Brief regering : Uitvoering van een aantal toezeggingen gedaan in het Commissiedebat Jeugd van 22 juni 2021
31 839 Jeugdzorg
Nr. 807 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VAN DE MINISTER
VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 oktober 2021
Met deze brief informeren wij u over de uitvoering van een aantal toezeggingen in
het Commissiedebat Jeugd van 22 juni 2021 (Kamerstukken 31 839, 28 345 en 31 015, nr. 805).
Hoofdpunten van deze brief zijn:
• Ervaringen uit het proces van sluiting van De Hoenderloo Groep
Bijgevoegd ontvangt uw Kamer de uitkomsten van de navraag die het Ondersteuningsteam
Zorg voor de Jeugd (OZJ) heeft gedaan bij de jongeren en hun vertegenwoordigers die
door de sluiting van De Hoenderloo Groep (DHG) ergens anders heen moesten1. De betreffende ouders en Pluryn ontvangen gelijktijdig met de Kamer het eindrapport
van het OZJ. De navraag door het OZJ leert dat de meeste jongeren nu positief zijn
over hun plaats, maar dat het de nodige tijd heeft gekost voordat behandeling en onderwijs
goed geregeld waren. Voor een klein aantal heeft het OZJ samen met expertteams andere
plekken helpen organiseren. Ouders en jongeren hebben zich veilig gevoeld melding
te doen van een klacht. Tegelijk zijn er de nodige lessen te leren uit dit traject.
• Impact vennootschapsbelasting op jeugdsector
Met Jeugdzorg Nederland is gesproken over de brief van maart jl. waarin Jeugdzorg
Nederland aangeeft dat het voor hen op dit moment niet mogelijk is om de gevraagde
impactanalyse te verrichten. Aan de sector is voorgesteld om in 2025 te kijken hoeveel
vennootschapsbelasting daadwerkelijk de afgelopen jaren door instellingen is betaald
en of dat negatieve impact op hun bedrijfsvoering (continuïteit van zorg) met zich
heeft meegebracht. Op basis van die werkelijke impact wordt dan bezien of verdere
actie nodig is.
• Aanpak knelpunten acute jeugd-ggz
Het Kabinet heeft € 50 miljoen beschikbaar gesteld voor een tijdelijke uitbreiding
van ambulante of klinische crisiscapaciteit in de acute jeugd-ggz én het verlichten
van de druk op de acute jeugd-ggz. In totaal hebben 28 acute jeugd-ggz aanbieders
in samenwerking met acht coördinerende gemeenten een beroep gedaan op de specifieke
regeling. Inmiddels zijn de aanvragen beoordeeld, zijn de beschikbare middelen verdeeld
en zijn jeugd-ggz aanbieders en gemeenten gestart met de uitvoering.
• Aanpak arbeidsmarktknelpunten jeugdbescherming
Op 7 september jl. is met betrokken organisaties in een expertmeeting gesproken over
de arbeidsmarktknelpunten in de jeugdbescherming. De Kamer wordt vóór het Wetgevingsoverleg
Jeugd van 29 november over de verdere aanpak geïnformeerd.
1. Ervaringen uit het proces van sluiting van De Hoenderloo Groep
In het debat op 21 april 2021 (Handelingen II 2020/21, nr. 71, item 3) heeft de Kamer verzocht alle jongeren die door de sluiting van DHG een andere plek
nodig hadden, na te bellen en te vragen of ze op hun plek zitten, en indien dit niet
het geval is, dit alsnog zo spoedig mogelijk te regelen.2 Het OZJ heeft in opdracht van VWS navraag gedaan bij deze jongeren en hun ouders.
Hiermee wordt aan de toezegging voldaan dat u uiterlijk in september over de uitvoering
van de motie wordt geïnformeerd.3
De belangrijkste uitkomsten met een reactie daarop zijn als volgt:
– Om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen heeft het OZJ 63 jongeren en hun ouders/voogden
benaderd. Dus niet alleen de 40 jongeren die op de beoogde sluitingsdatum niet klaar
zouden zijn met hun behandeling, maar ook 23 jongeren en hun ouders/voogden van wie
Pluryn heeft benoemd dat zij extra aandacht nodig hadden, omdat reguliere uitstroom
voor 1 augustus 2020 niet in de lijn der verwachtingen lag. Uiteindelijk hebben 19
jongeren, 18 ouders en twee voogden hun medewerking verleend. Daardoor heeft het OZJ
de ervaringen van 30 individuele jongeren kunnen optekenen.
– Van deze 30 hebben 23 jongeren een nieuwe plaats gekregen binnen Pluryn en 7 buiten
Pluryn.
– Met ruim de helft (55%) van de jongeren gaat het goed, met 27% wisselend en met 18%
niet goed.
o Voor de jongeren met wie het nu goed gaat geldt wel dat het tijd heeft gekost te wennen
aan de nieuwe plaats en te zorgen dat onderwijs, vrijetijdbesteding en behandeling
voor hen goed was geregeld.
o De jongeren met wie het wisselend goed en slecht gaat hebben veel last gehad van de
overgangsperiode en zijn soms nog boos en verdrietig.
o Bij de jongeren bij wie het niet goed gaat uit zich dat in een toename van angsten,
somberheid en onrust.
– Over de nieuwe plaats is 45% positief, 42% neutraal en 13% negatief.
Wat het oordeel positief of negatief maakt verschilt per jongere:
o De meeste jongeren voelen zich veilig op hun plek.
o Het merendeel weet hoe lang ze op deze plek mogen blijven. Tegelijk is het zo dat
er onzekerheid is over het perspectief daarna. Ouders missen daarin begeleiding.
o De meeste jongeren zijn kleinschaliger gaan wonen en ervaren dat als positief. Een
aantal noemt ook de keerzijde van kleinere groepen. Soms sluit de samenstelling van
de groep niet aan bij de jongere zelf. Een aantal van hen mist het terrein van DHG,
dat veel mogelijkheden voor activiteiten met andere kinderen bood.
o Veel jongeren hebben lang in onzekerheid gezeten over hun nieuwe school. Het merendeel
van de jongeren vindt dat het onderwijs nu redelijk tot goed aansluit.
o Er is relatief veel ontevredenheid over de huidige behandelmogelijkheden en het huidige
behandelplan. Bij de meeste jongeren heeft het lang geduurd voordat hun therapieën
waren aangevraagd en gestart.
o Positieve ontwikkelingen zijn dat ouders en wettelijk vertegenwoordigers zich beter
betrokken weten bij de behandeling en dat er minder fixaties en gedwongen afzonderingen
zijn. Ook zijn de meeste jongeren en ouder(s) positief gestemd over de begeleiding
en vinden ze dat de communicatie daarover niet is verslechterd.
– Het OZJ heeft bij de jongeren en hun ouder(s) ook nagevraagd of zij zich veilig hebben
gevoeld melding van klachten te doen, zoals gevraagd in de motie van de leden Ceder
en Westerveld.4 Dat blijkt het geval geweest te zijn. 88% van de meldingen is gedaan bij Pluryn.
Wel is het zo dat ouders en jongeren vinden dat hun klachten vaak niet naar wens werden
opgelost.
– In de gesprekken met ouders kwam nadrukkelijk naar voren hoeveel impact de sluiting
op hen heeft gehad. Dat heeft ook te maken met de omstandigheid dat de jaren voor
plaatsing op DHG voor hen al heel stressvol zijn geweest.
– Twaalf jongeren uit de onderzoeksgroep en drie jongeren buiten de onderzoeksgroep
hebben aan OZJ de vraag gesteld om mee te denken over hun huidige situatie. Bij een
deel bestond de inzet van het OZJ uit het zorgen voor een betere communicatie. Bij
enkele jongeren is een intensiever traject gevolgd om ervoor te zorgen dat het zorgaanbod
aansluit op de behoefte. In deze gevallen heeft OZJ meegeholpen bij het creëren van
een maatwerkoplossing op het gebied van wonen, begeleiding en/of behandeling. Hierbij
is steeds aangesloten bij bestaande structuren en is het regionale expertteam ingeschakeld,
zodat er een duurzame oplossing komt die breed gedragen wordt. Deze jongeren zitten
inmiddels bijna allemaal op een andere plek. Informatie over de jongeren voor wie
nog naar een meer passende plek gezocht wordt, kan ik u vanwege de mogelijke herleidbaarheid
van informatie gelet op het kleine aantal personen niet verstrekken.
– Toegespitst op de sluiting van een voorziening noemt het OZJ als de belangrijkste
leerpunten:
o Neem meer tijd en zorg voor een geleidelijke uitstroom;
o Houdt er rekening mee dat wennen aan de nieuwe plaats tijd vraagt;
o Een soepele overplaatsing vraagt doorlopende behandeling, onderwijs en vrijetijdsactiviteiten;
en
o Besteed tijd en gerichte aandacht aan de communicatie met jongeren en ouders.
Dit alles overziende roept de uitkomst verschillende reacties op. Het is verheugend
dat het op dit moment met de meeste jongeren goed gaat, dat zij op een passende plaats
zitten en dat voor bijna alle jongeren met wie is gesproken voor wie dat nog niet
gold een andere plek is gevonden. Tegelijk zijn we ons zeer bewust van de enorme impact
die de sluiting van DHG op jongeren en hun ouder(s) heeft gehad. De hierboven gememoreerde
cijfers spreken boekdeel. Het heeft hen diep geraakt, want – en dat mag niet onbenoemd
blijven – het is niet vanzelf goed gekomen. Het OZJ heeft ook gesignaleerd dat, hoewel
jongeren en ouders zich veilig voelden om meldingen te doen bij Pluryn, zij ontevreden
zijn over de klachtafhandeling. VWS heeft daarom Pluryn gevraagd het advies van het
OZJ om hierover het gesprek aan te gaan op te volgen. De belangrijkste les is dat
ook bij een gedwongen sluiting zorg gedragen moet worden voor een meer geleidelijke
overgang. Dat sluit aan bij de bevindingen van het Verwey-Jonker Instituut (VJI) die
in opdracht van Pluryn en de coördinerend jeugdhulpregio Utrecht-Stad een onafhankelijk
onderzoek heeft uitgevoerd naar het proces van sluiting van DHG.5 VJI beveelt aan om rond de sluiting van een voorziening extra in te zetten op ondersteuning
en betrokkenheid van jeugdigen en ouders. VWS deelt de analyse dat in tijden van ingrijpende
veranderingen extra onafhankelijke ondersteuning van jongeren en ouders noodzakelijk
is. Dat kan eraan bijdragen dat de sluiting van een grote voorziening als DHG meer
gecontroleerd kan verlopen.
Dat zijn belangrijke constateringen gegeven de breed gedragen wens de huidige residentiële
jeugdhulp meer om te vormen naar kleinschalige woonvormen. VJI adviseert daarom de
overheden op de gevolgen hiervan meer voorbereid te zijn. Daartoe zal VWS een korte
handreiking laten opstellen. Hiermee wordt gevolg gegeven aan de motie van het lid
Simons c.s. waarin wordt gevraagd de geleerde lessen om te zetten in aanpassingen
van het jeugdzorgbeleid.6
2. Impact vennootschapsbelasting op jeugdzorgsector
Jeugdzorg Nederland heeft in maart 2021 schriftelijk gereageerd op mijn verzoek om
de impact van de vennootschapsbelastingplicht in kaart te brengen. Tijdens het Commissiedebat
Jeugd van 22 juni jl. heeft de heer Ramaekers gevraagd om een reactie op de brief
van Jeugdzorg Nederland.
Jeugdzorg Nederland laat weten dat het voor hen op dit moment niet mogelijk is om
de gevraagde impactanalyse te verrichten. Wij hebben hier begrip voor, maar daarmee
is het op dit moment ook niet mogelijk om vast te stellen of actie noodzakelijk is
richting de sector. Het kabinet heeft daarom aan de sector voorgesteld om in 2025
te kijken hoeveel vennootschapsbelasting daadwerkelijk de afgelopen jaren door instellingen
is betaald en of dat negatieve impact op hun bedrijfsvoering (continuïteit van zorg)
met zich heeft meegebracht. Het kabinet is bereid om dan – op basis van die werkelijke
impact – te beoordelen of actie noodzakelijk is voor de sector en bij wie het primaat
ligt. Het zijn immers gemeenten die aanbieders contracteren en de gesprekken voeren
over de tarieven. Mocht zich in de tussentijd desondanks een situatie voordoen dat
een instelling die sinds en door de decentralisatie van de jeugdzorg belastingplichtig
voor de vennootschapsbelasting is geworden en die dáárdoor in financiële nood is geraakt,
dan kan Jeugdzorg Nederland snel contact opnemen met VWS.
Jeugdzorg Nederland heeft in de brief ook verzocht om nogmaals te bezien of de huidige
zorgvrijstelling ruimer geïnterpreteerd kan worden of dat er een aparte vrijstelling
in het leven geroepen kan worden. Aan de sector is al eerder door de Ministeries van
VWS en Financiën aangegeven dat zij hiertoe geen mogelijkheden zien. Uw Kamer is hierover
eerder geïnformeerd7.
Verder heeft Jeugdzorg Nederland twee suggesties voor de korte termijn. De eerste
suggestie is om de vennootschapsbelasting op te nemen als aparte bouwsteen in de amvb
reële prijs8. Omdat de vennootschapsbelasting niet zozeer onderdeel is van de kostprijs, maar
een heffing over de behaalde winst is het niet logisch om de vennootschapsbelasting
verplicht door te berekenen aan gemeenten. Daarnaast hebben niet alle jeugdhulpaanbieders
de vennootschapsbelasting als kostenpost. Een algemene post zou daarmee ten goede
komen aan alle jeugdhulpaanbieders, terwijl zij niet allemaal met deze post te maken
hebben.
Jeugdzorg Nederland stelt verder voor om de indicator op te hogen die de Jeugdautoriteit
hanteert voor een gezonde financiële bedrijfsvoering, zodat ook rekening wordt gehouden
met de vennootschapsbelasting. Ten aanzien van deze suggestie kan worden gemeld dat
de Jeugdautoriteit de combinatie van indicatoren beziet die gebruikt worden om te
bepalen bij welke aanbieders een verdiepend onderzoek plaatsvindt naar het risico
op financiële problemen.
Jeugdzorg Nederland is inmiddels langs bovenstaande lijn schriftelijk geïnformeerd
in reactie op haar brief. Met bovenstaande reactie zijn wij ook ingegaan op de gewijzigde
motie van de leden Beukering-Huijbregts en Voordewind over het compenseren van jeugdzorginstellingen
voor de vennootschapsbelasting9.
3. Aanpak knelpunten acute jeugd-ggz
Tijdens het Commissiedebat van 22 juni jl. heeft de Kamer gevraagd naar de stand van
zaken rond de acute jeugd-ggz.
Mede als gevolg van corona is er sprake van een toename van ernstige psychische problematiek
bij jongeren, met name suïcidaliteit en ernstige eetproblematiek. Als gevolg hiervan
raakt de acute jeugd-ggz in sommige regio’s overbelast. Het kabinet heeft daarom op
23 april jl. specifiek voor deze problematiek € 50 miljoen beschikbaar gesteld via
een specifieke uitkering aan gemeenten. Met de Nederlandse GGZ, de VNG en de Nederlandse
Vereniging voor Psychiatrie is uitgewerkt hoe deze middelen zo snel mogelijk terecht
kunnen komen op de plekken waar dit nodig is. Dit heeft geleid tot een regeling waarbij
gemeenten en zorgaanbieders gezamenlijk een aanvraag voor middelen konden indienen.10
De regeling heeft als doel een tijdelijke uitbreiding van ambulante of klinische crisiscapaciteit
in de acute jeugd-ggz én het verlichten van de druk op de acute jeugd-ggz. Bijvoorbeeld
door respijtzorg uit te breiden of lopende behandeling te intensiveren waardoor een
crisis voorkomen kan worden. Aanbieders van acute jeugd-ggz hebben in samenwerking
met gemeenten een voorstel gemaakt hoe zij op korte termijn de problematiek het hoofd
kunnen bieden. Voorstellen konden tot 20 juli ingediend worden bij het Ministerie
van VWS. In totaal hebben 28 acute jeugd-ggz aanbieders in samenwerking met acht coördinerende
gemeenten een aanvraag ingediend. Om de druk op de acute jeugd-ggz te verminderen
wordt door zorgaanbieders ingezet op verschillende activiteiten. In de tabel hieronder
wordt aangegeven met welke activiteiten aanbieders aan de slag gaan.
Alle voorstellen zijn beoordeeld en op basis van de ingediende aanvragen zijn de beschikbare
middelen verdeeld. Momenteel zijn de jeugd-ggz aanbieders en gemeenten bezig met uitvoering
van de plannen. De Nederlandse GGZ, VNG en VWS onderhouden nauw contact met de betreffende
gemeenten en aanbieders om op de hoogte te blijven over de voortgang.
1. Het uitbreiden van zorgcapaciteit via:
– Realiseren van nieuwe teams die intensieve ambulante (crisis)hulp bieden.
– Het uitbreiden van ambulante behandelcapaciteit.
– Het uitbreiden van klinische capaciteit van High Intensive Cares en voor eetstoornissen.
– Het realiseren van capaciteit in ziekenhuizen waarbij het mogelijk is om in uiterste
medische noodsituaties dwangvoeding te kunnen geven. Uitgangspunt is én blijft om
dit zoveel mogelijk te voorkomen.
2. Voorkomen van crisis of verergering van bestaande psychische problematiek door intensiveren
van zorg en ondersteuning via:
– Inzet van extra professionals (zoals systeemtherapeuten).
– Inzet van ervaringsdeskundigen.
– Wachtlijstondersteuning.
– Uitbreiden van respijtzorg mogelijkheden voor crisisgevoelige jongeren.
– Kleinere behandelgroepen.
3. Versterken van eerste of tweedelijns zorgprofessionals bij het omgaan met psychische
problematiek:
– Het bieden van consultaties rondom eetstoornissen of suïcidaliteit.
– Scholing van jeugdhulpprofessionals op (beginnende) eetproblematiek.
4. Overig:
– Uitbreiding aanmeldteams om screening, triage en indicering sneller te laten verlopen.
– Inzet van ondersteunend personeel om zorgpersoneel te ontlasten in planning of plaatsingsvraagstukken.
4. Aanpak arbeidsmarktknelpunten jeugdbescherming
In het Commissiedebat van 22 juni heeft de Minister voor Rechtsbescherming toegezegd
uw Kamer nader te informeren over de aanpak van de arbeidsmarktknelpunten in de jeugdbescherming.
Ook is een tweetal moties aangenomen.11
Expertmeeting
Tijdens een expertmeeting op 7 september jl. zijn twee belangrijke thema’s besproken:
(1) het aanboren en de aanstelling van nieuw potentieel jeugdbeschermers en (2) het
behoud en motivatie van bestaand personeel voor de sector. Aan de expertmeeting namen
vertegenwoordigers deel van Gecertificeerde Instellingen (GI’s), Veilig Thuis (VT),
de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), de VNG (en gemeenten), Jeugdzorg NL, de
Associatie Wijkteams en de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ).
In de expertmeeting heeft een uitwisseling van informatie en ideeën plaatsgevonden
en zijn oplossingsrichtingen verkend. Bij het thema aanboren en de aanstelling van
een nieuw potentieel van jeugdbeschermers zijn de volgende onderwerpen genoemd waar
inzet op nodig is: opleiding en scholing, het bieden van loopbaanperspectief en de
ontwikkeling van een gezamenlijk strategisch HR-beleid.
Bij het thema behoud en motivatie van bestaand personeel stond duurzame inzet van
jeugdbeschermers in de sector voorop. Aan de orde kwamen het inwerken en begeleiden
van starters, verbeteren van de aanpak bij (online) agressie en geweld, tarieven en
beloning en het verminderen van werkdruk. Bij het verminderen van werkdruk speelt
o.a. mee het verlichten van administratieve werkzaamheden, het verminderen van de
caseload, het wegnemen belemmeringen van de SKJ-registratie en het voorkomen van stapeling
van klacht-
en tuchtrechtelijke procedures. Ook aandacht voor de werkdruk als gevolg van complexe
scheidingsproblematiek werd in dit verband genoemd.
De komende periode worden met de betrokken ketenpartners nadere afspraken gemaakt
om de arbeidsmarktproblematiek aan te pakken. Voorafgaand aan het WGO Jeugd van 29 november
2021 wordt de Kamer geïnformeerd over deze afspraken.
Caseload en tarieven jeugdbescherming
Tijdens het commissiedebat zijn twee moties aangenomen. De motie van het lid Raemakers
ziet onder meer op met de sector in overleg te treden om de wervingscampagne «Ik zorg»
hernieuwd onder de aandacht te brengen van werkgevers in de jeugdbescherming, met
specifieke aandacht voor zorgverleners die de sector hebben verlaten en op de caseload
van jeugdbeschermers.12 Het deel van de motie Raemakers dat ziet op de wervingscampagne «Ik zorg» neemt de
Minister voor Rechtsbescherming mee in de hierboven genoemde uitwerking van de oplossingsrichtingen
met de sector.
Het deel van de motie over de caseload wordt betrokken bij de motie van de leden Peters
en Kuiken over een eenduidig minimumtarief en een eenduidige verantwoordingsvorm voor
gemeenten.13 In een decentraal stelsel is het primair aan gemeenten en instellingen om zelf tot
passende afspraken te komen over een tarief waarmee instellingen in staat zijn de
jeugdbeschermers conform een reële caseload te laten werken. Ook de inspecties roepen
in hun toezicht op de jeugdbescherming GI’s en gemeenten daartoe op.14
In de praktijk zien we echter dat er veel discussie is tussen gemeenten en instellingen
over een objectieve norm voor bijvoorbeeld de caseload die past bij de toegenomen
complexiteit van de doelgroep. Hoewel er veel regels zijn – zoals wettelijke eisen,
certificering GI’s, methodiekbeschrijvingen, richtlijnen van professionals – is er
niet een actuele landelijke basisbeschrijving van wat GI’s moeten doen (prestaties)
en wat daarbij een redelijke en objectieve norm is gegeven bijvoorbeeld de toegenomen
complexiteit. Overeenstemming over de prestaties (zoals: de te leveren kwaliteit,
de in te zetten methode, de benodigde inzet van professionals) en de daarbij te hanteren
normen is randvoorwaardelijk om op lokaal niveau afspraken te maken over het daarbij
behorende tarief.
Daarbij is het van belang dat er ruimte is en blijft om op regionaal niveau afspraken
te kunnen maken over prestatie en prijs. Dat doet bijvoorbeeld recht aan maatwerk
dat in de regio geleverd wordt, verschillen in omvang van de organisatie, maar geeft
ook ruimte voor variëteit en innovatie. De Minister voor Rechtsbescherming gaat samen
met gemeenten en GI’s afspraken maken over prestaties en met hen toewerken naar een
genormeerde en door hen gedragen caseload in de jeugdbescherming, die vervolgens als
basis kan dienen om op lokaal niveau afspraken te maken over het tarief.
Tot slot
Ter voorbereiding op het Wetgevingsoverleg Jeugd van 29 november 2021 ontvangt uw
Kamer in november a.s. onze reguliere Voortgangsbrief Jeugd waarin wij u informeren
over de actuele ontwikkelingen in het jeugdbeleid en over de stand van zaken van moties
en toezeggingen.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming