Brief regering : Onderzoek maatschappelijke opgaven en financiële slagkracht corporaties, publicatie IBW en voortgang moties verduurzaming woningvoorraad
32 847 Integrale visie op de woningmarkt
Nr. 472
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 maart 2019
In deze brief wil ik u informeren over de wijze waarop ik de uitvoering van de motie
van het lid Ronnes c.s. (Kamerstuk 35 000 VII, nr. 52, onderzoek naar maatschappelijke opgaven en financiële slagkracht van corporaties)
ter hand neem en over de publicatie van de Indicatieve Bestedingsruimte Woningcorporaties
(IBW) dit jaar.
Tot slot maak ik tevens van de gelegenheid gebruik om u in deze brief te informeren
over de voortgang rond de uitvoering van enkele moties inzake de verduurzaming van
de woningvoorraad.
1. Plan van aanpak uitvoering motie Ronnes
De motie van het lid Ronnes c.s. vraagt om de volkshuisvestelijke opgaven waar corporaties
voor staan af te zetten tegen de financiële positie van de sector, waarbij rekening
wordt gehouden met eventuele regionale verschillen in opgaven en financiële slagkracht
in woningmarktregio’s. Dergelijk onderzoek loopt in grote mate parallel met de afspraak
uit het concept-Klimaatakkoord waarin is opgenomen dat Rijk en Aedes een gezamenlijk
onderzoek uitvoeren naar de ontwikkeling van de financiële positie van de corporatiesector
en de haalbaarheid van de lange-termijnopgaven waar de sector voor staat op het gebied
van verduurzaming, betaalbaarheid, leefbaarheid en passend aanbod voor de doelgroep.
Voor beantwoording van de motie van het lid Ronnes c.s. zal worden geput uit het genoemde
gezamenlijke onderzoek. Bij dat onderzoek zullen ook VNG, Woonbond, Aw en WSW worden
betrokken. Bij aanbieding van de onderzoeksresultaten zal ik de Kamer informeren hoe
deze partijen aankijken tegen de resultaten en conclusies van het onderzoek. Ik verwacht
dat het onderzoek eind 2019 zal zijn afgerond.
Het onderzoek zal bestaan uit drie onderdelen:
• Kwantificering in omvang en kosten van de maatschappelijke opgaven voor woningcorporaties
• Confrontatie hiervan met de financiële slagkracht van de corporatiesector op korte
en lange termijn, op landelijk en regionaal niveau
• Indien dit nodig blijkt, voorstellen formuleren om te komen tot een goede balans tussen
financiële slagkracht en maatschappelijke opgaven.
In het navolgende zal ik schetsen hoe in de onderzoeksopzet zal worden ingegaan op
de korte- en lange termijn, het kwantificeren van de maatschappelijke opgaven en het
in kaart brengen van de financiële positie van de corporatiesector.
Korte en lange termijn
In het onderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen de korte en lange termijn. De korte
termijn betreft de periode tot circa 2023. De eerste fase van het onderzoek moet aangeven
of corporaties nationaal en regionaal nu en in de komende paar jaar in voldoende tempo
kunnen werken aan hun opgave. Ten opzichte van mijn brief van 9 november 2018 (Kamerstuk
32 847, nr. 441) zal ik een geactualiseerd beeld geven op basis van nieuwe cijfers en eventuele nieuwe
inzichten. Als hieruit knelpunten naar voren komen, zal worden bezien hoe op korte
termijn eventuele knelpunten kunnen worden verholpen.
Voor de lange termijn zal ik in eerste instantie de periode tot 2030 hanteren en zal
het onderzoek bezien welke maatregelen eventueel nodig zijn om de inzet voor maatschappelijke
opgaven ook op langere termijn te kunnen waarborgen. Voor de verduurzamingsopgave
zal gekeken worden, indien op betekenisvolle wijze te kwantificeren, naar de totale
opgave tot aan 2050. 2030 is hier immers een ijkpunt in de beweging naar een CO2-neutrale woningvoorraad in 2050. Opgemerkt dient te worden dat voor lange termijnprojecties
grotere onzekerheidsmarges gelden. Belangrijke parameters zoals ontwikkeling van de
rente, inflatie, bouw- en renovatiekosten en huurinkomsten laten zich over een langere
periode moeilijker voorspellen. Om deze reden zullen de lange-termijnuitkomsten uit
het onderzoek een grotere bandbreedte kennen en zullen waar nodig diverse scenario’s
en gevoeligheidsanalyses in kaart worden gebracht.
Maatschappelijke opgaven
In het onderzoek zullen de maatschappelijke opgaven voor de corporatiesector worden
gekwantificeerd. De maatschappelijke opgaven van corporaties betreffen in de basis
het betaalbaar kunnen huisvesten van huishoudens die op de sociale huursector zijn
aangewezen, in woningen van voldoende kwaliteit in prettig leefbare wijken. Deze huishoudens
betreffen (geheel of ten dele) bijzondere groepen als ouderen, mensen die uitstromen
uit daklozen- vrouwen- en ggz-opvang en beschermd wonen, jongeren en studenten, statushouders
en arbeidsmigranten en huishoudens die op grond van hun inkomens- en huishoudsituatie niet terecht kunnen op de
koopmarkt en de geliberaliseerde huurmarkt. Het kan hierbij gaan om reguliere huurwoningen,
maar ook om flexibele woonvormen. Waar mogelijk zal de ontwikkeling van deze woonvragen
en de impact daarvan op de sector in kaart worden gebracht. Daarnaast staat de sector
voor grote opgaven die voortkomen uit de noodzakelijke verduurzaming van de gebouwde
omgeving en wijkherstructurering in het kader van stads- en dorpsvernieuwing. Hierbij
betrek ik ook de opgave waarvoor de corporatiesector staat in krimpgebieden.
De volkshuisvestelijke opgave wordt in grote mate lokaal bepaald in samenspraak tussen
gemeenten, huurdersorganisaties en corporaties. Lokale partijen hebben de ruimte om
binnen de wettelijke kaders hun lokale opgave te definiëren. Daarom zullen in dit
onderzoek meerdere scenario’s voor een indicatieve maatschappelijke opgave worden
bepaald op basis van objectieve criteria, zoals de omvang van de doelgroep. Door te
werken met verschillende scenario’s ontstaat inzicht in de consequenties van bepaalde
beleidsmatige keuzes.
Financiële slagkracht
Uitgangspunt voor het bepalen van de financiële ruimte bij corporaties zijn de kaders
vanuit WSW en Aw. Dit betreft in eerste instantie het gezamenlijk analysekader van
Aw en WSW voor de individuele beoordeling en borging van corporaties, in het bijzonder
de financiële ratio’s en bijbehorende grenswaarden. Daarnaast zijn ook de grenzen
van het totale borgingsstelsel van belang, zoals die voortvloeiden uit de eis dat
de kans op aanspraak van de achtervang door Rijk en gemeenten kleiner dan 1% is. Voor
de ruimte van het totale borgingsstelsel geldt dat het WSW werkt aan verdere versterkingen
ten aanzien van het borgstelsel en verdere verbetering van het risicomodel. Hierover
informeer ik uw Kamer bij de beantwoording van het schriftelijk overleg «ontwikkelingen
ter verbetering van het borgstelsel». De verbeteringen zullen dit jaar waar mogelijk
worden gerealiseerd door WSW. In het onderzoek waaruit geput zal worden ten behoeve
van de motie Ronnes zal daarom in eerste instantie een meer indicatieve benadering
van de grenzen van het borgingsstelsel worden geschetst.
Voor de korte termijn zullen de berekeningen gebaseerd zijn op de prognoses die corporaties
eind vorig jaar ingediend hebben bij Aw en WSW (dPi, de prospectieve informatie) en
de nog in te dienen verantwoordingsinformatie. Voor de langere termijn zullen nieuwe
modellen ontwikkeld worden om op regionaal niveau betrouwbare berekeningen uit te
kunnen voeren tot en met 2030. Bij deze berekeningen zal ook gekeken worden naar de
kosten om de kwaliteit van het woningbezit op peil te houden.
Bij de mogelijke voorstellen voor verbetering van de regionale balans tussen opgaven
en middelen zal ik de dit jaar te starten evaluatie van de verhuurderheffing betrekken.
Ik zal ook onderzoeken of er nog andere financiële prikkels of andersoortige maatregelen
een rol moeten of kunnen spelen. Deze resultaten zal ik betrekken bij de beantwoording
van de motie van de leden Koerhuis en Van Eijs (Kamerstuk 32 847, nr. 352) over herverdeling als flankerend beleid voor het realiseren van verduurzamingsdoelstellingen.
2. Publicatie IBW
Zoals ik al meldde in mijn brief van 8 november 2018 (Kamerstuk 29 453, nr. 486) is in het financiële beoordelingskader van Aw en WSW met ingang van 2019 een nieuw
waardebegrip van belang: de beleidswaarde. De beleidswaarde vervangt de bedrijfswaarde.
De beleidswaarde is een vooruitgang op een aantal punten. De beleidswaarde is eenduidiger
gedefinieerd dan de bedrijfswaarde, transparanter in opbouw en uitkomsten en daardoor
als waardebegrip beter vergelijkbaar tussen corporaties. Daarnaast houdt de beleidswaarde,
in tegenstelling tot de bedrijfswaarde, beter rekening met de daadwerkelijke risico’s
van het corporatievastgoed. Ten slotte is de beleidswaarde is een afgeleide van de
wettelijk voorgeschreven marktwaarde en geeft daardoor minder administratieve lasten
voor corporaties. Alle corporaties hebben voor 1 oktober 2018 ten behoeve van een
eerste analyse een beleidswaarde ingediend bij Aw en WSW.
In een brief van 7 februari 20191 aan alle corporaties constateren Aw en WSW dat de sector met de opgave van de beleidswaarde
al een eerste, goede stap heeft gemaakt. Wel concluderen Aw en WSW dat de beleidswaarde
nog in ontwikkeling is en dat het in een aantal gevallen uitschieters laat zien die
nader geduid moeten worden. Vanwege de verschillen in door corporaties gehanteerde
softwarepakketten, de stroomlijning van definities en het scherp krijgen van door
corporaties gehanteerde beleidsuitgangspunten, zien Aw en WSW ook dat op korte termijn
een kwaliteitsslag nodig en mogelijk is om de beleidswaarde voor alle corporaties
een meer stabiel beeld te laten geven. Hiertoe hebben Aw en WSW, in samenspraak met
de sector een aantal acties in gang gezet. De verwachting van Aw en WSW is dat beleidswaarde
zoals die opgegeven gaat worden in de verantwoordingsinformatie over 2018 (dVi 2018)
van een volgedaan kwaliteitsniveau zal zijn. Deze dVi dient voor 1 juli dit jaar ingediend
te worden.
Aw en WSW geven aan dat het voor hun werkzaamheden rond toezicht en borging geen probleem
is dat per 1 juli een beleidswaarde met een voldoende kwaliteitsniveau beschikbaar
is. Binnen toezicht en borging doen Aw en WSW geen uitspraken over de maximale ruimte
die corporaties hebben, maar alleen of de voorgenomen werkzaamheden passend zijn binnen
de financiële situatie. Voor de meeste corporaties kan dit op basis van investeringsvoornemens
en kasstromen uit de ingediende prognosegegevens (dPi) en de bedrijfswaardecijfers
van vorig jaar voldoende zeker worden vastgesteld. Voor die corporaties waar dit niet
het geval is, zullen Aw en WSW aanvullende informatie opvragen om te komen tot een
oordeel.
Wanneer de resterende onzekerheden rond de beleidswaarde zijn weggenomen kunnen Aw
en WSW de normering van de financiële ratio’s eind dit jaar definitief gaan vaststellen,
waarna ik de Kamer hierover zal informeren.2
Publicatie IBW 2019 in september
Op grond van de Woningwet, artikel 42 lid 2. geef ik sinds 2016 gemeenten en huurdersorganisaties
jaarlijks een indicatie van de beschikbare middelen voor uitvoering van het volkshuisvestingbeleid
van in de betreffende gemeente werkzaam zijnde corporaties. Dit doe ik met publicatie
van de Indicatie Bestedingsruimte woningcorporaties, de IBW.
Huurdersorganisaties en gemeenten gebruiken naast andere informatie de IBW om het
bod van corporaties te beoordelen en vervolgens tot prestatieafspraken met de corporatie
te komen. De afgelopen jaren heb ik de IBW conform artikel 38 van het Besluit Toegelaten
Instellingen Volkshuisvesting voor 1 juli van het jaar gepubliceerd. Voor dit jaar
acht ik de publicatie voor de zomer op basis van de dPi-cijfers niet mogelijk. Zoals
hierboven geschetst zal de kwaliteit van de beleidswaarde zoals opgegeven in de recente
dPi nog een verbeterslag doormaken in de komende maanden. Daarom stel ik de publicatie
van de IBW 2019 uit tot september. Dan kunnen de verbeterde inzichten uit de verantwoordingsinformatie
over 2018 gebruikt worden.
De latere publicatie van de IBW zal naar verwachting geen consequenties hoeven hebben
voor het periodieke lokale overleg tussen gemeenten, corporaties en huurdersorganisaties.
Corporaties kunnen hun lokale partners al in het voorjaar informeren over de consequenties
van de verbeterde beleidswaarde. Vanaf september kan daar dan ook de IBW bij betrokken
worden. Het uitstel van de IBW 2019 is besproken met Woonbond, VNG en Aedes. Zij hebben
begrip voor de keuze om publicatie uit te stellen.
3. Voortgang moties stimuleren verduurzaming woningvoorraad
Tot slot maak ik van de gelegenheid gebruik om u te informeren over de stand van zaken
en de afhandeling van een viertal moties rond stimulering verduurzaming woningvoorraad.
In het AO Energiebesparing van 21 februari jl. heb ik toegezegd de stand van zaken
te melden met betrekking tot de uitvoering van de motie Wassenberg (Kamerstuk 34 762, nr. 19). Deze motie verzocht om te onderzoeken hoe huurders die door slecht geïsoleerde
woningen tegen hogere energiekosten aanlopen, het recht kan worden gegeven om hun
woning te laten verbeteren en als dat niet lukt, om deze huurders minder huur te laten
betalen.
De motie Wassenberg (Kamerstuk 34 762, nr. 17) verzocht de Kamer te onderzoeken hoe het puntensysteem op het gebied van de energieprestatie
van een woning kan worden aangescherpt. De motie Van Eijs-Ronnes (Kamerstuk 34 762, nr. 24) had een gelijke strekking en verzocht daarbij te onderzoeken of het mogelijk en
wenselijk is ook bij geliberaliseerde woningen een financiële prikkel te introduceren
voor verhuurders om hun woningen te verduurzamen.
De regelgeving die aan de orde komt bij deze moties, is één van de bespreekpunten
geweest van de partijen betrokken bij het ontwerp-Klimaatakkoord. Dit heeft ertoe
geleid dat het ontwerp-Klimaatakkoord specifiek het woningwaarderingsstelsel en het
initiatiefrecht voor huurders noemt. Het ontwerp-Klimaatakkoord is momenteel onderwerp
van doorrekening door PBL en CPB. Het kabinet zal mede op basis hiervan de maatregelen
van dit pakket afwegen en vervolgens voorleggen aan de Tweede Kamer. Daarna zal de
uitvoering en de wetgeving in gang worden gezet. Zoals ik reeds aangaf in het AO Energiebesparing
verwacht ik u in het derde kwartaal te informeren over de afhandeling van deze moties.
De motie van het lid Smeulders (Kamerstuk 35 000 VII, nr. 49) vraagt te onderzoeken of corporaties die extra stappen zetten in de verduurzamingsopgave
aanspraak kunnen maken op korting op hun verhuurderheffing. Per 1 februari 2019 staat
de in het Regeerakkoord aangekondigde heffingsvermindering voor verduurzaming in de
verhuurderheffing open voor aanmeldingen. Hiermee is dus sprake van een korting op
de verhuurderheffing voor verhuurders, ook corporaties, die stappen zetten in de verduurzamingsopgave.
De noodzaak en mogelijkheden van verdergaande maatregelen op dit punt zal ik betrekken
bij de verdere uitwerking van het Klimaatakkoord en het hiervoor genoemde nadere onderzoek
naar de maatschappelijke opgeven en financiële slagkracht van corporaties.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties