Brief regering : Verzamelbrief Justitiële Jeugd
28 741 Jeugdcriminaliteit
Nr. 126
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 mei 2025
Met deze brief informeren wij, de Staatssecretaris Rechtsbescherming (SRb) en de Staatssecretaris
van Justitie en Veiligheid (SJenV), uw Kamer over de belangrijkste ontwikkelingen
met betrekking tot justitiële jeugd. Dit zijn jeugdigen die in aanraking komen met
justitie vanwege de verdenking van een strafbaar feit.
Hieronder volgen puntsgewijs de onderwerpen die in deze brief aan de orde komen, met
hierbij een vermelding van de bewindspersoon die hiervoor verantwoordelijk is.
1. Beleidsreactie inspectierapport «Pedagogisch uitgangspunt onder druk» (SRb)
2. Nazorg (SRb)
3. Uitwerking opgaven Regeerprogramma (SRb en SJenV)
4. Kosten en baten van de Kleinschalige voorzieningen justitiële jeugd (SJenV)
5. Vreemdelingen in de justitiële jeugdinrichtingen (SJenV)
6. Geen nachtdetentie als hoofdstraf (SRb)
7. Stand van zaken wetsvoorstel herziening vrijheidsbeneming jeugd (SJenV)
8. Stand van zaken werkagenda «Strafrechtketen LVB-proof» (SRb en SJenV)
1. Beleidsreactie inspectierapport «Pedagogisch uitgangspunt onder druk» (SRb)
In deze paragraaf geef ik u mijn beleidsreactie op het rapport «Pedagogisch uitgangspunt
onder druk, een onderzoek naar wachtlijsten in de jeugdstrafrechtketen» van de Inspectie
Justitie en Veiligheid (hierna: de Inspectie). Dit rapport is gepubliceerd en aan
uw Kamer aangeboden op 10 september 2024.1
In onderstaande beleidsreactie ga ik achtereenvolgens in op de aanbevelingen van de
Inspectie, die in drie onderdelen zijn gegroepeerd. Eerst reageer ik op de aanbevelingen
die de Inspectie doet aan mij als stelselverantwoordelijke. Vervolgens sta ik stil
bij de aanbevelingen die gedaan zijn aan de organisaties van de jeugdstrafrechtketen
gezamenlijk en het Bestuurlijk Ketenberaad (BKB).2 Daarna ga ik in op de aanbevelingen aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB),
de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), de gecertificeerde instellingen (GI’s), Stichting
Halt, de politie en de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK). Ik sluit af met een
algemene conclusie.
1.1. Belangrijkste bevindingen uit het inspectierapport
In het onderzoek staat de vraag centraal hoe de jeugdstrafrechtorganisaties er gezamenlijk
voor zorgen dat een jeugdige in overeenstemming met het pedagogisch uitgangspunt zo
snel en zorgvuldig mogelijk het traject binnen de jeugdstrafrechtketen doorloopt.
De Inspectie concludeerde in september 2024 in haar rapport dat jeugdigen, ondanks
grote inspanningen van jeugdstrafrechtorganisaties, te lang moeten wachten op hun
straf of maatregel. Naarmate jeugdigen langer moeten wachten in het proces, komt het
pedagogisch uitgangspunt (verder) onder druk te staan.3 De Inspectie geeft aan dat de overheid daarmee niet voldoet aan haar verplichting
volgens art. 40 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK)
om de tijd tussen het plegen van een strafbaar feit en de opgelegde straf of maatregel
zo kort mogelijk te laten duren.
1.2. Beleidsreactie op het inspectierapport
De Inspectie heeft een rapport opgeleverd met belangrijke conclusies en aanbevelingen.
Ik dank de Inspectie voor het uitvoeren van dit onderzoek en waardeer de grondigheid
waarmee zij dit heeft gedaan. Ik herken de zorgen die de Inspectie benoemt en zal
mij inzetten voor het verbeteren van de knelpunten waarvoor de jeugdstrafrechtorganisaties
zich gesteld zien. Een goed functionerende jeugdstrafrechtketen met korte doorlooptijden
acht ik van groot belang, niet alleen om te voorkomen dat jongeren verder afglijden
in de criminaliteit, maar ook zodat zij de kans krijgen om van hun fouten te leren.
De gehele strafrechtketen heeft te maken met tekorten op de arbeidsmarkt en mede daardoor
met een hoge werkdruk. Dit geldt ook voor de jeugdstrafrechtketen. De effectiviteit
van de jeugdstrafrechtketen wordt echter ook beïnvloed door de tekorten aan jeugdhulp,
hetgeen langere doorlooptijden tot gevolg heeft en regelmatig leidt tot inzet van
suboptimale hulp.
Naar aanleiding van het rapport van de Inspectie ben ik in gesprek gegaan met de jeugdstrafrechtorganisaties.
Hun oproep aan mij is helder: de jeugdstrafrechtketen is vooral gebaat bij het maken
van realistische keuzes: niet alles kan en niet alles kan tegelijk. Meer coördinatie
op de strafrechtketen wordt in beperkte mate gezien als oplossing voor de knelpunten
die zij tegenkomen. De jeugdstrafrechtorganisaties spreken de gemeenschappelijke wens
uit dat er meer mogelijkheden komen om zaken buitenstrafrechtelijk af te doen, zowel
in het belang van de jeugdigen als om de keten te ontlasten. Op 1 juli 2024 is zowel
het vernieuwde Besluit aanwijzing Halt feiten als een uniforme werkwijze Reprimande
in werking getreden, die gezamenlijk een nieuw kader van buitenstrafrechtelijke afdoeningen
vormen. Daarnaast heb ik op 24 januari 2025 de Kamer geïnformeerd over de verkenning
die nu plaatsvindt naar de lacunes in het huidige aanbod van buitenstrafrechtelijke
afdoeningen voor 18+ met een pedagogisch karakter.4
Mijn beeld is dat daarom op dit moment extra maatregelen niet nodig zijn, ook omdat
ik de effecten van hetgeen inmiddels in gang is gezet af wil wachten en de jeugdstrafrechtorganisaties
niet nog meer wil belasten, maar uiteraard sta ik ervoor open om hierover met hen
in gesprek te gaan.
In het navolgende ga ik in op de afzonderlijke aanbevelingen die de Inspectie doet.
1.2.1 De aanbevelingen aan de Staatssecretaris Rechtsbescherming
• Zorg voor een gecoördineerde en duurzame aanpak vanuit het Ministerie van Justitie
en Veiligheid op de organisaties in de jeugdstrafrechtketen. Zorg ervoor dat de belangen
van de jeugdige daarbij de eerste overweging zijn
De Inspectie geeft aan dat ik, als stelselverantwoordelijke voor de jeugdstrafrechtketen,
een faciliterende rol heb om ervoor te zorgen dat de jeugdstrafrechtketen haar maatschappelijke
opdracht kan vervullen.5
Mijn ministerie faciliteert het Coördinerend Beraad Jeugd (CBJ), een gremium waarin
alle jeugdstrafrechtorganisaties zijn vertegenwoordigd. Het CBJ richt zich op de versterking
van de samenhang en afstemming van thema’s op het terrein van de justitiële jeugd.
Het CBJ komt vier keer per jaar bijeen onder voorzitterschap van mijn ministerie.
Het wordt benut voor een gecoördineerde en duurzame aanpak van de jeugdcriminaliteit
vanuit mijn ministerie.
Daarbij zoek ik waar nodig aansluiting bij verbetertrajecten voor de strafrechtketen
als geheel. In dit kader zijn de maatregelen relevant die op 29 januari 2024 zijn
aangekondigd door de destijds betrokken bewindspersonen in de beleidsreactie op de
parlementaire verkenning naar de strafrechtketen en de motie Ellian c.s.6Deze maatregelen zijn gericht op het bevorderen van de afstemming en coördinatie vanuit
het ministerie in de richting van de strafrechtketen, alsook binnen de strafrechtketen
zelf. Uw Kamer is in op 23 september 2024 op de hoogte gebracht van de voortgang van
de verbetermaatregelen.7 Over de betekenis hiervan voor de jeugdstrafrechtketen zal ik uw Kamer eind 2025
informeren.
De Inspectie beveelt tevens aan om bij de gecoördineerde en duurzame aanpak de belangen
van jeugdigen de eerste overweging te laten zijn. Om die reden is het realiseren van
de streefnormen die in 2024 zijn vastgesteld voor de doorlooptijden in de jeugdstrafrechtketen
een belangrijke prioriteit voor het ministerie en de strafrechtketen (zie hierna ook
onder 1.2.2). Bij de beleidsvorming op het terrein van jeugdstrafrecht wordt het belang
van het kind altijd meegewogen. Een nieuw hulpmiddel om dit nog beter te borgen is
de kinderrechtentoets. Onderdeel hiervan is kinderparticipatie, waarbij jongeren actief
worden betrokken bij beleidsvraagstukken. De kinderrechtentoets is ontwikkeld door
de Kinderombudsman en op 10 december 2024 gelanceerd.8 Dit instrument geeft handvatten om bij het vormgeven van wet- en regelgeving en beleid
het belang en de rechten van het kind voorop te stellen. Ik verken de mogelijkheden
om binnen mijn departement standaard gebruik te maken van de kinderrechtentoets, als
onderdeel van het beleidskompas, bij het maken van nieuw beleid.
• Zorg voor een uitvoerbare maatschappelijke opdracht voor de ketenorganisaties
• Zorg dat de ketenorganisaties over voldoende personele, onderzoeks- en executiecapaciteit
kunnen beschikken
Alle jeugdstrafrechtorganisaties spannen zich, met hulp van mijn ministerie, in om
de personele bezetting en capaciteit op orde te krijgen en te houden. Dit is een grote
uitdaging, gezien de krapte op de arbeidsmarkt. Ook de Inspectie concludeert dat dit
een vraagstuk is waar beperkt invloed op uitgeoefend kan worden.
Tegen deze achtergrond zetten de Minister van Justitie en Veiligheid en ik in op het
programma Preventie met Gezag gericht in op het aanpakken van de problematiek in de
wijken met de meeste (risico’s op) (jeugd)criminaliteit. Door de structurele financiële
impuls vanuit dit programma versterken de jeugdstrafrechtpartners (politie, OM, Rechtspraak,
RvdK en (jeugd)reclassering) hun (jeugd)expertise ten behoeve van deze aanpak in 27
gemeenten. Met het programma worden verbeteringen beoogd in de slagkracht en effectiviteit
van zowel de ketenorganisaties als gemeenten en hun lokale partners.
• Zorg dat de ketenorganisaties kunnen investeren in voldoende kennis om het specialisme
van jeugdstrafrecht te behouden en te versterken
Verschillende factoren zetten het specialisme met betrekking tot het jeugdstrafrecht
onder druk. Een snel verloop van personeel, maar ook keuzes van de organisaties zelf
spelen hierin een rol, zoals de mate waarin gewerkt wordt met specialismen. Ik ben
in gesprek met de jeugdstrafrechtorganisaties om te komen tot een betere borging van
het jeugdspecialisme. Ondanks de druk op het specialisme, hebben zij samen met mijn
ministerie het afgelopen jaar een aantal belangrijke resultaten weten te behalen.
De structurele extra financiële impuls van 149,8 miljoen euro vanuit Preventie met
Gezag is mede bestemd voor de jeugdstrafrechtpartners, waarmee zij hun jeugdexpertise
versterken in de 27 wijken waar de meeste jeugdcriminaliteit voorkomt. Daarnaast heeft
de jeugdreclassering de afgelopen jaren sterk ingezet op doorontwikkeling van de eigen
expertise en het bijbehorende specialisme. De dertien GI’s die jeugdreclassering uitvoeren
hebben de samenwerking gezocht om meer herstel, minder recidive en meer welzijn voor
jeugdigen en hun gezinnen mogelijk te maken. Het resultaat hiervan is de landelijke
methodiek «Jeugdreclassering in Verbinding». De methodiek is medio 2024 opgeleverd,
en de implementatie hiervan zal in 2025 plaatsvinden. Mijn ministerie heeft deze methodiekontwikkeling
gesubsidieerd.
• Zorg dat er een oplossing komt voor het tekort aan beschikbare jeugdhulp in strafrechtelijk
kader
Een van de opgaven uit de Hervormingsagenda Jeugd is dat kwetsbare jeugdigen die (hoog)specialistische
jeugdhulp nodig hebben moeten kunnen rekenen op tijdige en passende hulp. Het verbeteren
van de beschikbaarheid van deze hulp vereist een hervorming en versterking van het
stelsel. Op 15 april 2025 heeft uw Kamer met een ruime meerderheid voor het wetsvoorstel
Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg gestemd. In dit wetsvoorstel worden gemeenten
verplicht om met andere gemeenten in de regio samen te werken bij de inkoop van (hoog)specialistische
jeugdzorg en wordt voorgeschreven welke vormen van jeugdhulp minimaal op regionaal
niveau gezamenlijk ingekocht moet worden. Jeugdhulp in strafrechtelijk kader is een
van de zorgvormen waarvoor dit zal gelden. Dit draagt bij aan een betere beschikbaarheid
van deze hulp overal in Nederland.
Al geruime tijd wordt, binnen het kader van de Hervormingsagenda, door mijn ministerie,
VWS en VNG gewerkt aan een oplossing voor het tekort aan beschikbaarheid van jeugdhulp
in strafrechtelijk kader. Het gaat om forensische jeugdhulp die door de rechter is
opgelegd bij vonnis, dan wel door (jeugd)reclassering bij uitvoering van Toezicht
en Begeleiding noodzakelijk wordt geacht. Er is de afgelopen jaren in diverse regio’s
onderzoek9 gedaan naar het tekort aan beschikbaarheid van jeugdhulp in strafrechtelijk kader,
waarbij, met hulp van met name de GI’s, de praktijk in beeld is gebracht. Daarmee
is meer inzicht ontstaan in de tekorten en de urgentie om dit op te lossen. Dit heeft
als resultaat gehad dat er in Oost-Nederland inmiddels weer een jeugdhulpaanbieder
gecontracteerd is voor forensische ambulante hulp. Vervolgens heeft in de regio Oost-Nederland
een verdiepingsonderzoek10 plaatsgevonden waarbij een analyse is gemaakt van het tekort en waarbij in kaart
is gebracht hoe gemeenten in samenwerking met zorgaanbieders en verwijzers hier verbetering
in kunnen brengen. Onlangs is het onderzoek aan zorgaanbieders en gemeenten gepresenteerd.
Door de vertegenwoordigers vanuit de gemeenten is toegezegd dat zij het thema agenderen
op de bestuurlijke tafel van de samenwerkende Overijsselse jeugdhulpregio's (O2) en de G7 (het samenwerkingsverband tussen de zeven jeugdhulpregio’s in Gelderland),
om daarmee een vervolgstap te zetten om, samen met zorgaanbieders, te komen tot een
betere beschikbaarheid en inkoop van jeugdhulp in strafrechtelijk kader. In de regio
Oost Nederland loopt inmiddels ook een verkenning naar herbestemming van de gesloten
jeugdzorg locatie in Harreveld, onder andere voor jeugdhulp in strafrechtelijk kader.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft uw Kamer hier op 10 april 2025
een brief over gestuurd.11
Door mijn ministerie is opdracht gegeven om ook in de andere regio’s verdiepingsonderzoeken
uit te voeren, zodat ook daar gericht gewerkt kan worden aan oplossingen. De uitbreiding
van landelijke contractering van een deel van de jeugdhulp in strafrechtelijk kader,
de topklinische zorg, is daarbij van belang. Dit gaat over verblijf in een zorginstelling
waar forensische of orthopsychiatrische behandeling plaatsvindt. De capaciteit van
deze hulpverlening is momenteel te klein voor hetgeen wat nodig is en daarnaast is
een betere spreiding over het land van belang. Inkoop via de landelijke contractering
geeft de mogelijkheid namens het collectief van gemeenten landelijke afspraken te
maken. Voor aanbieders biedt het de zekerheid van één opdrachtgever. De VNG en mijn
ministerie hebben afgesproken om de hiervoor benodigde stappen gezamenlijk uit te
werken. Het streven is dat de VNG een uitgewerkt voorstel hiervoor presenteert in
haar algemene ledenvergadering van 18 juni 2025 en daarbij een mandaat op te halen
van de Nederlandse gemeenten. Door al deze gezamenlijke inspanningen hoop ik dat de
komende tijd resultaten zichtbaar worden namelijk dat er meer en tijdiger jeugdhulp
in strafrechtelijk kader beschikbaar komt door een goede samenwerking tussen zorgaanbieders
en regio’s. Ik zal de Kamer daarover met regelmaat blijven informeren.
• Zorg dat de routering van zaken niet vertragend werkt voor jeugdigen en neem de belemmeringen
die hierin bestaan weg
Sinds de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke
beslissingen verloopt de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen namens
de Staatssecretaris Rechtsbescherming via het Administratie- en Informatiecentrum
voor de Executieketen (AICE) van het CJIB. De rechtspraak levert een strafrechtelijke
beslissing aan bij het OM, het OM levert deze aan bij het CJIB. Het CJIB zorgt er
voor dat de ketenorganisatie die de straf of maatregel moet uitvoeren een last tot
tenuitvoerlegging krijgt. Het inspectierapport beschrijft knelpunten in de routering
van strafrechtelijke beslissingen. Deze knelpunten zijn herkenbaar en zorgen regelmatig
voor onnodig en hinderlijk oponthoud.
Sinds 1 januari 2023 werken de organisaties in de strafrechtketen in het Duurzaam
Digitaal Stelsel (DDS), ondersteund door mijn ministerie, samen aan de digitaliseringsopgaven
voor de keten. Het verbeteren van de informatie-uitwisseling tussen de ketenpartners
in de strafrechtketen staat binnen het DDS centraal, bijvoorbeeld de digitalisering
van bovengenoemde strafrechtelijke beslissingen. Daarnaast is er het afgelopen jaar
door de strafrechtorganisaties en mijn ministerie gewerkt aan het optimaliseren van
routering die al via het digitale berichtenverkeer loopt (bijvoorbeeld meer gestructureerde
berichten, «entry criteria» en het monitoren op succesvol verloop van de zaakstroom).
Hiermee wordt de kwaliteit van het onderlinge berichtenverkeer verbeterd en daarmee
de gemiddelde doorlooptijden verkort. Hoewel de projecten complex en langdurig zijn,
zijn al verbeteringen zichtbaar in de handhaving van de toezichten in de gerealiseerde
projecten.
In aanvulling daarop onderzoek ik momenteel in een werkgroep met de jeugdstrafrechtorganisaties
(die is gestart ten behoeve van de opvolging van aanbevelingen uit het inspectierapport),
of er op de belangrijkste knelpunten die optreden rond de routering nog aanvullende
gerichte verbeteracties mogelijk zijn.
1.2.2 Aanbevelingen aan de organisaties van de jeugdstrafrechtketen gezamenlijk en
het Bestuurlijk Ketenberaad
• Kom tot een gezamenlijke en gedragen visie op hoe de jeugdstrafrechtketen versnelling
aanbrengt bij de implementatie van de herijkte normen
In 2024 heeft het BKB een herijkte set aan streefnormen voor de doorlooptijden in
de jeugdstrafrechtketen vastgesteld. Hierover heb mijn voorganger uw Kamer in zijn
brief van 22 april 2024 geïnformeerd.12 De streefnormen zijn geformuleerd als doorlooptijd waarbinnen 80% van de zaken moet
zijn afgerond. Het gaat om streefnormen voor ketenpartners afzonderlijk (politie,
OM en rechtspraak) en voor de totale ketendoorlooptijden tot en met de afdoeningsbeslissing
in een zaak.13
In reactie op bovengenoemde aanbeveling heeft het Coördinerend Keten Beraad,14 waar de (jeugd)strafrechtketenpartners aan deelnemen, een traject in gang gezet dat
moet leiden tot een gezamenlijke visie voor optimale implementatie van de vastgestelde
streefnormen. Een analyse van gegevens over de eerste tien maanden van 2024 laat zien
dat er sprake is van grote verschillen tussen regio’s. Deze verschillen worden momenteel
nader onderzocht teneinde verklaringen te vinden, «best practices» te identificeren
en regio’s actief te ondersteunen bij het versnellen. Daarbij wordt waar mogelijk
door regio’s samen opgetrokken. Cijfers over de doorlooptijden jeugd in 2024 zullen
worden opgenomen in de Factsheet Strafrechtketen, die als bijlage zal worden meegestuurd
bij de voortgangsbrief over de prestaties strafrechtketen. Deze brief zal uw Kamer
naar verwachting in juni 2025 ontvangen.
• Zorg voor een werkend ketendashboard door de ingezette acties voortvarend vervolg
te geven. Zorg hierbij dat alle jeugdigen – inclusief jongvolwassenen die volgens
het jeugdstrafrecht worden vervolgd – op basis van cijfers door de jeugdstrafrechtketen
heen gevolgd kunnen worden
In zijn brief van 22 april 2024 heeft mijn voorganger aangegeven dat de monitoring
van de doorlooptijden op termijn belegd kan worden bij de Data Alliantie Strafrechtketen
(DAS), waar vaste informatieproducten van de (jeugd)strafrechtketen onderdeel uitmaken
van de Strafrechtketenmonitor.15 De juridische uitwerking voor de DAS is in juni 2024 voor advies voorgelegd aan de
Autoriteit Persoonsgegevens (AP). De verdere ontwikkeling van de DAS is momenteel
gepauzeerd, in afwachting van het advies van de AP.
Zolang er geen DAS is, is het alternatief gevonden bij de Justitiële Informatiedienst
(Justid) om op die manier toch zicht te krijgen op de prestaties van de jeugdstrafrechtketen
in het licht van de herijkte normen. Door Justid wordt sinds enige tijd gewerkt aan
de ontwikkeling van een ketenmonitor jeugd. Het operationeel worden van deze structurele
monitoring is vertraagd en wordt verwacht na de zomer van dit jaar; het komen tot
definitieve afspraken tussen alle betrokken partijen over de verwerking van persoonsgegevens
blijkt meer tijd te kosten dan gedacht.16 Tot die tijd vindt datalevering ten aanzien van de prestaties van jeugdstrafrechtorganisaties
handmatig plaats.
1.2.3 Aanbevelingen aan het CJIB, de DJI, de GI’s, stichting Halt, de politie en de
RvdK
• Blijf investeren in specialistische kennis van het jeugdstrafrecht bij medewerkers,
waaronder kennis over de (on)mogelijkheden van het jeugdstrafrecht en de ontwikkeling
van jeugdigen
Zoals hiervoor is benoemd in reactie op de aanbevelingen die aan mij zijn gedaan als
Staatssecretaris Rechtsbescherming, zijn er ondanks de druk op het jeugdspecialisme
bij de jeugdstrafrechtorganisaties een aantal belangrijke resultaten behaald om dit
specialisme te versterken en te behouden. De landelijke methodiek «Jeugdreclassering
in Verbinding» is daarbij als voorbeeld genoemd.
Voor de vraag hoe organisaties hier zelf extra op kunnen investeren is sinds maart
van dit jaar een werkgroep gestart, voorgezeten door mijn ministerie, waarin de bovengenoemde
jeugdstrafrechtorganisaties participeren. Momenteel brengen zij concrete mogelijkheden
in kaart waarop zij de beschikbaarheid van het jeugdspecialisme gezamenlijk kunnen
verbeteren.
– Zorg voor een complete overdracht van gegevens als een jeugdzaak naar de volgende
ketenorganisatie overgaat17
De hiervoor genoemde werkgroep inventariseert momenteel welke concrete knelpunten
en onderlinge afhankelijkheden er zijn waardoor beschikbare informatie niet of laat
beschikbaar wordt gesteld door jeugdstraforganisaties. Met deze kennis zullen maatregelen
genomen worden om de informatiepositie van organisaties in de jeugdstrafrechtketen
te verbeteren.
• Betrek bij de uitvoering van deze aanbevelingen het OM en de rechtspraak
Het Openbaar Ministerie (OM) en de rechtspraak nemen deel aan de bovengenoemde werkgroep
voor de uitwerking van de aanbevelingen aan de individuele jeugdstraforganisaties.
1.3. Conclusie
Het inspectierapport gaf een confronterend beeld van de stand van zaken in de jeugdstrafrechtketen.
Dat vraagt om gezamenlijke inzet en blijvende aandacht. Daarbij wil ik ervoor waken
om maatregelen te nemen die teveel beslag leggen op de uitvoerende capaciteit van
de ketenorganisaties, en zoek ik samenhang met de inzet die reeds gepleegd wordt ten
aanzien van de strafrechtketen als geheel.
Ik zal samen met de betrokken jeugdstrafrechtorganisaties verder werken aan de geconstateerde
knelpunten, zodat de doorlooptijden in de jeugdstrafrechtketen worden verkort. Dit
vanuit een gedeeld besef dat aandacht geboden is om het pedagogisch uitgangspunt weer
voorop te kunnen zetten in het jeugdstrafrecht.
Ik informeer uw Kamer eind 2025 over de voortgang die is geboekt op de verschillende
onderdelen van de aanpak die ik u geschetst heb.
2. Nazorg (SRb)
Mede in het licht van het inspectierapport is ook de samenwerking in het nazorgtraject
van groot belang. Daarom informeer ik u hier ook over de voortgang van de stappen
om de aanpak van nazorg te verbeteren, zoals toegezegd in mijn brief van 11 oktober
2024.18
Voor jeugdigen die uitstromen uit een Justitiële Jeugdinrichting (JJI) of Kleinschalige
Voorziening Justitiële Jeugd (KVJJ), is het belangrijk een goede start in de maatschappij
te maken. Dit verhoogt de kansen op een goede participatie in de samenleving en verlaagt
de kans op recidive. Er is echter vaak sprake van een opeenstapeling van uitdagingen,
zoals het vinden van passende (vervolg)hulp, soms huisvesting, deelname aan onderwijs
of werk en het opbouwen van gezonde sociale relaties. Effectieve nazorg is cruciaal
om te voorkomen dat deze jeugdigen opnieuw in de problemen raken. Daarbij is een sluitende
aanpak van alle betrokken organisaties essentieel. Het bieden van nazorg is bovendien
niet vrijblijvend, het is een wettelijke taak.19 Daarnaast zijn gemeenten op grond van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning
(Wmo)20 verantwoordelijk voor passende ondersteuning aan jeugdigen na detentie.
Enkele jaren geleden is een landelijk ondersteuningsteam «nazorg jeugd» ingesteld
om te werken aan een gestructureerde aanpak die vervolgens is vastgelegd in de Handreiking
nazorg jeugd.21 Belangrijk onderdeel daarvan was het maken van regionale samenwerkingsafspraken tussen
de betrokken organisaties: de RvdK, de DJI, (jeugd)reclassering en gemeenten.
De eerste interne evaluatie van het ondersteuningsteam heeft laten zien dat we op
de goede weg zijn om de nazorg te verbeteren, maar dat de uitvoering in de praktijk
nog niet is als beoogd. Er moeten dan ook verdere stappen worden gezet zodat deze
aanpak en afspraken leiden tot een stevige verankering in de praktijk. Om hier invulling
aan te geven wordt er op dit moment een landelijke werkagenda nazorg jeugd opgesteld
met alle betrokken organisaties. Onderdelen daarvan zijn onder andere:
– het versterken van de casusregie door de RvdK, zodat er in alle regio’s voor alle
jeugdigen die uitstromen uit een JJI of KVJJ goed functionerende nazorg-overleggen
zijn onder leiding van de RvdK, waar sluitende afspraken worden gemaakt over het nazorgtraject
voor de jeugdige en monitoring van deze afspraken;
– het verbeteren van de verbinding van de JJI’s/KVJJ’s met deze nazorg-overleggen door
heldere afspraken te maken over rollen en taken;
– het in regionale samenwerkingsafspraken expliciteren van de rol van de (jeugd)reclassering
bij de voorbereiding van de nazorg tijdens verblijf in de JJI/KVJJ, ook ten behoeve
van een goede afstemming van het verblijfsplan JJI/KVJJ en het toekomstplan (jeugd)reclassering;
– zorgen voor vaste contactpersonen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van
de nazorg bij gemeenten, zo nodig gekoppeld aan de functionarissen voor de nazorg
voor volwassen justitiabelen;
– de overgang van verplicht naar vrijwillig kader wordt expliciet(er) vastgelegd in
de bestaande handreiking nazorg jeugd en in de regionale samenwerkingsafspraken. Dit
betreft onder meer het tijdig afstemmen in het nazorgoverleg over wat nodig is na
afloop van het justitiële kader en een (warme) overdracht van de begeleiding van de
jongere in dat overleg tussen (jeugd)reclassering en de gemeente.
Bij de uitwerking van deze acties met de betrokken organisaties zal worden nagegaan
wat dit betekent voor de uitvoering in de praktijk. Om goed zicht te houden op de
voortgang zullen de acties uit de werkagenda worden gemonitord. Over deze voortgang
zal ik uw Kamer medio 2026 informeren.
3. Uitwerking opgaven regeerprogramma
3.1. Aanscherping jeugdstrafrecht waaronder verhoging strafmaat 14- en 15-jarigen
(SRb en SJenV)
In het regeerprogramma is het volgende opgenomen over het jeugdstrafrecht: «Hiernaast
is het van belang dat de straf passend is. Dit betekent licht waar het kan en zwaar
waar het moet. In dat kader worden voorstellen uitgewerkt om het jeugdstrafrecht aan
te scherpen, waaronder het verhogen van maximale straffen voor 14- en 15-jarigen,
zodat bij ernstige misdrijven een passende straf kan worden opgelegd. Tevens wordt
een uitgebreide motiveringsplicht in de wet verankerd die geldt wanneer bij ernstige
misdrijven het adolescentenstrafrecht bij meerderjarigen wordt toegepast.»22
Inmiddels is, als beleidsmatige voorbereiding van een wetsvoorstel, onderzocht hoe
de specifieke opgave voor het jeugdstrafrecht kan worden uitgewerkt en wat de gevolgen
hiervan zijn voor de (jeugd)strafrechtketen. Gebleken is dat het enkel verhogen van
de huidige strafmaxima voor 14- en 15-jarigen zal leiden tot een verzwaring van alle
(gevangenis) straffen voor deze doelgroep. Het uitgangspunt van de verhoging van de
strafmaxima is om bij daders van de meest ernstige strafbare feiten meer uiting te
kunnen geven aan het strafdoel vergelding, met behoud van het pedagogisch karakter
van het jeugdstrafrecht. Het gaat dan om een specifieke categorie van jeugdige daders,
voor wie het bestaande strafmaximum van één jaar jeugddetentie, al dan niet opgelegd
in combinatie met een PIJ-maatregel, als onvoldoende passend wordt beschouwd.
Dit maakt dat een aantal vraagstukken in dit verband nader moet worden uitgewerkt.
Allereerst ben ik in kaart aan het brengen welke wettelijke mogelijkheden er bestaan
om het beoogde hogere strafmaximum voor de meest ernstige strafbare feiten te verhogen.
Op dit moment wordt in het Wetboek van Strafrecht het strafmaximum dat geldt voor
jeugdigen namelijk alleen gekoppeld aan de toepasselijke leeftijdscategorie, en niet
aan (categorieën) strafbare feiten. Daarnaast moet worden onderzocht hoe een differentiatie
in strafmaximum naar categorieën strafbare feiten voor 14- en 15-jarigen zich verhoudt
tot het stelsel van het jeugdstrafrecht als geheel. Daarbij merk ik op dat het huidige
jeugdstrafrecht 14- en 15-jarigen niet als aparte leeftijdsgroep kent. Deze groep
maakt deel uit van de leeftijdsgroep 12 tot en met 15 jaar, waarvoor op dit moment
een maximale detentieduur van één jaar geldt, terwijl voor de leeftijdsgroep van 16-
en 17-jarigen een maximale detentieduur van twee jaar geldt. Als zou worden gedifferentieerd
naar categorieën strafbare feiten, zou dat moeten gebeuren voor elk van de hiervoor
genoemde leeftijdsgroepen, zodat een coherent stelsel van jeugdstrafrecht wordt behouden.
In samenspraak met de betrokken ketenpartners breng ik daarbij ook de gevolgen van
het verhogen van de maximale straffen op de uitvoering in kaart. Duidelijk is al dat
de verhoging van de maximum detentieduur voor alle 14- en 15-jarigen een impact zal
hebben op de JJI’s, zowel financieel als op de capaciteit. Vooralsnog is er geen financiële
dekking voor de uitvoering van deze opgave. In de uitwerking van de voorstellen zal
dus moeten ook worden onderzocht hoe de mogelijke financiële consequenties kunnen
worden gedekt. Wij zullen de Kamer eind 2025 informeren over de uitkomsten.
3.2 Uitgebreider motiveren bij toepassing adolescentenstrafrecht op meerderjarigen
(SRb)
In het regeerprogramma is opgenomen dat een uitgebreide motiveringsplicht in de wet
wordt verankerd die geldt wanneer bij ernstige misdrijven het adolescentenstrafrecht
bij meerderjarigen wordt toegepast (artikel 77c Wetboek van Strafrecht).23 Momenteel wordt dit onderwerp nader beleidsmatig uitgewerkt. De voor deze motiveringsplicht
benodigde strafvorderlijke wijzigingen zullen tot stand worden gebracht in het kader
van het wetgevingsprogramma voor het nieuwe wetboek van Strafvordering.
3.3 Stimuleren ouderverantwoordelijkheid (SRb)
In het regeerprogramma is de ambitie opgenomen om ouders van jeugdige delinquenten
meer aan te spreken op hun verantwoordelijkheden om daarmee een gedragsverandering
bij de ouders te bereiken als zij tekort lijken te schieten in hun opvoedkundige rol.24 Hiertoe zijn drie sporen verkend, te weten: het versterken van de rol van ouders
vanuit een vrijwillig kader, het betrekken van ouders vanuit een strafrechtelijk (gedwongen)
kader, en het aanpassen van de civiele ouderaansprakelijkheid. Ik wil deze ambitie
allereerst vormgeven binnen een vrijwillig kader, door in gesprek te gaan met de jeugdstrafrechtketenpartners
over bredere inzet van de methodiek «Ouders aan zet», bijvoorbeeld bij de jeugdreclassering.
Deze methodiek wordt momenteel succesvol bij stichting Halt toegepast als vast onderdeel
van de werkwijze. Hierbij worden ouders betrokken bij de naleving van de aan hun kind
gestelde voorwaarden, waarbij tegelijkertijd wordt ingezet op versterking van hun
opvoedvaardigheden.25
Het kan soms nodig zijn om ouders niet-vrijblijvend te betrekken. Vanuit het strafrechtelijk
kader geldt bijvoorbeeld momenteel voor ouders een verschijningsplicht bij een strafzaak
tegen hun minderjarige kind. Ik wil onderzoeken of er binnen het strafrecht aanvullende
mogelijkheden zijn om ouders zo nodig met drang te kunnen aanspreken op het gedrag
van hun kind. Het strafrechtelijk aansprakelijk stellen van ouders van jeugdige delinquenten
is niet mogelijk vanwege het individuele schuldbeginsel dat in ons strafrecht geldt.
Dit houdt in dat het strafbaar stellen van ouders voor delicten die hun kinderen hebben
begaan in strijd is met de individuele aansprakelijkheid die het strafrecht voor gepleegde
strafbare feiten kent. Ook voor bijzondere voorwaarden die in het kader van een voorwaardelijk
strafdeel van een vonnis kunnen worden opgelegd, geldt dat deze betrekking dienen
te hebben op het gedrag van de verdachte. Desondanks wil ik wel de mogelijkheid verkennen
om ouders een nadrukkelijker rol te geven in de mogelijk te stellen bijzondere voorwaarden.
Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een vorm van medewerking van de ouder
aan therapie of aan begeleiding van het kind door de ouder.
Het heeft niet mijn voorkeur om de regeling voor civiele aansprakelijkheid van ouders
aan te passen. Uit onderzoek blijkt dat de invloed van ouders op probleemgedrag van
hun kinderen tussen het 12e en 13e levensjaar halveert en daarna geleidelijk verder afneemt.26 Het aanscherpen van de ouderaansprakelijkheid voor oudere kinderen zal daardoor naar
verwachting weinig effect hebben op hun delictgedrag, en daarom onvoldoende bijdragen
aan het doel van deze ambitie. Ik stel tegelijkertijd vast dat de bestaande mogelijkheden
om ouders van 14- en 15-jarigen aansprakelijk te stellen vaak onbenut gelaten worden,
doordat ouders momenteel niet aansprakelijk worden gesteld als een schadeclaim onderdeel
uitmaakt van een strafzaak. Ik ga in gesprek met de Raad voor de Rechtspraak, om te
onderzoeken hoe de aansprakelijkheid van ouders vaker vastgesteld kan worden, zodat
zij betrokken worden bij de gevolgen van schade die hun kinderen hebben veroorzaakt.
Ik zal uw Kamer eind dit jaar informeren over de voortgang ten aanzien van het stimuleren
van ouderverantwoordelijkheid.
4. Kosten en baten KVJJ’s (SJenV)
In het tweeminutendebat justitiële jeugd van 6 november 2024 heb ik Kamerlid Wijen-Nass
(BBB) toegezegd nauwlettend in de gaten te houden of de kosten van de KVJJ’s blijven
opwegen tegen de baten en om mij ervoor in te spannen dat de bezettingsgraad niet
zo ver onder de maat blijft als deze toen (volgens het Kamerlid) was. Zoals toegezegd
kom ik daar in deze brief op terug. In 2024 was de gemiddelde maandelijkse bezetting
van de gecombineerde KVJJ’s 20 van de 40 plekken (waarbij er veel verschil is tussen
de vijf KVJJ’s). Daarbij moet worden opgemerkt dat de bezettingsgraad van dag tot
dag sterk kan fluctueren.27
Tabel 1
Een KVJJ-plek kost in 2025 per beschikbare plaats € 666,– per dag (vergelijk: een
JJI-plek kost € 1.038,– per beschikbare plaats per dag). Ik hecht er sterk aan dat
de beschikbare capaciteit van de JJI’s en de KVJJ’s optimaal benut wordt, zeker in
deze tijden van krapte. De DJI en de andere betrokken ketenpartners blijven zich daarom
inzetten om jongeren die zich lenen voor plaatsing in een KVJJ daar ook te (laten)
plaatsen. Ook blijft de DJI de plaatsingen, instroom en bezetting van de KVJJ’s monitoren.
Tegelijkertijd is de verwachting dat de bezetting niet meer zal toenemen, ondanks
eerder genomen maatregelen. Zo is in 2021 in iedere JJI een aandachtsfunctionaris
aangesteld voor het bevorderen van de doorstroom vanuit de JJI’s naar de KVJJ’s. Daarnaast
zijn de plaatsingscriteria voor plaatsing in de KVJJ’s in 2023 verruimd. Een verdere
verruiming van deze criteria omwille van het ontlasten van de jeugdgevangenissen zou
onverantwoorde veiligheidsrisico’s opleveren.28 Gegeven de verwachting dat de bezetting niet verder zal toenemen zal ik beoordelen
of de KVJJ’s in hun huidige vorm een geschikte voorzieningen zijn in het justitiële
jeugdlandschap. Ik informeer uw Kamer voor de zomer van 2025 over de uitkomsten daarvan.
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer geïnformeerd over de start van een WODC-onderzoek
naar de effectiviteit van het verblijf in een KVJJ in termen van bijvoorbeeld het
bevorderen van beschermende factoren.29 Eind vorig jaar liet ik uw Kamer weten dat dit onderzoek naar verwachting begin dit
jaar zou starten.30 Het onderzoek is evenwel, als gevolg van de complexiteit van de onderzoeksopzet,
nog niet van start gegaan. De verwachting is op dit moment dat het onderzoek deze
zomer start en dat de resultaten eind 2026 beschikbaar komen.
5. Vreemdelingen in de JJI’s (SJenV)
Op 19 december 2023 heeft mijn ambtsvoorganger u de beleidsreactie gestuurd op het
op het advies «Vreemdelingen in Justitiële Jeugdinrichtingen» van de Raad voor Strafrechttoepassing
en Jeugdbescherming (RSJ).31 Dit rapport is daaraan voorafgaand op 24 januari 2023 aan uw Kamer aangeboden.32 Een van de aanbevelingen van de RSJ was om één (R)JJI aan te wijzen voor centrale
plaatsing van minderjarige en jongvolwassen vreemdelingen. In de beleidsreactie is
hierover aangegeven dat ten dele tegemoet kan komen aan deze aanbeveling en is toegezegd
om uw kamer daarover later verder te informeren. Hiermee doe ik die toezegging gestand.
Jeugdigen zonder perspectief op (duurzaam) rechtmatig verblijf, dan wel jeugdigen
met perspectief op rechtmatig verblijf die baat hebben bij maatwerk, zullen in het
najaar van 2025 gecentreerd geplaatst worden op een landelijke bestemming in JJI De
Haven (Veenhuizen). Door concentratie van deze jeugdigen kan rekening gehouden worden
met specifieke kenmerken van de doelgroep (zoals taal, verblijf en behandeling gericht
op terugkeer en culturele verschillen) en kunnen degenen zonder rechtmatig verblijf
een aangepast dagprogramma volgen dat is gericht op re-integratie of toekomstmogelijkheden
in het land van herkomst. De doelgroep die op de nieuwe landelijke bestemming wordt
geplaatst is uitgebreider dan de huidige alleenstaande minderjarige vreemdelingen
(AMV) die in JJI Den Hey-Acker (Breda) verblijven. De huidige AMV-doelgroep verblijft
in JJI Den Hey-Acker totdat de nieuwe landelijke bestemming in JJI de Haven is gerealiseerd.
Het plaatsingskader en beleidskader/ implementatieplan (inclusief randvoorwaarden)
zijn nog in ontwikkeling.
6. Geen nachtdetentie als hoofdstraf (SRb)
Nachtdetentie is een bijzondere vorm van voorlopige hechtenis voor jeugdigen of onderdeel
van een gedragsbeïnvloedende maatregel.33 De gedetineerde jeugdige gaat – al dan niet begeleid – overdag naar school, werk
of een instelling voor dagbehandeling en verblijft ’s-avonds, ’s-nachts en in het
weekend in een JJI of andere geschikte plaats. In haar initiatiefnota Jeugdstraf- en Herstelplan: Een offensief tegen jeugdcriminaliteit doet Kamerlid Mutluer een drietal aanbevelingen over nachtdetentie.34 Op twee van de drie aanbevelingen is in de beleidsreactie van december 2023 inhoudelijk
gereageerd door mijn ambtsvoorganger.35 Op de derde aanbeveling (de aanbeveling om in de wet duidelijk te maken onder welke
voorwaarden en voor welke duur nachtdetentie mogelijk is) is toegezegd om samen met
ketenpartners te onderzoeken hoe het komt dat nachtdetentie weinig wordt opgelegd.
Ook is onderzocht of het verschil maakt als nachtdetentie wordt aangemerkt als een
hoofdstraf.
In 2024 zijn er meerdere interviews afgenomen met verschillende ketenpartners. Omdat
deze interviews geen eenduidig antwoord gaven op de vragen, zijn de ketenpartners
uit de jeugdstrafrechtketen via het Coördinerend Beraad Jeugd geconsulteerd. De conclusie
hiervan is dat er meerdere oorzaken zijn waardoor nachtdetentie in zijn huidige vorm
weinig wordt opgelegd, variërend van de beperkte meerwaarde van nachtdetentie naast
de KVJJ’s, de reisafstand naar dagbesteding en het feit dat nachtdetentie niet vaak
wordt geadviseerd. Als nachtdetentie al wordt geadviseerd is schorsing van het bevel
voorlopige hechtenis vaak passender.
Het grootste deel van de ketenpartners ziet geen meerwaarde in het uitbreiden van
nachtdetentie naar een hoofdstraf. De belangrijkste reden hiervoor is gelijkluidend
aan het argument voor het beperkte aantal opleggingen op dit moment: de overeenkomsten
met de KVJJ’s. Net als bij nachtdetentie kan plaatsing in een KVJJ alleen als er sprake
is van een zinvolle dagbesteding en verblijven jongeren gedurende de dag buiten de
inrichting. In de praktijk is een vorm van nachtdetentie in de tenuitvoerleggingsfase
daarmee al mogelijk bij plaatsing in een KVJJ. Gelet hierop en gegeven het feit dat
de keten op dit moment al onder druk staat zie ik geen aanleiding om nachtdetentie
als hoofdstraf in te voeren.36
7. Stand van zaken wetsvoorstel Herziening vrijheidsbeneming jeugd (SJenV)
Ik werk aan een wetsvoorstel ter wijziging van de Beginselenwet JJI’s: het wetsvoorstel
Herziening vrijheidsbeneming jeugd. Het belangrijkste onderdeel van dit wetsvoorstel
is het creëren van een rechtspositie voor de KVJJ’s. De toenmalige Minister voor Rechtsbescherming
heeft eerder aan uw Kamer laten weten dat dit wetsvoorstel rond het zomerreces van
2024 in consultatie zou worden gegeven.37 Dat is niet gelukt omdat de voorbereiding van dit wetsvoorstel langer duurt dan verwacht.
Het streven is het wetsvoorstel rond het zomerreces van 2025 in consultatie te geven.
8. Stand van zaken werkagenda «Strafrechtketen LVB-proof» (SRb en SJenV)
De strafrechtketen werkt al enkele jaren aan een betere aansluiting van het strafproces
op verdachten met een Licht Verstandelijke Beperking (LVB). Alle betrokken strafrechtketenpartners38 zetten zich hiervoor in vanuit de werkagenda «Strafrechtketen LVB-Proof». In de werkagenda,
die als bijlage bij deze brief is gevoegd, zijn de volgende zes thema’s opgenomen.
1) Het op peil brengen van de kennis over LVB bij professionals
2) Een betere koppeling met het zorg- en sociaal domein
3) Een betere signalering en herkenning van een LVB
4) Het vaker delen van (het vermoeden van) een LVB met andere ketenpartners
5) Het aanpassen van de communicatie op de doelgroep
6) Een passend handelingsperspectief voor professionals.
De werkagenda is in 2022 verlengd tot en met 2024, omdat de (jeugd)strafrechtketen
nog niet volledig was toegerust op mensen met een LVB. De toenmalige Minister voor
Rechtsbescherming heeft toegezegd uw Kamer eind 2024 te informeren over de uitkomsten
van de werkagenda.39 Hierbij voldoen wij, enigszins verlaat, aan deze toezegging door in de bijlage bij
deze brief van ieder van de zes thema’s de stand van zaken te schetsen.
Kijkend naar de resultaten die de afgelopen jaren zijn behaald, behoeft de werkagenda
Strafrechtketen LVB-proof, na een verlenging in 2022 tot 2024, geen verdere verlenging.
Organisaties hebben zich sterk ingezet voor het verbeteren van de expertise binnen
de eigen organisatie (of in samenwerking en uitwisseling met elkaar), voor het beter
herkennen van personen met aanwezige LVB problematiek, het aanpassen van communicatie
en het beter uitwisselen van gegevens hieromtrent met elkaar als keten. Het is een
opgave van de organisaties zelf om deze kennis en expertise te blijven onderhouden
en te borgen. Dit is een doorlopend proces dat blijvend aandacht vraagt.
Gelet op de verbeteringen die door middel van de werkagenda en de betrokken organisaties
daarbij zijn gerealiseerd, zien wij op dit moment de grootste winst behaald en zie
ik geen meerwaarde in het verlengen van de werkagenda met ondersteuning van ons ministerie.
De werkagenda is een initiatief van betrokken organisaties en zij kunnen zelf de samenwerking
continueren indien zij dit wensen. Daarnaast heeft het onderwerp LVB een plaats binnen
het reguliere opdrachtgeverschap dat ons ministerie vervult richting de verschillende
ketenpartners.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
T.H.D. Struycken
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
I. Coenradie
Indieners
-
Indiener
T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid -
Medeindiener
I. Coenradie, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid