Brief regering : Evaluatie Wet verbeterde premieregeling
32 043 Toekomst pensioenstelsel
Nr. 501
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 november 2019
Op 1 september 2016 is de Wet verbeterde premieregeling (Wvp) in werking getreden.1 De wet is het resultaat van de integratie van twee wetsvoorstellen, te weten het
initiatiefwetsvoorstel uitbetaling pensioen in pensioeneenheden van het lid Lodders
(VVD) en het wetsvoorstel variabele pensioenuitkering.2
Onderdeel van de wet is een evaluatiebepaling, waarin staat dat het kabinet drie jaar
na inwerkingtreding van de wet een verslag over de doeltreffendheid en de effecten
van de wet in de praktijk aan de Staten-Generaal stuurt. Om de onafhankelijkheid van
de evaluatie te waarborgen heb ik er voor gekozen de evaluatie van de wet extern te
beleggen. SEO heeft de afgelopen maanden de evaluatie uitgevoerd in mijn opdracht3. In de evaluatie wordt conform de toezeggingen hierover ingegaan op verschillende
vragen. Zo is er gekeken of de wet in een behoefte voorziet, of de producten voldoende
begrijpelijk zijn voor deelnemers en wordt nadrukkelijk gekeken naar de werking van
de default.4 In de wetsevaluatie wordt de nadruk gelegd op het wettelijk kader en het aanbod en
gebruik van de variabele uitkering in de praktijk. SEO heeft het onderzoek uitgevoerd
met gebruik van desk research, gesprekken met experts, adviseurs, uitvoerders, sociale
partners en toezichthouders.
In deze brief geef ik eerst een korte samenvatting van de inhoud van de evaluatie.
Daarna geef ik weer welke verbeteringen er worden voorgesteld en zal ik per voorstel
aangeven hoe ik daar op reageer. Als laatste ga ik in op het vervolgtraject.
Doel van de Wvp
Het initiatiefvoorstel Lodders en het wetsvoorstel variabele pensioenuitkering strekten
tot een verbetering van het wettelijk kader voor premie- en kapitaalovereenkomsten.
Het doel was om de mogelijkheid te creëren om pensioenkapitaal dat in het kader van
een premieregeling is opgebouwd, in de uitkeringsfase (deels) risicodragend door te
beleggen. Doorbeleggen leidt naar verwachting tot een hoger pensioenresultaat en maakt
het pensioen minder afhankelijk van de rentestand op één datum (conversierisico).
Met beide wetsvoorstellen werd een oplossing gezocht voor de problematiek van één
conversiemoment. Uit onder meer onderzoek van LCP is gebleken dat de nadelen van het
harde conversiemoment gemitigeerd kunnen worden door meer beleggingsvrijheid toe te
staan na pensioendatum.5 Uit het onderzoek is gebleken dat doorbeleggen kan leiden tot een hoger pensioen.
Met het hogere risico is er echter ook kans op een lagere uitkering. In het onderzoek
van LCP is onder meer gewezen op het belang van goede informatievoorziening. Ook zijn
verschillende opties geschetst om doorbeleggen mogelijk te maken, die uiteindelijk
zijn geland in beide wetsvoorstellen.
Met de Wvp hebben deelnemers de mogelijkheid gekregen om te kiezen tussen een variabele
uitkering met doorbeleggen na pensioendatum of een vaste uitkering zonder doorbeleggen.
De vaste uitkering is daarbij vrijwel altijd de standaardoptie (ook wel default).6 Ook de «vaste daling» is onderdeel van de Wvp. Het systeem van een vaste daling maakt
het mogelijk om een uitkeringsverloop te realiseren dat naar verwachting nominaal
stabiel is. Daarnaast bevat de wet waarborgen om de risico’s van doorbeleggen voor
de hoogte van het pensioen te beperken en om kosten in de uitvoering in bedwang te
houden. Zo is bijvoorbeeld gewaarborgd dat de kosten en grondslagen binnen het variabele
uitkeringsproduct (de nieuwe toevoeging binnen de Wvp) gedurende de looptijd niet
meer kan wijzigen.7
De AFM ziet toe op de uitvoering van de Wvp en de daarmee gepaard gaande kosten in
haar rol als toezichthouder. Via een motie van het lid Omtzigt heeft uw Kamer mij
tevens verzocht onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar waarborgen voor lage
kosten in het nieuwe pensioenstelsel, waarbij ook buitenlandse ervaringen worden meegenomen.8 Ik vind dit een belangrijk onderzoek en heb dit inmiddels in gang gezet. Waar dat
mogelijk is, wil ik de conclusies en aanbevelingen uit dit onderzoek ook toepassen
op de huidige Wvp, in aanvulling op de verbetermogelijkheden die ik oppak naar aanleiding
van de evaluatie, waar ik hieronder op in ga.
Uitwerking van de wet in de praktijk
Voornaamste conclusie van de evaluatie is dat het belangrijkste doel van de wet, het
in de praktijk de keuze geven voor een variabele uitkering, gehaald is. Volgens SEO
zijn «eigenlijk alle stakeholders [...] positief over het doel van de Wvp en de mogelijkheid
voor deelnemers om te kiezen voor een variabele uitkering.» In de huidige situatie
van lage rentes zien de ondervraagde partijen meerwaarde in de Wvp omdat de variabele
uitkering kan leiden tot een beter pensioenresultaat voor deelnemers, zij het met
daarbij een hoger risico op daling. Daarbij is het van belang dat geborgd wordt dat
deelnemers de keuze maken die bij hen past.
Het aandeel deelnemers in premieregelingen ten opzichte van uitkeringsregelingen is
de afgelopen jaren snel toegenomen en ligt nu rond de 20 procent. Het gaat om ongeveer
1,4 miljoen deelnemers in 2017. Het gaat hierbij zowel om basisregelingen als om andere
premieregelingen, zoals excedentenregelingen en nettopensioenregelingen. Deze regelingen
worden uitgevoerd door 80 aanbieders. In 2018 boden tien uitvoerders (zes pensioenfondsen,
drie verzekeraars en een premiepensioeninstelling) variabele uitkeringsproducten aan.
Diverse uitvoerders geven in de evaluatie aan het pensioenakkoord te hebben afgewacht.
De uitkeringsproducten die uitvoerders aanbieden lopen sterk uiteen. Producten onderscheiden
zich bijvoorbeeld op factoren als de wijze van afbouw van het percentage zakelijke
waarden tot de pensioendatum, het aantal te kiezen beleggingsprofielen en het al dan
niet toepassen van een vaste daling in de uitkeringsfase.
De meeste deelnemers kiezen nu in de praktijk nog voor een vaste uitkering. Circa
95% van de aangekochte uitkeringen in 2018 betrof bijvoorbeeld een vaste uitkering.
Adviseurs geven hiervoor als redenen de behoefte aan zekerheid over het inkomen en
het niet bewust maken van een keuze, waardoor voor deelnemers de standaardoptie geselecteerd
wordt. Dit komt ook omdat kiezen voor een variabele uitkering pas twee jaar mogelijk
is. Uitvoerders hebben de indruk dat deelnemers die kiezen voor een variabele uitkering
over het algemeen tevreden zijn met hun keuze, alhoewel het vroeg is om hierover al
conclusies te trekken, aangezien er nog nauwelijks bijstellingen van de uitkering
hebben plaatsgevonden door de korte looptijd.
Mogelijke verbeteringen voor de Wet verbeterde premieregeling
Een belangrijk onderdeel van de evaluatie is een inventarisatie of en waar aanpassingen
van de wet gewenst zijn. SEO heeft om dit te onderzoeken gesprekken gevoerd met toezichthouders,
uitvoerders, adviseurs en andere betrokken partijen. Via de adviseurs zijn ook ervaringen
van deelnemers uitgevraagd.
Verbetering vergelijkbaarheid
Zoals hierboven aangegeven blijkt uit de evaluatie een grote diversiteit aan en complexiteit
van producten. Een treffend voorbeeld hiervan zijn de beleggingsmixen. Verschillende
beleggingsmixen van verschillende uitvoerders kunnen in de praktijk dezelfde naam
hebben. Een «neutrale» life-cycle bij uitvoerder A kan veel risicovoller zijn dan
de «neutrale» life-cycle van uitvoerder B. Voor deelnemers kan dit verwarrend zijn,
aangezien een gelijke benaming een gelijk risico impliceert. Door de complexiteit
van pensioenproducten is het voor deelnemers lastig verschillende producten te vergelijken.
Een mogelijk gevolg hiervan is, zo constateert AFM, dat deelnemers hun keuze vooral
baseren op de hoogte van de eerste uitkering, terwijl meer factoren van belang zijn
om een passende keuze te maken.
Toezichthouders bepleiten verdere standaardisatie en kaderstelling door de wetgever.
Ook een deel van de adviseurs zou graag meer standaardisatie zien, bijvoorbeeld als
het gaat om de meting van het risicoprofiel van een deelnemer. Ook is er een aanzienlijke
groep die kaderstelling wenst ten aanzien van maximaal toegestane risico’s van een
product.
Ook ik vind het belangrijk dat deelnemers producten kiezen die bij hen passen: het
product moet aansluiten bij het risico dat de pensioengerechtigde financieel kan en
wil dragen. Een product kan voor de ene deelnemer een te hoog risico kennen, terwijl
het voor een andere deelnemer wel geschikt is. Tegelijkertijd vind ik het van belang
dat variatie in producten mogelijk blijft, zodat deelnemers daadwerkelijk een product
kunnen kiezen dat bij hun past. Ik zie dan ook in eerste instantie een kans in het
verbeteren van de informatievoorziening. Door de informatievoorziening te verbeteren
en te uniformeren kan ook de vergelijkbaarheid voor deelnemers verbeterd worden. Hierin
is al een eerste stap gezet door de verplichte weergave van verwachte scenario’s op
het standaardmodel vanaf 1 januari 2019. Verdere verbeteringen zijn echter mogelijk.
Ik heb hierover overlegd met uitvoerders en toezichthouders. De komende periode wil
ik met die verbeteringen aan de slag. Hier ga ik in de volgende paragraaf op in.
Verbetering informatie
Er is breed draagvlak voor het verbeteren van de informatievoorziening over de Wvp
om daarmee de complexiteit voor deelnemers die een keuze moeten maken, te verminderen.
Gegeven het karakter van de Wvp zien veel belanghebbenden een belangrijke rol weggelegd
voor keuzebegeleiding en advisering. Over de vraag hoe dit bewerkstelligd moet worden,
verschillen de belanghebbenden van mening. Uitvoerders willen dit graag bereiken via
zelfregulering. Uitvoerders en werkgevers denken dat het maken van afspraken over
advisering rond pensioenen en financiële planning in het arbeidsvoorwaardenoverleg
hieraan een bijdrage kan leveren. Toezichthouders willen een stap verder gaan en bepleiten
(wettelijke) waarborgen ten aanzien van keuzebegeleiding. Deze keuzebegeleiding zou
op twee punten verbeterd kunnen worden: rond het voorlopig keuzemoment en bij een
specifieke situatie op het definitieve keuzemoment, namelijk wanneer een deelnemer
een pensioenuitkering kiest die deels vast is en een deels variabel. Voor deze twee
situaties gelden nu geen zorgplichtvereisten. De toezichthouders stellen voor hier
vergelijkbare begeleiding te borgen als geldt bij de keuze voor een bepaald beleggingsprofiel.
De keuzes binnen een uitkering die deels vast en deels variabel is, zijn materieel
gelijk aan de keuze voor een bepaald beleggingsprofiel (in de uitkeringsfase), waarvoor
wel de zorgplichtvereisten gelden. In principe wordt bij beide keuzemogelijkheden
namelijk de verhouding tussen vastrentende waarden en aandelen bepaald. Ik onderschrijf
het zorgpunt van de toezichthouders met betrekking tot het zorgplichtvereisten bij
het voorlopig keuzemoment en bij de keuze voor een uitkering waarbij een vaste en
variabele uitkering gecombineerd wordt. Ik zal in overleg met de toezichthouders bezien
of wettelijke aanpassingen hiervoor nodig zijn.
Hiernaast wil ik op dit moment graag de ruimte bieden aan de sector om te zorgen voor
meer eenduidigheid, vergelijkbaarheid en het terugdringen van complexiteit om ook
de keuzebegeleiding op het definitieve keuzemoment te verbeteren. Eerder heeft de
AFM onderzoek gedaan naar de Wvp.9 Uit dat onderzoek bleek dat de keuzebegeleiding bij uitvoerders moet worden verbeterd,
dat de totstandkoming van producten beter moet, en dat er risico is op ongewilde schommelingen
in variabele pensioenuitkeringen. De AFM heeft daarbij als risico gesignaleerd dat
deelnemers hun keuze mogelijk voornamelijk baseren op de hoogte van de eerste uitkering
en beperkt rekening houden met de gevolgen van risico’s en kosten gedurende de looptijd
van de uitkering. De sector is naar aanleiding van dat onderzoek reeds in gesprek
over het verbeteren van deze zaken. Daarbij is een aantal verbeteringen bedacht. Ten
eerste wil de sector de bestaande schommelingenmeter op het standaardmodel verbeteren,
waardoor ook andere zaken in de schommelingenmeter tot uitdrukking komen. De huidige
schommelingenmeter drukt alleen het beleggingsrisico uit, waardoor andere relevante
risico’s buiten beeld blijven. Door ook het inflatierisico, de verwachtte daling en
andere risico’s bij de keuze van een variabele uitkering mee te nemen kan een deelnemer
op basis van één «indicator» zien hoeveel risico hij of zij loopt bij een bepaald
product. Ten tweede heeft de sector zich gebogen over de informatievoorziening. De
sector wil de vergelijkbaarheid van aanbiedingen voor deelnemers vergroten door afspraken
te maken over het eenduidig gebruik van termen. Ik denk daarbij zelf ook aan de naamgeving
van verschillende risicoprofielen. Ten derde zijn marktpartijen in de sector voornemens
af te spreken een impact-tabel aan te bieden per product. In de impact-tabel worden
verschillende elementen van producten opgesomd, zoals bijvoorbeeld de impact van aandelenrisico,
het wel of niet meeverzekeren van het langlevenrisico en een stijgende of dalende
rente. De sector verwacht dat als verschillende aanbieders deze impact-tabellen gaan
hanteren hun producten beter vergelijkbaar zullen zijn. Deze mogelijke verbeteringen
worden op dit moment getest via klantenpanels. Als de tests goed verlopen, dan kunnen
deze verbeteringen gefaseerd worden doorgevoerd.
Voor mij is van belang dat initiatieven uit de sector voldoende bijdragen aan complexiteitsreductie
en het beter mogelijk maken voor deelnemers om producten te vergelijken. Daardoor
is één van de uitgangspunten dat de verbeteringen door alle aanbieders van Wvp-producten
worden overgenomen. Daarom wil ik de Pensioenfederatie, het Verbond van Verzekeraars
en premiepensioeninstellingen vragen om gezamenlijk tot verbeteringen te komen. Eventueel
kan voortgeborduurd worden op de inspanningen van de verzekeraars in hun verbetertraject.
Waar mogelijk stel ik voor verbeteringen, na advies van de AFM hierover, wettelijk
te verankeren, bijvoorbeeld via het standaardmodel. Het standaardmodel is wettelijk
verplicht en wordt gebruikt om deelnemers inzicht te geven in hun keuze tussen een
vaste en een variabele pensioenuitkering. Op deze manier worden alle uitvoerders die
de Wet verbeterde premieregeling uitvoeren verplicht de verbeteringen door te voeren.
Mochten de initiatieven vanuit de sector onvoldoende bijdragen aan het verbeteren
van de vergelijkbaarheid en het terugdringen van de complexiteit, dan ligt het in
de rede dat ik in overleg met de toezichthouders in een later stadium aanvullende
maatregelen voorstel. Ik zal u begin 2020 over de voortgang informeren.
De standaardoptie
Uitgangspunt van de Wvp is dat deelnemers zelf een keuze maken tussen een vaste en
een variabele uitkering. Als deelnemers zelf een keuze maken, dan is de verwachting
dat dit het beste zal aansluiten bij hun eigen situatie en wensen. Toch maken veel
deelnemers nu zelf nog geen (bewuste) keuze tussen vast en variabel. Daarom komen
zij in de standaardoptie terecht. Een goede standaardoptie is dus belangrijk. Op dit
moment is dat veelal de vaste uitkering. Diverse belanghebbenden geven aan dat het
in ieder geval voor een deel van de deelnemers goed mogelijk is dat een vaste uitkering
eigenlijk minder goed bij de persoonlijke situatie past dan een variabele uitkering.
Zij pleiten voor een variabele standaardoptie, een maatwerk default of voor het vaststellen
van de standaardoptie per doelgroep door werknemers en werkgevers.
Tijdens de totstandkoming van deze wet is, zoals toezichthouders terecht in de evaluatie
aangeven, gebleken dat er politiek een breed gedragen voorkeur is voor de vaste uitkering
als standaardoptie. Ik acht de redenen die toen doorslaggevend waren ook na uitvoering
van deze evaluatie nog steeds valide. Deelnemers die door gebruik te maken van de
variabele uitkering bereid zijn meer risico te lopen om zodoende kans op een hogere
uitkering te maken, kunnen daartoe welbewust kiezen. Deelnemers die geen bewuste keuze
maken, worden met deze standaardoptie beschermd tegen fluctuaties van de nominale
uitkering in de uitkeringsfase. Op deze manier wordt voorkomen dat deelnemers onbewust
terechtkomen in risicovolle uitkeringen die niet passen bij hun financiële situatie.
Deze bescherming vind ik belangrijk en ik wil dan ook aan de vaste uitkering als standaardoptie
vasthouden. Er is meer winst te behalen door deelnemers te activeren om zelf een keuze
te maken, zowel rond het voorlopig keuzemoment als kort voorafgaand aan de pensionering.
Ik zie om deze reden ook geen meerwaarde in de suggestie in meer maatwerk in de standaardoptie.
De informatie die opgehaald moet worden bij de deelnemer om tot maatwerk te komen,
kan beter direct ingezet worden om de deelnemer zelf een keuze te laten maken.
Standaardoptie bepaald door werkgevers en werknemers
Ten aanzien van de suggestie een standaardoptie per doelgroep, bijvoorbeeld voor een
sector of onderneming, vast te laten stellen door werkgevers en werknemers merk ik
op dat de huidige wet hiervoor al mogelijkheden biedt. Dit is op dit moment voor pensioenfondsen
mogelijk door gebruik van een collectieve uitkeringsfase waar deelnemers maximaal
10 jaar voor pensionering toetreden aan het collectief via tijdsevenredige toetreding.
Door hiervan gebruik te maken kan in een regeling de variabele uitkering als standaardoptie
worden gehanteerd. Pensioenfondsen maken hiervan in de praktijk gebruik.
Toezichthouders waarschuwen in de evaluatie dat er gevallen bekend zijn waarbij deze
mogelijkheid opgerekt wordt. Deze mogelijkheid wordt in de praktijk ook gebruikt bij
regelingen waarbij de deelnemers slechts enkele weken of minder vóór pensioendatum
kunnen toetreden tot een collectief toedelingsmechanisme, om zo een variabele uitkering
als standaardoptie te kunnen hanteren. Dit is niet in lijn met de geest van de wet.
De tijdsevenredige toetreding is immers bedoeld om ervoor te zorgen dat het collectief
zodra de uitkeringsfase aanvangt, voldoende deelnemers bevat voor het onderling delen
van risico’s. Daarnaast is het een manier om het beleggingsbeleid leeftijdsbewust
aan te passen aan de uitkeringsfase. Een zeer korte periode voor tijdsevenredige toetreding
levert hieraan geen bijdrage. Daarom ben ik voornemens naast de bestaande maximumtermijn
(10 jaar) ook een (nieuwe) minimumtermijn voor te stellen van 5 jaar. Deelnemers moeten
dan, als hun fonds gebruik wil maken van de variabele uitkering als standaardoptie
minimaal 5 jaar van tevoren (geleidelijk) instromen in de collectieve toedelingskring.
Keuzemoment na pensionering
Deelnemers hebben op twee momenten de mogelijkheid om te kiezen tussen een variabele
en een vaste uitkering. Dat kan tijdens het voorlopig keuzemoment (geruime tijd voor
pensionering) en tijdens het definitieve keuzemoment (op moment van pensionering).
Na ingang pensioen is er geen mogelijkheid om de keuze voor vast of variabel te herzien.
Verzekeraars geven aan dat een keuzemogelijkheid tijdens de pensioenfase om te veranderen
van variabel naar vast ingebouwd zou kunnen worden. Dit zou er voor kunnen zorgen
dat deelnemers makkelijker kiezen voor een variabele uitkering, in de wetenschap dat
zij later hun keuze nog kunnen herstellen. Dit zou de complexiteit voor de deelnemer
echter verder verhogen. Ook vind ik het een belangrijk risico dat deelnemers hierdoor
alsnog kiezen voor een vaste pensioenuitkering wanneer ze in de eerste paar jaar van
hun pensioen geconfronteerd worden met beleggingstegenvallers. Zij zouden dan op een
zeer ongunstig moment overstappen van een variabele naar een vaste uitkering, op basis
van resultaten uit het verleden in plaats van op basis van hun persoonlijke situatie.
Voor pensioenfondsen zou dit bovendien belangrijke nadelen in de uitvoering kennen.
Tot slot merk ik op dat het binnen de Wvp voor uitvoerders al mogelijk is om met verschillende
beleggingsprofielen in de uitkeringsfase te werken. Daardoor kan een deelnemer die
kiest voor de variabele uitkering, gedurende de uitkeringsfase het beleggingsrisico
indien gewenst afbouwen door een lager beleggingsprofiel te kiezen. Materieel kan
daarmee (bijna) hetzelfde effect bereikt worden.
Productontwikkelingsproces
In de wetgevingsbrief van april 2019 (Kamerstuk 32 545, nr. 103) heeft de AFM aangegeven het van belang te vinden om te bekijken hoe voor pensioenfondsen
nadere waarborgen voor het productontwikkelingsproces van premieregelingen geïntroduceerd
kunnen worden. Bij premieovereenkomsten die door pensioenfondsen worden aangeboden,
worden net als bij premieovereenkomsten bij verzekeraars en premiepensioeninstellingen
risico’s bij deelnemers neergelegd en krijgen deelnemers complexe en belangrijke keuzes
voorgelegd. Waarborgen voor het productontwikkelingsproces kunnen zorgen voor aanvullende
bescherming voor de deelnemer. Ik onderschrijf het belang van goede regelingen en
een zorgvuldige totstandkoming daarvan. Daarbij merk ik op dat sociale partners bij
pensioenregelingen die worden uitgevoerd door pensioenfondsen een belangrijke rol
hierin hebben. De komende periode wil ik gebruiken om samen met DNB en AFM te bekijken
welke aanvullingen op bestaande toezichtkaders nuttig en wenselijk zijn. Vervolgens
wil ik deze mogelijke verbeteringen na overleg met sociale partners verder invullen.
Overige verbeteringen
Naar aanleiding van de evaluatie ga ik nog in op twee aandachtspunten van de toezichthouders.
Eén van de toezichthouders heeft aangegeven dat er op dit moment alleen voorgeschreven
rekenregels zijn voor het omzetten van kapitaal in variabele uitkering, maar niet
in een vaste uitkering. Het ontbreken van rekenregels kan nadelig zijn voor de andere
deelnemers als een te laag tarief gehanteerd wordt. Ik erken dat hierdoor onduidelijkheid
kan ontstaan. Dit vraagstuk is ook van belang bij de uitwerking van het pensioenakkoord
en het daarin voorgestelde pensioencontract met voorwaardelijke aanspraken. Ik zal
dit vraagstuk in dat traject meenemen en daarbij samen met de toezichthouder onderzoeken
hoe rekenregels voor de omzetting van kapitaal in een vaste uitkering voorgeschreven
kunnen worden.
Hiernaast heeft de toezichthouder geconstateerd dat er oude («legacy») premieregelingen
met rendementsgarantie bestaan. Deze garanties voldoen vaak niet aan het life-cycle
principe uit de Wvp. Aanpassing van deze oude premieregelingen met rendementsgarantie
aan de Wvp kan positieve, maar ook negatieve gevolgen hebben voor deelnemers en uitvoerders.
Ik wil met DNB en uitvoerders in gesprek om te bekijken op welke manier met deze oude
premieregelingen kan worden omgegaan, waarbij het belang van de deelnemer voor mij
centraal staat.
Conclusie en vervolgproces
Samenvattend heeft de Wvp een belangrijke verbetering gebracht ten opzichte van het
oude wettelijke kader voor premieregelingen. Het is niet gebleven bij een verandering
van de wet, maar deelnemers hebben in de praktijk ook daadwerkelijk de mogelijkheid
gekregen om te kiezen voor een variabele uitkering. Wel zijn er, mede door de korte
tijd sinds de inwerkingtreding, verbeteringen mogelijk. De komende maanden wil ik
gebruiken om samen met uitvoerders en toezichthouders verschillende verbeteringen
voor te bereiden.
Ik wil graag een vervolgonderzoek op deze evaluatie laten verrichten wanneer resultaten
van deze verbeteringen inzichtelijk worden. Een andere belangrijke reden voor een
vervolgonderzoek is dat ten tijde van deze evaluatie nog slechts ongeveer 34.000 deelnemers
zijn ingestroomd in de uitkeringsfase. Bovendien zijn er voor de deelnemers die zijn
ingestroomd in de uitkeringsfase nog maar 1 of 2 jaren van hun pensioen verstreken.
Daardoor is nog maar beperkt ervaring opgedaan, bijvoorbeeld als het gaat om de volatiliteit
van de uitkering. Eventuele wijzigingen als gevolg van het SER-advies Naar een nieuw pensioenstelsel
kunnen tijdens dit vervolgonderzoek ook meegenomen worden. Het kabinet heeft in dit
kader aangegeven te willen onderzoeken of de verbeterde premieregeling aangevuld kan
worden met optionele collectieve elementen. U bent onlangs via een «roadmap» over
het proces voor dit traject geïnformeerd (Kamerstuk 32 043, nr. 499).
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid