Brief regering : Verzamelbrief Natuur
33 576 Natuurbeleid
Nr. 247 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 mei 2021
Hierbij informeer ik u over enkele onderwerpen uit mijn portefeuille natuur, mede
naar aanleiding van door uw Kamer aangenomen moties en aan uw Kamer gedane toezeggingen.
Ik begin met een aantal moties en toezeggingen aangaande specifieke dier- en plantensoorten.
Vervolgens komen de overige onderwerpen aan bod.
Moties over (zwerf)katten
De motie van het lid Van den Anker (Kamerstuk 35 616, nr. 5) vraagt naar onderzoek naar de schadelijke rol van (zwerf)katten op weidevogels.
Op dit moment oriënteert het Ministerie van LNV zich op de mogelijkheden voor dit
onderzoek. Tegelijkertijd is er een motie die vraagt om het bevorderen van projecten
om schade en overlast door zwerfkatten te verminderen (motie van de leden Moorlag
en De Groot, Kamerstuk 28 286, nr. 1153) en een motie die vraagt om in overleg te treden met medeoverheden over hoe afschot
van katten in de regelgeving zo veel mogelijk voorkomen kan worden (motie van de leden
Moorlag en De Groot, Kamerstuk 28 286, nr. 1154). Het nemen van maatregelen voor het beschermen van de natuur en het tegengaan van
schade door katten is de verantwoordelijkheid van de provincies. Ik zal deze informatie
daarom met de provincies delen.
Motie-Von Martels rondzwervende wolven
De motie van het lid Von Martels (Kamerstuk 33 576, nr. 213) verzoekt mij om samen met de provincies een lacune in het beleid rondom rondzwervende
wolven te dichten en dit onderwerp ook aan te kaarten in de recent opgezette nationale
wolvencommissie. Sinds medio 2020 neemt het Ministerie van LNV deel aan overleggen
van de wolvenwerkgroep van het Interprovinciaal Overleg (IPO). Zo trek ik samen met
de provincies op bij de evaluatie van het huidige wolvenplan en de doorontwikkeling
naar een nieuw wolvenplan, dat in 2022 van kracht zal worden. Het omgaan met een zwervende
wolf die faunaschade veroorzaakt, is hier onderdeel van. Ook nemen mijn ambtenaren
deel aan het nieuw ingestelde Landelijk Overleg Wolf, waarbij stakeholders vertegenwoordigd
zijn. Doel van dit overleg is om stakeholders te betrekken bij de voorbereiding van
de besluitvorming. De provincies voeren de regie op deze processen.
Motie-Geurts doorbreken van de vicieuze cirkel rond de toename van het aantal wilde
zwijnen
De motie van het lid Geurts (Kamerstuk 28 286, nr. 1157) stelt dat door aanhoudende droogte beuken- en eikenbomen extra beukennootjes en
eikels genereren, waardoor het aantal zwijnen toeneemt. De motie vraagt de regering
om in overleg te treden met terreinbeherende organisaties en faunabeheereenheden om
de juiste constructie te vinden om deze vicieuze cirkel te doorbreken.
De provincies zijn de aangewezen bestuurslaag om met terreinbeheerders te overleggen
hoe populatiebeheer op de meest passende wijze kan worden uitgevoerd. Het Ministerie
van LNV is geregeld in overleg met de provincies over het wilde-zwijnenbeheer. In
het kader van de uitvoering van de Roadmap Preventie Afrikaanse varkenspest zijn afspraken
gemaakt met de vier zwijnenprovincies over reductie van de populatieomvang. Daarin
is sprake van een risicogebaseerde aanpak en daarmee een gedifferentieerd beheersplan
voor verschillende gebieden. Ik zal bij de provincies nogmaals benadrukken dat een
reductie van het aantal wilde zwijnen van belang is. Daarnaast werkt het Ministerie
van LNV samen met provincies aan de Bossenstrategie (Kamerstuk 33 576, nr. 202), die onder andere weerbaarder en vitaler bos als doel heeft. Dit draagt ook bij
aan het herstel van de natuurlijke balans in het ecosysteem.
Motie-Bromet verbod verkoop Japanse duizendknoop
De motie van het lid Bromet vraagt om een verbod op de verkoop van de Japanse duizendknoop
(Kamerstuk 33 576, nr. 171). Het ontwerpbesluit dat de handel in een aantal Aziatische duizendknopen verbiedt,
waaronder de Japanse duizendknoop, wijzigt het Besluit natuurbescherming onder de
Wet natuurbescherming en het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Besluit activiteiten
leefomgeving, amvb’s onder de Omgevingswet. Het ontwerpbesluit is op 3 maart 2021
aan de Eerste en Tweede Kamer voorgelegd (Kamerstuk 33 576, nr. 223). De voorlegging anticipeert op de voorhangprocedure van artikel 23.5 van de Omgevingswet
en heeft uw Kamer de mogelijkheid geboden om zich uit te spreken over het ontwerpbesluit
voordat het aan de Afdeling advisering van de Raad van State zal worden voorgelegd.
Als gevolg hiervan zal het handelsverbod, gelet op het voorjaars- en verkiezingsreces
en alle nog te doorlopen procedurele stappen, later van kracht worden dan eerder werd
voorzien.
Motie-Wassenberg/Futselaar schrappen van haas en konijn van de lijst van vrij bejaagbare
soorten
De motie van de leden Wassenberg en Futselaar (Kamerstuk 35 616, nr. 9) verzoekt het kabinet om de haas en het konijn van de lijst van vrij bejaagbare soorten
te schrappen.
Op de lijst van bejaagbare soorten (artikel 3.20, tweede lid, van de Wet natuurbescherming
(hierna: Wnb) zijn soorten opgenomen die schade veroorzaken en zich in een goede staat
van instandhouding bevinden. Een jachthouder is op grond van de artikel 3.20, derde
lid Wnb gehouden om een redelijke stand van de in zijn jachtveld aanwezige wildsoorten
te handhaven dan wel te bereiken. Indien de staat van instandhouding van een bejaagbare
soort toch in het gevaar komt, wordt op grond van de Wnb (artikel 3.22, vijfde lid)
de jacht op deze soort niet geopend.
Het is zorgelijk dat de populatieomvang van de soorten haas en konijn sinds 1950 is
afgenomen met meer dan 60%1. Om deze reden zijn deze soorten opgenomen op de Rode Lijst zoogdieren in de categorie
«gevoelig».2 Dit is een eerste indicatie dat het nodig is om op deze soorten te letten. Ondanks
dat jacht niet de primaire drukfactor voor de achteruitgang van deze soorten, deel
ik de zorgen van uw Kamer. Daarom zal ik onderzoek laten doen naar de staat van instandhouding
van de soorten op de wildlijst. Indien uit het onderzoek blijkt dat de staat van instandhouding
van een of meer soorten op de wildlijst in het geding is, zal de jacht op deze soorten
voor het jachtseizoen 2022/2023 gesloten worden. Ik verwacht dat ik hierover ruim
vóór aanvang van het jachtseizoen 2022/2023 meer duidelijkheid kan geven.
Motie-Bromet «rewilding»
De gewijzigde motie van het lid Bromet (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 58) verzoekt de regering om te onderzoeken hoe verschillende vormen van «rewilding»
passen binnen het huidige en toekomstige natuurbeleid. Het Ministerie van LNV heeft
contact opgenomen met buitengewoon hoogleraar Rewilding Ecology, prof. dr. Bakker.
In een gesprek met haar heeft een eerste verkenning plaatsgevonden naar hoe rewilding
zich verhoudt tot het natuurbeleid en welke vragen daarbij spelen. Om deze vragen
verder uit te diepen en vanuit verschillende invalshoeken te bekijken zal het Ministerie
van LNV opdracht geven voor het ontwikkelen van verdere gedachtenvorming in de vorm
van een verzameling essays op het gebied van rewilding. Deze zullen worden toegespitst
op de vraag hoe verschillende vormen van rewilding binnen de Nederlandse context passen,
zowel beleidsmatig, juridisch, maatschappelijk, en wat betreft landschap en ecologie.
Het resultaat zal met uw Kamer worden gedeeld.
Invulling natuurmonitoring
Bij de behandeling van het wetsvoorstel stikstofreductie en natuurverbetering heb
ik toegezegd uw Kamer te informeren over de uitkomst van de gesprekken met de organisaties
die de natuurmonitoring uitvoeren en over eventuele lacunes in de huidige monitoring.
Een goede monitoringsystematiek is essentieel om de voortgang en resultaten van het
programma stikstofreductie en natuurverbetering te volgen en waar nodig bij te sturen.
Ten behoeve de Vogel- en Habitatrichtlijn en het Natuurnetwerk Nederland is er reeds een monitoringsysteem opgebouwd. Afgelopen periode is
door Rijk en provincies op hoofdlijnen bekeken of deze monitoring ook geschikt is
voor het Programma Natuur en waar eventuele lacunes zitten. Dat heeft tot nadere afspraken
geleid over het verbeteren van de natuurmonitoring. Het uitgangspunt is daarbij dat,
indien nodig, de bestaande systemen worden uitgebreid. Daartoe is er overleg met verschillende
organisaties, zoals via het afstemmingsoverleg ketenpartners monitoring. Hier zijn
alle bij natuurmonitoring betrokken organisaties in vertegenwoordigd. Komende maanden
zal de inrichting van de monitoring verder worden ingevuld. Ik hecht er veel waarde
aan dat de expertise van de ketenpartners hier zo goed mogelijk bij betrokken wordt.
Natuurbranden
Tijdens de behandeling van de LNV-begroting voor 2021 heb ik naar aanleiding van vragen
van het lid Futselaar (SP) toegezegd om over het onderwerp natuurbranden in gesprek
te gaan met relevante partijen. Het primaat voor dit onderwerp ligt bij provincies,
veiligheidsregio’s en terreineigenaren. Desalniettemin bezie ik, samen met de Minister
van Justitie en Veiligheid, of aanvullende acties noodzakelijk zijn, mede naar aanleiding
van de grote natuurbranden in De Peel en in de Meinweg in 2020. Hiertoe is, op initiatief
en onder leiding van het Ministerie van LNV, op 15 april 2021 een eerste, verkennend
overleg geweest, waarin onder andere het toegenomen risico op grote natuurbranden,
het belang van preventie en de taak-en verantwoordelijkheidsverdeling zijn besproken.
Voor de zomervakantie vindt een vervolgoverleg plaats, gericht op het formuleren van
de te ondernemen acties.
Motie-Bromet/Von Martels over het opnemen van natuurinclusief bouwen in het Bouwbesluit
(Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 27)
Samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heb ik een
onderzoek naar de knelpunten op het gebied van natuurinclusief bouwen aangekondigd
(Kamerstuk 30 196, nr. 728). Dit onderzoek is onder meer bedoeld om vast te stellen of een juridische norm wenselijk
is. Het onderzoek is op dit moment in een afrondende fase. De uitkomsten zullen eerst
gedeeld en besproken worden met betrokken partijen, en vormen de basis voor een besluit
over juridische normering. Ik verwacht de Tweede Kamer vóór het zomerreces over het
resultaat te kunnen informeren.
Aanvalsplan landschapselementen
In het Klimaatakkoord staat dat er een aanvalsplan «Versterking landschappelijke identiteit
via landschapselementen» zal worden opgesteld. Aandachtspunten voor de uitwerking
hiervan zijn al beschreven in de Bossenstrategie. Het Ministerie van LNV heeft de
partners van het Deltaplan biodiversiteitsherstel gevraagd om dit aanvalsplan op te
stellen. Betrokken partijen bij de uitwerking waren de Natuur en Milieufederaties,
LandschappenNL, ZLTO, BoerenNatuur en de Vereniging Nederlands Cultuurlandschap. Het
Ministerie van LNV nam deel in de werkgroep, samen met IPO. In een latere fase is
ook het Ministerie van BZK betrokken vanwege de inhoudelijke aansluiting met hun programma
ONS Landschap. Dit aanvalsplan is vervolgens op 11 maart 2021 aan mij aangeboden.3
Het plan bevat een inhoudelijke onderbouwing van de ambitie van 10% groen-blauwe dooradering
van het landelijk gebied. Hiermee wordt voor het landbouwareaal onder andere invulling
gegeven aan de EU-biodiversiteitsstrategie.
Het aanvalsplan bevat een verkenning van een aantal scenario's voor het realiseren
van deze ambitie, met betrekking tot governance en benodigde financiering. Een volgende
fase is nu nodig om verdere keuzes uit te werken. Hiervoor zal ook een uitbreiding
plaatsvinden van betrokken partners. De Ministeries van LNV en BZK en IPO zijn met
de partners van het Deltaplan in gesprek over de vervolgfase. Er is vanuit de middelen
voor het Klimaatakkoord ruimte voor financiële ondersteuning van het verdere proces.
Acties bomenplant
Tijdens de behandeling van de LNV-begroting voor 2021 heeft het lid Dik-Faber (CU)
de actie «Nederland plant Bomen» van de EO onder mijn aandacht gebracht. Daarop heb
ik toegezegd te bezien op welke wijze ik deze actie kan ondersteunen. Staatsbosbeheer
heeft, door middel van het beschikbaar stellen van de grond en het uitvoeren van de
aanplant, de actie ruimhartig ondersteund. De actie heeft uiteindelijk meer dan 65.000
extra bomen opgeleverd. Het succes van deze actie laat zien dat de doelen van de Bossenstrategie
ook op brede maatschappelijke betrokkenheid kunnen rekenen. Ik steun dit soort initiatieven
dan ook van harte en wil bezien hoe het Ministerie van LNV dit soort maatschappelijke
bewegingen en initiatieven, onder andere via Staatsbosbeheer, de komende tijd kan
blijven ondersteunen.
Ook de Boomfeestdag speelt hierin al sinds jaar en dag een belangrijke rol. Vanwege
corona kon de viering van de Boomfeestdag in maart 2021 helaas niet op de gebruikelijke,
massale wijze plaatsvinden. Wel heb ik samen met een aantal schoolkinderen de eerste
boom geplant in het Prinses Irenebos in Alphen aan den Rijn. Daarbij heb ik mijn ambitie
onderstreept dat ieder kind, wanneer het de basisschool verlaat, een boom heeft geplant.
Daarnaast bekijk ik nog of we nog in de huidige demissionaire periode met een aantal
leden van uw Kamer bomen kunnen planten, zoals eerder afgesproken.
Motie-Dik-Faber kennisnetwerk agroforestry
De motie van het lid Dik-Faber (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 45) verzoekt de regering om, naar analogie van België, in overleg te treden met onderwijs-
en kennisinstellingen en natuur- en landbouworganisaties. Doel hiervan is om in samenwerking
te komen tot een platform, waarbij de kennis over en kansen voor agroforestry worden
vergroot. Aan deze motie is invulling gegeven middels de uitwerking van de Bossenstrategie,
waarin acties voor kennisdeling benoemd worden om agroforestry te stimuleren. In de
Bossenstrategie heeft het Ministerie van LNV daarom aangegeven een kennisnetwerk voor
agroforestry te zullen ondersteunen. Als verdere voorbereiding om te komen tot een
kennisplatform heeft RVO in opdracht van het Ministerie van LNV het Louis Bolk Instituut
om advies gevraagd over verdere ontwikkeling van een kennisplatform, en via welke
structuur een dergelijk platform goed zou aansluiten op de al bestaande netwerken
in de Nederlandse context. Dit rapport is inmiddels opgeleverd.4 Op basis van dit advies is het Ministerie van LNV met verschillende uitvoeringsinstanties
in gesprek om tot concretere uitwerking en bijbehorende tijdlijn te komen.
Motie «label stikstofgevoelig» (AERIUS) en daarmee samenhangende toezegging
De motie van de leden Geurts en Harbers (Kamerstuk 35 600, nr. 31) verzoekt de regering te laten onderzoeken of er een andere procedure mogelijk is
waarbij de grondeigenaren actief op de hoogte worden gesteld van het voornemen om
het label «stikstofgevoelig» toe te kennen en waarbij grondeigenaren de mogelijkheid
hebben om hierin te participeren. Bij de behandeling van het wetsvoorstel stikstofreductie
en natuurverbetering heb ik tevens toegezegd om samen met de provincies het gesprek
aan te gaan met agrarische natuurcollectieven over landbouwgronden die als stikstofgevoelig
kunnen worden aangewezen, en te bezien wat daar nu wel en wat daar niet onder valt.
Ter uitvoering van de motie zijn de provincies, daarbij ondersteund door het Ministerie
van LNV, gestart met twee trajecten. Ten eerste is op bestuurlijke niveau afgesproken
dat de wijze waarop met name de leefgebied kaarten binnen AERIUS tot stand zijn gekomen,
verbeterd moet worden in lijn met de motie. Ten tweede is gestart met het daadwerkelijk
verbeteren van de kaarten, zodat bij de eerstvolgende actualisering van AERIUS zoveel
mogelijk van de geconstateerde problemen zijn opgelost. Op deze korte termijn kan
dat in ieder geval via het gebruik van betrouwbare gegevensbestanden over het gebruik
van de percelen. In hoeverre er ook al maatwerk kan worden geleverd in de moeilijker
gevallen (circa 20% van de percelen die een vorm van agrarisch gebruik kennen), is
nu nog niet duidelijk. Daar komt de komende maanden meer zicht op. Dat wat niet nu
al kan worden opgelost, zal in de AERIUS-versie van 2022 zijn opgelost. In dit verband
is er, ter uitvoering van de genoemde toezegging, ook enkele keren overleg geweest
met onder andere vertegenwoordigers van de agrarische sector, zowel met BoerenNatuur
als met LTO. Dit overleg zal worden voortgezet.
Actualisatie van de Natura 2000 doelensystematiek: Informatie- en consultatie
In april 2020 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over het voornemen dat consultatie
met maatschappelijke stakeholders onderdeel is van de tweede fase van de actualisatie
van de Natura 2000-doelsystematiek (zie Kamerstuk 33 576, nr. 189). Doel van de actualisatie is de ontwikkeling van beleidsdocumenten ter vervanging
van het doelendocument uit 2006 en het doelendocument mariene gebieden (2014).
De komende maanden komt de actualisatie van de Natura 2000-doelensystematiek in de
consultatiefase, verdeeld over drie ronden (mei, juli en oktober 2021). Op 25 en 27 mei
a.s. vindt de eerste ronde informatiebijeenkomsten plaats voor maatschappelijke belangenorganisaties
(natuur en milieu, landbouw, visserij en overige sectoren), medeoverheden (Rijk en
provincies), en terrein beherende organisaties. Het streven is om het actualisatietraject
eind 2021 af te ronden.
Motie-Moorlag/De Groot rapport van de Commissie Verkenning Nationale Parken
In november 2020 heeft de commissie Verkenning Nationale Parken onder voorzitterschap
van prof. mr. Van Vollenhoven het rapport «Nationale Landschapsparken, Oriëntatie
op nieuwe Nationale Parken van Wereldklasse» uitgebracht. Het rapport is opgesteld
in opdracht van Staatsbosbeheer en de Rijksdienst voor Cultureel erfgoed. Tijdens
de behandeling van de LNV-begroting voor het jaar 2021 heeft het lid Moorlag (PvdA)
gevraagd of ik met de commissie Verkenning Nationale Parken in gesprek wil treden
om te kijken of we de nationale parken naar een hoger niveau kunnen tillen. Aanvullend
heeft de Kamer de motie van de leden Moorlag (PvdA) en De Groot (D66) aangenomen (Kamerstuk
35 570 XIV, nr. 42), waarin de regering wordt verzocht over dit advies in overleg te treden met de commissie,
de opdrachtgevers, de provincies en de nationale parken en nader te bezien hoe het
advies een rol kan hebben in de vormgeving van de Nationale Parken na de overgangsperiode
die in 2022 afloopt, en de Kamer hierover te informeren.
Hierbij informeer ik uw Kamer over de eerste bevindingen, waarbij de gesprekken met
de Commissie en de Regiegroep Nationale Parken waarin provincies, nationale parken,
maatschappelijke organisaties en terreinbeheerders zijn vertegenwoordigd, zijn meegenomen.
In 2016 is het programma nationale parken van start gegaan. Het programma om de nationale
parken naar een hoger plan te tillen is volop in uitvoering. De deelnemende partijen
werken aan gezamenlijke ambities voor de langere termijn: een sterkere natuur en biodiversiteit,
parken waar natuur, landschap en cultuur met elkaar zijn verbonden en een integrale
aanpak van maatschappelijke opgaven als natuurinclusieve landbouw, klimaat en energie
in de gebieden. Eind 2022 loopt het huidige programma nationale parken af. De transitie
is dan niet klaar.
Het rapport van de commissie sluit naar mijn mening, en die van de Regiegroep Nationale
Parken, goed aan bij het lopende programma nationale parken en biedt waardevolle aanknopingspunten
voor de vormgeving van het programma voor de periode na 2022. Samen met de parken
en de andere partners van het programma wil ik een verdiepingsslag maken om vast te
stellen wat er nodig is om de natuurinclusieve opgaven in de gebieden met elkaar te
verbinden en hoe we dat het beste kunnen realiseren. Daar is tijd voor nodig. Het
is de bedoeling in de evaluaties van het lopende programma en de standaard de punten
van de commissie die het ingezette pad van het programma versterken en verder vormgeven,
mee te nemen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanbeveling van de commissie om de standaard
voor nationale parken juridisch te borgen.
Sommige aanbevelingen van de commissie zijn op dit moment een stap te ver, zoals het
aanwijzen van vijf nationale landschapsparken en een beheerautoriteit.
In het gesprek dat ik samen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
had met de commissie is toegezegd dat het Rijk zal kijken naar de mogelijkheid van
de gemengde Unesco-categorie van natuur en cultuur.
Inmiddels heeft het Ministerie van LNV voor de beoordeling van statusaanvragen nationale
parken een onafhankelijke adviescommissie van deskundigen ingesteld, onder leiding
van de Rijksadviseur voor de Leefomgeving. Deze «Adviescommissie Nationale Parken»
toetst nieuwe aanvragen voor nationale parken aan de Wet natuurbescherming en de standaard
en adviseert de Minister van LNV. Dit komt tegemoet aan de wens van de commissie.
De roep om structurele financiering voor de parken en het stelsel en de wens naar
meer bestuurlijke inzet van het Rijk laat ik aan het nieuwe kabinet om te beantwoorden.
Programma Naar een Rijke Waddenzee en transitie mosselvisserij
Bij deze brief bied ik uw Kamer de jaarverslagen 2020 aan van het programma Naar een
Rijke Waddenzee5 en van de transitie van de mosselvisserij in de Waddenzee6. Ten aanzien van het programma «Naar een Rijke Waddenzee 2019–2022» (Kamerstuk 29 684, nr. 163) is er in 2020 verder gewerkt aan de acht thema’s van het programma, te weten: klimaatverandering,
natuurlijke dynamiek, onderwaternatuur, vogels, visserij, randen van het wad, bereikbaarheid
en mobiliteit en versterken kernwaarden Werelderfgoed. Klimaateffecten op trekvogels
vormen mogelijk nu al een bedreiging zo is uit onderzoek gebleken. Mogelijk kunnen
negatieve effecten van klimaat door een goed beheer van de (trilaterale) Waddenzee
deels worden beperkt. Er is in dit verband gestart met het ontwikkelen van een zogenaamd
«early warning»-systeem / klimaat-dashboard voor vogels. Tevens is verkend hoe meer
zicht is te krijgen op de (ontwikkeling van de) onderwaternatuur, met als doel om
een gezamenlijk streefbeeld voor onderwaternatuur te formuleren. Daarom is er in 2020
met wetenschappers, beleidsmakers, beheerders en gebruikers gewerkt aan het concretiseren
van het streefbeeld voor onderwaternatuur, dat in de komende jaren als basis kan dienen
voor beheer. Naar verwachting zal deze verkenning in 2021 worden opgeleverd.
In het kader van de transitie van de mosselvisserij in de Waddenzee heb ik u 7 december
jl. geïnformeerd (Kamerstuk 29 675, nr. 197) over de nieuwe aanvullende afspraken die de mosselsector, de natuurorganisaties
en het Ministerie van LNV hebben gemaakt tot 2029. In 2020 heeft er alleen een beperkte
visserij op mosselzaad in het najaar plaatsgevonden. Er is afgezien van de traditionele
voorjaarsvisserij aangezien na inventarisatie bleek dat er onvoldoende natuurlijk
mosselzaad in het voorjaar aanwezig. Het jaarverslag 2020 gaat meer in detail in op
de werkwijze en de ligging van de mossel(zaad)banken en de voor de mosselvisserij
gesloten gebieden in de Westelijke Waddenzee.
Verkenning van bodem en vegetatie in zonneparken
In het kader van de energietransitie is sprake van een snelle ontwikkeling van zonneparken
op landbouwgronden. Dit was aanleiding voor mij om aan Wageningen University Research
(WUR) te vragen onderzoek te doen naar de gevolgen van bestaande zonneparken voor
de zich daar ontwikkelende vegetatie en een advies op te stellen voor inrichting en
beheer van zonneparken voor een optimale balans tussen stroomproductie en biodiversiteit
en landschap.7 In het rapport is op basis van (literatuur)onderzoek tevens gekeken naar de gevolgen
van zonneparken op de bodemkwaliteit in relatie tot landbouwkundig gebruik en er wordt
ingegaan op het actuele overzicht van zonneparken op basis van satellietbeelden. Dit
rapport is een vervolg op het literatuuronderzoek dat in het kader van de motie Dik-Faber
was opgesteld (Kamerstuk 34 682, nr. 29) en is recent aangekondigd door de Minister van EZK in antwoord op schriftelijke
vragen (brief van 31 maart 2021).
Uit het onderzoek blijkt dat de biodiversiteit en de bedekking van de vegetaties hoger
is tussen de zonnepanelen dan onder de panelen vanwege het verschil in lichtinval.
Vooral bij oost/west-opstellingen is de hoeveelheid licht onder de panelen erg laag.
Tussen de zonnepanelen is vanaf een onderlinge afstand van twee meter een hogere biodiversiteit
te behalen mits het zonnepark goed wordt beheerd. De hoogste biodiversiteit wordt
dan ook aangetroffen in parken met een beheer van maaien en afvoeren. Theoretisch
liggen er op zonneparken veel mogelijkheden voor verhoging van de biodiversiteit,
omdat de meeste parken op intensief gebruikte landbouwgrond worden aangelegd waar
de biodiversiteit laag is. In de meeste onderzochte parken worden deze kansen echter
(nog) niet benut. Voor een hogere biodiversiteit wordt zeker vijf jaar verschralend
beheer nodig geacht.
Over de gevolgen voor de bodem (organisch stof gehalte) en de relatie met toekomstig
landbouwkundig gebruik is nog weinig met zekerheid te zeggen, omdat de meeste onderzochte
parken met 2–3 jaar nog relatief jong zijn. Wel wordt op basis van literatuuronderzoek
een kansrijke ontwikkeling gezien met dubbel landgebruik waarin zonnepanelen worden
gecombineerd met voedselproductie («agrivoltaics»).
Tenslotte is uit de geraadpleegde satellietbeelden gebleken dat er op 22 september
2020 229 zonneparken in Nederland waren; dat zijn er 99 meer dan er in juni 2020 geregistreerd
stonden bij het Kadaster.
Zoals eerder betoogd geeft het Rijk de voorkeur aan zonnepanelen op daken boven zonnepanelen
op landbouwgrond. Tegelijk constateer ik dat het aantal zonneparken op land flink
toeneemt. Daarom pleit ik er voor om, als deze zonneparken toch worden aangelegd,
deze natuurinclusief in te richten en te beheren. Dit rapport helpt daarbij. Ook zal
ik, met het oog daarop, het rapport onder de aandacht brengen van betrokkenen bij
de Regionale Energiestrategieën.
Verkennend onderzoek om biogene emissies
Zoals in mijn brief van 24 april 2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 82) is vermeld heb ik het RIVM gevraagd naar een verkennend onderzoek om biogene emissies
van stikstof nader in kaart te brengen. Dit onderzoek is afgerond.8 Het gaat hierbij om de emissie van stikstof afkomstig uit natuurbodems (in de vorm
van stikstofoxiden) en uit uitwerpselen van in de natuur levende dieren (in de vorm
van ammoniak). De emissie van stikstofoxiden uit natuurbodems is al opgenomen in de
Emissieregistratie en maakt dus onderdeel uit van de depositieberekeningen. Voor de
emissie van ammoniak uit dieren is berekend dat de emissie van zoogdieren en vogels
circa 2 kton bedraagt: dit is 1,5% van de totale Nederlandse ammoniakemissie. De Emissieregistratie
is aan het bekijken of en hoe de resultaten kunnen worden meegenomen in de Emissieregistratie.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit