Brief regering : Aangenomen moties en reactie op vier zienswijzen 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn
33 037 Mestbeleid
Nr. 430
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 november 2021
Met deze brief wil ik u informeren over de aanpassingen die ik voornemens ben te gaan
doen in het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn (hierna: 7e AP) naar aanleiding van de moties hierover die op 11 november jl. door uw Kamer zijn
aangenomen (Handelingen II 2021/22, nr. 21, Tweeminutendebat over het mestbeleid).
Tevens ga ik in deze brief in op het verzoek van de vaste commissie voor Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), om te reageren op vier zienswijzen die zijn ingebracht
op het ontwerp 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn zoals dat tot 19 oktober jl. ter consultatie lag.
Bijgevoegd treft u een overzicht aan van de belangrijkste punten uit deze zienswijzen
van de Nederlandse Melkveehouders Vakbond, Agractie.nl, Coöperatie Collectief Hoeksche
Waard, een individuele landbouwer en mijn reactie daar op.
Inpassing aangenomen moties in 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn
In het Commissiedebat Mestbeleid van 15 september jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 403) heb ik aangegeven dat de maatregelen in het ontwerp 7e AP niet in beton gegoten zijn en kunnen worden aangepast, mits de alternatieve maatregelen
vergelijkbaar of beter effect hebben op de waterkwaliteit en uitvoerbaar, controleerbaar
en handhaafbaar zijn. Hieronder geef ik aan op welke manier ik voornemens ben aanpassingen
te realiseren in het 7e AP specifiek gericht op de recent aangenomen moties. De aanpassingen hebben betrekking
op de inzaaidatum van vanggewassen, de bufferstroken, de rotatie met rustgewassen,
het grasareaal bij graasdierbedrijven en de alternatieve maatwerkaanpak zoals voorgesteld
door een aantal sectorpartijen. Hieronder ga ik nader op deze punten in.
Voordat ik inga op de wijzigingen ten opzichte van het ontwerp 7e AP ten gevolge van de aangenomen moties, merk ik ten algemene op dat de wijzigingsvoorstellen
het doelbereik iets verlagen. Voor wat betreft de grondwaterkwaliteit dienen er daarom
op onderdelen compenserende maatregelen tegenover te staan om het doelbereik te behouden.
Hierbij kijk ik ook nadrukkelijk naar de samenhang met de stikstofaanpak om de doelen
van de Nitraatrichtlijn en Kaderrichtlijn Water in zicht te brengen. Wat betreft de
oppervlaktewaterkwaliteit bleek uit de MER al dat de oppervlaktewaterkwaliteitsopgave
verdergaande maatregelen vereist. Via het 7e AP en daaropvolgend 8e AP wordt een basis gelegd, maar op zich zichzelf biedt dit nog niet voldoende zicht
op de doelen voor oppervlaktewaterkwaliteit van de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn
Water. Integratie van waterkwaliteit in de structurele aanpak stikstof wordt daarom
noodzakelijk geacht om de doelen in zicht te krijgen. Dit past ook goed bij de wens
van uw Kamer en van de sector van een integrale, gebiedsgerichte aanpak. Dit betekent
wel dat middelen voor de structurele aanpak stikstof ook ingezet dienen te kunnen
worden voor realisatie van de waterkwaliteitsopgave.
Met de wijzigingsvoorstellen in het 7e AP ten gevolge van de door uw Kamer aangenomen moties, wordt deels tegemoet gekomen
aan de vier zienswijzen die in deze brief behandeld worden. Momenteel ben ik bezig
met de verwerking van de overige zienswijzen en ook deze kunnen tot aanvullende aanpassingen
leiden in het definitieve 7e AP. Mochten deze aanpassingen een lager doelbereik van de waterkwaliteit tot gevolg
hebben, dan zal ik ook daarvoor aanvullende maatregelen opnemen in het definitieve
7e AP om het benodigde doelbereik te realiseren.
Inzaaidatum vanggewassen
Vanggewassen die tijdig (voor 1 oktober) worden ingezaaid zijn effectief om nutriënten
op te vangen en daarmee emissies naar grond- en oppervlaktewater te beperken. In het
ontwerp 7e Actieprogramma is de verplichte toepassing van vanggewassen op 60% van het areaal
zand- en lössgronden per 2023 en 100% van het areaal zand- en lössgronden gekozen
met uitzondering van nader te definiëren winterteelten per 2027. In het 7e AP neem ik ten aanzien van de in het ontwerp voorgestelde verplichting voor de inzaai
van vanggewassen de volgende aanpassingen op, waarmee ik uitvoering geef aan de aangenomen
moties die hierop betrekking hebben.
Gelet op de klimatologische omstandigheden gedurende het groeiseizoen zal ik met ingang
van 2022 een permanente commissie instellen die de weersomstandigheden en de gewasontwikkeling
monitort en mij tijdig adviseert over een eventuele afwijking van de verplichte inzaaidatum
voor vanggewassen na de maisteelt. Voor overige teelten die niet onder maisteelt of
onder de groep winterteelten (teelten waarna een vanggewas niet verplicht wordt gesteld)
vallen, werk ik aan een alternatieve aanpak waarmee ruimte komt voor ingroei naar
de 1 oktoberdatum op milieukundig verantwoorde wijze. Hiermee geef ik invulling aan
motie van de leden Boswijk en Grinwis (Kamerstuk 33 037, nr. 407) over een permanente commissie met ingang van 2022 die weersomstandigheden en gewasontwikkeling
monitort.
Verder vraag ik de Commissie Deskundigen Meststoffenwet advies uit te brengen over
de groep wintergewassen die uitgezonderd kan worden van de inzaai van vanggewas, zodat
bij implementatie de lijst definitief kan worden vastgesteld. Naast gras en wintergranen,
kunnen onder andere meerjarige teelten en gewassen met een bewezen hoge stikstofbenutting
in het najaar en de winter onder deze uitzondering gaan vallen. Hiermee geef ik invulling
aan motie van de leden Grinwis en Van Campen (Kamerstuk 33 037, nr. 419) over uitbreiding van de lijst met winterteelten.
Over de hoogte van stikstofgebruiksnormen voor groenbemesters zal ik de Commissie
Deskundigen Meststoffenwet om advies vragen. Ik kan alvast aangegeven dat ik voornemens
ben te blijven bij een gebruiksnorm voor niet-vlinderbloemige groenbemesters die vóór
1 september na graan, graszaad en koolzaad worden ingezaaid. Hiermee geef ik invulling
aan de motie van lid Grinwis c.s. (Kamerstuk 33 037, nr. 418) om het generiek schrappen van de stikstofgebruiksnorm voor groenbemesters nog eens
tegen het licht houden.
Deze wijzigingen zullen de effectiviteit van de maatregelen voor de vanggewassen zoals
berekend in de MER en opgenomen in het ontwerp 7e AP verlagen. Daarom zijn compenserende maatregelen benodigd om hetzelfde doelbereik
als het ontwerp 7e AP te behalen, aangevuld met extra maatregelen om de opgave voor de oppervlaktewaterkwaliteit
ook te realiseren. Hierbij denk ik onder andere aan het verlaten van de start van
het uitrijdseizoen voor bouwland en het limiteren van de hoeveelheid toe te passen
dunne fractie en drijfmest bij de najaarsbemesting.
Teeltvrije zones
Teeltvrije zones waar geen bemesting en geen toepassing van gewasbeschermingsmiddelen
plaatsvindt, beperken de afspoeling van o.a. nutriënten naar het oppervlaktewater
en zorgen zo voor een betere kwaliteit van het oppervlaktewater. In het ontwerp 7e AP is aangegeven de huidige teeltvrije zones, waarbij de breedte wisselend is bij
een gewas, te verbreden naar 2 meter bij overige wateren en 5 meter voor Kaderrichtlijn
waterlichamen en de ecologisch kwetsbare waterlopen. Daarmee kan een verbetering van
de oppervlaktewaterkwaliteit gerealiseerd worden. Omdat de oppervlaktewaterkwaliteit
in een (zeer) beperkt aantal gebieden al goed is en omdat bufferstroken niet altijd
effectief zijn vanwege diepe grondwaterstanden en het vlakke oppervlak en dergelijke,
zal ik in het 7e AP ten aanzien van de bufferstroken door een brede groep deskundigen een wetenschappelijk
verantwoorde leidraad laten opstellen, waarbij ook de huidige waterkwaliteit nadrukkelijk
als criterium wordt meegewogen. Op basis van deze leidraad kunnen waterbeheerders
vervolgens bepalen in welke gebieden de huidige teeltvrije zones volstaan, omdat de
oppervlaktewaterkwaliteit hier al op orde is of omdat een brede teeltvrije zone op
een plek niet effectief is voor de waterkwaliteit. Hiermee geef ik invulling aan de
motie van de leden Van Campen en Boswijk over het borgen dat bufferstroken alleen
worden voorgeschreven in gebieden waar de effectiviteit hiervan aangetoond en noodzakelijk
is (Kamerstuk 33 037, nr. 422). Mijn inzet is om met de voorgenomen bufferstroken in het 7e AP als lidstaat met waterrijke gebieden in aanmerking te komen voor een derogatie
op de conditionaliteit van 3 meter brede bufferstroken in het nieuwe Gemeenschappelijk
Landbouw Beleid. Hierover loopt het gesprek nog met de Europese Commissie.
Rotatie met rustgewassen
De wortels van een rustgewas gaan dieper de grond in en kunnen voedingstoffen dieper
in de bodem opnemen. De betere bodemstructuur zorgt voor een betere bodemkwaliteit.
Er zal een lagere druk van gewas-gebonden ziektes zijn en het organische stof gehalte
in de bodem neemt toe. Dit vermindert de afspoeling van nutriënten en gewasbestrijdingsmiddelen
richting het oppervlaktewater en bevordert het waterbergend vermogen van de bodem.
Rotatie van rustgewassen met uitspoelingsgevoelige teelten beperkt daarmee de totale
hoeveelheid emissies van nutriënten naar het grondwater, met name op de uitspoelingsgevoelige
zand- en lössgronden. In het ontwerp 7e AP heb ik voor alle gebieden een verplichte rotatie met rustgewassen opgenomen om
waterbedeffecten te voorkomen en omdat dit ook bij kan dragen aan de oppervlaktewaterkwaliteit.
Naar dit laatste heb ik een aanvullende analyse laten uitvoeren.
De verplichte rotatie met rustgewassen sluit in de klei- en veengebieden meer aan
bij de bestaande praktijk. De grondwaterkwaliteit in de klei- en veengebieden is in
het algemeen op orde en uit aanvullend onderzoek blijkt dat de verplichte rotatie
met rustgewassen weinig bijdraagt aan een verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit
in de kleiregio en veenregio, deels omdat dit in bijvoorbeeld de veenregio al staande
praktijk is. Om deze reden zal ik in het 7e AP de verplichte rotatie met rustgewassen alleen doorvoeren voor zand- en lössgronden.
Hiermee geef ik invulling aan de motie van de leden Grinwis en Boswijk (Kamerstuk
33 037, nr. 417) over het uitzonderen van klei- en veengronden van de verplichte rotatie met rustgewassen.
Grasareaal op graasdierbedrijven
Gras houdt als rustgewas nutriënten goed vast en kan er veel van opnemen terwijl er
nauwelijks emissies naar het grondwater plaatsvinden. Dat maakt derogatie van de Nitraatrichtlijn
van de stikstofgebruiksnorm voor bemesting mogelijk voor graasdierbedrijven. Melkveebedrijven
en rundvleesveehouderij (zoog- en weidekoeien) wil ik verplichten tot een substantieel
areaal grasland dat in gebruik is, gekoppeld aan de eerste contour grondgebondenheid,
zoals deze is geformuleerd in de herziening op het mestbeleid. Voor graasdierbedrijven
heb ik in het ontwerp 7e AP verplichtingen voor het in gebruik hebben van minimaal 60% grasland in 2023 en
70% (waarvan de helft blijvend grasland) in 2027 opgenomen. Ik ben voornemens in het
definitieve 7e AP een koppeling te creëren met spoor 1 van het toekomstige mestbeleid. Hierbij zal
gaan gelden dat per 2027 voor melkveehouderij en rundvleesveehouderij (zoog- en weidekoeien)
een aanzienlijk deel van de geproduceerde mest door het bedrijf dient te kunnen worden
afgezet op grasland (waarvan de helft permanent) waarover het bedrijf beschikt. Per
2024 zal gewerkt worden met een eis voor de helft van de per 2027 verplichte hoeveelheid.
De permanent grasland eis gaat gelden per 2027. In het kader van de invoering van
grondgebondenheid wordt nader uitgewerkt hoe deze eis eruit komt te zien en welke
fasering hierbij hoort. Op deze wijze wordt rekening gehouden met de specifieke situatie
bij gemengde bedrijven.
Daarnaast zal deze eis niet voor alle graasdierbedrijven gaan gelden, maar in samenhang
met de definitie in het spoor grondgebondenheid van het toekomstige mestbeleid, alleen
voor melkvee en rundvleesveehouderij wat betreft zoog- en weidekoeien. Het type graasdierbedrijven
die feitelijk hokdieren zijn, zoals vleesstieren, zal daarmee niet aan het verplichte
areaal grasland hoeven voldoen.
Op deze wijze geef ik invulling aan motie van lid Bisschop c.s. (Kamerstuk 33 037, nr. 414) over bijstelling van de voorgestelde eis van minimaal 60 tot 70% rustgewassen en
50% permanent grasland bij graasdierbedrijven.
Alternatieve maatwerkaanpak
Als alternatief voor de generieke verplichtende maatregelen uit het ontwerp 7e AP wenst het bedrijfsleven een maatwerkaanpak met doelvoorschriften voor de in 2027
benodigde kwaliteit van grond- en oppervlaktewater. Uw Kamer heeft over deze maatwerkaanpak
een aantal moties aangenomen. Dit leidt ertoe dat ik in het 7e AP opneem dat ik gezamenlijk met het bedrijfsleven, waaronder de jonge boeren, deze
aanpak ga uitwerken. Zoals ik in het Tweeminutendebat van 11 november jl. heb aangegeven
zal ik op een later moment – als ik hierover ook met de Europese Commissie heb gesproken
– besluiten of de maatwerkaanpak als volwaardig alternatief kan worden geïmplementeerd.
Op dit moment is dit nog niet zover uitgewerkt dat dit als volwaardig alternatief
kan worden ingevoerd. Er leven nog vragen over uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid,
controleerbaarheid en effect op de grondwater- en oppervlaktewaterkwaliteit. Dit spoor
moet namelijk tot minimaal dezelfde verbetering van de waterkwaliteit gaan leiden.
Ik ben voornemens om gezamenlijk met de sectorpartijen deze punten verder uit te werken,
hetgeen moet resulteren in een «go / no go»-beslismoment voor invoering gedurende
de looptijd van het 7e AP. Ik zal dit traject ook opnemen in het 7e AP. Hiermee geef ik invulling aan drie moties hierover, te weten de gewijzigde motie
van de leden Boswijk en Grinwis om het alternatieve plan van de sector een volwaardige
plek geven in het definitieve 7e AP (Kamerstuk 33 037, nr. 429), de motie van de leden Van der Plas en Van Haga om het belang van het effect op
het toekomstperspectief voor jonge boeren mee te nemen in de overweging over het alternatief
van de sector (Kamerstuk 33 037, nr. 410) en de motie van het lid Van Campen c.s. over zoveel mogelijk ruimte geven voor invoering
van een geborgde maatwerkaanpak (Kamerstuk 33 037, nr. 423).
Tot slot
In de bijlage treft u mijn reactie op de punten die in vier zienswijzen naar voren
zijn gebracht en waarop de vaste commissie voor LNV mijn reactie heeft gevraagd. Momenteel
ben ik bezig om deze en de vele andere ingediende zienswijzen te beoordelen en mee
te wegen bij het definitieve 7e AP. Ik streef ernaar om uw Kamer hierover eind deze maand te informeren.
Daarnaast ben ik ook met de Europese Commissie in gesprek over de invulling van het
7e AP. Deze gesprekken zijn momenteel gaande en zullen de komende tijd worden vervolgd.
Ik zal u over de voortgang aan het einde van deze maand verder informeren.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
Bijlage 1 – Zienswijzen op het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn met reactie van Minister van LNV/IenW
In onderstaande tabel is puntsgewijs de inbreng vanuit de indieners en de reactie
daarop weergegeven.
Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV)
Reactie LNV/IenW
In strijd met zorgvuldigheidsbeginsel; gevraagd wordt om economische en sociaal- economische
impact analyse en een praktijktoets met nulmetingen.
Wageningen Economisch Research heeft een economische impact analyse uitgevoerd, die
als bijlage is meegestuurd met de brief aan de Tweede Kamer 15 oktober 2021 (Kamerstuk
33 037, nr. 404).
Daarbij is het effect van de maatregelen op de doelen van Nitraatrichtlijn niet onderzocht
en gemeten.
Een Milieueffectrapportage (MER) op de voorgenomen maatregelen van het 7e Actieprogramma (AP) was onderdeel van de consultatie.
Eindoordeel in de MER: met het ontwerp 7e AP wordt het doel voor grondwater overal waarschijnlijk gehaald; voor oppervlaktewater
zijn aanvullende maatregelen nodig. Daar wordt deze maand een rapportage voor opgeleverd.
Voor NL bedrijven heeft verbreding van teeltvrije beschermingszones voor gras en bouwland
bij watervoerende sloten en wateren tot gevolg dat functionele teeltbare en bemestbare
landbouwgrond aan productie wordt onttrokken.
Deze constatering klopt maar hiermee wordt de belasting van het oppervlaktewater met
nutriënten uit de landbouw tegen gegaan, een noodzakelijke ontwikkeling voor doelbereik
van Nitraatrichtlijn en Kaderrichtlijn Water: chemisch schoon en ecologisch gezond
water voor iedereen.
Bufferstroken hebben negatieve gevolgen voor grondgebondenheid en voor
– plaatsingsruimte dierlijke mest;
– mestverwerkingseisen waaraan moet worden voldaan;
– minder bemestingsruimte die zorgt voor minder weide-uren → gevolg voor stikstofbeleid.
– Wet grondgebonden melkveehouderij: zonder herstel aantal kg melkveefosfaatreferentie
wordt het strafbaar om dezelfde melkveestapel zonder verlies van percelen te houden.
–mestafzet «boer-boer» regeling kan in gevaar komen.
Het leidt tot reeks extra kosten:
– noodzaak tot aankoop grond
– stijging van grondprijzen
– stijging van mestafzetkosten
– stijging kosten ruw- en krachtvoer
– mestverwerkingskosten bij niet-grondgebondenheid
– <ruimte voor meer extensieve melkveebedrijven om overschot te ontvangen (verlies
goede meststof en inkomen)
Leidt tot vermogensschade door functie-verlies of gedwongen teelten; gevolg: lagere
waardering, rentelastverhoging.
Bufferstroken als teeltvrije en bemestingsvrije zones zijn geen nieuw fenomeen, zij
het dat het voornemen is deze uit te breiden onder het 7e AP. Bufferstroken kunnen grondgebondenheid aantasten. Dat zal lang niet voor elk
melkveebedrijf opgaan. Er is een maximum van 5% landbouwareaal voor bufferstroken
per bedrijf voorgenomen. De bufferstroken hebben zondermeer impact, ook voor melkveebedrijven.
Er valt aan pijnlijke maatregelen echter niet langer te ontkomen. Zeker niet als de
Europese Commissie overtuigd moet worden dat het maatregelenpakket van het 7e AP dusdanig is, dat doelen voor de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water daarmee
worden gehaald en de EC opnieuw tot derogatieverlening kan overgaan. Verlies van derogatie
zal naar verwachting in het algemeen tot een groter verlies voor melkveebedrijven
leiden dan bufferstroken.
Overigens geldt in het nieuwe GLB een conditionaliteit van 3 meter brede bufferstroken.
Nederland wil met de voorgenomen bufferstroken in het 7e Actieprogramma als lidstaat met waterrijke gebieden in aanmerking komen voor een
derogatie op deze conditionaliteit. Dat is nog een discussie met de Europese Commissie.
Kalenderlandbouw:
– leidt niet tot milieuverbetering.
– Boeren moeten kunnen reageren op weers- en bodemomstandigheden en niet afhankelijk
worden van mogelijkheden
– loonwerkers. Vanggewassen op klei leiden tot onredelijke werkpieken bij loonwerkers.
– Goede landbouwpraktijk en duurzame bouwplannen hebben niets aan vaste data.
Vanggewassen die tijdig (voor 1 oktober) worden ingezaaid zijn effectief om nutriënten
op te vangen en daarmee emissies naar grond- en oppervlaktewater te beperken, zoals
ook het CDM advies aangeeft. De weken na 1 oktober neemt die effectiviteit sterk af.
Doelen voor onderwerpen als stikstof, fosfaat, klimaat en water moeten met elkaar
in evenwicht worden gebracht.
Eens. Het streven is beleidstrajecten voor bijv. stikstof en waterkwaliteit zoveel
mogelijk van elkaar te laten profiteren.
Wat hebben de regels voor doel als er nauwelijks gemonitord wordt?
Er wordt in NL intensief gemonitord, maar metingen op elke bufferstrook zijn onnodig,
zeker als de regels daarvoor juist worden nageleefd.
Binnen het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid wordt gemeten onder landbouwgronden
en in slootwater. Het Meetnet Nutriënten Landbouw Specifiek Oppervlaktewater meet
in oppervlaktewater waar landbouw de enige nutriëntenbron is. Op grond van meetgegevens
worden toestand- en trendanalyses uitgevoerd.
Er is sprake van ongelijkheid: grasrijke gebieden op klei en veen hebben meer water
en watergangen en worden zwaarder getroffen.
Het mestbeleid kent op meerdere onderdelen verschillen. Dit als gevolg van verschil
in grondsoorten, bedrijfstypen, gewassen en teelten, met name door verschil in uitspoelingsgevoeligheid
van de bodem en van de teelten of gewassen. Zo zijn gebruiksnormen voor bepaalde teelten
en gewassen op zandgronden lager dan op klei of veen.
Uit een citaat van een onderzoek van het Louis Bolk instituut kan worden opgemaakt
dat gangbare landbouw beter scoort op de doelen water- en biodiversiteit; minder mest
leidt tot meer uitspoeling.
De conclusie over biodiversiteit op grond van het citaat deel ik niet en evenmin de
conclusie dat op grond van dit citaat in algemene zin geldt dat minder mest tot meer
uitspoeling leidt.
Advies CDM: duurzame bouwplannen gefaseerd en gebiedsgericht invoeren en differentiëren
naar teelten en grondsoorten om de effectiviteit te vergroten.
De invoering van duurzame bouwplannen gebeurt gefaseerd met een basisverplichting
in 2023 en een verplichte verzwaring in 2027. De verplichtingen verschillen enigszins
per regio, zo zijn duurzame bouwplannen op klei en veen niet verplicht.
Besloten is om duurzame bouwplannen generiek voor te schrijven ter voorkoming van
het verschuiven van teelten/gewassen naar andere gebieden, het zogeheten waterbedeffect.
Meer uitspoeling van stikstof bij kunstmest dan bij dierlijke mest. Vraag om meer
dierlijke mest toe te staan / minder kunstmest in akkerbouw.
Verzocht wordt om een berekening van de optie kunstmest vervanging door dierlijke
mest.
Het terugdringen van gebruik van kunstmest is een doelstelling in het LNV beleid;
de nadelen van kunstmest worden onderkend. In het ontwerp 7e AP is een pilot over gewasderogatie opgenomen.
NL dient terug te gaan naar de EU voor herziening van het hele land als kwetsbare
zone; we moeten ons concentreren op probleemgebieden.
Helaas wijzen de gegevens uit dat het hele land nog problemen kent met waterkwaliteit.
Het gaat daarbij wisselend per gebieden om grond- of oppervlaktewater en om stikstof
of fosfor.
EU strategie Farm to Fork: extensivering van voedselproductie verhoogt de prijs voor
de consument en verslechtert het inkomen voor de boer. Handelsverdragen zorgen voor
import van voedsel dat in NL niet mag worden geproduceerd. De bufferzones uit het
7e AP beperken de ruimte voor voedsel nog eens.
De Farm to Fork strategie vraagt inspanning op alle fronten, van producent tot consument
en alle schakels daartussen in de keten.
Natuurlijk mag de rekening voor het realiseren van de doelstellingen hiervan niet
alleen bij de boer terecht komen. De hele keten moet worden aangesproken, inclusief
de consument. Daar is het beleid ook op gericht.
Meer uitspoelingsvriendelijke gewassen op perceelsniveau toelaten/ toevoegen aan derogatie;
dit stimuleren omdat economisch rendement lager is
Zie hierboven de reactie op gewasderogatie.
Verwijzing naar kamerbrieven:
1. Kamerbrief I&W met Kamerstuk 27 625, nr. 532 van 10 mei 2021: waterkwaliteit is fors verbeterd, niet overal in NL kunnen doelen
gehaald worden.
2. Kamerbrief van 15 juni 2020 met Kamerstuk 27 625, nr. 503 drinkwater is van goede kwaliteit
Inderdaad is de waterkwaliteit in NL sinds de inwerkingtreding van de Nitraatrichtlijn
en de Kaderrichtlijn Water, fors verbeterd. De verbetering van grondwater door het
terugdringen van nutriënten uit de landbouw (met name nitraat), vlakt overigens de
afgelopen 15 jaar behoorlijk af en de nitraatuitspoeling neemt sinds drie jaar weer
toe. Achteruitgang van de waterkwaliteit is niet toegestaan op grond van de EU richtlijnen.
Zie voor de meest actuele stand van zaken: «Landbouwpraktijk en Waterkwaliteit in
Nederland, toestand (2016–2019) en trends (1992–2019) RIVM, 2020.
Voor drinkwater geldt dat die in NL van goede kwaliteit is, maar dat de drinkwaterbedrijven
waarschuwen voor toename van ongewenste stoffen.
Nulmeting voor effecten van bufferzones van 5 m. alvorens vele ha uit de productie
genomen worden.
Aan de hand van een op te stellen wetenschappelijk verantwoorde leidraad kunnen waterbeheerders
bepalen in welke gebieden de huidige teeltvrije zones volstaan.
Verwijzing naar vervuiling vanuit riolen en natte/droge periodes
Er wordt aan gewerkt om zowel gevolgen van watertekort als van wateroverlast voor
boeren en in het algemeen belang, terug te dringen. Het Ministerie van IenW heeft
een breed programma dat daarop is gericht.
Voor het halen van de KRW doelen is er veel aandacht voor chemische kwaliteit en minder
voor de ecologische kwaliteit.
Er is bijzonder veel aandacht voor de het tot stand brengen van een goede ecologische
kwaliteit van het oppervlaktewater cf. de KRW doelstelling.
De Stroomgebiedbeheerplannen (2022–2027) van waterschappen zijn daar op gericht. Voor
het bereiken van een goede ecologische kwaliteit is het verder terugdringen van nutriënten
uit de landbouw echter een belangrijke voorwaarde.
De voorgenomen maatregelen in het 7e AP beteken kostenverhogingen die leiden tot vermindering van het gezinsinkomen van
6% tot 15% per jaar.
Er zal goed worden gekeken naar de cijfers in de bijgesloten voorbeelden.
Agractie.nl
7e AP gaat veel te en onnodig ver. Tot wel 20% van het perceel zou onbruikbaar kunnen
worden. Volgens de WUR gaat het daarbij om 61.000 ha.
Het percentage van 20% onbruikbaar landbouwperceel als gevolg van maatregelen in het
7e AP wordt niet herkend.
De verwijzing naar de klimaatdiscussie en biodiversiteit: hoe draagt dit bij aan de
waterkwaliteitsdoelen?
Deze verwijzingen in het 7e AP zijn omgekeerd bedoeld: hoe maatregelen op het gebied van waterkwaliteit kunnen
bijdragen aan andere beleidsdoelen zoals bijv. aan het streven naar meer biodiversiteit
of de klimaatverandering.
Beleidsdoelen zoals voor kringlooplandbouw, goede bodemgesteldheid, toename organische
stof in de bodem, pleiten voor bedrijfseigen normering met een beloning. Regressief
beleid zoals 7e AP voorstaat werkt contraproductief voor aanpalende milieuthema’s.
Op grond van eigen initiatief en verantwoordelijkheidsgevoel wordt nog onvoldoende
bereikt in de landbouw m.b.t. waterkwaliteit. Generieke rijksmaatregelen zijn daarom
onontkoombaar. Wel kunnen boeren door deelname aan projecten binnen het programma
Deltaplan Agrarisch Waterbeheer of aanverwante projecten, die eigen inzet tonen. Daarnaast
is er overleg met een brede vertegenwoordiging van landbouworganisaties over een zog.
«maatwerkaanpak», waarin bedrijfsspecifiek wordt gewerkt, maar dat vergt nog veel
onderzoek de komende tijd voordat het een mogelijke, verantwoorde werkwijze kan worden
met het oog op verbetering van de waterkwaliteit.
Maatregelen zouden gebiedsspecifieker en weersafhankelijker moeten zijn en kalenderlandbouw
is af te wijzen.
Veel maatregelen in het mestbeleid en zo ook in het 7e AP, zijn gebieds-, of gewas, of grondsoortspecifiek. Dat geldt bijv. voor gebruiksnormen.
Gebruiksvoorschriften voor mest zijn vaak gestoeld op het weer.
De reden om maatregelen te verbinden aan data heeft te maken met de lichtduur en -intensiteit
en daarmee met de mogelijkheid van opname van nutriënten door gewasgroei en het beperken
van nutriëntenuitspoeling.
Daarnaast worden er andere oplossingen gestimuleerd: telen van vroege gewassen bijv,
die zorgen voor rijpe gewassen voor 1 oktober.
Het 7e AP voorziet in een vergaande inkomensdaling van de boer volgens de WUR.
Daar waar de economische impact analyse van de WUR aangeeft dat er een onevenredig
inkomensverlies zal worden geleden door een maatregel, wordt bezien hoe de maatregel
kan worden bijgesteld of omgebogen, met behoud van het doel voor waterkwaliteit.
Tegen welke prijs kan een verbetering van de waterkwaliteit nog een algemeen belang
worden genoemd?
Uitgangspunt is zoals altijd dat de middelen om de doelen van de KRW te halen proportioneel
zijn. In het algemeen zal dat een afweging betekenen tussen economische doelen en
milieudoelen. Die afweging wordt door kabinet en parlement gemaakt.
Er dient een brede afweging plaats te vinden in plaats van een verkokerd plan; er
dient samen met de sector een plan te worden opgesteld hoe de agrarische sector kan
bijdragen aan de Europese waterkwaliteitsdoelen.
De tijd die resteert om als landbouw bij te dragen aan het behalen van de doelen van
de Kaderrichtlijn Water is kort; de periode tot 2027 betekent een beperkte tijd om
voldoende maatregelen in te zetten voor doelbereik en pijnloze maatregelen zijn niet
(meer) mogelijk. Zoals bovenstaand aangegeven wordt gezamenlijk door het Rijk met
een breed spectrum aan sectoren bezien of een maatwerkaanpak met een meer bedrijfsspecifieke
aanpak mogelijk is, waarbij binnen een gebied wel gezamenlijke inzet van boeren nodig
is.
Coöperatie Collectief
Hoeksche Waard
Richt zich tegen Pijler C, Bufferzones (die verder gaan dan de huidige wettelijk bepaalden):
– ontbreekt aan concrete aanwijzingen voor substantieel effect;
– ontbreekt aan inzicht in gevolgen van bijeffecten van de maatregel;
– maatregel dient geschrapt.
Er zal een leidraad worden opgesteld aan de hand waarvan waterbeheerders kunnen aangeven
waar bredere teeltvrije zones dan nu toegestaan, niet effectief zijn. In gebieden
waar deze niet effectief zijn of niet nodig vanuit het oogpunt van waterkwaliteit,
zullen dan ook geen bredere teeltvrije zones worden verplicht.
– Bufferstroken werken averechts voor agrobiodiversiteit:
– ondermijnt ontwikkeling biodiverse akkerranden terwijl bloemrijke akkerranden zorgen
voor natuurlijke plaagonderdrukking in gewassen (en gaat chemische bestrijding tegen);
gaan vergrassing en veronkruiding tegen.
– Leidt tot waardedaling bufferstrook, want is niet productief; teeltvrije zone betekent
geen compensatie voor opbrengstderving.
– Agrariër gedwongen bufferzone te beperken tot eenvoudig te bewerken grasrand, daardoor
daling agrobiodiversiteit.
– Nieuwe precisietechnieken in landbouw (geo-fencing) maken bufferzones achterhaald.
– Leidt tot conflicten tussen waterschap & agrariërs door de waterbeheerder te laten
beslissen of de maatregel effectief is
Er bestaat al een stelsel van teeltvrije zones waarbij de breedte wisselend is bij
een gewas.
Op teeltvrije zones kunnen biodiverse akkerranden worden toegepast. Een teeltvrije
zone is een strook tussen de insteek van het oppervlaktewaterlichaam en het te telen gewas waarop, behoudens grasland, geen gewas of niet
hetzelfde gewas als op de rest van het perceel wordt geteeld.
Er wordt een wetenschappelijk onderbouwde en openbare leidraad opgesteld die de waterbeheerders
kunnen gebruiken om op gelijke wijze te bepalen waar bredere teeltvrije zones niet
benodigd zijn.
Individuele landbouwer
Gewasrotatie niet mogelijk én niet nodig voor ons bedrijf:
– Grond ruilen is geen optie i.v.m. unieke beschikbaarheid van zoetwater onder ons
bedrijf voor beregenen,
– Broccoli en bloemkool moeten het hele jaar door geleverd kunnen worden;
– Beide kunnen gezien worden als rustgewas.
De wortels van een rustgewas gaan dieper de grond in en kunnen voedingstoffen dieper
in de bodem opnemen. De betere bodemstructuur zorgt voor een betere bodemkwaliteit.
Er zal een lagere druk van gewas-gebonden ziektes zijn en het organische stof gehalte
in de bodem neemt toe. Dit vermindert de afspoeling van nutriënten en gewasbestrijdingsmiddelen
richting het oppervlaktewater en bevordert het waterbergend vermogen van de bodem.
Rustgewassen zijn met name grassen en granen. In de regel staan broccoli en bloemkool
niet bekend als rustgewassen. De Commissie Deskundigen Meststoffenwet zal de lijst
met passende rustgewassen en een lijst met wintergewassen opstellen. Deze informatie
zal meegegeven worden.
Redenatie om broccoli en bloemkool als rustgewas te zien:
– Weinig bemesting: 70% (1e teelt) en 50% (2e teelt) vd norm
– Weinig afvoer van gewas: 20–25% opgenomen meststoffen afgevoerd bij oogst
– Weinig of geen zware machines nodig: NKG-methode, lichte trekker etc.
– Weinig gewasbeschermingsmiddelen: geen chemische onkruidbestrijding / insectbestrijding
1 x p/j / ziektebestrijding alleen in najaarsteelten (30% vh areaal)
– Weinig grondbewerking: ploegen helft vh areaal / rest via NKG-methode.
– + organische stof balans: os afbraak = 2.100 kg/ha; aanvoer is 1.150kg, 2 teelten
mogelijk dus positieve balans. Bij 1 teelt volgt een groenbemester die ondergewerkt
wordt in het voorjaar
– Goede beworteling: tot 70 cm diep, neemt op tot moment van onderwerken
– Teeltvrije zone van 3.5 m, mesten richting het gewas toe (vanaf het water)
– Wintertarwe heeft veel meer nadelen!
Zie antwoord hierboven.
Asperges (biologisch)
– Rotatie onmogelijk: stek tot 1e oogst 2 jaar, daarna 8 oogstjaren
Bij meerjarige teelten die langer dan de maximale periode tussen een rustgewas staan,
zal een rotatie met rustgewassen gedurende de teelt niet worden verplicht.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit