Brief regering : Verbeteren van klimaat voor investeringen in woningen
32 847 Integrale visie op de woningmarkt
Nr. 1155
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 februari 2024
Inleiding
Er is een grote maatschappelijke woningbouwopgave van 981 duizend woningen tot en
met 2030 waarvan twee derde betaalbaar. Om deze opgave te realiseren is inzet en samenwerking
van iedereen nodig: het Rijk, de provincies, gemeenten, bouwers, projectontwikkelaars
en woningcorporaties, maar zeker ook investeerders. Tegelijkertijd geven veel investeerders
aan dat de omstandigheden om te investeren in de Nederlandse woningmarkt de afgelopen
jaren vanuit hun perspectief flink zijn verslechterd. Daarom ben ik in gesprek gegaan
met investeerders en beleggers op de woningmarkt.
Met deze brief kom ik tegemoet aan de motie van het lid Welzijn (NSC)1 die verzoekt om samen met marktpartijen in beeld te brengen welke ontwikkelingen
er zijn in de investeringsbereidheid van marktpartijen op de woningmarkt in de periode
2021 tot op heden en daarbij de genomen fiscale maatregelen mee te nemen.
In deze brief licht ik, mede namens de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit
en Belastingdienst, de noodzaak toe dat investeerders (langjarig) in de Nederlandse
woningmarkt blijven investeren. Een goed investeringsklimaat is hiervoor essentieel.
Daarom heb ik een inventarisatie laten doen naar het investeringsklimaat. Op basis
van de uitkomsten heb ik ervoor gekozen in te zetten op meer structurele en langdurige
samenwerking via de volgende initiatieven:
• Structureel overleg met partijen;
• Monitoring en rapportage;
• Inzet op publiek-private samenwerking.
Los van bovenstaande initiatieven heb ik ook oog voor de gevolgen van volkshuisvestelijk
en fiscaal beleid op het investeringsklimaat. Zo is bij de vormgeving van het wetsvoorstel
betaalbare huur hier nadrukkelijk naar gekeken. Ik heb uw Kamer op 6 februari jl.
het wetsvoorstel2 aangeboden. Hierin kunt u zien dat er na het advies van de Raad van State aanvullende
maatregelen zijn genomen. In het WWS wordt een nieuwbouwopslag van maximaal 10 procent
geïntroduceerd voor nieuwbouw-middenhuurwoningen die voor het eerst in gebruik worden genomen ná inwerkingtreding van de wet
en waarvan de bouw vóór 1 januari 2026 is gestart. Ook verhoog ik de maximale huurverhoging
in de middenhuur naar de CAO-loonontwikkeling plus één procentpunt. Ten aanzien van
fiscale aspecten geldt dat eveneens de impact op de investeringsbereidheid wordt betrokken,
zo is er aandacht voor geluiden uit de markt dat het algemeen tarief overdrachtsbelasting
(OVB) van 10,4 procent als hoog wordt ervaren. In 2024 wordt de differentiatie en
verhoging van het algemeen tarief van de overdrachtsbelasting geëvalueerd. De uitkomsten
daarvan kunnen vervolgens desgewenst besproken worden bij de geëigende financiële
besluitvormingsmomenten dit jaar. Verder heeft het kabinet in een brief van 25 januari
jl. de stand van zaken en aanpak rond box 3 toegelicht (Kamerstuk 32 140, nr. 179); bij de toekomstige vormgeving van box 3 is ook rekening gehouden met mogelijke
effecten op de verhuurmarkt. In het wetsvoorstel is opgenomen dat voor verhuurwoningen
een vermogenswinstbelasting zal gelden. Hiermee betalen verhuurders alleen belasting
over de daadwerkelijke huurinkomsten en wordt de eventuele waardestijging pas bij
verkoop belast.
Investeerders zijn nodig voor de totale nieuwbouwopgave
Een goed investeringsklimaat voor vastgoed is van belang, om zo de woningbouwopgave
te kunnen faciliteren. De kapitaalbehoefte voor de realisatie van 981.000 extra woningen
is groot. Ook na 2030 zal sprake zijn van een structurele behoefte aan woningbouw.
Uitgaande van een gemiddelde unitprijs betekent dit een investering van ruim 300 miljard
euro tot 2030. Daarbij zal ongeveer een derde door woningcorporaties gerealiseerd
moeten worden en twee derde door marktpartijen.
Met woningcorporaties is afgesproken dat zij 300.000 woningen van de opgave voor hun
rekening nemen. De actualisatie van de doorrekening van de nationale prestatieafspraken
laat zien dat de financiële onzekerheid van corporaties is toegenomen en een duurzaam
bedrijfsmodel op lange termijn onder druk staat. De financiële positie van woningcorporaties
in ogenschouw nemende is het mijn verwachting dat woningcorporaties niet meer dan
de afgesproken 250.000 sociale huurwoningen en 50.000 middenhuurwoningen zullen realiseren.
Marktpartijen bouwden vanaf 2015 gemiddeld 15.000 huurwoningen en 27.500 koopwoningen
per jaar. Verschillende type investeerders hebben hierin een belangrijke functie in
het realiseren van nieuwbouwwoningen, woningtransformaties en het verder verduurzamen
van de bestaande voorraad. Denk hierbij aan institutionele investeerders zoals pensioenfondsen,
verzekeraars of family offices (vermogensbeheerders voor particulieren), maar ook
aan private investeerders. Hierbij is het goed om te vermelden dat er geen eenduidig
onderscheid gemaakt kan worden tussen Nederlandse en buitenlandse beleggers. Vaak
investeren Nederlandse partijen met fondsen waarin Nederlands én buitenlands kapitaal
gezamenlijk wordt belegd in woningen. Beide kapitaalbronnen (zowel Nederlands als
buitenlands kapitaal) zijn cruciaal voor het realiseren van voldoende huurwoningen
in Nederland, te meer omdat er grenzen zijn aan wat het Nederlandse kapitaal aankan.
De totale allocatie van Nederlandse pensioenfondsen aan vastgoedinvesteringen is namelijk
niet oneindig. Vanwege diversificatievereisten kan maar een deel van hun kapitaal
worden ingezet voor Nederlands vastgoed. Tot slot spelen particuliere verhuurders,
hoewel zij doorgaans niet investeren in woningbouw, een belangrijke rol in de keten,
omdat zij aan het eind van de exploitatie van woningen door institutionele en private
investeerders huurwoningen van hen overkopen.
In het verleden is eerder door voormalige kabinetten ingezet op het aantrekken van
buitenlandse investeerders. Onder het gesternte van deregulering van de huurmarkt
zijn destijds meer buitenlandse partijen in Nederlands vastgoed gaan investeren. De
condities waaronder deze partijen zich op de Nederlandse woningmarkt konden begeven
waren derhalve relatief vrij en werden verder aan de markt overgelaten. Zo werd er
bijvoorbeeld een harde scheidslijn tussen de sociale en geliberaliseerde huurmarkt
geïntroduceerd in de Woningwet 2015. Het resultaat van deze deregulering van de geliberaliseerde
huurmarkt in combinatie met de gevolgen van de financiële crisis waardoor er structureel
te weinig is gebouwd, heeft niet altijd de gewenste maatschappelijke uitkomst opgeleverd.
Er was onvoldoende aandacht voor de langetermijnbetaalbaarheid voor de huurder. Dit
komt niet overeen met de maatschappelijke doelstelling van het realiseren van meer
betaalbare woningen. Daarom zet ik in op de bouw van tweederde betaalbare woningen,
het betaalbaarder maken van de huursector, op goed verhuurderschap en op verduurzaming.
In mijn gesprekken met de markt gaat het daarom over in hoeverre investeerders voldoende
kunnen investeren binnen deze maatschappelijke randvoorwaarden die zien op betaalbaarheid,
verduurzaming en goed verhuurderschap. Op basis van de gesprekken die ik reeds met
de markt heb gevoerd zie ik dat de overgrote meerderheid van de investeerders de maatschappelijke
opgave die we hebben onderschrijven.
Inventarisatie investeringsklimaat vastgoed
Als eerste stap richting voldoende investeringen in de volkshuisvestelijke opgave
heb ik in beeld gebracht wat er leeft binnen de sector ten aanzien van het huidige
investeringsklimaat. Gezien zijn kennis van de sector heb ik Roel van de Bilt (oud
topman van Rabobank Real Estate Finance) gevraagd om mij hierbij te ondersteunen.
Bij het benaderen van organisaties en personen is nadrukkelijk gekozen voor een brede
opzet waarbij alle relevante stakeholders zijn benaderd. Denk hierbij aan institutionele
en private beleggers, ontwikkelaars, pensioenfondsen en uitvoerders, maar ook brancheorganisaties
en banken. Deze brede opzet onderstreept het belang van ketensamenwerking: al deze
partijen hebben namelijk een functie in de keten voor woningbeleggingen en zijn hierdoor
van belang voor de grote woningbouwopgave. Te vaak wordt er nog gepraat vanuit deelbelangen
wat niet bijdraagt aan het verbeteren van het vertrouwen dat nodig is om samen aan
de maatschappelijke opgave bij te dragen.
In de uitvraag zijn 72 verschillende (internationale) organisaties en personen benaderd.
79% hiervan heeft een reactie gegeven middels een ingevulde vragenlijst. Figuur 1
geeft de verdeling aan per categorie. Naast deze vragenlijst heeft Roel van de Bilt
ook met veel van de respondenten gesproken. Uit de hoeveelheid reacties en de bereidheid
van de sector om in gesprek te gaan maak ik op dat deze stap naar voren erg wordt
gewaardeerd door de sector.
Figuur 1
Uitkomsten uitvraag investeringsklimaat
De motie-Welzijn heeft verzocht om samen met marktpartijen in beeld te brengen welke
ontwikkelingen er zijn in de investeringsbereidheid van marktpartijen op de woningmarkt
in de periode 2021 tot op heden en daarbij de genomen fiscale maatregelen mee te nemen.
Ontwikkelingen investeringsklimaat vastgoed sinds 2021
Investeerders die deelnamen aan het onderzoek gaven aan dat zij het huidige investeringsklimaat
voor vastgoed op dit moment ervaren als onzeker en onvoldoende om meer te investeren.
Deels is dit het gevolg van macro-economische omstandigheden. Door de gestegen rente
is investeren in kapitaalintensieve sectoren als de vastgoedmarkt complexer geworden.
Waar in 2021 nog sprake was van lage inflatie en lage rentestanden, is sinds begin
2022 is de rente fors gestegen en staat deze op het hoogste niveau sinds 2008. Deze
grote renteschok heeft een groot effect op de gehele beleggingsmarkt en specifiek
voor vastgoed. Door de rentestijging worden op mondiaal niveau andere investeringscategorieën
relatief aantrekkelijker en worden de rendementsvereisten naar boven bijgesteld. Daarnaast
vindt er een reallocatie van vastgoed plaats in de portefeuilles van pensioenfondsen
en verzekeraars. Zij moeten namelijk rekening houden met voldoende diversificatie
in de portefeuille en de waarde van vastgoed is ten opzichte van andere investeringscategorieën
relatief gezien te groot geworden.
Dat de huidige macro economische omstandigheden uitdagend zijn voor vastgoed is goed
terug te zien in de cijfers. Het transactievolume in vastgoed is het afgelopen jaar
fors gedaald. Veel investeerders gaan vanwege de onzekerheid in de markt niet over
tot aan- of verkoop, waardoor de marktdynamiek laag is. De motie Van Haga3 verzocht mij om het investeringsvolume en de oorzaak van de daling beter in kaart
te brengen. Uit de European Real Estate Market Outlook 2024 en de Nederland Real Estate
Market Outlook 2024 blijkt dat de daling van het transactievolume niet alleen geldt
voor de Nederlandse woningvastgoedmarkt. Ook andere Europese landen4 en andere vastgoedsectoren, zoals kantoren en logistiek,5 hebben te maken met een terugval in transactievolume. Dit is ook te zien in Tabel
1 en 2. Tegelijkertijd blijkt uit gegevens van CBRE dat het aandeel van Nederland
in het totaal aan investeringen in woningen in Europa vorig jaar iets is teruggelopen:
van 6,3% in 2022 naar 5,7% in 2023. Uit tabel 3 valt op te maken dat tussen 2020 en
2021 sprake was van een scherpere trendbreuk in de ontwikkeling van het aandeel van
Nederland in het totaal van Europese investeringen in residentieel vastgoed. Het is
lastig om op basis van deze gegevens per land te concluderen wat de precieze oorzaak
is van de daling van het transactievolume. De terugval Europa breed geeft echter aan
dat de macro economische situatie forse impact heeft. Daarnaast lijkt het met de bredere
terugval in andere vastgoedsectoren, zoals kantoren en logistiek, onwaarschijnlijk
dat het woonbeleid de voornaamste drijvende kracht is achter de terugval in het transactievolume
in woningen.
Tabel 1: Woningbeleggingsmarkt investeringen (in miljoenen euro’s)
2022
2023
%
Totaal Europa
62.035
33.308
– 46%
Verenigd Koninkrijk
14.544
12.491
– 14%
Duitsland
13.786
5.700
– 59%
Nederland
3.932
1.890
– 52%
– bestaande bouw
1.347
790
– 41%
– nieuwbouw
2.585
1.100
– 57%
Bron: CBRE Research
Tabel 2: beleggingsvolume naar sector (in miljoenen euro’s)
Totaal Europa
Nederland
2022
2023
%
2022
2023
%
Kantoren
97.133
37.430
– 61%
3.936
1.266
– 68%
Bedrijfsruimte & logistiek
58.588
33.603
– 43%
5.102
2.386
– 53%
Woningen
62.053
33.308
– 46%
3.932
1.890
– 52%
Winkels
43.305
24.922
– 42%
2.016
993
– 51%
Zorgvastgoed
10.431
5.869
– 44%
1.027
460
– 55%
Hotels
16.567
13.950
– 16%
414
241
– 42%
Alternatieve investeringen
20.300
12.713
– 37%
557
746
34%
Totaal
308.377
161.795
– 48%
16.984
7.982
– 53%
Bron: CBRE Research
Tabel 3: Aandeel van het investeringsvolume in Europa dat binnen Nederland geïnvesteerd
wordt
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
Alle vastgoedsectoren
5,0%
6,5%
6,4%
6,5%
6,7%
4,7%
5,5%
4,9%
Residentieel vastgoed
9,0%
7,5%
11,8%
12,2%
10,8%
3,8%
6,3%
5,7%
Bron: CBRE Research
Naast deze veranderde macro-economische omstandigheden worden door investeerders onnodig
lange procedures, onduidelijkheid rondom vergunningverlening en het grondbeleid genoemd.
Tot slot wordt door investeerders gewezen op de Nederlandse beleidsmaatregelen die
zijn genomen op het gebied van de volkshuisvesting en die een effect hebben op het
investeringsklimaat voor vastgoed. De afgelopen tijd zijn er veel maatregelen genomen
op de huurmarkt om de betaalbaarheid te verbeteren en de positie van de huurder te
versterken. Het vaste huurcontract wordt, als gevolg van een initiatiefvoorstel van
de Tweede Kamer, weer de norm en ook de indexatie van de huren in de vrije sector
is gemaximeerd via de wet Nijboer. Om het wonen weer betaalbaar te maken voor huurders
wordt er daarnaast gewerkt aan het uitbreiden van de huurprijsbescherming op grond
van het woningwaarderingsstelsel (WWS) naar het middensegment en aan het dwingend
maken van het WWS. Bovengenoemde maatregelen die gericht zijn op de bescherming van
de positie van huurders kunnen echter ook effect hebben op het rendement van verhuurders.
Om het voor investeerders aantrekkelijk te houden om te (blijven) investeren in middenhuur
wordt daarom het WWS gemoderniseerd om beter aan te sluiten bij de kwaliteit van moderne
woningen en geldt een nieuwbouwopslag van 10%.
Daarnaast heeft het kabinet een aantal fiscale maatregelen genomen die gevolgen hebben
voor het investeringsklimaat. Het algemene tarief van de overdrachtsbelasting is sinds
2021 stapsgewijs verhoogd om de positie van eigenaar-bewoners ten opzichte van beleggers
te verbeteren en om budgettaire redenen. Tevens hebben de aanpassingen van box 3 in
de Wet inkomstenbelasting 2001 naar aanleiding van het Kerstarrest van de Hoge Raad6 ook effect op de box 3 heffing over woningen van particuliere verhuurders. Ten slotte
zijn er verscheidene maatregelen ingevoerd om belastingconstructies tegen te gaan
zoals de earningsstrippingmaatregel, afschaffen vastgoed-fbi's en het heffen van overdrachtsbelasting
op vastgoedaandelentransacties.
Investeerders geven aan dat het feit dat recent veel overheidsbeleid is gewijzigd
hen onzeker maakt richting de toekomst: zij vragen zich af of er niet meer (voor hen
ongunstige) beleidswijzigingen zullen komen. Uit het traject komt naar voren dat internationale
investeerders die verder van de Nederlandse (beleids)praktijk af staan dit nog sterker
kunnen ervaren, aangezien men minder zicht heeft op de ontwikkelingen en overwegingen
daarachter. Investeerders benadrukken dat zij op korte termijn behoefte hebben aan
een stabiele woningmarktpolitiek en een helder, begrijpelijk en langjarig stabiel
overheidsbeleid. Dit vraagt van de overheid om goed te luisteren naar investeerders
en aandacht te hebben voor wat zij nodig hebben om te kunnen investeren in vastgoed.
We staan samen voor een grote opgave.
Fundamenten investeringsklimaat voor de lange termijn
Ondanks de zorgen over de korte termijn zijn veel investeerders wel positief over
de uitgangspunten van het investeringsklimaat in Nederland op de langere termijn.
Naast de grote vraag naar woningen heeft Nederland in algemene zin een goed en stabiel
vestigingsklimaat. Onze open internationale blik en onze kwalitatief hoogwaardige
(digitale) infrastructuur worden internationaal hoog gewaardeerd. Nederland kent tevens
een hoogopgeleide, creatieve en flexibele arbeidsmarkt met veel oog voor kwaliteit
van leven. In vergelijking met andere Europese landen scoort Nederland ook goed op
het gebied van publieke instituties en langetermijnvisie. Daarnaast is de Nederlandse
economie robuust en schokbestendig en is Nederland snel uit de coronacrisis gekomen.
Ook staat Nederland bekend om haar solide begrotingsdiscipline en lage staatsschuld.
Dit is terug te zien in de belangrijke rankings van landen (zie figuur 2).
Figuur 2
Bron: eigen bewerking BZK
Deze elementen komen onder andere ook naar voren uit het onderzoek van Cushman & Wakefield
dat in opdracht van het netwerk Holland Metropole Group is uitgevoerd7.
Inzet op verbetering van het investeringsklimaat
Hoewel Nederland dus een sterk economisch fundament voor haar investeringsklimaat
kent, laten de uitkomsten van de uitvraag zien dat extra inzet nodig is om te voldoen
aan de kapitaalbehoefte voor de woningbouwopgave. Dit zal ik doen middels collectieve
samenwerking waarbij alle relevante partijen betrokken zijn. Zoals de motie-Welzijn
onderstreept is het van belang marktpartijen te blijven betrekken om de ontwikkelingen
in de investeringsbereidheid te kunnen volgen.
Verbetering onderlinge relatie en samenwerking tussen overheid en investeerders
De eerste stap is structureel overleg met de sector over de maatschappelijke opgave.
Het overleg heeft primair als doel om te zorgen dat marktpartijen en het Rijk elkaars
rol en invulling daarvan beter leren kennen en begrijpen zodat dit eraan kan bijdragen
dat er voldoende kapitaal beschikbaar is, gegeven de aanpalende maatschappelijke doelstellingen
op betaalbaarheid, verduurzaming, leefbaarheid en de aandacht voor specifieke doelgroepen.
We kunnen meer bereiken door met elkaar te praten in plaats van over elkaar. Daarvoor
is een structureel overleg ingericht tussen relevante overheidsvertegenwoordigers
enerzijds, en relevante marktvertegenwoordigers anderzijds. Dit overleg dient het
doel het wederzijds begrip tussen de respectievelijke partijen te vergroten en daarmee
bij te dragen aan een voorspelbaar en stabiel investeringsklimaat. Ik wil daarbij
de kennis van de marktpartijen benutten om een goed en actueel beeld van de Nederlandse
woningmarkt te kunnen verkrijgen en onderhouden en marktpartijen de ruimte geven om
zorgen die in de markt leven te adresseren. Het overleg wordt daarbij ook gebruikt
om de samenwerking in de praktijk concreet vorm te geven, onder andere door de hieronder
genoemde initiatieven.
Ontwikkelen van een periodieke vastgoedrapportage
Betrouwbare en eenduidige cijfers van de Nederlandse vastgoedmarkt is een noodzakelijke
basis voor een goed investeringsklimaat. Uit de uitvraag onder marktpartijen kwam
tevens naar voren dat verschillende partijen aangeven dat versnippering en verschillen
in beelden een juiste besluitvorming op investeringsbeleid in de weg kan zitten. Daarom
werk ik samen met de marktpartijen aan een periodieke rapportage van de vastgoedmarkt.
Deze rapportage zal de ontwikkelingen in de markt beschrijven. Hierdoor kan een gezamenlijk
beeld ontstaan van de cijfers en ontwikkelingen op de vastgoedmarkt.
Inzet op meer publiek private samenwerking
Daarnaast zet ik in op meer actieve en langdurige betrokkenheid van investeerders
bij specifieke woningbouwprojecten via publiek private samenwerking. Om te komen tot
ontwikkeling en realisatie van woningen is het cruciaal dat ontwikkelende en bouwende
partijen in positie komen en blijven en tot feitelijke productie komen. Het is van
belang meer schaal, zekerheid en voorspelbaarheid in het ontwikkel- en productieproces
te brengen. Dit is wenselijk voor het inregelen van de productie, maar ook voor de
schaalbaarheid en versnelling van processen in positiebepaling, planvorming en ruimtelijke
ordening die daaraan vooraf gaan. Dit is te organiseren door meer structurele afspraken
te maken tussen de betrokken partijen, oftewel ketensamenwerking inclusief principiële
afname-afspraken op lange termijn tussen gemeenten, corporaties, ontwikkelaars en
bouwers. De specifieke invulling hiervan wil ik de komende periode samen met investeerders
nader uitwerken en in de praktijk gaan vormgeven bij met name grotere projecten en
locaties.
Rol woonbeleid
Naast de veranderende marktomstandigheden komt duidelijk naar voren dat ook de combinatie
van (aangekondigde) maatregelen vanuit de overheid de afgelopen periode effect heeft
gehad op het investeringsklimaat. Met de maatregelen worden verschillende doelen nagestreefd,
zoals het beperken van excessen op de huurmarkt, het versterken van de positie van
starters, het beschermen van huurders, het verbeteren van de betaalbaarheid van woningen
en het tegengaan van fiscale constructies. Deze maatregelen kunnen echter ook het
neveneffect hebben dat zij het rendement van investeerders in woningen negatief beïnvloeden.
In de vormgeving van het wetsvoorstel betaalbare huur is rekening gehouden met de
investeringsbereidheid. Voorbeelden hiervan zijn de introductie van een nieuwbouwopslag,
de modernisering van het WWS en een betere waardering van de kwaliteit van middenhuurwoningen.
In de memorie van toelichting van het wetsvoorstel wordt uitgebreid ingegaan op de
gevolgen voor investeerders. Met betrekking tot de fiscale maatregelen die voor investeerders
van belang zijn, ga ik in op box 3 en op de overdrachtsbelasting.
Verder draag ik bij aan het investeringsklimaat voor de woningbouw door het hernemen
van de regie op de volkshuisvesting. Zo heb ik met alle regio’s bestuurlijke afspraken
gemaakt over hoeveel woningen er worden gebouwd – waar, wanneer en voor wie. Ook zijn
er zeventien grootschalige woningbouwlocaties aangewezen. Hiermee ontstaat er meer
duidelijkheid over de programmering en dus waar en wanneer de investeringsbehoefte
zit. Ook werk ik aan het verbeteren en versnellen van de realisatie van de plannen
via onder andere de landelijke en regionale versnellingstafels waaraan ook marktpartijen
deelnemen, het versnellen van processen en procedures en duidelijkheid op kritische
succesfactoren zoals stikstof, water en bodem, energie en geluid. Kortere doorlooptijden
van planfase naar realisatie verminderen de onzekerheid en dragen daarmee bij aan
de investeringsbereidheid.
Rol fiscaal beleid
Van particuliere verhuurders wordt regelmatig vernomen dat het forfait voor overige
bezittingen, waaronder onroerend goed, in box 3 op dit moment als hoog wordt ervaren.
Particuliere verhuurders zetten het forfait echter vaak ten onrechte alleen af tegen
het saldo van hun jaarlijkse huurinkomsten en bijkomende kosten (direct rendement)
en zien niet het indirecte rendement dat zij door de waardestijging van de onroerende
zaken ook behalen. Het forfait voor overige bezittingen, waaronder onroerend goed,
is gebaseerd op een langjarig gemiddelde van de ontwikkeling van onder meer de huizenprijzen
en neemt daarmee het indirecte rendement wel mee in de rendementsgrondslag voor box
3. Dit sluit dus niet aan bij het rendement in elk individueel jaar. In 2023 was er
bijvoorbeeld een daling van de huizenprijzen. Er lopen meerdere cassatieprocedures
bij de Hoge Raad waarin de vraag centraal staat of de huidige methodiek in box 3 in
lijn is met het zogenoemde «Kerstarrest» van de Hoge Raad van 24 december 2021. De
uitkomst daarvan is nog onbekend maar wordt in de eerste helft van 2024 verwacht.
Zekerheidshalve heeft -zie de Kamerbrief van 29 september 2023 – de Staatssecretaris
van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst – de Belastingdienst gevraagd rekening
te houden met een scenario waarbij hij in het ongelijk wordt gesteld (Kamerstuk 32 140, nr. 177).
De lopende discussies over het huidige stelsel van box 3 en de gehanteerde forfaits
worden naar mening van het kabinet sowieso verholpen door de overstap naar een stelsel
met een box 3-heffing op basis van werkelijk rendement, daarop wil het kabinet dan
ook in het bijzonder richten voor de aanpak van dit vraagstuk. Voor dit toekomstige
stelsel waarvan de introductie per 2027 is beoogd, is in het wetsvoorstel Wet werkelijk
rendement box 3 opgenomen dat voor verhuurwoningen een vermogenswinstbelasting op
basis van werkelijk rendement zal gelden. Dat wetsvoorstel is recent in internetconsultatie
geweest. Een overzicht van de ontvangen reacties en gemaakte beleidskeuzes heeft de
Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst – in zijn brief van
25 januari jl. toegelicht.8 Overigens wordt opgemerkt dat volgens schattingen van het Ministerie van Financiën
particuliere verhuurders ca. 150.000 woningen in box 3 verhuren. Dit is 5% van het
totale aantal van 3,1 miljoen huurwoningen in Nederland (volgens Woon 2021).
Investeerders geven tevens aan dat de verhoging van het algemeen tarief van de overdrachtsbelasting
een negatief effect heeft op de investeringscapaciteit voor woningbouw. Daarbij heeft
het meerdere malen achter elkaar verhogen van het algemeen tarief niet bijgedragen
aan een stabiel en voorspelbaar investeringsklimaat. De differentiatie van de overdrachtsbelasting
in 2021 was bedoeld om de positie van eigenaar-bewoners ten opzichte van beleggers
te verbeteren, daarbij kwam het algemene tarief (voor niet-bewoners) op 8%. De verdere
verhoging van het tarief in 2023 naar 10,4% was ingegeven door budgettaire redenen
en om de relatieve positie van eigenaar-bewoners ten opzichte van beleggers nog meer
te verbeteren. De differentiatie en de gevolgen van de verhoging van het algemeen
tarief worden in 2024 geëvalueerd. De tussentijdse bevindingen kunnen dan desgewenst
besproken worden bij de geëigende financiële besluitvormingsmomenten dit jaar. Overigens
betekent een verlaging van het algemeen tarief ook een forse budgettaire derving.
Een verlaging naar bijvoorbeeld 6% betekent dat ruim € 1 miljard gedekt zal moeten
worden. Indien hiervoor de dekking zou moeten worden gevonden binnen de overdrachtsbelasting,
moet bijvoorbeeld het tarief voor eigenaar-bewoners worden verhoogd van 2% naar bijna
5%. In Tabel 4 zijn de kosten en opbrengsten van verschillende varianten binnen de
overdrachtsbelasting opgenomen.
Tabel 4
Lasten (€ mln.)
2024
2025
2026
2027
2028
Struc.
Varianten verlaging algemeen tarief
Algemeen tarief OVB verlagen naar 6%
0
– 1.041
– 1.041
– 1.041
– 1.041
– 1.041
Algemeen tarief OVB verlagen naar 8%
0
– 548
– 548
– 548
– 548
– 548
Algemeen tarief OVB verlagen naar 9%
0
– 314
– 314
– 314
– 314
– 314
Dekkingsmogelijkheden
Verhogen OVB eigen bewoning met 2,8%-punt (naar 4,8%)
0
1.060
1.060
1.060
1.060
1.060
Verhogen OVB eigen bewoning met 0,5%-punt
0
219
219
219
219
219
Verhogen OVB eigen bewoning met 1,0%-punt
0
425
425
425
425
425
Verhogen OVB eigen bewoning met 1,5%-punt
0
617
617
617
617
617
Afschaffen startersvrijstelling OVB
0
262
262
262
262
262
Tot slot
We staan voor een grote opgave en een stabiel en voorspelbaar overheidsbeleid is essentieel
om deze te halen. De komende periode ga ik aan de slag met de hiervoor geschetste
initiatieven. Ik verwacht voor de zomer met investeerders tot de eerste resultaten
te komen. Daarbij merk ik op dat voor een goed investeringsklimaat een langdurige
inzet op samenwerking, stabiliteit en voorspelbaarheid nodig is.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.M. de Jonge
Indieners
-
Indiener
H.M. de Jonge, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.