Brief regering : Verzamelbrief Geweld in afhankelijkheidsrelaties
28 345 Aanpak huiselijk geweld
Nr. 282 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VAN JUSTITIE
EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 december 2024
Helaas is geweld in afhankelijkheidsrelaties een van de meest voorkomende vorm van
geweld. Een ervaring met (psychisch of fysiek) geweld kan mensen ernstig beschadigen.
Wanneer de dader een bekend is en het slachtoffer op een bepaalde manier afhankelijk
is van de dader, is de impact vaak nog groter. De schade kan doorwerken tot ver in
het leven van slachtoffers daders en hun naasten. Zelfs in dat van de generaties na
hen. Het is daarom belangrijk dat we de ons blijven inzetten om geweld in afhankelijkheidsrelaties
te voorkomen, de impact verminderen, herhaling voorkomen en (potentiële) slachtoffers
kunnen helpen.
Met deze brief geven wij, de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg
en de Staatssecretaris Rechtsbescherming, mede namens de Staatssecretaris Jeugd, Preventie
en Sport, uw Kamer informatie over verbeteringen van de toegang tot hulp voor slachtoffers
van geweld in afhankelijkheidsrelaties, komen terug op de uitvoering van twee moties,
geven reactie op schriftelijke verzoeken van de Vaste Kamercommissie van VWS. Ook
bieden wij u, mede namens de Staatssecretaris Justitie en Veiligheid, de prevalentiemonitor
huiselijk geweld en seksueel grensoverschrijdend gedrag 2024 aan en geven een hier
een reflectie op.
Tot slot geef ik, de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg, een reactie
op een vraag van de Vaste Kamercommissie van VWS en vragen van de kamer over de opvang
van slachtoffers van mensenhandel.
In deze brief gaan wij achtereenvolgens in op:
a. Welke concrete verbeteringen het traject «Goed georganiseerd landschap van hulp-,
meld- en steunpunten» tot nu toe heeft opgeleverd1. Inclusief op welke wijze opvolging wordt gegeven aan de motie van het Kamerlid Synhaeve2;
b. De stappen die zijn gezet om uitvoering te geven aan de motie van het Kamerlid Uitermark3;
c. De Prevalentiemonitor Huiselijk Geweld en Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag 2024;
d. Het proefschrift van Suzanne Bouma «Werken als oplossing?»4;
e. De door de gemeenteraad van Groningen aangenomen motie «Stop huiselijk geweld»5;
f. Kamervragen over de opvang van slachtoffers mensenhandel.
a. Een goed georganiseerd landschap van hulp-, meld en steunpunten voor slachtoffers
van geweld in afhankelijkheidsrelaties
Een belangrijke opgave uit het regeerprogramma is dat slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties
snel en gemakkelijk toegang hebben tot goede hulp. Om te voorkomen dat slachtoffers
verdwalen in het hulppuntenaanbod en steeds opnieuw hun verhaal moeten doen, moet
er (nog) beter worden samengewerkt tussen de verschillende zorg- en veiligheidsorganisaties.
Een opgave die wordt onderschreven vanuit uw Kamer6 en de praktijk.7
Het opgestarte traject
Geweld in afhankelijkheidsrelaties is een breed onderwerp. Binnen het traject dat
door de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Justitie en Veiligheid
is opgestart om het hulplandschap beter te organiseren8, wordt daarom stapsgewijs gewerkt. We zijn gestart met de hulp aan slachtoffers van
seksueel geweld en hun omgeving, zoals ook is opgenomen in actielijn 5 van het Nationaal
Actieprogramma Aanpak seksueel geweld en grensoverschrijdend gedrag. De afgelopen
periode hebben diverse partijen die reeds onderdeel uitmaken van de multidisciplinaire
samenwerking rond slachtoffers van seksueel geweld hierin grote stappen gezet. Te
weten: Politie, Openbaar Ministerie (OM), Veilig Thuis (VT), Centrum Seksueel Geweld
(CSG), Slachtofferhulp Nederland (SHN) en Perspectief Herstelbemiddeling (PH), samen
met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Er is een veelbelovende werkwijze
ontworpen op basis waarvan slachtoffers (18- en 18 +) van on- en offline seksueel
geweld en hun omgeving, door een gestandaardiseerde aanmelding, multidisciplinaire
beoordeling en eenduidige regie, de meest passende inzet van organisaties op het gebied
van veiligheid, (medische, forensische en psychische) zorg, strafrecht en/of herstel
wordt geboden. Wij willen hier nogmaals waardering uitspreken voor inzet van alle
betrokken organisaties binnen dit traject, waarin het belang van het slachtoffer steeds
centraal staat.
Knelpunten in de hulp aan slachtoffers van seksueel geweld en hun omgeving
Dagelijks zetten de professionals van de hiervoor genoemde organisaties zich met grote
toewijding en expertise in om de hulpverlening aan slachtoffers van seksueel geweld
te vorm te geven. In de praktijk blijkt ook dat er veel goed gaat. De betrokken organisaties
hebben veel kennis, ervaring en werken sinds de oprichting van de regionale CSG’s
intensiever samen. Dit neemt niet weg dat er ook nog dingen beter kunnen. Allereerst
ontstaat, door de verschillende meldpunten waar slachtoffers naartoe kunnen, het risico
op «onder-screening», omdat trauma gerelateerde klachten kunnen worden gemist. Dit
geldt overigens ook voor slachtoffers van seksueel geweld die te maken hebben met
huiselijk geweld. Kansen worden gemist om systeemgericht te kijken naar patronen van
structureel geweld en/of intergenerationele overdracht om deze te doorbreken en duurzaam
te herstellen. Bovendien ontstaat het risico op (inefficiënte) overlap in het hulpaanbod.
Dit probleem ontstaat in situaties waarin meerdere organisaties tegelijk betrokken
zijn en waarbij in afstemming én regie niet is voorzien. Vanwege bovenstaande risico´s
is krachtenbundeling nodig die verder gaat dan de huidige samenwerking. In de afgelopen
periode is daarom samen met professionals uit de dagelijkse praktijk in kaart gebracht
tegen welke knelpunten slachtoffers van seksueel geweld en zijzelf aanlopen bij het
vinden, respectievelijk bieden van de juiste hulp. Daarbij lag de focus op de fase
van het eerste contact tot het daadwerkelijk ontvangen van hulp.9 Voor alle knelpunten zijn in een korte periode, bottom-up, verbeterinitiatieven uitgewerkt.
Door casussen uit de praktijk te gebruiken en het ontwerp te toetsen bij ervaringsdeskundigen,
is direct getest of de verbeteringen aansluiten bij de behoeften van slachtoffers
en hun omgeving. Alle opgedane inzichten zijn vervolgens gebundeld en beschreven in
een handboek voor de uitvoeringspraktijk.
Intensiever en vroegtijdig samenwerken: één gezamenlijke entrée
De nieuwe werkwijze is feitelijk een intensivering van de huidige samenwerking direct
na het eerste contact met slachtoffers, waardoor kansen op duurzaam herstel beter
worden benut en overlap wordt voorkomen. Tijdens het ontwerpen van de werkwijze bleek
dat de oplossing voor de ervaren knelpunten vooral ligt in vroegtijdige en geüniformeerde
samenwerking, waardoor slachtoffers van seksueel geweld volgens eenzelfde werkwijze
worden geholpen, ongeacht waar zij zich melden. Over dit laatste houden slachtoffers
dan ook zelf de regie. De organisaties werken daarmee volgens het principe van één
gezamenlijk entrée.
Concreet houdt de werkwijze in dat slachtoffers bij hun eerste contact met één van
de betrokken organisaties een gestandaardiseerde aanmelding ondergaan. Hierbij wordt
alle relevante informatie volgens een vast format verzameld voor een multidisciplinaire
beoordeling. Zo hoeven slachtoffers niet vaker dan nodig dezelfde vragen te beantwoorden
bij verschillende organisaties. Er is een gestandaardiseerde set vragen opgesteld
die door alle organisaties kan worden gebruikt. Op basis van de verzamelde informatie
– en indien het slachtoffer hiervoor toestemming verleent – vindt een eerste multidisciplinair
overleg plaats, waarin professionals uit verschillende organisaties de situatie, behoefte
en hulpvraag beoordelen en vaststellen wat (eerst) nodig is op het gebied van veiligheid,
(medische, forensische en psychische) zorg, strafrecht en/of herstel. Dit overleg
zorgt ervoor dat verschillende organisaties hun expertise kunnen bundelen, aangezien
de hulpvragen vaak meerdere disciplines en onderlinge afstemming vereisen. Tijdens
het overleg wordt ook bepaald of er andere organisaties, bijvoorbeeld uit het sociaal
domein, of met specialistische kennis moeten worden betrokken. Vervolgens wordt een
regiehouder aangewezen, die verantwoordelijk is voor de coördinatie van de hulp. Deze
regiehouder is het vaste aanspreekpunt voor het slachtoffer, bewaakt het proces en
zorgt voor (doorlopende) afstemming tussen de betrokken professionals. De regiehouder
is in staat slachtoffers en diens omgeving te begeleiden en ondersteunen en als aanspreekpunt
te fungeren. Daarnaast bewaakt de regiehouder de behoeften van het slachtoffer en
is hij of zij in staat om vanuit principes als «Watchfull Waiting» (monitoren hoe
slachtoffer zich ontwikkelt na negatieve ervaring) en psycho-educatie te werken gedurende
de begeleiding van het slachtoffer. De regiehouder waarborgt dat het slachtoffer door
middel van een warme overdracht op de juiste plek terechtkomt, waarbij geldt dat de
regie pas wordt afgerond als afstemming niet meer nodig is.
Praktijktest
De betrokken organisaties zijn enthousiast om de nieuwe werkwijze te testen en te
kijken of dit de gewenste verbeteringen voor slachtoffers oplevert. De Ministeries
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Justitie en Veiligheid hebben middelen gevonden
om deze praktijktest te financieren. Op dit moment worden de benodigde voorbereidingen
getroffen en twee testregio’s geselecteerd. Ook wordt kennis en ervaring opgehaald
die in de praktijk en in (buur)landen al is opgedaan met fysieke locaties. Zo zijn
werkbezoeken gebracht aan de fysieke locatie van Filomena in Rotterdam (een multidisciplinaire
samenwerking op het gebied van huiselijk geweld en kindermishandeling en CSG Rotterdam),
een fysieke opvanglocatie van slachtoffers van seksueel geweld in België en de nieuwe
fysieke inlooplocatie van het CSG in Amsterdam. Het is goed om te zien dat gemeenten
– die vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een verantwoordelijkheid
hebben voor de hulp en ondersteuning aan slachtoffers van seksueel geweld – dit soort
initiatieven ondersteunen. De verwachting is dat de nieuwe werkwijze niet noodzakelijkerwijs
een fysieke locatie vereist. Het multidisciplinaire overleg kan immers ook digitaal
vorm krijgen. Voor slachtoffers kan het in het kader van een laagdrempelige toegang
tot hulp mogelijk wel een gewenste toevoeging zijn om terecht te kunnen bij een fysieke
inlooplocatie. Op basis van de resultaten van de pilot en de ervaringen met de fysieke
inlooplocaties kan per regio worden bekeken wat haalbaar en passend is.
Resultaat- en effectmeting
Een belangrijk onderdeel van de praktijktest is een resultaat- en effectmeting. Een
belangrijke vraag is immers of de nieuwe werkwijze ook daadwerkelijk leidt tot de
gewenste verbeteringen voor slachtoffers, zoals een snelle doorverwijzing en toeleiding
tot de juiste hulp en minder overlap in de werkzaamheden. Naast het effect van de
werkwijze (op de kortere termijn, namelijk gedurende de looptijd van de praktijktest),
zal ook worden getoetst of deze uitvoerbaar is. Aan de hand van de resultaten kan
worden bezien wat de verwachte impact is op de organisaties en welke kosten aan de
nieuwe werkwijze verbonden zijn.
Vervolg
Met de hierboven beschreven werkwijze is een belangrijke eerste stap gezet richting
een beter georganiseerd hulplandschap voor slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties,
in het bijzonder voor slachtoffers van seksueel geweld. Om vaart te houden in het
traject wordt gelijktijdig met de praktijktest verkend of de werkwijze ook een aanknopingspunt
biedt voor de hulp aan andere groepen slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties.
Wij zullen uw Kamer in het najaar van 2025 informeren over de doorontwikkeling van
een «goed georganiseerd landschap van hulp-meld- en steunpunten» en de uitkomsten
van de resultaat- en effectmeting van de praktijktest voor slachtoffers van seksueel
geweld.
Als het gaat om kennis over de aanpak en behandeling van trauma’s van minderjarige
slachtoffers van misbruik wordt op dit moment door het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport een opdracht uitgezet voor het bundelen van wetenschappelijke, praktijk-
en ervaringskennis. In de opdracht die wordt verstrekt zijn zowel de elementen van
de motie van het lid Mutluer (Kamerstuk 28 345, nr. 271) (behandeling van minderjarige slachtoffers die te maken hebben gehad met georganiseerd
en gewelddadig misbruik, waaronder dissociatieve stoornissen) als de motie van het
lid Van der Werf (periodieke check-up bij minderjarige slachtoffers van seksueel misbruik)
opgenomen. Uw Kamer wordt over de voortgang voor de zomer van 2025 geïnformeerd.
b. De uitvoering van de motie Uitermark
Op 21 december 2022 heeft de Tijdelijke Onderzoekscommissie Georganiseerd Sadistisch
Misbruik van Minderjarigen onder leiding van prof. dr. Hendriks haar onderzoeksrapport
«Tussen ongeloof, opsporing en ondersteuning» opgeleverd.10 In dit rapport is nogmaals geconcludeerd dat slachtofferverklaringen de enige directe
bron zijn voor meldingen van georganiseerd sadistisch kindermisbruik met rituele kenmerken.
Omdat er vanuit andere bronnen geen ondersteuning voor is gevonden, acht de commissie
het bestaan ervan dan ook onaannemelijk. De commissie geeft ook aan dat zaken die
aan de LEBZ zijn voorgelegd juridisch problematisch zijn vanwege het gebrek aan bewijs.
Wel acht de commissie het bestaan van georganiseerd, gewelddadig misbruik van minderjarigen
waarschijnlijk. In dat verband heeft de commissie aanbevelingen gedaan, onder andere
over de wijze waarop (hulp)instanties slachtoffers beter kunnen ondersteunen. Het
advies in dat verband is om een laagdrempelig landelijk meldpunt in te richten, waar
ook specifieke kennis over georganiseerd sadistisch misbruik aanwezig is, wat toegankelijk
is voor minderjarigen en waar een telefonische hulplijn en chat kan worden aangeboden
zodat slachtoffers 24/7 en desgewenst anoniem hun verhaal kunnen doen. Ook noemt de
commissie het belang van goede registratie en een goede samenwerking met de regionale
zedenteams en de politieafdelingen die zich met mensenhandel en georganiseerde misdaad
bezighouden. Een apart meldpunt acht de commissie onwenselijk. Enerzijds omdat er
dan te weinig gebruik zou kunnen worden gemaakt van domeinoverstijgende andere expertise.
Anderzijds omdat dit dan te klein zou zijn.
In dit kader is ook tijdens het commissiedebat van 6 maart jl. (Kamerstuk 34 843, nr. 110) ingediende motie van de leden Uitermark c.s. aangenomen (Kamerstuk 34 843, nr. 104), die de regering verzoekt te bevorderen dat er een expertisecentrum georganiseerd
en gewelddadig misbruik van kinderen wordt opgericht. Als eerste stap in de uitvoering
van deze motie zijn in de afgelopen periode onder leiding van een onafhankelijk voorzitter
twee dialoogsessies georganiseerd over het onderwerp «georganiseerd en gewelddadig
misbruik van kinderen» met de bij dit onderwerp betrokken professionals en experts.11 Ook de in de motie genoemde belangenorganisaties Stichting Misbruikt! en het Kenniscentrum
voor Transgenerationeel geweld (KTGG) waren hierbij vertegenwoordigd. De sessies hebben
een aantal waardevolle inzichten opgeleverd voor de uitvoering van de motie en meer
specifiek voor de beantwoording van de vraag wat er nodig is om de kennis en expertise
over dit onderwerp te vergroten.
Een kwetsbare groep met complexe problematiek
Tijdens de sessies is – in lijn met wat naar voren is gebracht in het rapport van
de Commissie Hendrik – benoemd dat georganiseerd en gewelddadig kindermisbruik verschillende
verschijningsvormen kent. Het misbruik kan gepaard gaan met geweld gepleegd door (pleeg)ouders,
familieleden of derden, zonder dat daarbij sprake is van handel. Het kan evenwel ook
gaan om (commerciële) seksuele uitbuiting door een netwerk, al dan niet gefaciliteerd
door (pleeg)ouders, familieleden of derden. Daarbij is ook aangegeven dat het misbruik
niet noodzakelijkerwijs gepaard hoeft te gaan met seksueel geweld. Een belangrijk
kenmerk is wel dat het gepaard gaat met geweld en dwingende controle vanuit degene
(familie, derde of netwerk) die het misbruik pleegt.
Ongeacht de vorm waarin het misbruik zich uit, is tijdens de sessies naar voren gekomen
dat de slachtoffers ervan behoren tot een kwetsbare groep met complexe problematiek.
Zij kampen vaak met trauma’s die zijn ontstaan in de kindertijd. Voor de klachten
die naar aanleiding hiervan ontstaan zijn, is vaak langdurige behandeling nodig, die
– als deze al succesvol is – wordt gecompliceerd door het gegeven dat slachtoffers
gedurende de behandeling geregeld terugkeren naar degene die het misbruik pleegt.
Zij verdwijnen hierdoor geregeld uit de opvang om vervolgens toch weer terug te keren.
Andere belangrijke kenmerken zijn het door elkaar lopen van slachtoffer- en daderrol
en het diepgewortelde wantrouwen dat wordt ervaren richting de professionele instituten,
zoals de politie, justitie en hulpverlenende organisaties. Om die reden ervaren slachtoffers
vaak drempels als het gaat om het melden voor hulp en ondersteuning. Zij durven zich
alleen anoniem te melden en zijn niet bereid zich te melden bij organisaties die gebonden
zijn aan de meldcodeplicht.
Dilemma’s in het licht van passende hulp en ondersteuning
De genoemde kenmerken maken passende hulp en ondersteuning niet makkelijk te organiseren.
Een aantal dilemma’s kunnen in dit verband worden benoemd. Allereerst het wantrouwen
jegens professionele instituties. Het gebrek aan meldingsbereidheid, botst immers
met het gegeven dat het juist deze instituties zijn die ervoor verantwoordelijk zijn
dat burgers veilig zijn en de verantwoordelijkheid hebben om slachtoffers te ondersteunen
en hulp te bieden.
Een tweede dilemma betreft het anoniem willen blijven. Slachtoffers kunnen zich anoniem
online melden via chat met Fier voor online hulp en ondersteuning. Voor alle andere
vormen van hulp en ondersteuning moet een slachtoffer zich kunnen identificeren. Daarnaast
geldt voor organisaties de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
De stappen van de meldcode bieden handelingsperspectief voor professionals als zij
vermoedens hebben van huiselijk geweld of kindermishandeling. De stappen moeten zorgvuldig
doorlopen worden om de veiligheid van het slachtoffer te waarborgen. Professionals
maken een afweging voor het doen van wel of geen melding. Als in het belang van het
slachtoffer en het bieden van hulp aan het slachtoffer, het beter is om (nog) geen
melding te doen, dan hebben professionals deze ruimte. In gevallen dat een professional
ervoor kiest om een melding te doen, is volledige anonimiteit niet mogelijk.
Het derde dilemma dat naar voren is gekomen, is dat de langdurige en intensieve behandeling
die slachtoffers nodig kunnen hebben, het risico vergroten dat zij gedurende de behandeling
of veilige opvang terugkeren naar de degene die het misbruik pleegt. Er bestaan ook
protocollen om daar op een goede en passende manier mee om te gaan. Dit neemt niet
weg dat een volwassen slachtoffer om effectief te kunnen worden behandeld ook de wil
moet kunnen vinden om los te komen van degene die het misbruik pleegt. Dit vergt veel
van de hulpverlening, waarbij wij ook willen benoemen dat we van de hulpverlening
niet kunnen verwachten dat zij het onmogelijke, mogelijk maken. Daarbij komt dat het
geweld in de volwassenheid kan leiden tot een dissociatieve identiteitsstoornis (DIS).
Er zijn ggz-instellingen en therapeuten die gespecialiseerd zijn in de behandeling
van dissociatieve stoornissen. Zij kunnen evenwel als voorwaarde stellen dat het geweld
gestopt is voordat ze met behandeling starten.
Multidisciplinaire aanpak
Een ander aspect dat wij willen benoemen is dat de hulp die deze groep slachtoffers
nodig heeft in alle gevallen om een multidisciplinaire aanpak en bundeling van (specialistische)
kennis en expertise vraagt. Gelet op de domein overstijgende problematiek is andere
samenwerking en landelijke kennisuitwisseling tussen organisaties nodig. Er is op
dit moment binnen het bestaande en professionele hulpaanbod al veel kennis en expertise
aanwezig over dwingende controle vanuit familie, derden of netwerken. Ook is veel
kennis voorhanden over de behandeling van (complexe en vroegtijdige) trauma. Voor
een effectieve ondersteuning, een passend plan van aanpak en daarmee toereikende hulp
op het gebied van zorg en veiligheid, zijn meerdere organisaties nodig die dit samen
oppakken. Het gaat immers om een combinatie van kennis, ervaring, (medische, forensische
en psychische) zorg, (psychiatrische) behandeling, (veilige) opvang en ondersteuning
bij het opbouwen van een nieuw leven.
Het bestaande professionele aanbod
Kijkend naar het huidige professionele aanbod kan worden gesteld dat slachtoffers
ook nu al terecht kunnen bij verschillende organisaties voor hulp en ook dat er al
kennis en ervaring aanwezig is. Er is al een laagdrempelig landelijk meldpunt voor
seksueel geweld, via het landelijk en de regionale centra voor seksueel geweld (CSG's).
Hier wordt 24/7 (medische, forensische en psychische) (online) hulp geboden aan slachtoffers
die seksueel misbruik (in welke vorm dan ook) hebben meegemaakt. Bij het Centrum voor
Kinderhandel en Mensenhandel (CKM) is kennis aanwezig over de context waarin slachtoffers
van uitbuiting en georganiseerd geweld zich bevinden, waaronder de dwingende controle
vanuit een netwerk of derden. Ook heeft het CKM expertise op het terrein van bescherming
van slachtoffers tegen een netwerk, (pleeg) ouders of derden. Het CKM is bovendien
op dit moment bezig meer kennis op te bouwen over het onderwerp «(seksuele) uitbuiting
van kinderen binnen de familie of door (pleeg)ouders». Het CKM is onderdeel van Fier.
Fier biedt als landelijk expertise- en behandelcentrum hulp, in de vorm van opvang
en bescherming, aan iedereen die te maken heeft (gehad) met (seksueel) geweld in afhankelijkheidsrelaties.
Slachtoffers krijgen (veilige) opvang en hulp bij het werken aan een betere toekomst
op verschillende leefdomeinen. Slachtoffers kunnen anoniem contact zoeken via de Chat
met Fier. Als slachtoffers dat willen worden ze doorverwezen naar veilige opvang.
Als het gaat om veilige opvang moet ook worden gewezen op Sterk Huis, waar slachtoffers
die te maken hebben met huiselijk geweld, seksueel misbruik of seksuele uitbuiting
terecht kunnen om (op een veilige plek) tot rust te komen en worden geholpen bij het
opbouwen van een nieuw leven. Tot slot bestaat er binnen de specialistische GGZ kennis
over het behandelen van (complexe) psychiatrische klachten.
Een landelijk expertise platform
Op basis van de uitkomsten van de sessies en ook de gesprekken met de bestaande organisaties
concluderen wij dat – om slachtoffers van georganiseerd en gewelddadig misbruik beter
te kunnen helpen – de kennis en expertise die er op dit moment al is, op landelijk
niveau moet samenkomen. Dit, om deze vervolgens op regionaal niveau beschikbaar te
stellen teneinde de professional te ondersteunen en van een handelingsperspectief
te kunnen voorzien. Op dit moment is zo’n perspectief er namelijk vaak niet en komt
de hulp- en ondersteuning niet goed van de grond. Om echt in een oplossing te voorzien
zou moet worden geïnvesteerd in de inrichting van een landelijk netwerk van experts
die met elkaar in gesprek kunnen gaan over de ervaren dilemma’s, best practices, en
ontwikkelingen op het gebied van georganiseerd en gewelddadig kindermisbruik. Het
bundelen van de huidige kennis en expertise lijkt een betere oplossing te bieden aan
de ervaren knelpunten, dan het investeren in een nieuw expertisecentrum. Dit sluit
ook aan bij de opgave uit het regeerprogramma om verdere versnippering van het hulpaanbod
– door het oprichten van afzonderlijke meldpunten voor elke specifieke doelgroep –
tegen te gaan. Om voornoemde redenen zijn wij op dit moment in gesprek met het Centrum
voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV). Het CCV heeft ervaring met het inrichten
van landelijke platforms voor zogenoemde «wicked problems» die om bundeling van kennis
en expertise vragen. Zo hebben ze nu al een platform ten behoeve van de samenwerking
van organisaties op het terrein van criminele uitbuiting van minderjarigen binnen
de eigen familie. In het gesprek met het CCV wordt ingezet op om het inrichten van
een landelijk expertise platform in te richten waarbinnen:
• kennis kan worden gedeeld ten behoeve van het herkennen van slachtoffers van deze
specifieke vorm van criminaliteit en dwingende controle;
• de betrokken professionele organisaties door middel van een landelijke tafel hun actuele
kennis, expertise en effectieve (behandel)methoden kunnen delen, alsook dilemma’s kunnen inbrengen om gezamenlijk – indien nodig
versterkt met specialisten – oplossingen te vinden en uit te dragen;
• de betrokken professionals kunnen worden ondersteund zodat zij er – indien zij tegen
knelpunten aanlopen – niet «alleen» voor staan;
• ervaringsdeskundigen en belangenorganisaties aanwezig zijn die kunnen fungeren als
verbindingsofficier of vertrouwenspersoon tussen slachtoffers en de hulpverlening;
• goede samenwerking plaatsvindt met de regionale zedenteams van de politie;
• trends en ontwikkelingen kunnen worden bijgehouden, alsook (anoniem) gegevens kunnen
worden verzameld over het aantal meldingen dat wordt gedaan zodat meer zicht ontstaat
in het fenomeen en dit effectiever kan worden bestreden.
Vervolg
Het voornemen om een landelijk expertise platform in te richten wordt ondersteund
door de betrokken organisaties. De komende periode wordt nader uitgewerkt hoe dit
platform vorm moet krijgen. Daarbij verdient opmerking dat hiervoor geen structurele
middelen beschikbaar zijn en dat – indien nodig – extra middelen zullen moeten worden
gevonden. Wij zullen uw Kamer schriftelijk informeren over de voortgang en concrete
uitwerking hiervan.
c. Prevalentiemonitor Huiselijk Geweld en Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag
Op 25 november jl. hebben het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) en
het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) de Prevalentiemonitor Huiselijk Geweld
en Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag 2024 gepubliceerd.
Het verzoek voor een prevalentiemonitor is door het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport (VWS) en het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) aan het
WODC gedaan. Het onderzoek is uitgevoerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek
(CBS) in opdracht van het WODC.
De prevalentiemonitor is een bevolkingsonderzoek dat inzicht geeft in de aard en omvang
van huiselijk geweld en seksueel grensoverschrijdend gedrag onder de Nederlandse bevolking
van 16 jaar en ouder. De aard en omvang van de volgende geweldsvormen zijn in kaart
gebracht: psychisch geweld in huiselijke kring (inclusief dwingende controle), fysiek
geweld in huiselijke kring, stalking door ex-partner, on- en offline seksuele intimidatie
(al dan niet in huiselijke kring) en
fysiek seksueel geweld (al dan niet in huiselijke kring). Het onderzoek geeft ook
antwoord op vragen als: wie zijn de plegers, wat zijn de gevolgen van het geweld voor
slachtoffers en praten slachtoffers over hun ervaringen?
Bevindingen
De monitor toont aan dat het aandeel mensen van 16 jaar en ouder dat in 2024 rapporteert
slachtoffer te zijn geweest van huiselijk geweld in de afgelopen 12 maanden gelijk
is aan het aandeel in zowel 2022 als 2020. Het gaat in 2024 om een jaarprevalentie
van 9 procent, wat neerkomt op bijna 1,3 miljoen mensen. De jaarprevalentie van seksueel
grensoverschrijdend gedrag in 2024 is vergelijkbaar met 2020 (afgerond 11 procent),
maar significant lager dan in 2022 (afgerond 13 procent). Het aantal slachtoffers
van seksueel grensoverschrijdend gedrag is in 2024 naar schatting 1,7 miljoen mensen
van 16 jaar en ouder.
Reactie op de monitor
Wij zijn het WODC en het CBS dankbaar voor dit onderzoek. Wederom laten deze cijfers
zien hoeveel mensen in Nederland te maken hebben met huiselijk geweld en seksueel
grensoverschrijdend gedrag (niet alleen eenmalig maar ook maandelijks, wekelijks of
dagelijks). Deze hoge aantallen blijvend schokkend. Ook wetende dat het daadwerkelijke
aantal mensen nog hoger zal liggen.
De gevolgen voor slachtoffers zijn vaak ingrijpend. Het is schrijnend om te zien hoe
geweldservaringen in het verleden doorwerken naar het heden en de toekomst van slachtoffers.
Zowel slachtoffers van zowel huiselijk geweld als seksueel geweld geven aan negatieve
gevolgen te ervaren, zoals psychische-, fysieke-, seksuele- en/of relatieproblemen.
Het bespreekbaar maken van deze geweldsvormen, het tijdig signaleren en het stoppen
zijn onverminderd belangrijk. Dit vraagt om een alerte samenleving, waarin we naar
elkaar omkijken, maar ook om sterke organisaties met deskundige professionals. Het
vraagt beleid op zowel landelijk als lokaal niveau en multidisciplinaire samenwerking
tussen onder meer zorg-, politie en justitieorganisaties. Dit is een complexe opgave.
Mede vanwege deze complexiteit is het noodzakelijk om in te blijven zetten op het
verbeteren van de aanpak. Dit doet het kabinet dan ook, samen met gemeenten, betrokken
organisaties, professionals, ervaringsdeskundigen en nabestaanden van geweldsslachtoffers.
De bevindingen uit de prevalentiemonitor dragen bij aan het in beeld brengen van de
omvang van dit probleem en voor beleidsontwikkeling die nodig is om huiselijk geweld
en seksueel grensoverschrijdend gedrag tegen te gaan.
In het plan van aanpak «Stop femicide!» dat op 7 juni jl. (Kamerstuk 28 345, nr. 278) naar uw Kamer is gestuurd, staat beschreven welke activiteiten in de aanpak van
huiselijk geweld en kindermishandeling met prioriteit door het kabinet worden uitgevoerd,
waaronder deskundigheidsbevordering en het verbeteren van veiligheids- en risicotaxatie.
Hiervoor kunnen de bevindingen uit deze monitor goed worden benut. Daarnaast wordt
gewerkt aan o.a. de implementatie van de EU-Richtlijn inzake het bestrijden van geweld
tegen vrouwen en huiselijk geweld, een wetsvoorstel voor de aparte strafbaarstelling
van psychisch geweld en de verdere verbetering van de samenwerking tussen Veilig Thuis,
politie en justitieorganisaties (Veiligheid Voorop). Naar aanleiding van het commissiedebat
en het tweeminutendebat Zeden en (on)veiligheid van vrouwen op 16 (Kamerstuk 34 843, nr. 115) en respectievelijk 23 oktober jl. heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
toegezegd dat uw Kamer voor de zomer van 2025 nader wordt geïnformeerd over de voortgang.
Ook voor de aanpak van seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld vanuit
het Nationaal Actieprogramma geeft en bevestigt het onderzoek belangrijke inzichten.
Zoals dat bij seksueel grensoverschrijdend gedrag het overgrote deel van de plegers
niet uit huiselijk kring komt, maar plaatsvindt door vooral kennissen van uitgaan/feestjes,
collega’s en dates. In 2025 wordt vanuit het Nationaal Actieprogramma dan ook onderzocht
op welke manier met verschillende sectoren (zoals de horeca en het uitgaansleven)
kan worden samengewerkt om de bewustwording over seksueel grensoverschrijdend gedrag
te vergroten en tegen te gaan en voorkomen. Verder wordt via het programma Veilige
Steden ingezet op het veiliger maken van de openbare ruimten en uitgaansgelegenheden
voor meisjes en vrouwen. En vanuit het programma Regenboogsteden, zetten steden zich
in voor de veiligheid van LHBTIQ+ personen. De monitor toont aan dat biseksuele vrouwen
vaker te maken krijgen met seksuele grensoverschrijding dan lesbische en heteroseksuele
vrouwen. Om te weten hoe het komt dat biseksuele personen vaker te maken krijgen met
seksuele grensoverschrijding, hoe hun seksuele oriëntatie daar een rol in speelt en
wat de behoeften van slachtoffers zijn bij preventie en hulpverlening, doet Rutgers
in samenwerking met Bi+ Nederland hier momenteel onderzoek naar. De eerste resultaten
worden in het eerste kwartaal van 2025 verwacht.
Verder laat de prevalentiemonitor ook zien dat slachtoffers van zowel huiselijk geweld
als seksueel grensoverschrijdend gedrag vooral mensen uit hun naaste omgeving in vertrouwen
nemen, als zij delen wat hen is overkomen. Het is belangrijk dat mensen weten hoe
ze naar het slachtoffer kunnen reageren. Eén van de actielijnen van het Nationaal
Actieprogramma is gericht op de rol van omstanders. We willen ervoor zorgen dat omstanders
seksueel grensoverschrijdend gedrag herkennen en weten hoe zij kunnen ingrijpen of
reageren. Als het gaat om passend reageren op een ervaringsverhaal van een slachtoffer,
wordt op dit moment verkend wat er nodig is om mensen hierbij te ondersteunen. Ook
startte dit jaar vanuit de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling een campagne
gericht om omstanders van huiselijk geweld en kindermishandeling. Doel van de campagne
was om mensen ertoe te bewegen om aan een vermoedelijk slachtoffer te vragen hoe het
gaat. En zo een opening voor een gesprek te bieden.
d. Proefschrift «Werken als oplossing?»
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft n.a.v. de procedurevergadering
van 17 januari 2024 schriftelijk verzocht12 om te komen met een reactie op het proefschrift van Suzanne Bouma «Werk als oplossing? Narratieven over de waarde van werk ter preventie van en herstel
na partnergeweld» en tevens te beantwoorden of de bevindingen uit dit proefschrift gevolgen hebben
voor het huidige beleid omtrent partnergeweld.
Bevindingen proefschrift
In haar proefschrift gaat Suzanne Bouma in op de waarde van werk in voorkomen van en herstellen van partnergeweld. Hiervoor heeft ze de perspectieven van beleidsmakers en vrouwen bestudeerd.
Vanuit het perspectief van beleidsmakers (tot 2018) komen de verschillende perspectieven
naar voren. Zoals het perspectief op: participatie (door te werken doe en tel je mee),
ontwikkeling (via werk kan je persoonlijk talent ontwikkelen en daarmee ontwikkel
je de samenleving), zelfstandigheid (gunstig voor onafhankelijkheid) en weerbaarheid
(door te werken heb je meer keuzes, zelfstandiger en daarmee weerbaarder). Vanuit
het perspectief van vrouwen komt naar voren dat werk niet als preventie van partnergeweld
kan en mag worden beschouwd. Partnergeweld kan iedereen overkomen; werk of geen werk.
Betaald werken kan helpen om partner te verlaten, maar dat betekent niet dat het geweld
dan ook stopt. Ook kan werken juist ook een risico zijn: een trigger voor de partner
om geweld te starten. Voor vrouwen gaat de waarde van betaald werk over behoud van
identiteit, gevoel van normaal leven, werk als veilige haven en plek waar signalering
kan plaatsvinden. Ook wordt door vrouwen anders gekeken naar de rol van economische
zelfstandigheid. Want het kan zijn dat een gewelddadige partner het geld beheert.
Voor vrouwen is economisch zelfstandig dus eerder de toegang tot middelen en niet
gekoppeld aan betaald werk.
Voor het herstel na partnergeweld spelen andere belangrijke factoren. Zo biedt betaald
werk voldoening, zorgt het voor dagritme en sociale contacten. Maar dit zijn factoren
die niet gekoppeld zijn aan betaald werk, maar aan werk an sich. Een ander belangrijk
aspect is het hebben van ruimte voor terugval. Het gevoel van meetellen hangt wel
samen met betaald werk. Betaald werk wordt daarmee ook gezien als een soort laatste
stadium in herstel; dan doe je weer helemaal mee. Waar te vroeg gaan werken juist
een risico is in het herstelproces.
Reactie op proefschrift
Op basis van het proefschrift vond met beleidsmedewerkers van de Ministeries van VWS,
JenV, OCW en SZW een verdiepend gesprek plaats. De conclusies van het proefschrift
laten zien dat er een complexe relatie is tussen werk en beschermende factoren. Daarnaast
is er nog weinig bekend over de waarde van werk in herstelproces na het geweld. Het
is daarom belangrijk een duidelijk onderscheid te maken tussen de waarde van werk
bij het voorkomen van geweld en bij het herstellen na geweld. Er zijn vanuit de overheid
al een aantal trajecten gericht op het ondersteunen van slachtoffers van partnergeweld.
Het krijgen van betaald werk maakt daar ook deel van uit. Dit proefschrift laat zien
dat het te allen tijde nodig is goed te kijken naar waar in het herstelproces het
slachtoffer zich bevindt en vooral oog te houden voor maatwerk. Vanuit alle verschillende
beleidsdirecties zijn de conclusies en aanbevelingen vanuit het proefschrift omarmd
en zullen deze ook worden meegenomen in de toekomstige beleidsvorming.
e. Een reactie op de door gemeenteraad van Groningen aangenomen motie «Stop huiselijk
geweld»
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft, de voormalig Staatssecretaris
van VWS en Minister voor Rechtsbescherming, op 20 december 2023 verzocht om met een
reactie te komen op de door de gemeenteraad van Groningen aangenomen motie «Stop huiselijk
geweld»13.
Wij herkennen de signalen die de gemeenteraad van Groningen schetst in de motie. Ook
delen wij de zorgen rondom het stoppen van huiselijk geweld. Huiselijk geweld is onacceptabel
en heeft een grote impact op het slachtoffer en betrokkenen, maar ook een maatschappelijke
impact. Het is daarom essentieel om aandacht te hebben voor de aanpak van dit geweld
en deze aanpak te blijven verbeteren. Het voorkomen, stoppen en oplossen van huiselijk
geweld vraagt integrale samenwerking van zowel veldpartijen als overheid. De aanpak
huiselijk geweld en kindermishandeling kent verschillende programma’s, netwerken en
initiatieven die deze samenhang bewerkstelligen en elkaar vinden over domein- en organisatiegrenzen
heen.
Binnen het huidige decentrale stelsel geldt dat gemeenten primair verantwoordelijk
zijn voor de uitvoering van de aanpak huiselijk geweld. In de Wmo 2015 is vastgelegd
dat gemeenten de (beleids)vrijheid hebben om naar eigen inzicht middelen te verdelen
en in te zetten. In de situatie waarbij de plicht van de gemeenten wordt vergroot,
door middel van een taakverzwaring, neemt het Rijk de verantwoordelijkheid om dit
financieel te ondersteunen. We begrijpen de roep vanuit de gemeente Groningen om meer
financiële middelen voor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling, maar
zolang het de reguliere inzet betreft, is het aan de gemeente zelf om daar binnen
de beschikbare middelen keuzes in te maken.
f. Een reactie op vragen over de opvang van slachtoffers mensenhandel
In het Commissiedebat Mensenhandel en prostitutie van 11 september jl. (Kamerstuk
28 638, nr. 253) zijn vragen gesteld over de financiering van de opvang voor slachtoffers van mensenhandel
en de gevolgen van de voorgenomen wijzigingen van de specifieke uitkering per 2026.
Hieronder geef ik, Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg, antwoord
op deze vragen.
Er bestaan verschillende vormen van opvang voor slachtoffers van mensenhandel. Gemeenten
zijn, op grond van de Wmo2015, primair verantwoordelijk voor de opvang van slachtoffers
met rechtmatig verblijf. De opvang voor slachtoffers van mensenhandel met multi-problematiek
(OMM) valt ook onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid. Op dit moment verloopt
de financiering van de OMM via een specifieke uitkering (SPUK). Deze SPUK wordt uitgekeerd
aan de zes centrumgemeenten die de OMM faciliteren. In het Regeerprogramma staat dat
de SPUK’s per 2026 worden overgeheveld naar het Gemeentefonds met een korting van
10 procent.14 Op dit moment wordt uitvoering gegeven aan de uitvoering van deze afspraak.
Voor de reguliere gemeentelijke opvang voor slachtoffers van mensenhandel kunnen gemeenten
middelen uit de Decentralisatie Uitkering Vrouwenopvang (DUVO) en de Algemene Uitkering
gebruiken. Zij hebben de ruimte om opvang in te kopen op de manier waarop zij dat
juist achten en met de middelen die zij ervoor willen inzetten. Voor slachtoffers
zonder rechtmatig verblijf in Nederland is de Categorale Opvang Slachtoffers Mensenhandel
(COSM) beschikbaar. De Ministeries van VWS, Justitie en Veiligheid (JenV) en Asiel
en Migratie (AenM) stellen hiervoor direct middelen beschikbaar. De bekostiging van
de reguliere gemeentelijke opvang via de DUVO wordt niet beïnvloed door de geplande
10 procent korting op de SPUK’s. Datzelfde geldt voor de bekostiging van de COSM.
De verbetering van het gehele opvanglandschap voor slachtoffers van mensenhandel en
het aanpakken van knelpunten daarbinnen krijgt vanuit het Actieplan Samen tegen mensenhandel15 prioriteit. Passende financiering is onderdeel van dit traject. Samen met de VNG
en CoMensha werken we aan het structureel verbeteren van het opvanglandschap en het
(beter) in staat stellen van gemeenten om hun rol in het organiseren van opvang te
vervullen. Een onderzoek naar het huidige opvanglandschap is inmiddels gestart. Hiermee
wordt de verhouding tussen vraag en aanbod beter in beeld gebracht en ontstaat een
landelijk beeld van het opvanglandschap dat momenteel nog ontbreekt. Dit onderzoek
zal naar verwachting begin Q2 van 2025 worden opgeleverd. In 2025 start tevens een
traject gericht op het ontwikkelen van scenario’s voor een verbeterde inrichting van
het gehele opvanglandschap. Gemeenten en aanbieders van opvang worden hier nauw bij
betrokken. De inzichten en adviezen uit deze trajecten leiden tot voorstellen voor
aanpassingen om tot een passend aanbod van opvang voor alle slachtoffers van mensenhandel
te komen.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, V. Maeijer
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, T.H.D. Struycken
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V. Maeijer, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid