Brief regering : COVID-19 en mogelijke relatie met dieren
28 286 Dierenwelzijn
25 295
Infectieziektenbestrijding
Nr. 1088
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 april 2020
In deze brief informeer ik uw Kamer mede namens Minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport (VWS) over COVID-19 en een mogelijke relatie met dieren. We hebben daarvoor
verschillende experts geraadpleegd. Ik ga in deze brief ook in op vragen die er zijn
over zoönosen en de veehouderij in Nederland. Tenslotte informeer ik uw Kamer over
de veterinaire inzet in samenwerking met de humane sector ten behoeve van de bestrijding
van de COVID-19 epidemie.
COVID-19 en dieren
COVID-19 wordt veroorzaakt door een besmetting met het virus SARS-CoV-2 (hierna CoV-2).
De verspreiding gaat van mens tot mens. Er zijn nu geen aanwijzingen dat dieren een
rol spelen in de verspreiding van CoV-2.
Er zijn recent wel bevindingen gerapporteerd dat dieren besmet kunnen worden met CoV-2.
Het gaat tot nu toe om een paar incidentele gevallen. Zo is het virus in monsters
van twee honden en een kat in Hongkong aangetoond. Bij een zieke kat in België is
het virus ook gevonden. De eigenaren van deze dieren waren COVID-19 patiënten. In
Nederland is CoV-2 niet vastgesteld bij dieren van COVID-19 patiënten. Als dierenartsen
vermoeden dat een dier besmet is geraakt, kunnen ze contact opnemen met de Nederlandse
Voedsel en Warenautoriteit (NVWA). Op 3 april jl. werd bekend gemaakt dat het virus
is aangetoond bij een tijger met hoestklachten in de dierentuin in New York, en dat
in deze dierentuin drie andere tijgers en drie leeuwen vergelijkbare verschijnselen
hadden. Recent is een wetenschappelijke publicatie uit China verschenen die beschrijft
dat katten besmet konden worden met het virus en, in twee van de zes gevallen, deze
andere katten konden besmetten zonder daarmee in direct contact te zijn. Ook fretten
waren vatbaar. Honden waren minder gevoelig en de infectie sloeg niet aan bij varkens,
kippen en eenden. Ook het Nationaal referentie instituut voor dierziekten in Duitsland
(Bundesforschugsinstitut für Tiergesundheit (FLI)) heeft resultaten van hun recente
COVID-19 onderzoek gedeeld, waaruit blijkt dat fruitvleermuizen en fretten vatbaar
zijn voor infectie, maar varkens en kippen niet konden worden besmet. Deze bevindingen
waren aanleiding om zowel de deskundigengroep dierziekten als het deskundigenberaad
zoönosen te raadplegen.
Na afloop van de bijeenkomsten van deskundigen werd bekend dat Nederlandse onderzoekers
aantoonden dat fretten elkaar zonder direct contact efficiënt via de lucht kunnen
besmetten.
Deskundigengroep dierziekten en Deskundigenberaad zoönosen
De deskundigengroep dierziekten bestaat uit (veterinaire) wetenschappers en andere
experts en informeert de Minister van LNV over vraagstukken over dierziekten1. Aan de deskundigengroep dierziekten is de vraag gesteld of CoV-2 efficiënt kan spreiden
tussen katten. Deze kennis is mede van belang om te kunnen bepalen of katten een rol
kunnen spelen in de epidemiologie van COVID-19. De deskundigen concludeerden op 7 april
2020 op basis van het huidige wetenschappelijk inzicht (incl. de Chinese studie) dat
er (nog) geen bewijs is dat katten CoV-2 efficiënt aan elkaar kunnen overdragen. Ook
hebben de deskundigen geen bewijs dat katten relevant zijn in de verspreiding van
CoV-2. Er is meer kennis nodig om daar een uitspraak over te kunnen doen. Het verslag
van deze bijeenkomst is gepubliceerd op www.deskundigengroepdierziekten.nl.
Het deskundigenberaad zoönosen (DB-Z) is onderdeel van de zogenaamde zoönosestructuur.
Deze groep bestaat uit wetenschappers en experts op het gebied van humane infectieziekten,
aangevuld met veterinaire experts. Het DB-Z beantwoordt vragen over de interactie
tussen diergezondheid en volksgezondheid. Op 9 april 2020 is overleg geweest over
COVID-19 bij dieren in relatie tot mensen. Aan de experts is een aantal vragen gesteld
om vast te stellen of CoV-2 infecties bij dieren (en bij katten in het bijzonder)
een substantieel gevaar zijn voor de volksgezondheid en of aanvullende maatregelen
nodig zijn. Het beraad heeft in haar adviesbrief geconcludeerd dat de impact van CoV-2-positieve
katten op de humane gezondheid verwaarloosbaar klein is in deze fase van de COVID-19
epidemie, waarbij effectieve mens-mens-transmissie de stuwende kracht is2. Men komt tot deze conclusie gezien de mondiale zeer lage incidentie van gemelde,
zieke, CoV-2-positieve dieren. Met de kennis van nu wordt het risico voor mensen op
besmetting met CoV-2 via dieren (en dan met name via katten) verwaarloosbaar geacht.
Er zijn geen aanvullende maatregelen nodig, zoals een meldplicht voor CoV-2 bij dieren,
omdat de epidemie op dit moment gedreven wordt door mens-mens-transmissie. Net als
bij de deskundigengroep dierziekten werd aangegeven dat, aangezien fretten gevoelig
lijken voor infectie, en nertsen nauw verwant zijn aan fretten, het mogelijk is dat
ook nertsen geïnfecteerd kunnen raken met CoV-2. Er is geen onderzoek gedaan naar
nertsen. Er zijn geen aanwijzingen dat ratten geïnfecteerd kunnen worden met CoV-2.
Gezien de conclusies van beide expertgroepen is er geen reden het bestaande advies
over COVID-19 en de omgang met dieren te wijzigen. Dit advies blijft: patiënten met
(klachten passend bij) COVID-19 vermijden uit voorzorg contact met hun dieren en zieke
dieren van patiënten met (klachten passend bij) COVID-19 blijven zo veel mogelijk
binnen.
Onderzoek
Zoals eerder aangegeven zijn er op dit moment geen aanwijzingen dat dieren een rol
spelen in de verspreiding van CoV-2, maar diverse recente onderzoeken hebben laten
zien dat dieren wel met het virus kunnen worden besmet. Ik vind het van belang om
voor de toekomst meer inzicht te krijgen in infecties bij dieren bijvoorbeeld om te
bepalen of dieren een reservoir zouden kunnen zijn van CoV-2, wat van belang is als
CoV-2 bij mensen niet meer circuleert.
Omdat varkens gevoelig zijn voor een aantal humane ziekten is gesuggereerd onderzoek
te doen naar een mogelijke rol van deze dieren. Hoewel in eerder aangehaald onderzoek
van het FLI het niet lukte varkens te besmetten met CoV-2 heb ik besloten om uit voorzorg
toch onderzoek te laten doen naar het mogelijk vóórkomen van CoV-2-infecties bij varkens.
Hiervoor worden bloedmonsters verzameld en getest op het voorkomen van antistoffen
tegen CoV-2. Wetenschappers verwachten niet dat er dieren positief testen, op basis
van de resultaten van het onderzoek naar varkens in Duitsland en China, maar het is
wel belangrijk om dit uit te sluiten. Het onderzoek start deze maand en de eerste
resultaten worden in augustus verwacht. Daarnaast beraad ik mij op een vergelijkbaar
onderzoek bij nertsen, gezien de mogelijke gevoeligheid van deze dieren voor infectie.
In aanvulling daarop ben ik ook voornemens om uit voorzorg verder onderzoek te laten
uitvoeren naar infecties bij katten. Ik heb de Faculteit Diergeneeskunde gevraagd
om in samenwerking met de andere onderzoeksgroepen verenigd in het Netherlands Centre
for One Health (WBVR en onderzoekscentra in de humane gezondheidszorg) onderzoeksvoorstellen
op te stellen met een One Health benadering. Deze onderzoeksvoorstellen worden momenteel
opgesteld. Ik streef ernaar om op korte termijn, rekening houdend met de restricties
die de huidige crisissituatie ons geeft, te beginnen met een onderzoek naar infecties
bij katten van COVID-19 patiënten. Vooralsnog betreft het onderzoek bij dieren die
onder gewone omstandigheden worden gehouden en geen experimenteel onderzoek. Nederland
wil internationaal voorop lopen op het gebied van proefdiervrije innovatie en zet
erop in het aantal dierproeven zoveel mogelijk te verminderen. Deze ambitie blijft
overeind, ook ingeval van onderzoek naar CoV-2 infecties bij dieren.
Zoönosen en de veehouderij
Er zijn de afgelopen weken door meerdere partijen in politiek en pers vragen gesteld
over de rol van de veehouderij in het ontstaan van zoönosen (infectieziekten die van
dier op mens over kunnen gaan) in het algemeen en CoV-2 in het bijzonder. Veel factoren
zijn van invloed op de problematiek van zoönosen. Dieren spelen daar een rol in, bijvoorbeeld
de manier waarop we met wilde dieren omgaan, en ook de wijze waarop we met de natuur
omgaan en het verlies van biodiversiteit in de wereld zijn van invloed. Ook dieren
in de veehouderij kunnen een rol spelen. Zoals ik hierboven uiteen heb gezet zijn
er inmiddels bewijzen dat dieren, zij het incidenteel, besmet kunnen worden met CoV-2.
Echter, zoals eerder aangegeven, zijn er op dit moment geen aanwijzingen dat dieren
een rol spelen in de verspreiding van CoV-2.
Het is altijd, los van COVID-19, van groot belang alert te zijn op het vóórkomen van
zoönosen in de veehouderij. De Nederlandse veehouderij is omvangrijk en intensief.
Vanwege de gestelde vragen licht ik in algemene zin toe welke aanpak Nederland heeft
voor de preventie, het vroeg signaleren en bestrijden van zoönosen in de veehouderij.
Allereerst is in Nederland de zogenaamde zoönosestructuur ingericht om ervoor te zorgen
dat de humane en veterinaire gezondheidsorganisaties, waaronder de Ministeries van
VWS en LNV, goed met elkaar samenwerken (https://www.onehealth.nl/over-one-health/zoonosenstructuur). Binnen de zoönosestructuur is het zogenaamde signaleringsoverleg zoönosen ingericht.
In dit overleg beoordelen deskundigen uit de humane en de veterinaire sector gezamenlijk
op gestructureerde wijze regionale, landelijke en internationale signalen van mogelijk
zoönotische aard. Vervolgstappen in de beoordeling vinden afhankelijk van de ernst
van het signaal plaats in het responsteam zoönosen, het outbreak managementteam (OMT)
zoönosen of het DB-Z. Op deze manier kan snel en goed worden gereageerd op zoönosen.
In deze crisis is het DB-Z (als onderdeel van deze structuur), zoals hierboven aangegeven
recent in overleg geweest over COVID-19 bij dieren in relatie tot mensen.
Ook werken overheid, sectoren en veterinaire zorg in Nederland goed samen om dierziekten
te voorkomen, snel te ontdekken, te beheersen of te bestrijden. De preventie van dierziekten
is voor een deel wettelijk gereguleerd (bijvoorbeeld eisen met betrekking tot diergezondheid
bij importen van dieren en dierlijke producten en het reguleren van contacten tussen
veehouderijbedrijven), maar voor het belangrijkste deel is preventie een verantwoordelijkheid
van de veehouder (bioveiligheid op en rondom het veehouderijbedrijf). Er is een goed
monitoringssysteem ingericht (de zogenaamde basismonitoring) om dierziekten in de
veehouderij, waaronder zoönosen, snel te ontdekken. Zo kunnen indien nodig snel de
benodigde bestrijdingsmaatregelen genomen worden. Dit doen we onder andere om te voorkomen
dat dierziekten verspreiden naar andere dieren of naar mensen als dat een mogelijkheid
is. Het is deze combinatie van zaken die er voor zorgt dat de kans op dierziekten
zo klein mogelijk is.
Veehouderij en COVID-19
Er worden ook vragen gesteld over de rol van de veehouderij in de huidige coronacrisis
en de hypothese dat luchtverontreiniging van invloed zou kunnen zijn op de kwetsbaarheid
voor COVID-19.
In hoeverre er een causaal verband is, is momenteel niet bekend. Ik heb het RIVM gevraagd
de onderzoeksmogelijkheden te verkennen naar de relatie luchtkwaliteit, veehouderij
en COVID-19. Uw Kamer wordt daarover geïnformeerd.
Veterinaire inzet t.b.v. humane gezondheidszorg
Er is tijdens deze coronacrisis nauw contact en goed overleg tussen het Ministerie
van LNV en vertegenwoordigers van dierenartsen, zoals de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde (KNMvD), het Collectief Praktiserende Dierenartsen en de Stichting
Geborgde Dierenarts, maar ook met de veterinaire laboratoria Wageningen Bioveterinary
Research (WBVR) en de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) over onder meer de gevolgen
van de coronacrisis en de wijze waarop de veterinaire gezondheidszorg de humane gezondheidszorg
in deze crisis ten dienste kan zijn.
Persoonlijke beschermingsmiddelen voor de humane gezondheidszorg zijn van levensbelang.
Door diverse partijen in de veterinaire gezondheidszorg (onder andere WBVR, de GD,
de Faculteit Diergeneeskunde en diverse dierenartspraktijken) zijn persoonlijke beschermingsmiddelen
zoals mondkapjes en beschermende kleding beschikbaar gesteld aan ziekenhuizen, GGD’s,
huisartsen en andere humane zorginstellingen.
In goed overleg met het Ministerie van VWS is er een inventarisatie uitgevoerd van
beademingsapparatuur bij dierenartsen en is getoetst of deze geschikt zouden zijn
voor humaan gebruik. Dierenartsen hebben hier graag aan meegewerkt. De KNMvD heeft
deze inventarisatie gecoördineerd. De inventarisatie van de beademingsapparatuur is
zo goed als afgerond. Drie apparaten zijn inmiddels uitgeleend aan intensive care
units (IC’s). Daarnaast zijn er 74 apparaten geschikt bevonden. Deze apparaten zullen
enkel worden ingezet als er geen andere geschikte apparatuur beschikbaar meer is.
In de week van 30 maart werd duidelijk dat er voor de behandeling van COVID-19 patiënten
op de IC van Nederlandse ziekenhuizen een tekort kon ontstaan aan het sedatiemiddel
propofol. Daarom heeft de Inspectiedienst Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) samen met
het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen/Bureau diergeneesmiddelen (CBG) een
inventarisatie gemaakt van mogelijke diergeneesmiddelen die humaan gebruikt kunnen
worden. Na zorgvuldige evaluatie is tijdelijk toestemming gegeven voor het gebruik
van een veterinair geregistreerd sedatiemiddel voor humaan gebruik. Het middel bevat
dezelfde werkzame stof propofol als het humane geneesmiddel. De veiligheid en kwaliteit
zijn gegarandeerd. Dit specifieke middel is bij distributiecentra van diergeneesmiddelen
geblokkeerd en gereserveerd voor humaan gebruik. Er zijn nog andere propofol bevattende
diergeneesmiddelen, maar deze komen vanwege hun samenstelling niet in aanmerking voor
humaan gebruik. Deze middelen blijven dus beschikbaar voor dierenartsen voor gebruik
bij dieren.
De veterinaire laboratoria WBVR in Lelystad en de GD in Deventer hebben zich voorbereid
en hun diagnostiek gevalideerd om CoV-2 tests op monsters van humane patiënten uit
te kunnen voeren. Zij bieden samen de capaciteit om, na volledige opschaling, tot
3.500 tests per dag te draaien. Deze laboratoria hebben de logistieke verbindingen
met humane zorginstellingen opgezet en zijn begonnen met testen. Met WBVR is afgesproken
dat zij vanwege hun taken voor monitoring en diagnostiek bij dierziekten een minimale
voorraad testmateriaal aanhouden voor het uitsluiten van verdenkingen en voor een
mogelijke uitbraak van dierziekten. De GD kan – naast de humane diagnostiek – door
opschaling in tijd en capaciteit de huidige taken ten aanzien van monitoring en diagnostiek
in het kader van diergezondheid, dierziekten en de voedselketen blijven uitvoeren.
Wij spreken onze waardering uit voor de inzet van al deze partners in het veterinaire
veld om de humane gezondheidszorg te helpen en te ondersteunen waar mogelijk. De hiervoor
beschreven initiatieven zijn een goed voorbeeld van de One Health interdisciplinaire
samenwerking tussen de veterinaire en humane gezondheidszorg in Nederland om de gezondheid
van mensen, dieren en omgeving te verbeteren.
Samenwerking door alle partijen is in deze crisis van groot belang, zodat we van alle
mensen, middelen en expertise optimaal gebruik kunnen maken om de pandemie het hoofd
te bieden.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
Indieners
-
Indiener
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.