Brief regering : Nadere uitwerking Elke regio telt
29 697 Gebiedsgerichte economische perspectieven en Regionaal Economisch Beleid
Nr. 158
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 december 2024
Dit kabinet gelooft in de kracht van de regio. We vinden dat «elke regio telt!».1 Bij de gesprekken die ik overal in Nederland voer – maar ook in mijn eigen gemeente
– merk ik hoe mensen zich verbonden voelen met de plek waar ze leven. Ze zijn trots
op hun dorp, stad of streek en wonen er graag.
Tegelijk staan die gemeenschapszin en verbondenheid op sommige plekken onder druk.
De leefbaarheid van dorpen, buurten en gemeenschappen verslechtert doordat winkels
en scholen moeten sluiten en de huisarts verdwijnt. Sommige mensen ontbreekt het aan
geld, kennis of invloed om zichzelf te redden. Veel mensen hebben het gevoel dat de
overheid onvoldoende oog heeft voor hun problemen.
Uit onderzoek blijkt dat er grote, groeiende en onwenselijke verschillen in welvaart
en welzijn tussen regio’s zijn ontstaan. Een rechtvaardige en menselijke overheid
moet recht doen aan mensen, waar ze ook in Nederland wonen. Daarom investeren we als
regio en rijk in structurele samenwerking. Ook moeten we als rijksoverheid kritischer
kijken naar de manieren waarop we de kracht van de regio kunnen stimuleren. In deze
Kamerbrief geeft het kabinet nadere uitwerking aan Elke regio telt: met de start van
het Nationaal Programma Vitale Regio’s en de doorontwikkeling van de beleids- en investeringslogica.
De samenwerking tussen de regio’s en het rijk moeten we niet vrijblijvend organiseren.
Het is een zaak van de lange termijn. Het sleutelwoord daarbij is samenwerking. Samenwerking
tussen rijk en regio, tussen de medeoverheden, maar ook met ondernemers, kennisinstellingen
en burgers. Alleen als we samen optrekken, kunnen we recht doen aan de regio’s. Daarbij
hoort een voortdurend gesprek over (nieuw) beleid en de effecten daarvan.
In veel regio’s doen we dat dan ook al, zoals bij de uitvoering van het programma
NOVEX, de doorontwikkeling van de Regiodeals, de aanpak van de sociaal-economische
vitaliteit in het landelijk gebied2 en de uitvoering van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV, met
een looptijd van 20 jaar in twintig stedelijke focusgebieden).
Uit de in maart van dit jaar aangekondigde regiodialogen blijkt dat die langjarige
samenwerking ook expliciet wordt gevraagd voor de regio’s met wie deze intensieve
gesprekken zijn gevoerd.3 Dit sluit één-op-één aan bij het rapport Elke regio telt!, waarin staat dat de focus moet liggen op een langjarige aanpak voor de regio’s aan
de randen van het land met een stapeling aan opgaven. De opgaven vragen daar om én
we moeten schaarse middelen zo slim mogelijk inzetten, waar mogelijk gebundeld. Dat
betekent lopende programma’s benutten en onderdelen met elkaar verbinden waar dat
kan en nodig is. Hierbij willen we regio’s de ruimte bieden: zij willen dat hun ervaringen
en behoeften worden gehoord en weten zelf het beste hoe zij middelen gericht in kunnen
zetten.
Vanuit het rijk willen we middelen inzetten voor de organisatie en totstandkoming
van de aanpak van Elke regio telt, inclusief ondersteuning van het proces om tot langjarige
agenda’s te komen.4 Op dit moment zijn er geen extra middelen beschikbaar gesteld voor mogelijke financiële
ondersteuning bij de uitvoering van de inhoudelijke opgaven in de langjarige agenda’s.
Daarom willen we een eventuele ondersteuning vanuit het rijk bepalen op basis van
de specifieke opgaven in de uitvoeringsagenda’s. Daarbij kijken we waar we bestaand
beleid anders kunnen inzetten, waar we maatwerk kunnen bieden en waar we gebruik kunnen
maken van bestaande financiële stromen. Op de kortere termijn moeten we de mogelijkheden
onderzoeken om de huidige middelen meer specifiek in te zetten voor deze regio’s.
Allereerst wordt in deze brief teruggeblikt op de gevoerde regiodialogen.5 Daarna zet ik in deze brief uiteen hoe de betreffende regio’s en rijk een gebiedsgerichte
aanpak vormgeven, gericht op langjarige samenwerking en voortbouwend op de aanpakken
die al lopen.Vervolgens beschrijf ik de inzet van het kabinet op de doorontwikkeling
van beleids- en investeringslogica, met de ambities die geformuleerd zijn in het regeerprogramma
omtrent de regionale economie, bereikbaarheid van essentiële voorzieningen en maatschappelijke
verbondenheid. Ik sluit de brief af met een toelichting op het vervolgproces. Daar
waar dat van toepassing is, geef ik invulling aan openstaande moties en toezeggingen.
1. Lessen uit gesprekken met de regio’s
Uiteindelijk gaat Elke Regio Telt! over mensen. Hun perspectief en hun verhalen waren het vertrekpunt bij de regiodialogen,
die het afgelopen halfjaar zijn gevoerd in de betreffende regio’s zoals hierboven
benoemd. Die regiodialogen hadden als doel om als regio en rijk met elkaar over de
opgaven en ook vooral over de samenwerking en interactie te spreken om inzicht te
krijgen in wat er beter of anders zou kunnen en moeten.
Uit die gesprekken bleek dat vergrijzing en ontgroening een bepalende onderliggende
trend zijn met effecten op bereikbaarheid, voorzieningen en de gemeenschappen. In
algemene zin is bereikbaarheid van de regio, bereikbaarheid en beschikbaarheid van
voorzieningen en de verbinding met de omgeving heel belangrijk voor regionale ontwikkeling.
Daarnaast zijn opgaven als de veelal kwalitatieve woningbouwopgave, belemmeringen
en onbenutte kansen in de grensoverschrijdende samenwerking door de grensligging6, intergenerationele problematiek, kansen(on)gelijkheid en het dalende vertrouwen
in de (rijks)overheid en instituties aan de orde.
De andere rode draad in de gesprekken, was de behoefte van regio’s om gezien en gehoord
te worden. Zij doen de oproep om voorbij de cijfers te kijken en niet alleen vanuit
landelijk perspectief, maar ook vanuit de beleving en ervaring in de regio. Landelijke
normen, gebaseerd op gemiddelden en grote aantallen, en de sectorale manier van cijfermatig
onderbouwen, sturing, (kortlopende) financiering en verantwoording sluiten niet altijd
aan bij de context en kenmerken en de samenhang en stapeling van opgaven die in deze
regio’s spelen. Regio’s verschillen te veel voor een (te) generieke aanpak. Er is
meer aandacht nodig voor de vraag wat per regio passend is, bijvoorbeeld als het gaat
om een goed basisvoorzieningenniveau.
Uit de gesprekken kwam ook het signaal van de medeoverheden dat zij regelmatig te
weinig slagkracht hebben voor een goede aanpak voor nationale en regionale opgaven,
onder andere door krapte op de arbeidsmarkt. De krapte is in de regio nadrukkelijker
voelbaar door dunbevolktheid, ontgroening en vergrijzing in deze regio’s.
2. Nationaal Programma Vitale Regio’s
Zoals blijkt uit het rapport Elke regio telt! en de regiodialogen kan de samenwerking met de regio’s aan de randen van het land
niet vrijblijvend worden ingericht en vraagt een focus op de lange termijn. Dit omdat
de complexe stapeling van opgaven in deze regio’s niet binnen één of twee kabinetsperiodes
op te lossen is. De bestaande programma’s voorzien hier onvoldoende in. Daarbij zou
er meer verbinding gemaakt moeten worden tussen de bestaande programma’s. Dit vormt
de basis voor de vervolginzet, waarbij het bestaande programma «regio’s aan de grens opgaat» in een gebiedsgericht
programma onder de noemer Nationaal Programma Vitale Regio’s (NPVR).
Met het NPVR zetten we in op langjarig commitment en samenwerking van het rijk voor
de regio’s aan de randen van het land, met uitgangspunten die meer passend zijn voor
de specifieke context, kenmerken, kansen en uitdagingen voor deze regio’s. Dat doen
we onder andere door «langjarige agenda’s» met deze regio’s tot stand te brengen.
Met deze langjarige gebiedsgerichte samenwerking tussen regio en rijk kan recht worden
gedaan aan de onderlinge verschillen en overeenkomsten in de complexe uitdagingen
in de regio’s aan de randen van Nederland. Ik zet in dit kader ook de samenwerking
met alle provincies en gemeenten met een grensligging en de autoriteiten in onze buurlanden
(Nedersaksen, Noordrijn-Westfalen, Wallonië en Vlaanderen) onveranderd voort. Binnen
het programma voorzien we ook een belangrijke rol voor verdere kennisontwikkeling
en -deling. De kennis die we binnen dit programma opdoen is voor alle regio’s in Nederland:
we delen onze inzichten rond gebiedsgericht werken aan vitale regio’s.
Focus blijft op de benoemde regio’s
Naar aanleiding van de regiodialogen en de daaropvolgende bestuurlijke reflectiegesprekken
is geconcludeerd dat er geen wijzigingen worden aangebracht in de reeds benoemde regio’s.
Dit betekent dat het programma de inzet richt op: de Kop van Noord-Holland, Noord-
en Oost-Groningen, Zuidoost-Fryslân, Noard-Fryslân, Zuid- en Oost-Drenthe, Twente,
Achterhoek, Noord-Limburg, Midden-Limburg, Zuid-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen.7
In deze regio’s wordt hard gewerkt aan regionale ontwikkeling, door gemeenten, provincies,
waterschappen, maatschappelijke partners, marktpartijen en inwonerinitiatieven. Met
het NPVR komt een samenwerking tussen deze regio’s en het rijk tot stand die, waar
mogelijk, kan voorzien in maatwerkoplossingen voor specifieke behoeftes en mogelijkheden
voor verdere regionale en nationale ontwikkeling. Zowel regio als rijk moeten zich
inspannen om bij knelpunten te kijken naar wat wel mogelijk is. Dat kan door bijvoorbeeld
af te wijken van bestaande kaders, uitzonderingsposities en (alternatieve en beter
passende) oplossingsrichting te bepalen. Dit zit dus nadrukkelijk niet alleen in financiële
middelen.
Ontwikkeling in twee stappen
We willen dat in twee stappen doen: tot rond de zomer van 2025 werken we aan een toekomstbeeld
langs drie overkoepelende doelstellingen in een bestuurlijk gedragen plan voor de regio. Op basis daarvan ontwikkelen regio en rijk een uitvoeringsagenda die eind 2025 gereed moet zijn. Deze twee onderdelen vormen samen de hierboven genoemde
«langjarige agenda».8
Het NPVR heeft drie overkoepelende doelstellingen:
− Veilige en leefbare regio’s: het verbeteren van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving in regio’s met
onder andere expliciete aandacht voor een passende woningvoorraad, herstructurering
en transformatie en verduurzaming van de gebouwde omgeving en een gezonde groene leefomgeving.
− Een duurzaam en bereikbaar voorzieningenniveau dat ondersteunend is aan de vitaliteit en het beoogde toekomstperspectief van de
regio’s en het behoud van de aantrekkelijkheid en leefbaarheid in deze regio’s voor
inwoners.
− Een gezonde en kansrijke toekomst voor inwoners in de regio’s, waaronder gezond opgroeien en oud worden, ontwikkelkansen in het onderwijs, perspectief
op werk en regionale economische ontwikkeling.
Het plan voor de regio is de basis om de inzet waar mogelijk op regionaal niveau en
opgavegericht te bundelen. De regio krijgt zoveel mogelijk ruimte om het plan voor
de regio en uitvoering met het rijk vorm te geven op basis van drie overkoepelende
doelstellingen. Het uitgangspunt hier is om zoveel mogelijk samenhang te creëren tussen
en aan te sluiten bij lopende trajecten en bestaande structuren zoals NOVEX, IZA,
PPLG, NPLV, Regio Deals, energyboards. Regio’s en rijk besluiten gezamenlijk hoe zij
deze benutten. De uitvoeringsagenda bevat per regio concrete inzet voor de komende
vier jaar en wordt aansluitend geëvalueerd en herijkt. Voorbereiding, implementatie
en uitvoering vormen een doorlopend proces.
De Ministeries van BZK, VWS, OCW, SZW, JenV, IenW, VRO, LVVN, EZ, KGG, committeren
zich allen aan de plannen voor de regio’s (inclusief uitvoeringsagenda) waarbij het
rijk een inspanningsverplichting aangaat voor de komende 20 jaar. In 2025 zullen deze
ministeries, mede op basis van de komende fase waarin wordt gewerkt aan de plannen
voor de regio’s, gaan onderzoeken welke inzet zij gaan plegen op de opgestelde plannen
voor de regio’s en wat deze inspanningsverplichting inhoudt. Dit om waar nodig te
onderzoeken of en zo ja, wat de mogelijkheden zijn om in te spelen op de vraag en
behoefte van deze specifieke regio’s.
Ook economische ontwikkeling wordt in de verschillende plannen voor de regio’s meegenomen,
wat door de Minister van EZ tijdens de EZ-begrotingsbehandeling van 16 en 17 oktober
jl. aan Kamerlid Vermeer (Kamerstuk 32 637, nr. 617) was toegezegd in reactie op de motie van laatstgenoemde om krimpregio’s een langjarige
economische impuls te geven. Tijdens de recente bespreking van de EZ-begroting heeft
de Minister van Economische Zaken aangegeven in gesprekken met de provincies de mogelijkheden
te verkennen voor het stimuleren van regionaal economische ontwikkeling. In die gesprekken
zal specifiek aandacht worden besteed aan de economische opgaven in de NPVR-regio’s,
die aan de grenzen van het land zijn gesitueerd. En aan de mogelijke bijdragen daaraan
van de specifiek op de regio gerichte EZ-instrumenten als ROM’s en EFRO/Interreg.
De uitkomsten van deze gesprekken worden benut voor de Visie op de ruimtelijke en
economische structuur, die ook zal ingaan op de verantwoordelijkheid van het rijk
bij regionaal economische ontwikkeling en hoe die in te vullen. De uitkomsten over
de economische opgaven voor de NPVR-regio’s worden ingebracht en benut in de programmatische
aanpak voor die regio’s.
Hiermee maken we bewust een onderscheid tussen het generieke belang dat rijksbeleid
beter rekening houdt met regionale verschillen en de aanpak voor deze regio’s die
iets anders en meer vraagt, gegeven de specifieke context en kenmerken zoals dunbevolktheid,
ontgroening en vergrijzing en een ligging aan de grens van Nederland, waardoor er
een stapeling van opgaven en uitdagingen aan de orde is die niet zelfstandig opgelost
kan worden. Denk hier onder andere aan belemmeringen in wet- en regelgeving door de
nabijheid van buurlanden, opgaven rondom netcongestie en het vitaal en aantrekkelijk
houden van deze regio’s met een voorzieningenaanbod dat sterk onder druk is komen
te staan qua beschikbaarheid en bereikbaarheid.
Uitgangspunten voor het plan voor de regio en voor de samenwerking regio en rijk
Regio’s en rijk hebben, tijdens en op basis van de regiodialogen, uitgangspunten geformuleerd
die centraal staan bij de gebiedsgerichte aanpak. Vertrouwen en verbinding worden
daarbij echt als een doel op zichzelf gezien. De uitgangspunten zijn:
1. Een plan voor de regio (langjarige agenda) vraagt om een lerende en adaptieve agenda
die niet in beton is gegoten, maar waarin structureel wordt gereflecteerd en geëvalueerd
wat werkt. Op basis hiervan sturen we gezamenlijk bij.
2. Omarm vertrouwen en verbinding als een doel op zich. Laat het niet afhangen van concrete
projecten. Bundel middelen waar mogelijk op regionaal niveau en opgavegericht (in
tegenstelling tot sectoraal) en zorg ervoor dat de agenda gebruikt kan worden als
propositie om in aanmerking te komen voor middelen uit bijvoorbeeld subsidies en regelingen.
3. Ga bij beleidskeuzes en investeringen niet alleen uit van financieel rendement en
volume, maar heb aandacht voor regionale verschillen, maatschappelijke impact en brede
welvaart. Ga op zoek naar een andere wijze van verantwoording en onderbouwing.
4. Als rijk en medeoverheden kijken we met een open blik naar de aanwezige opgaven en
passende oplossingen, ook als deze op dit moment nog niet binnen de opgestelde kaders
passen.
5. De departementen erkennen de specifieke context van deze regio’s en zetten zich in
om te komen tot de meest passende oplossing. Waar nodig kan worden gekeken naar het
maken van afwijkmogelijkheden en een uitzonderingspositie voor deze regio’s vanuit
het rijk. Dit geldt met name voor de gevallen waar dat grote impact heeft voor de
verbetering van de leefbaarheid in deze regio’s en het effectief oppakken van de opgaven
ofwel verzilveren van de kansen.
6. Expliciete aandacht voor het belang van samenwerking met de buurlanden ter versterking
van het oplossen van grensbelemmeringen en verzilveren van kansen.
Grensoverschrijdende samenwerking met de buurlanden
Een groot deel van de regio’s die centraal staan, grenzen aan één van onze buurlanden.
Met het programma NPVR zetten we in op de verdere versterking van de bestuurlijke
samenwerking tussen het rijk, de gemeenten en provincies aan de grens en de relevante
overheden in de buurlanden en naburige deelstaten of gewesten: Vlaanderen, Wallonië,
Noordrijn-Westfalen en Nedersaksen. Bestaande samenwerkingsstructuren worden hiermee
voortgezet: de Grenslandagenda Noordrijn-Westfalen, de Samenwerkingsagenda met Nedersaksen,
de grensgovernance Vlaanderen-Nederland en het Schakelpunt grensbelemmeringen.
De ontwikkelingen van dit Schakelpunt zullen de komende periode nauw worden gevolgd
en daarbij wordt, zoals toegezegd in het commissiedebat Regio’s en grensoverschrijdende
samenwerking van 16 mei 2024 (Kamerstuk 29 697, nr. 153), meegewogen welke elementen mogelijk relevant zijn voor de samenwerkingsverbanden
met de Duitse deelstaten. Op het moment van schrijven is er nog geen aanleiding om
de samenwerkingsstructuren met Duitsland anders vorm te geven, zoals eerder toegelicht
in de Voortgangsbrief van het programma Regio’s aan de grens van 15 december 2023
(Kamerstuk 32 851, nr. 79).
Het wegnemen van grensbelemmeringen en benutten van kansen blijven bij de doorontwikkeling
van de samenwerkingsstructuren centraal staan. Die structuren dragen bij aan de gezamenlijke
agendavorming en prioriteitsstelling om concrete projecten of knelpunten op te pakken
die er voor inwoners echt toe doen. Als Minister van BZK speel ik bij de grensoverschrijdende
samenwerking een coördinerende rol richting andere bewindspersonen.
Coördinatie en regionale allianties
De uitvoering op lokaal en regionaal niveau vindt plaats in publiek-private allianties
met een aanpak voor en met bewoners, die zich kenmerkt door samenwerking met stakeholders
in de regio. Hoe deze regioalliantie eruitziet verschilt per regio, omdat de regio’s
zelf verantwoordelijk zijn voor de inrichting. Als het mogelijk is, wordt aangesloten
bij bestaande structuren.
Regio’s en rijk stellen het plan voor de regio samen op. Betrokken departementen werken
hierbij mee aan de invulling van deze agenda’s en de daaruit volgende uitvoeringsagenda’s.
Zij zijn daarbij zelf verantwoordelijk voor acties op het eigen beleidsterrein. Sommige
regio’s, maar ook departementen zijn daar al verder in dan andere.
Het rijk stelt per regio een ambtelijk regioadviseur en een rijksvertegenwoordiger
als bestuurlijk aanspreekpunt aan, om de verbinding tussen regio en rijk zo goed en
laagdrempelig mogelijk vorm te geven. De rijksvertegenwoordiger betreft een DG van
één van de departementen die betrokken is bij de voornaamste opgaven van de regio.
De regioadviseurs worden primair bemenst vanuit BZK en ondersteunen hen daarbij. Zij
hebben de rol om de betrokkenheid van andere departementen aan te jagen, de samenwerking
tussen regio en rijk te versterken en de voortgang te bewaken waar en wanneer dat
nodig is. Daarbij wordt verbinding gezocht met of gebruik gemaakt van bestaande overlegstructuren
tussen rijk en regio. Van de betrokken regio’s vragen we om ook een bestuurlijk en
ambtelijk trekker aan te stellen, ondersteund door een overleg van andere bestuurders
en ambtenaren. De precieze invulling hiervan kan per regio verschillen.
Binnen het kabinet neem ik als Minister van BZK de coördinatie van het NPVR op me,
waarbij ik de samenwerking opzoek met mijn collega-bewindspersonen die ook in deze
regio’s actief zijn. Belangrijk is dat er een regio-alliantieoverleg wordt georganiseerd.
Kennis, innovatie en leren in deze regio’s
De inzet op kennis, innovatie en onderling leren is een belangrijke pijler binnen
het programma. Om als regio’s regionale en nationale opgaven effectief aan te pakken
en uit te voeren, is het noodzakelijk de juiste kennis en instrumenten in handen te
hebben. Er wordt ingezet op een gedeelde kennisbasis, kennisontwikkeling en -deling
tussen regio’s onderling en tussen regio en rijk. Er wordt waar mogelijk aangesloten
bij bestaande platformen zoals het Nationaal netwerk brede welvaart, het versterken
van de regionale leer- en kennisinfrastructuren (PLEK), en kennisbronnen zoals Zicht
op wijken, Wijkwijzer, Leefbarometer, de grensstatistieken en de Regionale monitor
brede welvaart van het CBS.
3. Doorontwikkelen van de beleids- en investeringslogica
Rijksbeleid moet werken voor alle regio’s in Nederland, zowel voor dicht- als dunbevolkte
gebieden en van de kust tot aan de grens. Het Regeerprogramma benoemde al dat het
rijk daarbij ook kritisch naar zichzelf kijkt. Op deze manier wordt regionale ontwikkeling
duurzaam gestimuleerd, met beleid dat beter werkt voor regio’s en daarmee voor inwoners.
Dit gaat niet alleen over de verdeling van geld, maar om een bredere beweging die
departementen zelf en samen moeten maken bij het nadenken over en ontwikkelen van
beleid.
Het is voor de departementen een gezamenlijke opgave om signalen uit de praktijk van
medeoverheden of vanuit het leven van inwoners mee te nemen bij het maken en wijzigen
van beleid. Het rapport Elke Regio Telt dient hiervoor als leidraad, aan de hand waarvan
departementen zelf aan de doorontwikkeling van eigen beleid-/investeringslogica werken.
In de praktijk betekent dit ook dat departementen in samenspraak met regio’s onderzoeken
wat er speelt, problemen serieus nemen en oplossingsrichtingen afwegen. Zo werken
we bij het rijk ook aan het tegengaan van hardheden in beleid, welke ervoor kunnen
zorgen dat inwoners in de knel komen en er onrechtvaardige verschillen tussen regio’s
ontstaan of in stand blijven.
Wat hebben we al in gang gezet?
Departementen werken aan een fundamentele beweging met de aanpassing van eigen beleid
en investeringen voor belangrijke regionale opgaven, om aan te sluiten bij regionale
context en verschillen. Doel hiervan is om betekenisvol en blijvend effect te sorteren
op regio’s, specifiek op vitaliteit van de regionale economie, de bereikbaarheid en
beschikbaarheid van publieke voorzieningen en op sociaal-economische ontwikkeling
en leefbaarheid.
Vitale regionale economie
Departementen werken samen aan het versterken van de vitaliteit van de regionale economie
in alle regio’s in het land. Het kabinet wil de regionale competitiviteit van Nederland en de concurrentiekracht van alle Nederlandse
regio’s versterken. Dit krijgt vorm met de ambitie dat alle provincies in 2030 tot de top-30 van meest
competitieve regio’s in de EU behoren, waarvan zes in de top-10. De Minister van Economische
Zaken heeft bij de recente bespreking van de EZ-begroting aangegeven te werken aan
een aanpak voor realisatie van dit doel, waarbij rekening wordt gehouden met de provinciale
verantwoordelijkheid voor het regionaal economisch beleid. Daarbij voert EZ een verkennende
kansen- en knelpuntenanalyse uit voor regionaal economische ontwikkeling en de invloed
van de overheid op deze factoren.
Daarnaast vraagt versterking van de vitale regionale economie in alle regio’s om aandacht
voor arbeidsmarktregio’s. De huidige krapte op de arbeidsmarkt vraagt om het in samenhang afwegen van economische
ambities en arbeidsmarktbeleid in regio’s – en om bij een mismatch gericht scholing
of andere trajecten in te zetten. Hiertoe werken het Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid, Economische Zaken en Onderwijs Cultuur en Wetenschap aan de Hervorming
van de Arbeidsmarktinfrastructuur.9
Het kabinet wil de publieke en private dienstverlening over werk en scholing in een
arbeidsmarktregio in één loket samenbrengen: het Werkcentrum. Hierbij moet de vraag
van de werkgever en de ondersteuningsbehoefte van de burger centraal staan. Arbeidsmarktregio’s
krijgen daarbij ruimte voor maatwerk, omdat elke regio uniek is, bijvoorbeeld als
het gaat om de economische en sociale opgave en de beschikbaarheid van voorzieningen.
In een meerjarenagenda per regio wordt de verbinding gelegd tussen werk voor groepen
van werkzoekenden en werkenden in een kwetsbare positie, economische opgaven, scholing,
voldoende personeel voor cruciale publieke sectoren en de economische transities.
Met aandacht voor selectief en gericht arbeidsmigratiebeleid.10 Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap werkt daarnaast aan maatregelen
om een toegankelijk kwalitatief goed en arbeidsmarktrelevant aanbod van opleidingen
in de regio te waarborgen.11 Het kabinet zet ook in op een gezamenlijke beleidsagenda voor Leven Lang Ontwikkelen
(LLO), waarmee de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt wordt verbeterd en
er wordt gewerkt aan meer op-, om- en bijscholing ten behoeve van de arbeidsmarkttekorten.
Verder werken we op diverse onderwerpen aan beleidsontwikkeling ter versterking van de vitaliteit van regionale economieën.
Voor de specifieke opgaven in het landelijk gebied op het gebied van water, natuur
en klimaat en het toekomstperspectief voor de agrarische sector werkt het rijk via
de aanpak Ruimte voor Landbouw en Natuur aan een gebiedsspecifieke aanpak. Naast landelijke
maatregelen zorgt de gebiedsspecifieke aanpak voor passende ontwikkelingen in de gebieden
met grote opgaven op het gebied van deze doelen. zoals agrarisch natuurbeheer en innovatie,
om boeren te ondersteunen. Het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid
en Natuur zet zich zo in voor het behalen van deze doelen, met behoud van de sociaal-economische
vitaliteit en draagvlak voor beleid.
Verder werkt het kabinet aan een betere spreiding van rijkswerkgelegenheid over het
land, waarbij ik een coördinerende rol vervul. Ik heb u onlangs geïnformeerd over
de acties om tot een betere spreiding te komen.12 Bij keuzes voor de locatie van een rijksdienst zullen het regiobelang en de meerwaarde
van de aanwezigheid van een rijksdienst in een regio een zwaarder gewicht hebben.
Hiermee vergroot het kabinet een betere regionale aanwezigheid, zichtbaarheid en directe
nabijheid van de rijksoverheid, óók in regio’s buiten de Randstad. Diverse acties
hiertoe zijn opgepakt, zoals het openen van zogenoemde rijksontmoetingspleinen verspreid
over het land. In de jaarlijkse brief over de spreiding van de rijkswerkgelegenheid
zal de voortgang rond deze acties worden toegelicht.
Defensie is bij uitstek een overheidsorganisatie die in heel het land actief is en
verspreid over heel Nederland locaties heeft. En Defensie groeit. In het Nationaal
Programma Ruimte voor Defensie wordt – in nauw overleg met provincies en gemeenten
– uitgewerkt waar nieuwe defensieactiviteiten het beste een plek kunnen krijgen. Zoals
in de Defensienota 2024 is aangegeven, zoekt Defensie daarbij aansluiting bij «Elke
regio telt». De activiteiten van Defensie hebben in veel gevallen impact op de leefomgeving.
Maar veel activiteiten brengen ook investeringen, werkgelegenheid en draagvlak voor
andere voorzieningen met zich mee. Ook de initiatieven vanuit Defensie om de defensie-industrie
te versterken dragen hieraan bij. Op dit moment wordt met diverse regio’s, waaronder
Brabant, Oost-Nederland en Limburg, gewerkt aan samenwerkingsverbanden.
Toegankelijke publieke voorzieningen (gezondheid, onderwijs, bereikbaarheid)
Bij publieke voorzieningen en gezondheid, onderwijs en bereikbaarheid kijkt het kabinet
ook met een regionaal perspectief. Dit vraagt om het bijeenbrengen van verschillende
logica’s en beleidsthema’s.
Een belangrijke pijler hierin is het gebiedsgerichte en integrale perspectief op gezondheid. Gezondheidsachterstanden ontstaan vaak door een stapeling van en interactie tussen
problemen op diverse leefgebieden. Gebiedsgerichte programma’s zijn belangrijk in
de aanpak van deze problemen. Met het Integraal Zorgakkoord is onder leiding van het
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) gewerkt aan de totstandkoming
van regiobeelden, regioplannen en het opzetten van een aanspreekbaar samenwerkingsverband
in iedere (zorgkantoor-)regio.13 De volgende fase richt zich op het borgen, faciliteren, verbinden en regisseren van
deze samenwerking in de regio, met de intentie om een aanvullend zorg- en welzijnsakkoord
af te sluiten waarin samen met veldpartijen aanvullende afspraken worden gemaakt.14 In het Gezond en Actie Leven Akkoord is daarnaast afgesproken dat het Ministerie
van VWS het belang van gezondheid en de aanpak van gezondheidsachterstanden agendeert
bij departementen en met een samenhangende beleidsagenda «Gezondheid in alle beleidsdomeinen»
komt.15 Ook wordt gewerkt aan de relatie met regio’s, met het professionaliseren van het
Regionetwerk VWS, waarin teams van rijksambtenaren meedoen, -denken en -helpen bij
het faciliteren van samenwerking in de regio en signalen/vraagstukken ophalen om deze
te agenderen bij het ministerie.
Daarnaast is de toegankelijkheid van gezondheidsvoorzieningen een speerpunt van dit kabinet. Daarom werkt VWS aan afspraken over bekostiging van
de spoedeisende hulp, acute verloskunde en intensive care, op basis van een beschikbaarheidsbijdrage;
wordt ingezet op voldoende praktijkhoudende huisartsen met het verlagen van drempels
voor startende praktijkhouders en werkt het ministerie aan het verbeteren van samenwerking
tussen ziekenhuizen om streekziekenhuizen in zo volwaardig mogelijke vorm te behouden,
om zo bij te dragen aan een gelijkwaardigere toegang tot zorg en ondersteuning.
Ook streeft het kabinet naar kwalitatief goed, toegankelijk en doelmatig onderwijs in Nederland. Door demografische ontwikkelingen staan deze waarden onder druk, met name in krimpregio’s.
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) werkt daarom aan het behoud
van een passend onderwijsaanbod in alle regio’s en werkt aan een beleidsbrief op het
vervolgonderwijs, die in het eerste kwartaal van 2025 wordt gepresenteerd. Voor het
funderend onderwijs is de bekostiging recent vereenvoudigd, zodat deze eenvoudiger
en beter voorspelbaar is. Naast basisbekostiging is er voorwaardelijke aanvullende
bekostiging, die regio-onafhankelijk is. Om het onderwijsaanbod in krimpgebieden te
behouden, wordt de kleinescholentoeslag omgevormd naar een dunbevolktheidstoeslag
en wordt het systeem van opheffingsnormen herzien. Voor het voortgezet onderwijs geldt
dat geïsoleerde vestigingen aanvullende bekostiging krijgen.
Een andere fundamentele stap die we zetten is het werken aan stabiele bekostiging voor het mbo, hogescholen en universiteiten. Op dit moment ontvangen onderwijsinstellingen hun rijksbijdrage volledig (mbo) of
voor een gedeelte (ho) op basis van het aantal studenten en afgegeven diploma’s. Door
deze systematiek kan de organiseerbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van het
onderwijs in regio’s die kampen met dalende studentaantallen op termijn onder druk
komen staan. Het Ministerie van OCW werkt samen met mbo, hogescholen en universiteiten
aan een stabiele bekostiging, zodat zij bij dalende studentenaantallen een goed onderwijsaanbod
op peil kunnen houden, in het bijzonder opleidingen die voor de regio vitaal zijn.
Cruciale opleidingen worden ondersteund met krimpmiddelen (180 miljoen, voor mbo/hbo).
Daarnaast werkt OCW aan diverse concrete onderwijsopgaven die specifieke regio’s raken. Bijvoorbeeld met integratie van de kennisketen (wo, hbo en mbo), en duurzame investeringen
in onderzoek(sfaciliteiten) gericht op de specifieke behoeften van de regio. Zo wordt
ook gewerkt aan het beter aansluiten van de Nederlandse diploma’s op instellingen
vlak over de grens, zodat jongeren hun vervolgstudies in de regio kunnen doen en daarmee
behouden blijven voor de grensregio’s. Een ander voorbeeld is dat het Ministerie van
OCW werkt aan een wetsvoorstel om meer balans te brengen in de internationalisering
van het hoger onderwijs. In deze wetgeving wordt expliciet aandacht besteed aan de
positie van kwetsbare regio’s en de verankering daarvan in beleid. De Kamer wordt
hierover in januari per brief geïnformeerd.
Tot slot zetten we ook betekenisvolle stappen in het werken aan bereikbaarheid in alle regio’s. Daarvoor werkt het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat aan
een verbreding van de eigen beleidslogica: focusverschuiving van de grootste doorstromingsknelpunten
naar logica waarin bereikbaarheid centraal staat (van maatschappelijk-economische
vitale voorzieningen). Het ministerie verkent mogelijkheden om bereikbaarheidsdoelen
op te stellen en informeert de Tweede Kamer hier begin 2025 over. Hierbij worden burgers,
regio’s, medeoverheden en collega-departementen betrokken. Ook worden feiten verzameld
over de huidige bereikbaarheid van voorzieningen, vindt een burgerraadpleging plaats,
een nulmeting en effectmeting, en worden gebiedscasussen onderzocht.
Leefbaarheid (wonen en energie, cultuur, veiligheid)
Het werken aan leefbaarheid is een essentieel onderdeel van de inzet van het rijk
om regio’s te ontwikkelen. Een centrale pijler van deze inzet is het nationale programma
NOVEX, waarin departementen (onder leiding van VRO) en regio’s gebiedsgericht samenwerken aan woningbouw, ruimtelijke economische ontwikkeling, bereikbaarheid en mobiliteit,
leefbaarheid van stad, industrie en landelijk gebied (openbare ruimte, groen, water
en natuur) en energietransitie. Alle resultaten van programma NOVEX landen in de directe
leefomgeving van bewoners, ondernemers en werkenden. Het rijk werkt samen met alle
provincies om via regie consistentie in de ruimtelijke ordening te bereiken. In 16
gebieden in Nederland zijn de fysieke opgaven van rijk en regio zo complex gestapeld
dat rijk en regio via gezamenlijke regie tot planvorming en uitvoering komen.16 Hier worden, op basis van Ontwikkelperspectieven en Uitvoeringsagenda’s, Regionale
Investeringsagenda’s door rijk en regio opgesteld. Alle overheden werken van meet
af aan samen in een NOVEX-gebied aan programmering, planning en financiering ten behoeve
van de uitvoering van de opgaven tussen nu en de komende 10 á 15 jaar. Hierbij worden
stakeholders uit de regio tijdig betrokken.17
Gelijktijdig stelt het kabinet op onder coördinatie van de Minister van VRO een nieuwe
Nationale Omgevingsvisie op, het voorontwerp Nota Ruimte. Deze geeft een integraal
beeld van de toekomstige inrichting van de fysieke leefomgeving van ons land in 2030,
2050 en 2100. De Nota Ruimte geeft straks mede richting aan regionale ruimtelijke
ontwikkeling, passend bij lokale kwaliteiten, kansen en opgaven. Dat gebeurt aan de
hand van vier strategieën: Vitaliseren, Initiëren, Stimuleren en Accommoderen. In
de Nota Ruimte worden deze strategieën verder uitgewerkt. Voor Elke regio telt zijn
vooral Vitaliseren en Initiëren relevant. Vitaliseren is gericht op behoud en versterking
van een prettige, gezonde en leefbare omgeving, met voldoende voorzieningen en opvangen
van autonome bevolkingsgroei. Initiëren is gericht op onderscheidende ruimtelijk-economische
ontwikkelingen die op termijn kunnen bijdragen aan een grotere verstedelijkingsopgave
in die regio’s.
Het Ministerie van VRO stuurt samen met provincies en gemeenten, marktpartijen en
corporaties op de uitvoering van de woondeals en ondersteunt bij de uitvoering. Daarnaast
wordt het financiële instrumentarium voor woningbouwbeleid aangepast in lijn met de
uitkomsten van Elke Regio Telt. Een groot deel van de financiële middelen is voor
een zogeheten realisatiestimulans. De realisatiestimulans zal naar verwachting goed
passen bij gemeenten met kleine kernen. Uitgangspunt is een eenvoudige financiële
regeling per gerealiseerde betaalbare woning worden zonder eisen aan het aantal woningen
per project, met minimale administratieve lasten. Aanvullend op de realisatiestimulans
zet het rijk in op locatie specifieke uitdagingen, zoals met het voorzetten van de
woningbouwimpuls en het gebiedsbudget.
Het Ministerie van KGG heeft in 2023 met het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE) een
strategisch langetermijnplan opgesteld voor het energiesysteem in Nederland in 2050.
Samen met het Ministerie van VRO, de koepels van de medeoverheden en netbeheerders
werkt het Ministerie van KGG n.a.v. het NPE aan nieuwe interbestuurlijke afspraken
voor het energiesysteem. Deze afspraken gaan over de opgave die gerealiseerd dient
te worden, hoe we belemmeringen in de uitvoering opschalen en over de manier waarop
we als overheden onderling samenwerken. Hierbij wordt rekening gehouden met regionale
verschillen en de reeds bestaande samenwerkingen tussen rijk en regio en binnen regio’s.
Deze afspraken worden binnenkort verwacht en zullen daarna gezamenlijk verder worden
uitgewerkt.
Daarnaast versterken we de leefbaarheid in alle Nederlands regio’s door te werken
aan de stimulering van cultuur en media in heel Nederland. Het Ministerie van OCW neemt hierin het voortouw, door aandacht te geven aan regionale
spreiding binnen de basisinfrastructuur en bij de rijkscultuurfondsen. Voor de periode
2025–2028 is geografische spreiding opgenomen als een van de hoofdcriteria voor de
basisinfrastructuur. Er zijn vier nieuwe cultuurregio’s erkend, waarmee het totaal
op negentien komt, om regionale samenwerking en kennisuitwisseling te bevorderen.
Samen met gemeenten, provincies en cultuurregio’s wordt gewerkt aan cultuurconvenanten
voor 2025–2028, waarin gezamenlijke afspraken worden vastgelegd over gesubsidieerde
instellingen en gedeelde ambities. Daarnaast zet OCW zich in voor de versterking van
lokale omroepen en wordt met de nieuwe bibliotheekwet beoogd dat iedere inwoner binnen
redelijke afstand toegang heeft tot een volwaardige bibliotheek. Via het NOVEX-traject
werkt OCW daarnaast samen met provincies aan het behouden, benutten en versterken
van cultureel erfgoed in heel Nederland, onder andere met het programma Erfgoed Deal
voor initiatieven uit regio’s om erfgoed in te zetten voor actuele opgaven zoals klimaatadaptatie,
natuurverbetering en energietransitie. OCW zet in op ruimtelijk ontwerp en ontwerpend
onderzoek. Met het Actieprogramma Ruimtelijk Ontwerp (ARO) is meerdere jaren ervaring
opgedaan met de inzet van ruimtelijk ontwerp bij de maatschappelijke opgaven. Hierbij
is onder andere aandacht voor opgaven op de lokale en regionale schaal. In de directe
leefomgeving zullen de concrete oplossingen immers landen en worden zij ook het meest
gevoeld. Ontwerpend onderzoek kan bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving.
Voor regionale leefbaarheid is daarnaast de regionale veiligheid een belangrijk perspectief. Met het programma Preventie met Gezag zet het Ministerie
van JenV in op het voorkomen dat jongeren en jongvolwassenen met criminaliteit in
aanraking komen, daarin terecht komen, daar verder in afglijden of doorgroeien. Het
uitgangspunt is om in te zetten in de gebieden met (relatief) grote omvang en ernst
van de problematiek. Omdat criminaliteit niet ophoudt bij de grenzen van grootstedelijke
gebieden en het niet vanzelfsprekend is dat (relatief) kleinere gemeenten meeliften
op de investeringen en ontwikkelingen in centrumgemeenten is deze aanpak in 2024 uitgebreid.
Er zijn twintig gemeenten met soortgelijke problematiek incidenteel toegevoegd aan
het programma.18 Geleerde lessen en beschikbare aanpakken worden vervolgens voor alle gemeenten in
Nederland beschikbaar en bereikbaar gemaakt. Daarnaast speelt de behoefte aan meer
politiecapaciteit in heel Nederland. Daarom hebben de vorige kabinetten de operationele
formatie van de politie fors uitgebreid, de operationele formatie zal de komende jaren
groeien en in 2029 ongeveer 4.700 fte hoger zijn dan in 2017.19 De politie zet in op werving en behoudt van medewerkers met de nieuwe ontwikkelde
arbeidsmarktstrategie. Daarnaast wordt momenteel gewerkt aan een nieuwe sterkteverdeelsystematiek
voor operationele formatie over de regionale eenheden. In het Landelijk Overleg Veiligheid
en Politie is afgesproken dat de nieuwe sterkteverdeelsystematiek gebruikt zal worden
voor toekomstige capaciteitsuitbreidingen, en niet voor een herverdeling van de huidige
capaciteit.
Werken aan samenhang
Verandering van de rijksbrede beleids- en investeringslogica vindt niet van vandaag
op morgen plaats en vraagt naast concrete maatregelen een cyclisch proces met periodieke
reflectie. Het is een doorlopende zoektocht naar wanneer regionale verschillen goed
of niet goed zijn, wanneer het rijk hier wel of geen invloed op kan uitoefenen en
wanneer het gerechtvaardigd is om in algemeen beleid ongelijke gevallen ongelijk te
behandelen. Hier zet het kabinet zich de afgelopen en komende jaren in samenwerking
met regio’s vol voor in, want élke regio telt.
Zowel de genoemde regio’s, als medeoverheden in bredere zin, doen een beroep op het
rijk om meer samenhang in beleid aan te brengen. Zoals hiervoor beschreven zetten
we daar al enige tijd op in. We maken daarbij gebruik van een gedegen (feitelijke)
kennisbasis, waar alle regio’s van Nederland kunnen profiteren. Te denken valt aan
de Regionale Monitor Brede Welvaart en met onderzoek door departementen naar regionale
ontwikkeling van brede welvaart. Ook werken we actief aan kennisuitwisseling tussen
de regio’s en het rijk, bijvoorbeeld door ontmoetingen te organiseren.
Een essentieel onderdeel hierbij is de organisatie en borging van feedbackloops, uit
regio’s en de praktijk naar het rijk en departementen. Departementen organiseren deze
feedbackloops zelf bij beleidsontwikkeling en geven hier aandacht aan binnen lopende
gebiedsgerichte aanpakken. Hier zijn verschillende instrumenten behulpzaam bij, zoals
het Beleidskompas en de daaraan gekoppelde Uitvoerbaarheidstoets Decentrale Overheden
(UDO) en de grenseffectentoets.
Het kabinet onderschrijft het belang van deze beweging en BZK stimuleert de inzet
hierop. Goede interbestuurlijke samenwerking en bestuurlijke slagkracht van medeoverheden
zijn namelijk fundamenten van onze democratische rechtstaat. Departementen zoeken
de samenwerking op om beleid op elkaar af te stemmen en verdiepen zich samen met de
partners uit de regio’s. Zo ontwikkelen we onze rijksbrede beleids- en investeringslogica
stapsgewijs door.
4. Vervolg en hoe we uw Kamer informeren
Op dit moment werken we samen met de regio’s aan de plannen voor de regio. In de eerste
maanden van 2025 zal hier ook een bestuurlijke bijeenkomst over worden georganiseerd,
die de start vormt van het Nationaal Programma Vitale Regio’s.
Met het oog op de opgehaalde opgaven vervullen met name de bewindspersonen van OCW,
VWS, VRO, JenV, I&W, EZ, KGG en LVVN hierin een kernrol, samen met een coördinerende
verantwoordelijkheid voor BZK. Overige departementen sluiten nadien aan indien er
bij de ontwikkeling van regionale plannen sprake mocht zijn van opgaven op hun beleidsterrein.
Daarbij blijven we uiteraard kritisch kijken naar onze eigen werkwijze en mogelijke
belemmeringen van het rijk om regio’s hun kansen en krachten te laten benutten. Omdat
elke regio telt.
Mijn streven is om uw Kamer in de tweede helft van 2025 over de voortgang te informeren.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J.J.M. Uitermark
BIJLAGE 1. NADERE UITWERKING: PLAN VOOR DE REGIO TUSSEN REGIO’S EN RIJK
Gezamenlijk tussen regio en rijk wordt in 11 regio’s gewerkt aan de totstandkoming
en uitvoering het «plan voor de regio», waarin de overkoepelende doelstellingen van
het programma (kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving, duurzaam en bereikbaar
voorzieningenniveau, kansrijke toekomst voor inwoners) centraal staan.
Het plan voor de regio vormt daarmee het toekomstbeeld voor de lange termijn, met
hieraan gekoppeld een vierjaarlijkse uitvoeringsagenda. Het plan wordt door regio
en rijk opgesteld vanaf de start van het programma en is de basis voor de uitvoeringsagenda.
Hierin worden de probleemanalyse, opgaven en kansen voor de komende 20 jaar beschreven,
de regionale doorvertaling van de te behalen doelstellingen (op basis van de drie
overkoepelende doelstellingen die centraal staan in het programma) en hoe deze te
behalen, de al bestaande inzet hierop vanuit regio en rijk en wat daarin mist.
In het plan voor de regio wordt een uitwerking van de (regionale) governance opgenomen
en van de benodigde wensen voor de betrokkenheid en inzet van het rijk hierbij. Regio
en rijk beschrijven de aanpak waarin activiteiten gekoppeld worden aan resultaten
en doelen gericht op het realiseren van bovengenoemd plan voor de regio: de wijze
waarop voortgang gemeten en gemonitord wordt; de organisatie van het programma, inclusief
eventuele financiering vanuit de regio en het rijk. Hierbij wordt zoveel mogelijk
gebruik gemaakt van hetgeen al bestaat. Deze agenda wordt eens per vier jaar bijgesteld.
Het Plan voor de regio
De Uitvoeringsagenda
Het plan voor de regio dient als basis voor de uitwerking van de gebiedsgerichte inzet
per 4 jaar in de komende twintig jaar.
1. Introductie. Inleiding en achtergrond.
2.Probleemanalyse huidige situatie en opgaven. Analyse van regionale uitgangssituatie en belangrijkste opgaven om uit de relatieve
achterstandssituatie te kunnen komen.
3. Huidige inzet en handelingsperspectief. Regionaal beeld van huidige inzet en wat hierin mist om uit de achterstandspositie
te kunnen komen. Met mogelijkheden voor regionale inzet met activiteiten en interventies,
relaterend aan de probleemanalyse.
4. Organisatie. Beschrijving van organisatie en sturing per regio (bv. apart, of aansluitend bij staande
samenwerking resp. benutting bestaande overlegstructuren), betrokkenheid doelgroepen
en partijen, planning op hoofdlijnen. Inclusief benodigde behoeften voor betrokkenheid
en inzet van het rijk.
De uitvoeringsagenda concretiseert de inzet qua activiteiten en interventies in de
regio, voor de komende vier jaar.
1. Introductie. Inleiding en achtergrond.
2. Aanpak met beschrijving: activiteiten, verbinding aan verwacht effect op doelen, integraliteit
in opgave, welke inzetten/bijdrages worden verwacht van alle betrokken partijen, concrete
resultaten, hoe inwoners worden betrokken.
3. Monitoring. Over hoe de aanpak wordt gemonitord en getoetst.
4. Organisatie. Met beschrijving: organisatie en afstemming rondom realisatie (mensen en middelen),
vormgeving regionale samenwerking. En hoe zowel de procesmiddelen als de middelen
voor de uitvoering van de agenda’s worden besteed.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.J.M. Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.