Brief regering : Mid-term review Gezond en Actief Leven Akkoord
32 793 Preventief gezondheidsbeleid
Nr. 824
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 april 2025
Met deze brief bied ik u, mede namens de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke
Zorg, de mid-term review (hierna MTR) aan van het Gezond en Actief Leven Akkoord (hierna
GALA). Het GALA is een bestuurlijk akkoord en bevat doelen en afspraken op het gebied
van preventie, gezondheid en een sociale basis. Dit akkoord is in februari 2023 getekend
door de bestuurders van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), GGD GHOR Nederland,
Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en het Ministerie van VWS.
De ambitie van het akkoord is te bouwen aan een gerichte lokale en regionale aanpak
op preventie, gezondheid en een sociale basis. De «beweging van zorg naar de gezondheid
en welzijn» vormt hierin een rode draad. Zodat mensen zo lang mogelijk gezond en zelfredzaam
zijn, een gezondheidsprobleem niet altijd met medische zorg wordt beantwoord en (waar
mogelijk) gespecialiseerdere zorg wordt vervangen door lichtere zorg of ondersteuning.
De inzet op gezondheid, preventie en een stevige sociale basis is hierin essentieel.
Eén van de afspraken uit het GALA is om na circa 1,5 jaar een mid-term review uit
te voeren en daarmee te reflecteren op de voortgang en te bepalen of er aanvullende
afspraken nodig zijn. Met deze brief informeer ik uw Kamer over deze MTR en de vervolgstappen.
Met de bijgevoegde MTR, die de ondertekenaars van het GALA gezamenlijk hebben opgesteld,
wordt invulling gegeven aan deze afspraak. De MTR is gebaseerd op 4 documenten.1 De voortgangsrapportage van het RIVM vormt de belangrijkste basis voor de MTR. Deze
is op 10 december 2024 gepubliceerd en diezelfde dag ook aan uw Kamer aangeboden.2
In de MTR geven de ondertekenaars een reflectie op de stand van zaken. Daarnaast geven
de ondertekenaars aan op welke onderwerpen zij de komende jaren verder in willen zetten.
De uitkomsten geven mede richting aan het aanvullend zorg- en welzijnsakkoord dat
momenteel in voorbereiding is.
Inhoud van deze brief
Ik wil in deze brief, om te beginnen, kort de doelen en de beoogde beweging van het
GALA terughalen. Daarna ga ik in op het algemeen beeld van de MTR en de onderwerpen
waar we als ondertekenaars verder op in willen zetten. Dat zie ik als agenda voor
de GALA partijen voor de komende jaren. Tot slot doe ik met deze brief ook een aantal
moties af.
1. Het GALA
Het GALA richt zich op de fysieke en mentale gezondheid van Nederland vanaf het prille
begin, de eerste 1.000 dagen, met speciale aandacht voor mensen in kwetsbare situaties.
De thema’s van het GALA zijn: gezondheidsachterstanden (waaronder Kansrijke Start);
een gezonde fysieke leefomgeving die uitnodigt tot bewegen en ontmoeten; het versterken
van de verbinding met de sociale basis; een gezonde leefstijl; het versterken van
de mentale weerbaarheid en mentale gezondheid en vitaal ouder worden (eerste actielijn
uit het WOZO-programma). Daarnaast zijn ook afspraken gemaakt over randvoorwaarden,
zoals financiering, kennis- en ondersteuning en domeinoverstijgende samenwerking,
zowel lokaal als regionaal.
De belangrijkste bewegingen die met het GALA worden beoogd zijn:
– minder vrijblijvende inzet door concrete afspraken met gemeenten, GGD’en en zorgverzekeraars over hoe zij bijdragen
aan de landelijke gezondheidsdoelen;
– gezond leven zien in de totale context van iemands leven door programma’s gericht op gezonde leefstijl en mentale gezondheid te verbinden
met activiteiten die de sociale basis versterken of gericht zijn op de leefomgeving
van mensen;
– het versterken van de samenwerking tussen professionals in het zorgdomein (bijvoorbeeld huisartsen) en het sociaal domein (bijvoorbeeld de buurtsportcoach of wijkteam).
Het GALA gaat dus, zowel over een steviger inzet op specifieke thema’s, alsook over het aanbrengen van meer samenhang in het aanbod van zorg- en ondersteuning voor mensen die al een hulpvraag hebben
of een verhoogd risico daarop.
Dit laatste vraagt van hulp- en zorgverleners die in verschillende domeinen werken
dat zij elkaar makkelijk weten te vinden en dus samenwerkingsafspraken maken. Wanneer
deze samenwerkingsafspraken er liggen kunnen cliënten snel en adequaat doorverwezen
worden naar de zorg- of hulpverlening die het beste aansluit bij hun (zorg)vraag.
Dit kan betekenen dat een huisarts het passender vindt om iemand met slaapproblemen
door te verwijzen naar een welzijnscoach in het sociaal domein in plaats van slaapmedicatie
voor te schrijven. En bij een kind met overgewicht wordt naast het inzetten van een
beweegprogramma samen met professionals uit het sociaal domein gekeken of er wellicht
problemen spelen op school (bijvoorbeeld pesten) danwel thuis (bijvoorbeeld armoede).
Hierdoor wordt er in een hele keten zorg en ondersteuning gegeven in plaats van te
focussen op één los onderdeel.
2. MTR: algemeen beeld en agenda voor de komende jaren
Het RIVM volgt in elk geval in de periode t/m 2026 welke activiteiten partijen op
de verschillende gezondheidsthema’s ondernemen en hoe de samenwerking zich hierbij
ontwikkelt. Het RIVM zal hierover jaarlijks publiceren. De eerstvolgende voortgangsrapportage
verschijnt op 3 juli 2025. Met bijgevoegde voortgangsrapportage geeft het RIVM voor
de eerste keer een overzicht van de voortgang op de verschillende thema’s uit het
GALA. Waar mogelijk zijn ook cijfers opgenomen over uitkomstmaten van gezondheid.
Concrete effecten van het GALA op gezondheid kunnen in deze eerste voortgangsrapportage
echter nog niet verwacht worden. Omdat het meerjarige inspanning kost om effecten
te kunnen zien op daadwerkelijke verbetering van de gezondheid zullen deze gezondheidsuitkomsten
pas over enkele jaren (rapportage 2027) weer gepresenteerd worden. Overigens worden
de uitkomstmaten voor de thema’s roken, problematisch alcoholgebruik en overgewicht
– en daarmee de ambities van het Nationaal Preventie Akkoord (NPA) die dit Kabinet
voortzet – voortaan ook meegenomen in de GALA-monitor en volgt hiervan geen afzonderlijke
rapportage meer.3
Het RIVM verzamelt voor de GALA-monitor4 deels nieuwe gegevens, zoals via vragenlijstonderzoek aan gemeenten en verzekeraars.
Daarnaast wordt gebruik gemaakt van gegevens uit andere monitors. Sommige van de ketenaanpakken
hebben een eigen monitor die voor de betreffende aanpak meer verdieping geeft dan
de GALA-monitor. Dit is bijvoorbeeld het geval voor valpreventie en kansrijke start.
Het beeld dat uit de MTR naar voren komt is dat – met de komst van IZA en GALA – de
beweging van zorg naar gezondheid en welzijn een impuls heeft gekregen. De financiering
die gekoppeld is aan het GALA (brede SPUK) heeft gezorgd voor een versnelling en intensivering
van de inzet op gezondheid. Ook heeft het GALA de samenwerking tussen gemeenten en
zorgverzekeraars minder vrijblijvend gemaakt. Tegelijk is deze beweging zeker nog
niet voltooid. Dit beeld komt overeen met de bevindingen vanuit de MTR IZA.5 Zo verloopt de regionale samenwerking nog niet in alle regio’s even voortvarend en
geven o.a. zorgverzekeraars en gemeenten aan dat het in sommige regio’s ontbreekt
aan gedeeld eigenaarschap op het eindresultaat. Ook wordt geconstateerd dat de wijze
van financiering via een gecompartimenteerde brede specifieke uitkering (SPUK) de
integrale uitvoering in gemeenten belemmert.
Om de beweging verder te brengen gaat het helpen wanneer duidelijkheid komt over waar
gemeenten en zorgverzekeraars elkaar precies op kunnen aanspreken; dus wie waarvoor
verantwoordelijk is. Daarnaast hebben gemeenten aangegeven dat structurele financiering
nodig is. Deze aspecten zijn ook onderwerp van gesprek bij het opstellen van het aanvullend
zorg en welzijnsakkoord (AZWA), waarbij alle IZA- en GALA-partijen betrokken zijn.
De ondertekenaars van het GALA hebben in ieder geval afgesproken op de volgende vier
punten verdere stappen te willen zetten. Dit zijn: (a) wettelijke verankering, (b)
de implementatie van de ketenaanpakken, (c) regionale samenwerking (inclusief de rol
van de GGD) en (d) verbetering data voor monitoring.
a) Wettelijke verankering
In het GALA is afgesproken dat voor 2026 door VWS in samenwerking met VNG en ZN verkend
wordt hoe taken en bevoegdheden (van gemeenten) in wet- en regelgeving kunnen worden
verankerd, in het licht van de balans van plichten van zorgverzekeraars en gemeenten
en tegen de achtergrond van het uitgangspunt om structurele financiering zoveel mogelijk
via het Gemeentefonds te laten lopen.6 Met elkaar is overeengekomen dat in elk geval voor de thema’s waar sprake is van
structurele middelen (gezondheidsachterstanden, seksuele gezondheid en de bestaande
aanpakken kansrijke start en valpreventie) wordt verkend hoe de gezondheidstaken van
gemeenten op de genoemde thema’s wettelijk verankerd kunnen worden. Hierbij is conform
het regeerprogramma aandacht voor het vergroten van de autonomie van gemeenten en
het verminderen van de administratieve- en controlelasten, en worden de juridische
en financiële implicaties bezien.
b) Ketenaanpakken
In IZA en GALA zijn afspraken gemaakt over de implementatie van vijf zogeheten ketenaanpakken.
Het gaat om Kansrijke Start, valpreventie bij ouderen, de aanpak overgewicht van zowel
kinderen als volwassenen en sociaal verwijzen (o.a. welzijn op recept). Deze aanpakken
vragen inzet uit zowel het zorgdomein als vanuit het sociaal domein. Afgesproken is
dat uiterlijk op 1 januari 2024 in elke regio wordt gestart met de inrichting van
de ketenaanpakken in zoveel mogelijk gemeenten. Ook is afgesproken dat over fasering
in de tijd afspraken worden gemaakt in het Bestuurlijk Overleg GALA. Doel is toe te
werken naar een landelijk dekkend ketenaanbod voor alle vijf de aanpakken. Uit de
voortgangsrapportage van het RIVM blijkt dat er breed in Nederland gestart is. Er
wordt hiermee voldaan aan de eerste afspraak uit het GALA om uiterlijk op 1 januari
2024 in elke regio te starten.
Ondanks dat in iedere regio een start gemaakt is met de inrichting van de ketenaanpakken,
blijkt dat nog maar in weinig gemeenten sprake is van een volledig ketenaanbod. Er
doen zich bij veel aanpakken knelpunten voor die de implementatie in de weg staan.
Het RIVM noemt het ontbreken van (regionale) samenwerkingsafspraken tussen gemeenten
en zorgverzekeraars, onvoldoende (structurele) financiering en beperkingen in personele
capaciteit. Juist bij ketenaanpakken werken die belemmeringen extra door, omdat sprake
is van een wederzijdse afhankelijkheid tussen sociaal domein en zorg. Gemeenten zijn
afhankelijk van de inzet van de zorg(verzekeraars) en vice versa. Wanneer één van
beide onvoldoende inzet levert, dan kan de ander ook geen verdere stappen zetten in
de keten. Dit punt wordt ook meegenomen in de uitwerking van het voorstel voor wettelijke
verankering van taken.
Duidelijkheid over de vraag wie waarvoor aan de lat staat, is in ieder geval helpend.
Voor de bijdrage van de zorgkant is die duidelijkheid er in vrij grote mate, onder
andere omdat het Zorginstituut gevraagd is om hiervoor duidingen te doen of dit aanbod
onder de zorgverzekeringswet valt. Voor gemeenten is dit vooralsnog minder expliciet
gemaakt. Hier zitten ook grenzen aan. Het gemeentelijk domein is breed, en biedt een
breed arsenaal aan ondersteuningsopties. Hiermee kan maatwerk worden geleverd. Er
bestaat vaak geen «one size fits all» aanpak. Deze variëteit in aanbod maakt het belangrijk
dat er bij de hulpverlening één iemand betrokken is die het geheel overziet en aanstuurt.
Zoals bijvoorbeeld bij de ketenaanpak kinderen met overgewicht en obesitas, waar hiervoor
een centrale zorgverlener is aangewezen.
Naast het verhelderen van taken van gemeenten en zorgaanbieders is het ook belangrijk
dat helder is wie het initiatief neemt voor de samenwerkingsafspraken. Wanneer dit niet duidelijk is, bestaat het
risico dat partijen op elkaar gaan wachten. Bovengenoemde punten zijn ook onderdeel
van de besprekingen in het AZWA.
c) Regionale samenwerking en de rol van de GGD
Regionale samenwerking vergemakkelijkt het maken van afspraken met regionaal of landelijk
werkende organisaties, zoals grote zorg- en welzijnsinstellingen of de zorgverzekeraars.
Deze afspraken hoeven dan niet per gemeente afzonderlijk gemaakt te worden en dit
bevordert de efficiëntie en slagkracht, met name voor de kleinere gemeenten. In het
IZA en GALA zijn hierover afspraken gemaakt en middelen beschikbaar gesteld. Er wordt
gewerkt met mandaatgemeenten, de regio’s hebben een regiobeeld en een regioplan opgesteld
en ook zijn er stappen gezet op het gebied van regionale governance. Veel regionale
samenwerking rondom publieke gezondheid en gezondheidsbevordering vindt plaats langs
de lijn van de GGD. De GGD’en hebben immers een goede bestuurlijke uitgangspositie
om te adviseren over bovengemeentelijke samenwerking en partijen aan elkaar te verbinden
op regionale schaal. Zij kunnen zo kennis over gezondheid regionaal bijeenbrengen
en de regioplannen vertalen naar de lokale gemeentelijke praktijk van gemeenten. Daarmee
zijn ze geschikt om als schakel tussen landelijke en lokale uitwisseling van kennis
te functioneren en zodoende effectieve aanpakken landelijk op te schalen. Zodat niet
elke gemeente het wiel opnieuw hoeft uit te vinden. Hoe de rol van de GGD wordt ingevuld
verschilt sterk per regio en gemeente, zo blijkt ook uit de MTR. Bij sommige GGD’en
is dit beperkt tot inhoudelijke advisering. In andere regio’s hebben GGD’en een verdergaande
rol en coördineren zij – in opdracht van hun (gemeente)besturen – de totstandkoming
en uitvoering van de regionale preventieplannen (inclusief de ketenaanpakken).
Bij de eerder genoemde verkenning van wettelijke verankering nemen we ook de vraag
mee of en zo ja, op welke wijze een wettelijke rol van de GGD zou zijn weggelegd bij
het tot stand brengen van de samenwerking tussen het medisch en sociaal/gemeentelijk
domein op relevante onderwerpen.
d) Verbetering data voor monitoring
Een goede informatiepositie van gemeenten en zorgpartijen is belangrijk om ontwikkelingen
te kunnen volgen en uiteindelijk ook uitspraken te kunnen doen over effecten. Aan
de zorgkant kan op basis van de geautomatiseerde declaratiegegevens al veel informatie
worden verkregen. Aan gemeentekant ligt dat ingewikkelder. Getallen over aanbod en
bereik ontbreken nu veelal. De registraties voor deze inzet zijn er vaak niet en/of
niet op persoonsniveau. Dit is deels ook verklaarbaar, omdat de inzet van gemeenten
soms collectief is en/of een laagdrempelig karakter kent (bijvoorbeeld inloopvoorzieningen).
Dit kun en wil je niet allemaal vastleggen. Bovendien moet de administratieve last
ook in verhouding staan tot het verwachte rendement. Het RIVM vraagt op dit moment
informatie bij gemeenten uit via vragenlijsten (zelfrapportage). De VNG werkt aan
een plan om de informatiepositie van gemeenten op preventie in de toekomst te verbeteren.
Dit is een mooie ontwikkeling, die natuurlijk wel een aantal jaren in beslag neemt.
En het is belangrijk om te realiseren dat, gezien het karakter van de gemeentelijke
inzet, ook niet alles (op persoonsniveau) inzichtelijk kan worden gemaakt.
Moties en toezeggingen
Zoals aangekondigd wil ik met deze brief ook een aantal moties en een toezegging afdoen.
Motie van lid Jansen (NSC) met het verzoek aan de regering om een resultaatsverplichting
te verbinden aan de investeringen in valpreventie en de effecten van de huidige valpreventie-maatregelen
meer en frequent inzichtelijk te maken (Kamerstuk 29 247, nr. 448).
In het GALA hebben partijen resultaatsafspraken gemaakt over de inzet op het voorkomen
van vallen. Er is onder meer afgesproken dat:
1) het risico op vallen bij ouderen vroegtijdig gesignaleerd wordt in zowel het zorgdomein
als in het gemeentelijk domein. Hierbij is de doelstelling geformuleerd dat 14% van
de ouderen een zogenaamde valrisico-inschatting krijgen en 3% van de ouderen met verhoogd
valrisico een beweeginterventie doet;
2) er jaarlijks een afvlakking is van de stijging van het aantal 65-plussers (minder
méér) dat op de spoedeisende hulp terechtkomt als gevolg van een val.
Zoals ik onder punt a heb aangegeven wordt bovendien verkend hoe gezondheidstaken
van gemeenten voor valpreventie wettelijk verankerd kunnen worden.
Er wordt jaarlijks een valpreventie monitor opgesteld. Hierin zijn o.a. indicatoren
opgenomen over het aantal ziekenhuisopnames en Spoed Eisende Hulp-bezoeken na een
val en het aantal overlijdens na een val. Ook staan hier cijfers van het Mulier Instituut
weergegeven van o.a. de doorstroming van 65-plussers naar structureel sport en beweegaanbod.
De eerstvolgende rapportage staat gepland voor oktober 2025. Met dit beleid geef ik
uitvoering aan de motie.
Motie van de leden Jansen (NSC) en Welzijn (NSC) waarin wordt verzocht om onderzoek
te verrichten naar de invloed van de woonsituatie van ouderen op valaccidenten bij
ouderen. Van belang is dat bij de motie de overweging in ogenschouw is genomen dat
geringe doorstroming plaatsvindt van ouderen van grotere naar kleinere woningen, zoals
appartementen (Kamerstuk 29 247, nr. 449).
Aanpassingen in huis en omgeving zijn op dit moment al volop onderdeel van de aanpak
valpreventie. In deze aanpak is veel aandacht voor de verschillende factoren die het
risico op vallen beïnvloeden, zoals gladde vloeren, losliggende tegels, slechte verlichting
of trappen. Deze hoeven in zichzelf geen risico te vormen, maar het is juist de combinatie
van verschillende risicofactoren die kunnen leiden tot het verlies van evenwicht,
struikelen en/of uitglijden met als gevolg een val.
Fysieke competenties zoals verminderde spierkracht, verminderd zicht, duizeligheid,
orthostatische hypotensie en chronische aandoeningen als ziekte van Parkinson, incontinentie
en dementie beïnvloeden het vermogen om adequaat om te gaan met omgevingsrisico’s.
Gedrag zoals niet goed opletten, dragen van glad schoeisel, inactiviteit etc. speelt
ook een rol. Ook angst om te vallen kan de kans op een val vergroten.
De grootte van een woning is op zichzelf geen risicofactor voor een valincident. Het
is dus zaak om zowel naar de omgevingsfactoren te kijken als naar de fysieke competenties.
Dit is ook precies wat met de ketenaanpak valpreventie wordt beoogd. Die aanpak richt
zich op het vroegtijdig opsporen en beoordelen van ouderen met een verhoogd valrisico.
Er zijn structurele middelen beschikbaar gesteld aan gemeenten en zorgaanbieders om
een ketenaanpak valpreventie in te richten en zo het risico op vallen te verlagen.
Bij de implementatie van de ketenaanpak hoort ook een versterkte inzet op het vergroten
van het bewustzijn bij ouderen over de risico’s om te vallen. Ik geef hier op diverse
manieren invulling aan, bijvoorbeeld via de website www.hoesterkstaik.nlen www.regelhulp.nl.
Met dit beleid geef ik uitvoering aan de motie.
Motie van de leden Tielen (VVD) en Paulusma (D66) waarin de regering verzocht wordt
om ook in de monitoring op te nemen in hoeverre mensen ervaren dat zij gezond en actief
kunnen leven (Kamerstuk
32 793, nr. 723
).
Ik vind het terecht dat er aandacht wordt gevraagd voor het perspectief van mensen
zélf. Motiveren de inspanningen uit het GALA inwoners ook tot het maken van gezondere
keuzes? Het RIVM heeft aangegeven in gesprek te gaan met inwoners en hen te vragen
wat zij merken van de inspanningen zoals die met het GALA gedaan worden. En ook wat
zij zelf vinden dat zij nodig hebben om gezond en actief te leven. Het RIVM heeft
aangegeven om hierover te rapporteren in de voortgangsrapportage die in de zomer van
2026 uitkomt.
Toezegging van voormalig Staatssecretaris van Ooijen tijdens het OCW-commissiedebat
« gezondheid van jongeren en studenten» van 12 juni 2024 (TZ202406–021)7 dat er in de volgende voortgangsrapportage GALA meer zicht zal worden geboden op
onderwerpen die door gemeenten worden gefinancierd op het gebied van mentale gezondheid
van jongeren.
Uit de steekproefanalyse van 60 gemeentelijke plannen door het RIVM8, blijkt dat de gemeenten uit de steekproef allemaal inzetten op het bevorderen van
mentale gezondheid. Initiatieven richten zich vaak op het bestrijden van eenzaamheid,
normaliseren van mentale problemen en het faciliteren van contact tussen mensen. De
meest genoemde doelgroep is jongeren, waar initiatieven gericht zijn op prestatiedruk,
afstand tot de arbeidsmarkt en voorlichting over alcohol- en middelengebruik, vaak
op scholen.
Daarnaast geeft de VNG aan dat veel gemeenten hun GGD de opdracht hebben gegeven om
lessen over mentale gezondheid en veerkracht te ontwikkelen en te geven op basisscholen
en middelbare scholen. Ook zijn er gemeenten die inzetten op het trainen van mensen
in de omgeving van jongeren, zoals welzijnswerkers en docenten, om eventuele mentale
problemen snel te kunnen signaleren.
Verder blijkt uit «Leading Locals», een leernetwerk voor gemeenten gefaciliteerd door
MIND Us, dat er in veel gemeenten netwerken mentale gezondheid voor jongeren zijn
opgericht, met alle bij dit onderwerp betrokken organisaties. Ook de zogeheten «jongerenparticipatie-ambtenaar»,
de buurtsportcoach met aandacht voor mentale problematiek en de aanwezigheid van laagdrempelige
inloopmogelijkheden worden veel door gemeenten genoemd.
Tot slot wordt in de GALA-monitor die het RIVM momenteel uitvoert, onder meer, specifiek
gevraagd welke interventie(s) voor mentale gezondheidsbevordering gemeenten uitvoeren
en ook op welke doelgroep(en) gemeenten zich richten. De volledige vragenlijst aan
gemeenten is te vinden op de website van het RIVM9. Daarmee zal de volgende GALA-monitor meer inzicht bieden in de onderwerpen die gemeenten
financieren op het gebied van mentale gezondheid van jongeren.
Ik beschouw de toezegging hiermee als afgedaan.
Tot slot
In deze brief heb ik u geïnformeerd over de stappen die tot nu toe zijn gezet vanuit
het GALA. Deze eerste periode is vooral nodig geweest om plannen te vormen en samenwerking
tot stand (en/of verder) te brengen.
Komende jaren moet dit leiden tot verbeteringen waar onze inwoners van profiteren,
bij voorkeur in de buurt waar ze wonen: zoals jongeren die in hun wijk een plek hebben
om te praten over wat ze dwars zit, volwassenen die in staat zijn om gezonde keuzes
te maken en ouderen die geholpen worden om langer vitaal en zelfredzaam te kunnen
zijn. Dit is een grote en belangrijke opgave, waar we met gemeenten, GGD’en, zorgpartijen
en veel maatschappelijke partners met het GALA (en de andere akkoorden en programma’s)
volop aan werken.
In deze brief heb ik toegelicht op welke elementen waar ik mij, samen met de ondertekenaars
van het GALA, de komende periode op wil richten. Diverse van deze onderwerpen zijn
ook onderdeel van het Aanvullend Zorg en Welzijnsakkoord (AZWA). Na het afsluiten
van dit akkoord zal ik mij samen met de VNG, ZN en GGD GHOR NL beraden of extra afspraken
nodig zijn om de afgesproken resultaten die verbonden zijn aan de GALA-doelen te kunnen
behalen.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
V.P.G. Karremans
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V.P.G. Karremans, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport