de mogelijke
opties is een financiële prikkel om meer uren werken te stimuleren, in eerste instantie
in het onderwijs en de zorg. Indien het aanzienlijke aantal mensen dat nu met contracten
van rond de 28 uur een aantal uren extra gaat werken levert dat al een flinke bijdrage.
Daarom onderneemt het kabinet de komende periode actie op het financieel stimuleren
in deze sectoren, waaronder het mogelijk maken van een voltijdsbonus. De juridische
bezwaren rond varianten van de voltijdbonus, zoals geschetst door het College voor
de Rechten van de Mens, worden hierbij meegenomen. Deze zijn op 12 april 2022 naar
uw Kamer verzonden.49 Tevens roept de voltijdsbonus vragen op ten aanzien van de praktische uitvoerbaarheid
en risico’s op misbruik, zoals mensen die tijdelijk hun uren aanpassen om de bonus
te incasseren. Ook riskeert een voltijdsbonus onnodig hoge kosten door mensen te belonen
die al voltijd werken of van plan waren voltijd te gaan werken.50 De bevindingen vanuit het onderwijs en de zorg worden vervolgens meegenomen in de
verdergaande maatregelen van het kabinet om meer uren werken te stimuleren, zoals
eerder in deze brief aangekondigd.
Naast dit soort prikkels om meer uren te werken, verkent het kabinet ook wat het kan
doen als het gaat om een cultuuromslag over deeltijdwerk, het aanpakken van de marginale
druk, het combineren van twee banen, en aanpassingen van werkgevers en werknemers
als het gaat om roostering van werkgevers, in scholen en bij organisaties. Daarbij
zullen ook de consequenties van meer uren betaald werken voor bijvoorbeeld (mantel)zorg
of vrijwilligerswerk meegenomen worden.
Actie 5: Inzet op Leven Lang Ontwikkelen
De arbeidsmarkt is continu in beweging. Er zijn voortdurend nieuwe skills en vaardigheden
nodig voor nieuwe taken en banen die ontstaan. In een toekomstbestendige arbeidsmarkt
zijn werk en skills eenvoudig met elkaar te matchen en blijven mensen zich continu
ontwikkelen. De visie van het kabinet op de daarvoor benodigde arbeidsmarktinfrastructuur
en de inzet op LLO komen in afzonderlijke kamerbrieven aan de orde, en zullen na de
zomer worden verstuurd. In de Kamerbrief over LLO wordt een volledig beeld gegeven
van stappen die het kabinet zet. De onderstaande opsomming is beperkt tot de belangrijkste
punten van het LLO-beleid die het meest relevant zijn in het kader van arbeidsmarktkrapte.
Inzet van STAP-budget en SLIM-regeling
Het STAP-budget is een financiële tegemoetkoming tot € 1.000 die iedereen met een
band met de Nederlandse arbeidsmarkt tot de AOW gerechtigde leeftijd kan inzetten
voor eigen ontwikkeling en duurzame inzetbaarheid. De regeling is op 1 maart 2022
ingegaan en de belangstelling voor de regeling was in de eerste twee tijdvakken groot.
Het STAP-budget kan op dit moment al ingezet worden voor bij- en omscholing binnen
en richting kraptesectoren. Daarnaast is het toevoegen van extra middelen voor het
richten van het STAP-budget op kraptesectoren in de toekomst – afhankelijk van de
capaciteit van de uitvoering en budgettaire dekking – mogelijk. Ook de inzet van SLIM
is voor dit doel mogelijk. SLIM is gericht op het stimuleren van leren en ontwikkelen
in het mkb.
Extra inzet op de ontwikkeling van een passend aanbod voor bij- en omscholing
Bij- en omscholing via (verkorte) formele opleidingen in het mbo en ho kan helpen
om mensen bij-, op- of om- te scholen voor andere of hogere functies en beroepen.
Publieke onderwijsinstellingen hebben ruimte nodig voor flexibilisering van hun onderwijsaanbod,
zodat dit aanbod beter afgestemd kan worden op de leerbehoeften van werkenden en werkzoekenden,
waaronder mensen die willen overstappen naar een kraptesector. In zowel het mbo als
in het hoger onderwijs bekijkt het kabinet hoe we de wettelijke ruimte hiervoor kunnen
vergroten, zodat er maatwerk kan worden geboden dat past bij de al verworven leer-
en werkervaring van werkenden en werkzoekenden.
Ook geven we met verschillende toegekende projecten van de tweede ronde Nationaal
Groeifonds een forse impuls aan de ontwikkeling en uitvoering van passend scholingsaanbod:
• In het project LLO Katalysator, met een looptijd van 2022–2027 staat onder meer de
vraaggerichte ontwikkeling van (modulair) scholingsaanbod centraal. Dit gebeurt in
regionale publiek-private samenwerkingsverbanden van bedrijfsleven, publiek en privaat
onderwijs (mbo, hbo en wo) en overheid. Zoveel als mogelijk wordt aangesloten bij
bestaande initiatieven, samenwerkingsverbanden en overlegstructuren. In de eerste
fase (tot 2024) wordt scholingsaanbod gerealiseerd ten behoeve van de energie- en
grondstoffentransitie. Via een lerende aanpak wordt de aanpak vervolgens verbreed
naar andere (krapte)sectoren en worden succesvolle regionale oplossingen versneld
landelijk beschikbaar gemaakt. Een ander belangrijk onderdeel van het project is de
ontwikkeling van een LLO-Radar, een instrument waarmee continu de (toekomstige) behoefte
aan skills op de arbeidsmarkt in beeld wordt gebracht. Voor dit project is in totaal
€ 392 miljoen beschikbaar, waarvan € 167 miljoen onvoorwaardelijk is toegekend voor
realiseren eerste fase. Het resterend bedrag van € 225 miljoen is voorwaardelijk toegekend.
• Met het project LLO Collectief Laagopgeleiden en Laaggeletterden worden opleidingsprogramma’s
ontwikkeld waarin het verwerven van taalvaardigheid wordt gecombineerd met verwerven
van beroepsvaardigheden. Dit met het doel om een nieuw duurzaam regionaal scholingsaanbod
van educatie- en opleidingstrajecten voor laagopgeleiden en laaggeletterde inwoners
te ontwikkelen, dat leidt tot een goede doorstroom naar beroepsonderwijs of de arbeidsmarkt.
Dit voorstel heeft € 7,6 miljoen onvoorwaardelijk toegekend gekregen voor de periode
2022–2024 en € 42,6 miljoen voorwaardelijk voor de periode 2024–2027.
Transparantie over opleidings- en financieringsmogelijkheden
Het versterken van de infrastructuur voor LLO kan een bijdrage leveren aan de bij-
en omscholing voor kraptesectoren. Vanuit het Nationaal Groeifonds (NGF) is er een
voorwaardelijke financiering van 32 miljoen euro gegeven met een reservering voor
45,2 miljoen euro voor de uitvoering van twee programma’s:
• de (door)ontwikkeling van een digitaal platform met als werktitel Nationaal Platform
Leren en Ontwikkelen (NPLO), met informatie over scholings- en financieringsmogelijkheden,
én over de arbeidsmarkt. Een transparant overzicht van deze mogelijkheden helpt mensen
om gerichte keuzes te maken voor om- en bijscholing en zo hun arbeidsmarktpositie
te behouden of te verstevigen. Ook adviseurs en andere arbeidsmarktprofessionals kunnen
het NPLO gebruiken voor het geven van een persoonlijk (ontwikkel-)advies.
• de ontwikkeling van de gemeenschappelijke skillstaal CompetentNL en de koppeling van
deze skillstaal aan het onderwijs, te beginnen met de kwalificatiestructuur van het
mbo (een verkenning naar koppeling met andere onderwijssectoren volgt). Deze gemeenschappelijke
skillstaal kan worden gebruikt om fijnmaziger te beschrijven wat iemand al kan, wat
iemand nodig heeft bij het uitvoeren van een baan en wat iemand met een bepaalde scholingsinterventie
kan leren. CompetentNL wordt open beschikbaar gesteld aan afnemers als het NPLO, UWV,
intermediairs en private partijen. Wanneer verschillende afnemers dezelfde taal gebruiken,
wordt de verbinding tussen onderwijs en arbeidsmarkt verstevigd. Het vergemakkelijkt
het realiseren van een match tussen arbeidsaanbod en arbeidsvraag.
Omscholingsregeling voor kansrijke beroepen
Het kabinet verbetert, als onderdeel van het Aanvalsplan Groene en Digitale Banen
van het Ministerie van EZK en op basis van de evaluatie van de eerste openstelling,
de al bestaande coronagerelateerde subsidieregeling51 voor omscholing richting kansrijke beroepen in de ICT en techniek. Deze regeling
zal dit jaar opnieuw open worden gesteld. Met deze regeling kunnen werkgevers subsidie
aanvragen wanneer ze een medewerker aannemen in een krapteberoep in deze transities.
De nieuwe medewerker moet een arbeidsovereenkomst krijgen voor minimaal de periode
van het omscholingstraject en de werkgever moet de intentie hebben daarna tot een
duurzame arbeidsrelatie over te gaan. Het doel van de omscholingsregeling is het stimuleren
van intersectorale mobiliteit en de bijbehorende omscholing naar krapteberoepen in
de klimaat- en digitale transitie en er voor te zorgen dat mensen de overstap maken
naar deze beroepen.
Actie 6: Verbeteren aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) werkt samen met de onderwijssectoren
aan de werkagenda mbo en bestuursakkoorden in het ho. De aansluiting onderwijs – arbeidsmarkt
is onderdeel van deze akkoorden.
Verstevigen van loopbaanoriëntatie en -begeleiding
Het kabinet zet in op het verstevigen van de loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB)
in het onderwijs. In een tijd met grote personeelstekorten op de arbeidsmarkt is het
van belang om leerlingen en studenten binnen hun eigen voorkeuren en capaciteiten
te interesseren voor banen in kraptesectoren. Daarom is het van belang om leerlingen
en studenten goed te informeren over de arbeidsmarktperspectieven van opleidingen
en beroepen. Dit geldt zeker voor jongeren met een migratieachtergrond. Deze jongeren
zijn oververtegenwoordigd bij opleidingen met weinig arbeidsmarktkansen en ondervertegenwoordigd
bij opleidingen voor de tekortsectoren. Dat begint al op de middelbare school. Vanuit
het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA) wordt daarom ingezet op
verbetering van de begeleiding bij studiekeuze op het voortgezet onderwijs. Daarnaast
gaan we in het mbo en ho de binding tussen de instelling, de student en het werkveld
versterken, niet alleen om zo te zorgen voor een betere loopbaanoriëntatie vooraf,
maar ook om na afstuderen de «weglek» uit kraptesectoren te voorkomen. Het hbo werkt
daarbij samen met werkgeversorganisaties. Het kabinet investeert hiervoor jaarlijks
€ 30 miljoen in hogescholen in de tekortsectoren gezondheidszorg, onderwijs en bètatechniek
(belangrijk voor klimaatbanen).52
Aandacht voor jongeren met afstand tot de arbeidsmarkt
De arbeidsparticipatie van jongeren zonder startkwalificatie, voortijdig schoolverlaters,
jongeren met een migratieachtergrond en jongeren met een beperking blijft achter bij
de arbeidsparticipatie van jongeren met een middelbaar en hoger opleidingsniveau.
Door de coronacrisis zijn jongeren met al relatief lage baankansen harder geraakt.53 Zij zijn vaak als eerste hun (bij)baan kwijtgeraakt. Ook discriminatie bij de zoektocht
naar stage of eerste baan speelt een belangrijke rol.54 Ook in economisch betere tijden mag de aandacht voor deze groepen jongeren niet verslappen,
maar moeten we kansen die de krappe arbeidsmarkt biedt zien te benutten. Nu vallen
zij nog te vaak buiten de boot. Al deze jongeren verdienen passende ondersteuning
naar een (vervolg)opleiding of een baan. In juli 2021 is door de ministeries van OCW,
SZW, gemeenten, onderwijs, UWV, (jongeren)vakbonden werkgevers en SBB een gezamenlijke
werkagenda afgesproken om te komen tot een structurele aanpak voortbordurend op de
aanpak jeugdwerkloosheid in het kader van het corona steun- en herstelpakket en aansluitend
op de bestaande samenwerkingsstructuren in de arbeidsmarktregio’s.
Opschalen publiek-private samenwerkingen (PPS) in het beroepsonderwijs
Een andere maatregel om onderwijs en arbeidsmarkt op langere termijn dichter bij elkaar
te brengen is het opschalen van publiek-private samenwerkingen in het onderwijs. De
evaluatie van het Regionaal Investeringsfonds mbo (RIF) laat zien dat publiek-private
samenwerking (PPS) een effectief instrument kan zijn om tegelijk onderwijsinnovaties
te realiseren en de arbeidsmarkt dichter bij het onderwijs te brengen. Bovendien kan
met PPS de relatieve onderinvestering in menselijk kapitaal in het mkb worden opgevangen.
Daarom gaat het kabinet de publiek-private samenwerkingsverbanden in het beroepsonderwijs,
zoals Centres of Expertise, versterken en opschalen. Via het NGF is hiervoor reeds
een voorwaardelijk bedrag van € 210 miljoen toegekend. Daarnaast is het mogelijk het
Regionaal investeringsfonds in het mbo uit te breiden en te richten op kraptesectoren.
Dat kan door enerzijds een uitbreiding van middelen en anderzijds door projectaanvragen
gericht op kraptesectoren extra punten te geven bij de beoordeling. Bij de vaststelling
van een nieuwe RIF-regeling (2023) zal uw Kamer hierover geïnformeerd worden.
Toekomstgericht macrodoelmatigheidsbeleid mbo en ho
Het Ministerie van OCW is verantwoordelijk voor de brede aansluiting van opleidingen
op de arbeidsmarkt (macrodoelmatigheid). In het mbo sprake van zelfregulering bij
macrodoelmatigheid: Mbo-instellingen en het regionale bedrijfsleven weten per slot
van rekening zelf het beste wat nodig is in hun omgeving en kunnen door deze ruimte
ook makkelijker inspelen op conjunctuurschommelingen, innovaties en veranderingen
in beroepen. Onderwijs en bedrijfsleven weten elkaar doorgaans ook goed te vinden.
Niettemin liggen er kansen om tot nadere verbetering van het macrodoelmatigheidsbeleid
en de werkwijze te komen. Ten aanzien van de zelfregulering werkt een taskforce onder
leiding van Lodewijk Asscher op dit moment aan een nieuwe toekomstbestendige werkwijze
rondom macrodoelmatigheid in de sector. Deze uitkomsten zullen laten zien in hoeverre
het huidige macrodoelmatigheidsbeleid binnen het mbo vanuit de overheid nog voldoende
passend is of dat sturingsinstrumenten aangepast moeten worden om deze match te versterken.
Ook in het hoger onderwijs pakken universiteiten en hogescholen zelf de regie en (bij)sturing
op een macrodoelmatig onderwijsaanbod actief op, zodat het aanbod kwantitatief en
kwalitatief blijft aansluiten op de behoeftes nu en in de toekomst. Het is daarbij
belangrijk dat op het niveau van de instelling, sectoren en landelijk regulier wordt
gereflecteerd op de macrodoelmatigheid van het onderwijsaanbod, dat de resultaten
hiervan inzichtelijk worden gemaakt en de sturing op macrodoelmatigheid ook ingebed
is in het instellingsbeleid. In de beleidsbrief Hoger Onderwijs heeft de Minister
van OCW middelen ter beschikking gesteld om instellingen en sectoren te faciliteren
bij de regie en (bij)sturing op een macrodoelmatig aanbod. De doorontwikkeling van
data en beschikbaarheid van data en inzichten over de macrodoelmatigheid van het onderwijsaanbod
is hierbij van belang. Ook wordt via het instrument sectorplannen (WO) samengewerkt
aan een toekomstgericht, doelmatig, dekkend en divers onderwijsaanbod. Tot slot werkt
de Minister van OCW in samenspraak met relevante stakeholders aan de herziening van
het toetsingskader voor nieuwe opleidingen in het hoger onderwijs.
Stimuleren gelijke kansen op stage en werk (Stagepact)
Het kabinet heeft het voornemen om een stagepact te sluiten met de stakeholders in
het mbo. Onderdeel hiervan worden afspraken over voldoende stages en leerbanen voor
elke mbo-student. Het is de ambitie van het kabinet dat alle studenten, ook studenten
met een extra begeleidingsbehoefte, voldoende mogelijkheid hebben om praktijkervaring
op te kunnen doen via een stage. Stages vormen een essentieel onderdeel voor het doorlopen
van een mbo-opleiding en daarmee toetreding tot de arbeidsmarkt. Uw Kamer wordt na
de zomer verder over het stagepact geïnformeerd.
Randvoorwaarden bij acties en maatregelen
Er dient aan verschillende randvoorwaarden te worden voldaan om de krapte aanpak te
laten slagen. Inzetten op meer uren werken, kan bijvoorbeeld alleen als er ook genoeg
mensen in de kinderopvang werken. En het stimuleren van (proces)innovatie in private
en publieke sectoren vereist genoeg ICT’ers.55 Daarnaast hangt (de uitvoering en handhaving van) veel beleidswerk af van genoeg
mensen die aan het werk zijn in het veiligheidsdomein en bij uitvoeringsorganisaties.
Ook bereikbaarheid (goede dienstregeling bijvoorbeeld) is essentieel om mensen naar
hun (nieuwe) werk te brengen. Het kabinet houdt daarom expliciet rekening met dit
soort randvoorwaarden en kanttekeningen bij bovenstaande acties en maatregelen.
Bij de acties en maatregelen voor de overheid passen enkele winstwaarschuwingen. Ten
eerste is het verminderen van krapte een optelsom van nieuw gedrag van veel verschillende
mensen en organisaties, verspreid over de gehele economie. Naast werkgevers en werkenden
zelf, is de overheid één van de actoren met de mogelijkheid om daar op bij te sturen.
Ondanks de grote ambitie om iets te doen aan de krapte en de urgentie van de opgaven,
zal alleen overheidsbeleid de krapte niet volledig kunnen wegnemen.
Ten tweede zullen de acties niet allen op korte termijn effect bereiken. Handelen
door de overheid wordt vaak pas vertraagd merkbaar, door de tijd die nodig is om beleid
te implementeren en voor de markt om erop te reageren. Nieuw beleid dat het structurele
functioneren van de arbeidsmarkt raakt, wordt daarom zo ingericht dat het ook op de
lange termijn wenselijk is.
Ten derde kunnen we niet alleen bouwen op interventies waarvoor hard bewijs beschikbaar
is over de precieze effecten, bijvoorbeeld omdat de verschillende interventies interacteren.
Het kabinet gaat daarom de uitkomsten van het beleid de komende jaren goed monitoren
en evalueren.
Slot
Het kabinet gaat op basis van de drie lijnen (verminderen arbeidsvraag, vergroten
arbeidsaanbod en verbeteren van de matching) en de zes hierboven uitgewerkte acties
de komende tijd aan de slag om krapte te bestrijden. Het kabinet realiseert zich dat
deze maatregelen de basis vormen om het krapteprobleem aan te pakken. Bijzondere tijden
vragen om bijzondere maatregelen. Om aan de huidige urgentie te voldoen, is het kabinet
van plan een aantal verdergaande maatregelen te bezien en een geselecteerd aantal
langs hoofdlijnen uit te werken. Uw Kamer wordt zo snel mogelijk over deze aanvullende
maatregelen geïnformeerd.
Tot slot bereiken we onze doelstelling alleen als het kabinet werkgevers én werkenden
samen de krapte op de arbeidsmarkt aanpakken, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid.
Alleen door gezamenlijk op te treden kunnen we de krapte effectief bestrijden.
Mede namens de collega’s van het kabinet die voor een sectorale opgave staan waar
de arbeidsmarktkrapte een onderdeel van is,
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
C.E.G. van Gennip
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
M.A.M. Adriaansens
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport, C. Helder
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen -
Mede ondertekenaar
M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
C. Helder, minister voor Langdurige Zorg en Sport -
Mede ondertekenaar
A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs