Brief regering : Antwoorden op vragen gesteld tijdens het wetgevingsoverleg van 23 oktober 2023 over het pakket Belastingplan 2024
36 418 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2024)
Nr. 121
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 oktober 2023
Tijdens het tweede wetgevingsoverleg over het pakket Belastingplan 2024 (Kamerstuk
36 418 t/m 36 432), heb ik toegezegd om voorafgaand aan de plenaire behandeling een aantal gestelde
vragen over de fiscale klimaatmaatregelen schriftelijk te beantwoorden. Hierbij stuur
ik mede namens de Minister voor Klimaat en Energie en de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit de beantwoording van de gestelde vragen.
Het kabinet heeft in het pakket Belastingplan 2024 een aantal fiscale vergroeningsmaatregelen
voorgesteld om de verduurzaming te versnellen en, vanuit het oogpunt van een rechtvaardige
transitie, de lasten evenwichtig te verdelen. Tegenover de fiscale maatregelen staan
extra subsidiemaatregelen om bedrijven te helpen verduurzamen. Het kabinet is van
mening dat hiermee een zo gebalanceerd mogelijk pakket voorligt. Dat laat onverlet
dat de impact in een aantal specifieke sectoren, waaronder de glastuinbouwsector,
voor individuele bedrijven fors kan zijn en het handelingsperspectief afhankelijk
is van veel factoren, zoals de tijdige beschikbaarheid van energie-infrastructuur.
Het kabinet begrijpt dan ook de vragen en zorgen van uw Kamer ten aanzien van de lasteneffecten
en het handelingsperspectief goed. Het kabinet zegt daarom toe om in 2027 de fiscale
klimaatmaatregelen voor de glastuinbouwsector tussentijds te evalueren. Tijdens dit
evaluatiemoment kunnen de beleidseffecten van deze maatregelen en de mogelijkheden
om te verduurzamen worden geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie kan vervolgens
worden bekeken of een aanpassing van het beleidspakket nodig is.
Het kabinet zal daarnaast nauw in gesprek blijven met de sector om zo gezamenlijk
vinger aan de pols te houden en knelpunten tijdig te adresseren en op te lossen. Tot
slot stelt het kabinet voor om eveneens in 2027 een evaluatiemoment in te bouwen om
te evalueren wat de beleidseffecten zijn van het afschaffen van de vrijstelling voor
metallurgische en mineralogische procedés. Voor beide evaluatiemomenten kiest het
kabinet het jaar 2027, omdat een eerder evaluatiemoment te snel zou zijn om een goede
evaluatie van de hiervoor genoemde aspecten te kunnen maken.
In het vervolg van de brief zal achtereenvolgens antwoord worden gegeven op de gestelde
vragen over 1) de glastuinbouw, 2) het fiscaal beleid in buurlanden, 3) de mogelijke
invoertermijnen, 4) de wisselwerking tussen het beperken van de inputvrijstelling
en subsidies voor flexibel vermogen en tot slot 5) de mogelijkheden om de energiebelasting
per 2024 te verlagen voor huishoudens.
1. Fiscale maatregelen glastuinbouw
Nederland heeft in 2015 samen met 194 andere landen het klimaatakkoord van Parijs
afgesloten, waarin is afgesproken om de opwarming van de aarde in 2050 tot maximaal
2 graden te beperken en te streven naar 1,5 graad. Dit vraagt een inspanning van iedereen
en vergt niet in de laatste plaats een verantwoordelijkheid voor Nederland om de komende
jaren de broeikasgasemissies vergaand te reduceren. In dat licht heeft het kabinet
als doelstelling in de Klimaatwet vastgesteld om de broeikasgasemissies in 2030 te
reduceren met 55% ten opzichte van 1990. Om deze doelstelling te halen moeten ook
de emissies in de glastuinbouwsector omlaag. De broeikasgasemissies in de glastuinbouwsector
zijn echter mede vanwege de huidige fiscale voordelen, tussen 1990 en 2021 juist toegenomen
naar 7,9 Mton.
De glastuinbouw staat dan ook voor een grote uitdaging om de CO2-uitstoot fors te reduceren. Conform het convenant verduurzaming glastuinbouw en de
uitwerking in het voorjaarspakket klimaat moeten de broeikasgasemissies in 2030 zijn
gedaald naar maximaal 4,3 Mton. Forse inspanningen van zowel overheid als glastuinbouwsector
zelf zijn hierbij noodzakelijk om deze ambitie te realiseren.
Fiscale maatregelen in het wetsvoorstel
De fiscale maatregelen van het pakket zijn opgenomen in het wetsvoorstel «fiscale
maatregelen glastuinbouw» (Kamerstuk 36 426) en bestaan uit drie elementen.
Ten eerste stelt het kabinet voor om het verlaagd energiebelastingtarief voor de glastuinbouw
gefaseerd af te schaffen tussen 2025–2030. Ten tweede stelt het kabinet voor om de
huidige inputvrijstelling in de energiebelasting voor gebruik van aardgas bij elektriciteitsproductie
te beperken met een ingroeipad tussen 2025–2030. Hierdoor zal voortaan de gasinput
voor de opwek van warmte en het elektriciteit voor eigen gebruik (grotendeels) worden
belast. Deze maatregel heeft naast de glastuinbouw ook een aanvullende verduurzamingsprikkel
in de industrie en energiesector. Ten derde stelt het kabinet voor om, als opvolger
van het CO2-sectorsysteem, vanaf 2025 een sectorspecifieke CO2-heffing voor de glastuinbouw in te voeren, waarbij de hoogte van het tarief wordt
afgestemd op de hoogte die nodig is om het restemissiedoel van 4,3 Mton in 2030 te
borgen.
Ter voorbereiding op het wetsvoorstel heeft het kabinet door onderzoekbureaus Trinomics
en Blueterra een impactanalyse naar de effecten van de aanpassingen in de energiebelasting
laten uitvoeren. Daarnaast hebben onderzoekbureaus Berenschot en Kalavasta in opdracht
van het kabinet nader onderzoek gedaan naar de CO2-heffing glastuinbouw. Uit deze analyses blijkt dat de fiscale maatregelen leiden
tot een stevige en effectieve prikkel om de CO2-emissies te reduceren richting 2030. Tuinders hebben verschillende manieren om hun
emissies te reduceren. Zo kan het gebruik van aardgas voor de verwarming van kassen
worden vervangen door geothermie, de inzet van een warmtepomp (al dan niet in combinatie
met een elektrische boiler) of het gebruik van restwarmte. Ook een combinatie is mogelijk.
Daarnaast kunnen diverse aanpassingen aan de kas worden gedaan zodat energie wordt
bespaard. Denk bijvoorbeeld aan het gebruik van energieschermen en het aanbrengen
van LED verlichting. Er zijn tuinders die al veel investeren in geothermie, restwarmte
en warmtepompen. De studie van Trinomics en BlueTerra laat zien dat de maatregelen
in de energiebelasting er toe leiden dat diverse verduurzamingsopties rendabel worden.
Het wordt financieel aantrekkelijk voor bedrijven om volledig over te stappen op warmte
en elektriciteit vanuit een net of een warmtepomp of e-boiler (nog niet op geothermie).
Tot slot biedt het beperken van de inputvrijstelling ook een prikkel om de elektriciteitsproductie
met warmtekrachtkoppelinginstallaties te verminderen. Het aardgasverbruik dat samenhangt
met de elektriciteitsproductie voor het net leidde in de afgelopen jaren in toenemende
mate tot extra CO2-uitstoot in de glastuinbouwsector. Het opwekken van elektriciteit met aardgas wil
het kabinet richting 2035 echter afbouwen, vanwege het streven dat in 2035 de volledige
elektriciteitssector emissievrij zal zijn. Per saldo zullen de aanpassingen in de
energiebelasting leiden tot een emissiereductie van 0,7 Mton in de glastuinbouwsector.
Aanvullend zal het tarief van de CO2-heffing zo worden ingesteld dat het sectordoel van 4,3 Mton in 2030 wordt gerealiseerd.
Flankerend beleid om handelingsperspectief te vergroten
Ook tijdens het wetgevingsoverleg was veel aandacht voor het handelingsperspectief
voor tuinders. Het kabinet begrijpt deze vragen. Tuinders die willen verduurzamen,
moeten dat immers los van de technische mogelijkheden ook in de praktijk kúnnen, waarbij
de randvoorwaarden, waaronder het tijdig realiseren van energie-infrastructuur, zoveel
mogelijk op orde moeten zijn. Naast de fiscale maatregelen bestaat het pakket daarom
uit een palet van maatregelen om te werken aan de randvoorwaarden en de tuinders te
helpen bij het verduurzamen.
Ten eerste stelt het kabinet tot en met 2030 cumulatief € 560 miljoen aan extra subsidiemiddelen
beschikbaar om specifiek de glastuinbouw te ondersteunen. Het gaat onder andere om
€ 200 mln. voor subsidies voor energiebesparende maatregelen in de glastuinbouwsector
(subsidieregeling energie-efficiënte glastuinbouw, EG-regeling) en € 300 mln. voor
de aanleg van warmte-infrastructuur voor de glastuinbouw (subsidieregeling voor warmte-infrastructuur
glastuinbouw, SWIG-regeling). Ook is er 60 mln. gereserveerd voor een tijdelijke subsidieregeling
voor hernieuwbare warmteprojecten, in verband met nadelen die projecten onder andere
in de glastuinbouw hebben gehad van de hoge gasprijzen. Naast het budget van € 560
mln., kan de glastuinbouw gebruik maken van generieke subsidieregelingen als de SDE++
(onder andere subsidie voor aardwarmte, restwarmte, aquathermie, zonthermie, PVT en
lucht-water-warmtepompen), de milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving
milieu-investeringen (MIA/Vamil) en de energie-investeringsaftrek (EIA). Bij het jaarlijks
samenstellen van de energielijst (EIA) zal hierbij worden gekeken of er voldoende
technieken voor de glastuinbouw opstaan. Het kabinet is van mening dat er per saldo
sprake is van een zo gebalanceerd mogelijk pakket, met enerzijds de noodzakelijke
fiscale maatregelen om het transitiepad te borgen en anderzijds extra subsidiebudgetten
om ook de glastuinbouw te helpen met verduurzamen en voldoende toekomstperspectief
te bieden.
Ten tweede werkt het kabinet aan de energie-infrastructuur, dit is een belangrijke
uitdaging en aanleg van energie-infrastructuur kent vaak een relatief lange doorlooptijd.
Voor een deel van de verduurzamingsmaatregelen die de glastuinbouwsector kan nemen
is tijdige gereedheid en beschikbaarheid een belangrijke randvoorwaarde om in de praktijk
ook te kunnen verduurzamen. Bij een overstap op een warmtepomp moet bijvoorbeeld hiervoor
wel ruimte zijn op het elektriciteitsnet. Daarnaast moet voor gebruik van onder andere
restwarmte en geothermie ook de warmte-infrastructuur op orde zijn. Naast deze verduurzamingsmaatregelen,
zijn er overigens ook maatregelen die minder afhankelijk zijn van de beschikbaarheid
van energie-infrastructuur. Denk bijvoorbeeld aan energiebesparende maatregelen, het
aanpassen van de teelt of een kleinere inzet van de wkk ten behoeve van elektriciteitsproductie
voor het net.
Het kabinet vindt het belangrijk dat de randvoorwaarden op orde zijn en zet hier dan
ook hard op in. Zo maakt het kabinet werk van de aanpak van netcongestie. Op 18 oktober
is een nieuwe Kamerbrief over nieuwe maatregelen ten aanzien van netcongestie gestuurd1. Deze brief gaat in op nieuwe maatregelen die het kabinet en netbeheerders nemen.
Het gaat dan om snellere uitbreiding van het stroomnet, betere benutting van de huidige
ruimte en verplaatsing van stroomvraag naar buiten de piekuren. Veel oplossingen in
de glastuinbouw zijn overigens lokaal (warmte), waardoor het probleem van netcongestie
relatief minder speelt dan in andere sectoren. Het kabinet creëert daarnaast de randvoorwaarden
voor de langere termijn. Het kabinet stuurt bijvoorbeeld met het Nationaal Plan Energiesysteem
(NPE) actief op de ontwikkeling van de vier energieketens: elektriciteit, waterstof,
koolstof en warmte. Door duidelijkheid over de ontwikkelrichting te geven, biedt het
NPE belanghebbenden en investeerders handelingsperspectief over wat er op hen af komt
en van hen verwacht wordt bij de uitvoering en realisatie van het veranderende energiesysteem.
Ten derde kijkt het kabinet ook naar vergunningen voor aardwarmte. Op 1 juli 2023
trad de wijziging van de mijnbouwwet in werking2. Daarmee beoogt het kabinet snellere vergunningverlening voor de ontwikkeling van
aardwarmteprojecten. Op bladzijde 6 van de brief zal nader in worden gegaan op de
businesscase van geothermie.
Het kabinet is van mening dat met deze ondersteunende maatregelen er sprake is van
een zo gebalanceerd mogelijk pakket, waarin met de fiscale maatregelen de transitie
wordt geborgd en met de subsidiërende maatregelen tegelijkertijd tuinders perspectief
wordt gegeven en wordt geholpen met het verduurzamen. Met dit pakket is ook in de
toekomst in Nederland ruimte voor een duurzame en florerende glastuinbouwsector. Dit
neemt echter niet weg dat de glastuinbouw te maken heeft met een forse verduurzamingsopgave,
waarbij alternatieven tijdig beschikbaar moeten zijn. De overgang van een fossiele
naar een duurzame energievoorziening betekent dat niet alle bedrijven overal de overstap
kunnen of willen maken. Het precieze handelingsperspectief blijft bovendien bedrijfs-
en locatie-afhankelijk. Het kabinet zal hierover in nauw gesprek blijven met de sector
om zo gezamenlijk vinger aan de pols te houden en knelpunten tijdig te adresseren
en op te lossen. Zoals aan het begin van de brief toegelicht, zal het kabinet daarnaast
in 2027 een tussenevaluatie van het beleidspakket en de verduurzamingsmogelijkheden
voor de glastuinbouwsector uitvoeren.
Budgettaire opbrengst van de fiscale klimaatmaatregelen glastuinbouw
Naast het handelingsperspectief zijn door leden van uw Kamer ook vragen gesteld over
de budgettaire opbrengst van de fiscale maatregelen en de afwijkingen ten opzichte
van het coalitieakkoord. In tabel 1 is een overzicht gegeven van de verwachte budgettaire
opbrengst. De budgettaire opbrengst is in de jaren na 2025 hoger dan in het coalitieakkoord
was opgenomen. In het coalitieakkoord was voor de aanpassingen aan de energiebelasting
in 2030 een budgettaire opbrengst van € 133 mln. geraamd (€ 33 mln. afschaffen verlaagd
tarief en € 100 mln. afschaffen inputvrijstelling), terwijl in de budgettaire raming
van het wetsvoorstel dit € 383 mln. bedraagt. Er is een aantal specifieke redenen
waarom de huidige ramingen hoger zijn dan ten tijde van het Coalitieakkoord (bijlage
bij Kamerstuk 35 788, nr. 77). Ten eerste is in de uitwerking van de wetswijziging voor de inputvrijstelling pas
de exacte vormgeving bepaald. De exacte vormgeving was nog niet duidelijk ten tijde
van het coalitieakkoord en zorgt ervoor dat in het wetsvoorstel een preciezere raming
is gemaakt. Ten tweede wordt de budgettaire meeropbrengst verklaard door een aantal
interacties tussen de maatregelen. Zo kent het afschaffen van het verlaagd tarief
en het beperken van de inputvrijstelling (= vergroten grondslag) een onderlinge interactie.
Daarnaast zijn de energiebelastingtarieven in het Belastingplan 2023 (Kamerstuk 36 202) tot en met 2030 aangepast. Tot slot zijn met het Belastingplan 2023 de tarieven
van de Opslag Duurzame Energie (ODE) geïntegreerd in de energiebelasting. In de raming
van het coalitieakkoord is geen rekening gehouden met de ODE-tarieven, omdat de inkomsten
uit het de ODE direct gekoppeld waren aan de kasuitgaven van de SDE++. Een grondslagverbreding
leidde in de oorspronkelijke systematiek van de ODE tot een verlaging van de ODE-tarieven,
omdat de opbrengsten leidend waren. Voor de energiebelastingtarieven leidt een grondslagverbreding
echter, zoals gebruikelijk voor fiscale maatregelen onder het inkomstenkader, tot
hogere opbrengsten. Het is gebruikelijk dat bij het coalitieakkoord maatregelen individueel
worden geraamd omdat onduidelijk is of en in welke volgorde maatregelen worden genomen.
Mede vanwege de grotere budgettaire opbrengst en hogere lasteneffecten dan ten tijde
van het coalitieakkoord voorzien, heeft het kabinet in het wetsvoorstel voorgesteld
om de aanpassingen in de energiebelasting gefaseerd (2025–2030) in te voeren, in plaats
van in één keer per 2025.
Tabel 1 – budgettaire opbrengst in mln. euro (prijspeil 2025) – fiscale klimaatmaatregelen
glastuinbouw (na nota van wijziging)
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Afschaffen verlaagd tarief glastuinbouw
37
55
84
104
129
149
Inputvrijstelling1
64
83
99
122
141
183
Interactie verlaagd tarief glastuinbouw en inputvrijstelling
3
7
14
25
36
51
CO2-heffing glastuinbouw
48
104
104
101
99
97
X Noot
1
Een deel van de budgettaire opbrengst slaat neer bij de industrie en energiesector.
Beleidseffecten verlengen afbouwpad verlaagd tarief energiebelasting t/m 2035
In zowel de schriftelijke vragen als beide wetgevingsoverleggen hebben diverse leden
van uw Kamer gevraagd wat de mogelijkheden zijn om het verlaagd energiebelastingtarief
voor de glastuinbouw langzamer af te bouwen (tot en met 2035 in plaats van 2030) en
dit te dekken via een verhoging van het tarief CO2-heffing glastuinbouw. Onderliggend aan deze vraag ligt het effect van de degressie
het tarief in de energiebelasting (ook wel: degressiviteit genoemd). Door de degressieve
tariefstructuur geldt voor het eerste deel van het verbruik een hoog belastingtarief,
terwijl over het hogere energieverbruik een lager belastingtarief geldt. Dit leidt
tot een ongelijk lasteneffect tussen bedrijven onderling en huishoudens. Het kabinet
heeft daarom in het Belastingplan 2023 een eerste stap gezet om de degressiviteit
te verminderen. De effecten van een verdere afbouw moeten zorgvuldig worden gewogen,
waarbij ook in brede zin naar het beleidsinstrumentarium moet worden gekeken. Zo wordt
het hoge tarief in de eerste schijf van de energiebelasting deels gecompenseerd via
de belastingvermindering in de energiebelasting en vallen grootverbruikers in de industrie
en elektriciteitssector (die profiteren van de lage energiebelastingtarieven in de
hogere verbruiksschijven) in veel gevallen onder het Europese emissiehandelssysteem
(ETS).
Een langer afbouwpad voor het verlaagd tarief leidt tot een budgettaire derving van
cumulatief € 381 mln. t/m 2035, die moet worden gedekt (zie ook tabel 2). Daarnaast
wordt hiermee de verduurzamingsprikkel voor de glastuinbouw verkleind. Binnen het
wetsvoorstel kan de derving worden gedekt met een verhoging van het tarief CO2-heffing glastuinbouw. Uitgaande van de gemiddelde budgettaire derving per jaar (€ 42
mln.) is een tariefverhoging van gemiddeld 10,24 euro/ton CO2 vanaf 2026 nodig. Het totale tarief loopt hierdoor op naar 22,60 euro/ton CO2. Een uitgebreidere tariefstudie is nodig om vast te stellen of het tarief hoger of
lager moet zijn om het restemissiedoel van 4,3 Mton te blijven borgen. Deze nieuwe
tariefstudie is reeds voorzien voor 2024. Aan de hand van deze tariefstudie kan een
volgend kabinet het tariefpad heroverwegen, waarbij ook de budgettaire gevolgen dienen
te worden meegewogen.
Naar inzicht van het kabinet heeft het verlengen van het afbouwpad van het verlaagd
energiebelastingtarief en het verhogen van de CO2-heffing glastuinbouw naar verwachting geen negatief effect op de introductie van
geothermie. Zowel het verlaagd tarief in de energiebelasting als de CO2-heffing is van toepassing op aardgasverbranding in ketels en WKK-installaties in
de glastuinbouwsector. Het voorstel om het afbouwpad van het verlaagd tarief te verlengen
en de CO2-heffing te verhogen heeft weliswaar een herverdelend effect binnen de sector (zie
ook hieronder), maar gemiddeld blijft de energiebelastingdruk op aardgasverbranding
gelijk. De toepassing van geothermie (waarbij in de exploitatie geen CO2-emissies vrijkomen) wordt op sectorniveau niet geraakt door het wetsvoorstel. Wel
is de verwachting dat voor een individueel bedrijf een dergelijke wijziging tot gevolgen
voor de winstgevendheid van de onderneming leidt.
Door de maatregel blijven de totale lasten voor de glastuinbouw naar verwachting gelijk,
maar worden de lasten binnen de sector wel anders verdeeld. Door de degressieve tariefstructuur
van de energiebelasting slaat afschaffing van het verlaagd energiebelastingtarief
namelijk relatief hard neer bij de kleine tuinders, terwijl het tarief van de CO2-heffing geldt voor alle tuinders. Er vindt bij het verlengen van het afbouwpad voor
het verlaagd energiebelastingtarief en een tijdelijke verhoging van de CO2-heffing dus een beperkte lastenschuif van de kleine tuinder naar de grotere tuinders
plaats. Dit laat onverlet dat de opgave voor de sector fors blijft.
Zoals hiervoor in deze brief en de schriftelijke beantwoording toegelicht, hecht het
kabinet aan afschaffing van het verlaagd energiebelastingtarief. Het is namelijk een
fiscale regeling die leidt tot onvoldoende prikkel om af te stappen van fossiel energieverbruik.
Het (op termijn) afschaffen van deze regeling leidt tot een vereenvoudiging van het
fiscale stelsel en versterkt het effect van andere beprijzingsmaatregelen, zoals de
CO2-heffing glastuinbouw. Tot slot is afschaffing van het verlaagd energiebelastingtarief
per 2025 opgenomen in het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan, dat juridisch bindend
is vastgelegd. Zonder deze afschaffing zal Nederland gekort worden op de betalingen
uit de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (HVF). De hoogte wordt achteraf bepaald door
de Europese Commissie en valt niet met zekerheid te bepalen, maar bedraagt mogelijk
€ 200 mln. euro. In principe houdt Nederland zich met een afbouwpad tot 2030 niet
aan de afspraken uit het HVP. Het kabinet is hierover met de Europese Commissie in
gesprek. De kans op goedkeuring op een afbouwpad tot ná 2030 acht het kabinet klein.
Tabel 2 – budgettaire derving in mln. euro
2025
2026
2027
2028
2029
2030
2031
2032
2033
2034
2035
Afschaffen verlaagd energiebelastingtarief tot 2035
0
– 15
– 31
– 47
– 64
– 82
– 60
– 43
– 27
– 12
0
Tabel 3 – Tarief CO2-heffing glastuinbouw na dekking derving verlaagd tarief langzamer afschaffen
2025
2026
2027
2028
2029
2030
2031
2032
2033
2034
2035
Tarief CO2-heffing glastuinbouw in euro/ton CO2 (huidige wetsvoorstel incl. NvW)
€ 8,2
€ 9,2
€ 10,2
€ 10,7
€ 11,3
€ 12,4
€ 12,4
€ 12,4
€ 12,4
€ 12,4
€ 12,4
Gemiddelde tariefverhoging ter dekking langzamer afbouwen verlaagd tarief
-
€ 10,2
€ 10,2
€ 10,2
€ 10,2
€ 10,2
€ 10,2
€ 10,2
€ 10,2
€ 10,2
-
Nieuw tarief
€ 8,2
€ 19,5
€ 20,5
€ 21,0
€ 21,5
€ 22,6
€ 22,6
€ 22,6
€ 22,6
€ 22,6
€ 12,4
Tabel 4 – micro-effect glastuinbouw afschaffen verlaagd EB-tarief tot 2035 en verhoging
tarief CO2-heffing
Inzet wkk
Inzet overig
Rendement wkk
Voorstel BP na nota van wijziging
Verlenging verlaagd tarief 2035
Klein zonder wkk
75.000 m3
€ 44.495
€ 32.185
Klein met wkk
1.000.000 m3
75.000 m3
42%
€ 188.440
€ 176.013
Groot zonder wkk
300.000 m3
€ 146.600
€ 112.628
Groot met wkk
3.000.000 m3
300.000 m3
42%
€ 487.296
€ 502.943
Energiebelasting voor coöperaties van (kleine) glastuinbouwbedrijven
Naast het voorstel door een aantal leden van uw Kamer om het verlaagd energiebelastingtarief
langzamer af te schaffen, is tot slot door de heer Omtzigt gesuggereerd om de energiebelasting
van toepassing te verklaren op combinaties van (kleine) glastuinbouwbedrijven, bijvoorbeeld
in de vorm van coöperaties. Gegeven de degressieve structuur van de energiebelasting
zou hiermee per saldo een lager belastingtarief van toepassing zijn op deze gecombineerde
bedrijven. Een belastingtarief dat meer vergelijkbaar is met grote glastuinbouwbedrijven.
Het voorstel van de heer Omtzigt vormt een fundamentele wijziging van de systematiek
waarop de energiebelasting werkt. Op dit moment is de energiebelasting van toepassing
op iedere gas- en elektriciteitsaansluiting zoals gedefinieerd in de Gaswet en Elektriciteitswet
1998. Daarbij is het combineren van aansluitingen voor de energiebelasting op grond
van de Wet waardering onroerende zaken artikel 16 binnen strikte voorwaarden mogelijk.
Het combineren van aansluitingen voor de energiebelasting is hierbij mogelijk bij
dezelfde rechtspersoon met aangrenzende WOZ-objecten. De mogelijkheid staat hierbij
open voor alle eigenaren van onroerende zaken (zowel bedrijven als huishoudens).
De vraag van de heer Omtzigt is dan of specifiek voor glastuinbouwbedrijven de mogelijkheid
tot het combineren van aansluitingen voor de energiebelasting kan worden verruimd.
Deze optie zou vergaande gevolgen hebben voor de vormgeving, de uitvoering en de werking
van de energiebelasting. Het is zeer de vraag of dit juridisch (o.a. Europees rechterlijk)
en uitvoeringstechnisch mogelijk is. Fundamenteel bezwaar is dat op deze wijze een
nieuwe uitzondering voor de glastuinbouw binnen de energiebelasting wordt gecreëerd,
vergelijkbaar met het huidige verlaagde tarief. Potentieel worden hiermee de effecten
van het afschaffen van het verlaagd tarief ondermijnd.
Alles afwegende vindt het kabinet het onwenselijk om specifiek voor glastuinbouwbedrijven
de mogelijkheid tot het combineren van aansluitingen voor de energiebelasting te verruimen.
Dit omdat er een nieuwe uitzondering voor de glastuinbouw binnen de energiebelasting
zou worden gecreëerd, waarbij mogelijk alle glastuinbouwbedrijven middels een inkoopconstructie
gebruik zullen maken van het lage tarief in de hoogste schijven. Hiermee zouden de
effecten van het afschaffen van het verlaagd tarief teniet worden gedaan en een ongelijkheid
gecreëerd ten aanzien van andere groepen die ook nadeel ondervinden van de degressieve
belastingstructuur. Ook speelt hierbij een risico op staatssteun. Verder is het denkbaar
dat andere groepen van gelijksoortige bedrijven en wellicht huishoudens met het beroep
op het gelijkheidsbeginsel eveneens gebruik willen maken van dergelijke constructies.
Dit zou verstrekkende gevolgen hebben voor de structuur, de budgettaire opbrengsten
en de verduurzamingsprikken van de energiebelasting.
Het kabinet is er wel voorstander van om de degressiviteit in de energiebelasting
voor alle belastingplichtigen te verminderen. Zoals hiervoor benoemd heeft het kabinet
daarom in het Belastingplan 2023 vorig jaar een eerste stap gezet.
2. Vergelijking met buurlanden
In het wetgevingsoverleg is gevraagd om een vergelijk te maken met de vrijstellingen
die België en Duitsland hanteren in de energiebelasting voor de glastuinbouw. Over
het algemeen kan worden gesteld dat België en Duitsland vergelijkbare of zelfs ruimere
vrijstellingen in de energiebelasting kennen voor de glastuinbouw. Tabel 5 geeft hier
een overzicht van op peildatum maart 2021. Wat dat betreft worden Nederlandse bedrijven
met de fiscale wijzigingen meer gestimuleerd om te verduurzamen dan bedrijven in Duitsland
en België, indien deze landen geen aanvullend beleid inzetten gericht op verdere reductie
van broeikasgasemissies. Dit lijkt niet waarschijnlijk. Zo wordt op dit moment bijvoorbeeld
ook in Denemarken de specifieke vrijstellingen voor de glastuinbouwsector heroverwogen.
Mochten andere lidstaten geen aanvullend beleid inzetten, dan zou het level playing
field voor Nederlandse bedrijven nadelig kunnen worden beïnvloed. Trinomics heeft
in haar onderzoeksrapport een zorgvuldige analyse gemaakt van de concurrentiepositie
van verschillende sectoren. Uit deze analyse blijkt dat de maatregelen voor de betreffende
sectoren kunnen leiden tot een verhoogd weglekrisico. Hierbij geldt als kanttekening
dat het daadwerkelijke risico lastig is in te schatten en van veel variabelen afhankelijk
is. Overigens zullen de broeikasgasemissies ook in de omringende Europese landen de
komende jaren fors moeten worden verlaagd, want ook binnen de Europese Unie is een
reductie van minstens 55% netto broeikasgasemissiereductie voor 2030 afgesproken.
Tabel 5: Vergelijk fiscale maatregelen GTB met buurlanden, peildatum maart 2021
Inputvrijstelling elektriciteitsopwekking
Nederland (huidig)
Volledige vrijstelling voor het gebruik van aardgas bij het opwekken van elektriciteit
voor installaties met een elektrisch rendement >30%.
Nederland (FKM)
Vrijstelling van 0,1896 Nm3 (per 2030) aardgas per opgewekte kWh elektriciteit.
België
Volledige vrijstelling voor het gebruik van elektriciteit en aardgas bij het opwekken
van elektriciteit.
Duitsland
Volledige vrijstelling voor het gebruik van elektriciteit en aardgas bij het opwekken
van elektriciteit.
Specifieke tarieven glastuinbouw
Nederland (huidig)
Verlaagd tarief voor het gebruik van aardgas voor verwarming ter bevordering van het
groeiproces van tuinbouwproducten voor aardgas tot gebruik van 1.000.000 m3
Nederland (FKM)
Per 2030 geen verlaagd tarief.
België
Volledige vrijstelling voor het gebruik van elektriciteit en aardgas wanneer dit wordt
gebruikt voor de productie van (glas)tuinbouwproducten
Duitsland
Verlaagd tarief voor de glastuinbouw voor aardgas van € 0,04 per m3
Verlaagd tarief voor de glastuinbouw voor elektriciteit van € 15,37 per MWh
Bron: CE Delft (2021)
3. Gevolgen uitstel wetsbehandeling fiscale klimaatmaatregelen industrie voor invoertermijn.
Tijdens het tweede wetgevingsoverleg is gevraagd welke gevolgen het uitstellen van
de wetsbehandeling van het Wetsvoorstel Fiscale Klimaatmaatregelen (Kamerstuk 36 432) industrie en elektriciteitsopwekking naar het voorjaar van 2024 heeft voor de invoertermijn.
Ten eerste hecht het kabinet er aan dit jaar in wetgeving de maatregelen te hebben
vastgelegd die een sluitende begroting en CO2-boekhouding borgen. Tabel 6 laat zien dat met uitstellen van de wetsbehandeling cumulatief
een opbrengst van € 1,2 mld. over de periode 2025–2030 niet is zeker gesteld voor
het jaareinde, terwijl de aanwending van die bedragen dan wel al wettelijk zal zijn
verplicht. Het uitstellen van de wetsbehandeling leidt er toe dat er fors hogere budgettaire
tekorten resulteren na 2024. Ten tweede leidt uitstel van de wetsbehandeling tot langere
onzekerheid bij ondernemers. Dit terwijl de verduurzamingsopgave perspectief en duidelijkheid
vergt voor de investeringsbeslissingen. Ten derde is relevant dat het afschaffen van
de vrijstelling voor metallurgische en mineralogische procedés een structuurwijziging
van de ICT-ondersteuning vergt, waar tenminste een jaar invoeringstijd voor nodig
is. Uitstel van het wetsvoorstel naar het voorjaar van 2024 betekent dan ook uitstel
van de invoering van deze maatregel naar 1 januari 2026. Ook de verhoging van de minimum
CO2-prijs elektriciteitsopwekking zal een jaar opschuiven van 1 januari 2024 naar 1 januari
2025. Ten vierde is de afschaffing van de vrijstelling voor metallurgische en mineralogische
procedés per 1 januari 2025 juridisch bindend opgenomen in het HVP (zie boven). Net
als bij de afschaffing van het verlaagd tarief glastuinbouw, valt de korting niet
met zekerheid te bepalen, maar bedraagt mogelijk 200 mln. euro.
Tabel 6 – budgettaire opbrengst in mln. euro (prijspeil 2025) – fiscale klimaatmaatregelen
industrie en elektriciteitsopwekking
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Afschaffen vrijstellingen metallurgische en mineralogische procedés
166
160
162
166
174
182
Afschaffen vrijstellingen duaal en non-energetisch gebruik kolen
–
–
–
84
84
47
Minimum CO2-prijs elektriciteitssector en industrie
0
0
0
0
0
0
Totaal
166
160
162
250
258
229
Het kabinet stelt dan ook voor om de vrijstelling per 1 januari 2025 volledig af te
schaffen en raadt af om de wetsbehandeling uit te stellen naar het voorjaar van 2024.
Een eventueel afbouwpad is hierbij niet overwogen omdat het veelal om grote bedrijven
gaat waarvoor bij het afschaffen van de vrijstelling voor een aanzienlijk deel van
hun gebruik het relatief lage vierde schijf tarief in de energiebelasting gaat gelden.
Bovendien zou dit de complexiteit voor de uitvoering verder vergroten.
4. Het beperken van de inputvrijstelling in de energiebelasting
In het tweede wetgevingsoverleg is gevraagd naar de wisselwerking tussen enerzijds
het beperken van de inputvrijstelling en anderzijds het verstrekken van subsidies
ombouw van gascentrales. Het kabinet heeft in het voorjaarspakket klimaat aangekondigd
te streven naar een CO2-vrije elektriciteitssector per 2035. Beide maatregelen dragen hieraan bij. Ten eerste
zal in de toekomstige elektriciteitssector een groot deel van het elektriciteitsaanbod
worden gevormd door zon en wind. Ongelimiteerde opwek van elektriciteit met aardgas
past niet in dit eindbeeld. Op dit moment is het aardgasverbruik voor elektriciteitsproductie
echter geheel vrijgesteld in installaties met een rendement hoger dan 30%. Een deel
van het gebruikte aardgas wordt gebruikt voor warmteproductie en een deel gaat verloren
aan omzetverliezen en deze delen worden op dit moment ook niet belast. Hierdoor is
het momenteel financieel aantrekkelijk om met onder andere een warmtekrachtkoppelinginstallatie
(WKK) elektriciteit te produceren met aardgas. Door het voorstel van het kabinet wordt
vanaf 2025 deze inputvrijstelling geleidelijk beperkt. Hierdoor is deze maatregel
primair gericht op de minst efficiënte gasinstallaties en is het een stimulans voor
elektriciteitsgascentrales om efficiënter elektriciteit te produceren. Een installatie
met een elektrisch rendement vanaf 60% blijft volledig vrijgesteld. De meest efficiënte
gascentrales kunnen hier aan voldoen, hoewel het gemiddelde rendement richting 2030
naar verwachting wel iets zal zakken, omdat gascentrales steeds meer zullen worden
ingezet als flexibel vermogen. Per saldo zullen gascentrales in 2030 daarom beperkt
belasting moeten betalen.
In een CO2-vrije elektriciteitssector is ook van belang dat er voldoende CO2-vrij regelbaar vermogen beschikbaar is op momenten dat te weinig elektriciteitsaanbod
uit hernieuwbare bronnen (zon, wind) is. Het kabinet werkt daarom aan subsidies voor
de ombouw van gascentrales die draaien op waterstof. Zo belast het kabinet fossiele
brandstoffen en subsidieert het schone brandstoffen.
5. Lastenverlichting in de energiebelasting voor huishoudens
Tijdens het tweede wetgevingsoverleg is tevens gevraagd naar mogelijkheden om de energiebelasting
voor huishoudens te verlagen. Daarbij ging het over een verlaging van het tarief op
gas, een verlaging van het tarief op elektriciteit en een verhoging van de belastingvermindering.
Het kabinet heeft bij de behandeling van het wetsvoorstel Belastingplan 2024 uitgelegd
waarom het de voorkeur geeft aan een verhoging van de belastingvermindering, als de
wens bestaat om de energiebelasting te verlagen. Op verzoek van uw Kamer zet ik de
verschillen tussen de maatregelen uiteen. Telkens licht ik eerst de eerste schijf
gas toe, dan de eerste schijf elektriciteit en daarna de belastingvermindering. Tot
slot geef ik ook het effect weer van de maatregelen als eenzelfde budget aan de maatregel
wordt besteed. Hieronder vat ik eerst de verschillen samen.
Tariefverlaging 1e schijf gas
(0–1.000 m3)
Tariefverlaging 1e schijf elektriciteit
(0–2.900 kWh)
Verhoging belastingvermindering
Reikwijdte huishoudens
Alle huishoudens met gasaansluiting (voor blokaansluiting zie hieronder)
Alle huishoudens met elektriciteitsaansluiting (voor blokaansluiting zie hieronder)
Alle huishoudens met elektriciteitsaansluiting (voor blokaansluiting zie hieronder)
Impact blokaansluiting
In geval van blokverwarming zal jaarlijks een verzoek moeten worden ingediend via
nieuwe teruggaveregeling
Voor blokelektriciteit bestaat al een teruggaveregeling i.v.m. de belastingvermindering
Voor blokelektriciteit bestaat al een teruggaveregeling
Vorm van ondersteuning
Afhankelijk van verbruik, voordeel tot maximaal 1.000 m3
Afhankelijk van verbruik, voordeel tot maximaal 2.900 kWh
Onafhankelijk van verbruik, vast bedrag
Effect op besparingsprikkel
Tariefverlaging dempt de besparingsprikkel; negatief effect op CO2-uitstoot
Grotere prikkel tot elektrificatie en tegelijkertijd demping besparingsprikkel
Besparingsprikkel aan de marge blijft onveranderd
Consequenties t.a.v. HVP
Risico op korting tot € 500 miljoen
Geen
Geen
Voordeel naar huishoudens/bedrijven
90% naar huishoudens en 10% naar bedrijven
90% naar huishoudens en 10% naar bedrijven
90% naar huishoudens en 10% naar bedrijven
Uitvoering
Voegt complexiteit aan de energiebelasting toe voor contracthouders van blokverwarming,
de Belastingdienst en energieleveranciers; introductie nieuwe forfaitaire teruggaveregeling; overcompensatie huishoudens met blokverwarming bij
verbruik onder 1.000 m3
Aanpassing bestaande teruggaveregeling blokelektriciteit Belastingdienst vanwege nieuwe 1e schijf; geen gevolgen voor verzoekers of huishoudens met blokelektriciteit
Eenvoudig.
Wie worden bereikt?
Om te beginnen merk ik op dat het op dit moment in de energiebelasting niet mogelijk
is om een maatregel uitsluitend te richten op huishoudens, ook niet met de nieuwe
eerste schijven. Alle huishoudens en bedrijven hebben verbruik in de eerste schijven
gas en elektriciteit. Een verlaging van het tarief komt daardoor bij huishoudens én
bedrijven terecht. De belastingvermindering geldt per elektriciteitsaansluiting met
een zogenoemde verblijfsfunctie. Die geldt voor elk huishouden en voor een deel van
de bedrijven. Zowel voor een verlaging van de tarieven in de eerste schijven gas en
elektriciteit als voor een verhoging van de belastingvermindering geldt dat circa
90% van het financiële voordeel terechtkomt bij huishoudens en 10% bij bedrijven.
Hoe worden huishoudens bereikt en worden alle huishoudens bereikt?
Een verlaging van het tarief van de eerste schijf gas wordt bij huishoudens met een
individuele gasaansluiting doorberekend in de maandelijkse factuur.
Het voordeel van een tariefverlaging komt niet direct terecht bij huishoudens met
blokverwarming, omdat het gas voor de blokverwarming één keer door de tariefschijven
gaat. Daarom is een teruggaveregeling voor blokverwarming opgesteld. Deze treedt in
werking als het tarief van de eerste schijf gas lager wordt dan het tarief van de
tweede schijf gas. Het is onzeker of contracthouders voor blokverwarmingen de teruggave
daadwerkelijk aanvragen. In dit verband wordt opgemerkt dat recente ervaringen met
een aparte regeling voor blokverwarming en blokelektriciteit bij het tijdelijke prijsplafond
energie (TTB) laten zien dat niet alle verhuurders het financieel voordeel voor huurders
aanvragen. Op 20 oktober jl. stond het aantal ingediende aanvragen op 25.600, terwijl
75.000 aanvragen worden verwacht en de aanvraagtermijn afloopt op 31 oktober a.s.
Daarnaast kan niet worden gewaarborgd dat verzoekers het voordeel doorgeven aan huishoudens
achter de blokverwarming. Een verlaging van het tarief van de eerste schijf elektriciteit
wordt bij huishoudens met een individuele elektriciteitsaansluiting doorberekend in
de maandelijkse factuur. Het overgrote deel van de huishoudens heeft een individuele
aansluiting.
Voor blokelektriciteit bestaat al een teruggaveregeling vanwege de belastingvermindering.
Het aantal verzoeken lag de afgelopen jaren op ongeveer 20.000. De groep verzoekers
is dus al in beeld en gewend jaarlijks een verzoek in te dienen. Het gaat om een kleinere
groep huishoudens dan bij blokverwarming, omdat veel huishoudens met blokverwarming
wel een individuele elektriciteitsaansluiting hebben. Als het tarief in de eerste
schijf lager wordt dan dat van de tweede schijf, kan het verschil worden teruggevraagd
via de teruggaveregeling voor blokelektriciteit. Er kan niet worden geborgd dat het
voordeel uiteindelijk terechtkomt bij de achterliggende huishoudens.
Een verhoging van de belastingvermindering wordt bij huishoudens met een individuele
elektriciteitsaansluiting doorberekend in de maandelijkse factuur.
Voor blokelektriciteit bestaat juist vanwege de belastingvermindering al een teruggaveregeling,
waar elk jaar al een groot aantal verzoeken voor wordt ingediend. Vanwege de hoogte
van de belastingvermindering bestaat al jarenlang een prikkel om een verzoek in te
dienen. Er kan niet worden geborgd dat het voordeel uiteindelijk terechtkomt bij de
achterliggende huishoudens.
Uitvoering
De nieuwe eerste schijf gas voegt veel complexiteit toe aan de energiebelasting. Als
het tarief wordt verlaagd, neemt de complexiteit nog verder toe vanwege de benodigde
introductie van een teruggaveregeling voor blokverwarming. Om deze uitvoerbaar te
houden voor verzoekers en de Belastingdienst, is de regeling zo eenvoudig mogelijk
gehouden. Anders is deze niet uitvoerbaar. Dit brengt met zich dat bij het teruggaveverzoek
geen bewijs wordt gevraagd. Bijvoorbeeld aan de hand van steekproeven vóór het verstrekken
en ná het verstrekken van teruggaves zal de Belastingdienst in een deel van de maximaal
40.000 verzoeken per jaar controleren of daadwerkelijk sprake is van blokverwarming
en of het aantal verbruikers achter de blokverwarming klopt. Als een huishouden met
blokverwarming het voordeel krijgt maar minder verbruikt dan (het warmte-equivalent
van) 1.000 m3, is sprake van overcompensatie. Dit volgt uit de forfaitaire aard van de teruggave.
Huishoudens met een individuele gasaansluiting worden niet overgecompenseerd bij een
tariefverlaging. Om ook huishoudens met blokelektriciteit te kunnen laten profiteren
van een lager tarief van de eerste schijf elektriciteit, zal de Belastingdienst de
berekeningswijze van de teruggave in de bestaande teruggaveregeling voor blokelektriciteit
aanpassen. Een verhoging van de belastingvermindering is eenvoudig in de uitvoering
voor verbruikers, energieleveranciers en de Belastingdienst.
Mogelijke extra budgettaire derving bij schending afspraken HVP
In het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan (HVP) is de tariefschuif in de huidige
eerste schijf van de energiebelasting tussen gas en elektriciteit (conform Coalitieakkoord
2021) opgenomen als hervorming. Concreet is opgenomen dat het tarief in de eerste
schijf gas in 2024 in reële termen met 2,5 cent per m3 wordt verhoogd ten opzichte van 2023 en in 2026 met 1 cent per m3 ten opzichte van 2024. Aan deze afspraak wordt niet voldaan bij de verlaging van
het tarief van de eerste schijf gas. Dit kan leiden tot een financiële korting tot
een half miljard euro. De exacte hoogte van de korting wordt bepaald door de Europese
Commissie. Op voorhand is de benodigde daadwerkelijke dekking van een verlaging van
het tarief van de eerste schijf gas dus niet te geven. Het tarief van de eerste schijf
elektriciteit kan worden verlaagd en de belastingvermindering kan worden verhoogd
zonder dat dit leidt tot een financiële korting.
Impact op besparingsprikkel en verhouding tussen de energiebelasting op gas en elektriciteit
In de huidige eerste schijven (0–170.000 m3 en 0–10.000 kWh) wordt elektriciteit in termen van energie-inhoud (euro/GJ) meer
dan twee keer hoger belast dan gas. Daarom is in het Belastingplan 2023 geregeld dat
vanaf 2024 stapsgewijs het tarief op elektriciteit wordt verlaagd en het tarief op
gas wordt verhoogd. De tariefschuif brengt de belastingdruk op elektriciteit en gas,
gemeten naar energie-inhoud meer in balans. Hiermee worden elektrificatie en gasbesparing
fiscaal gestimuleerd en wordt de overstap naar duurzamere energiebronnen financieel
rendabeler voor huishoudens. Een tariefverlaging op gas dempt de besparingsprikkel
op het gasverbruik en gaat in tegen de beweging die is ingezet om het verschil in
belastingdruk op gas en elektriciteit te verkleinen. Een verdere tariefverlaging op
elektriciteit geeft een verdere prikkel tot elektrificatie. Bij een verhoging van
de belastingvermindering blijft de besparingsprikkel aan de marge onveranderd.
Voordeel per huishouden
De heer Omtzigt vroeg of kan worden gerekend met een energiebelastingtarief op gas
dat lager is dan het hogere tarief dat het kabinet voorstelt. Volledigheidshalve wordt
opgemerkt dat het kabinet niet voorstelt om het energiebelastingtarief op gas verder
te verhogen. De verhoging in 2024 vloeit voort uit eerdere wetgeving die door uw Kamer
is aangenomen.
De heer Omtzigt sprak tijdens het tweede wetgevingsoverleg van een tariefverlaging
in de energiebelasting eerste schijf gas (0–1.000 m3) in 2024 van 20 cent per m3 (incl. btw). Een dergelijke verlaging leidt tot een budgettaire derving van circa
€ 1 miljard. Met eenzelfde budgettaire derving kan het tarief van de eerste schijf
elektriciteit (0–2.900 kWh) met 7,18 cent per kWh (incl. btw) worden verlaagd. De
belastingvermindering kan met hetzelfde budgettaire beslag met circa € 142 (incl.
btw) per jaar worden verhoogd. De heer Omtzigt sprak ook over een variant waarbij
een aanzienlijk deel van het budgettaire beslag wordt gestoken in een tariefverlaging
op gas en het overige deel in verhoging van de belastingvermindering. Wanneer wordt
gekozen voor een verdeling van de helft via de eerste schijf gas en de helft via de
belastingvermindering, dan is de mutatie de helft van de hiervoor genoemde maatvoering.
In alle drie de opties komt circa 90% van de totale budgettaire derving terecht bij
huishoudens. Het gemiddeld financieel voordeel voor een huishouden bedraagt ongeveer
circa € 142 (incl. btw) per jaar. Binnen de groep huishoudens leiden de opties tot
verschillende effecten. Dit wordt hieronder aan de hand van een grafiek weergegeven.
In algemene zin geldt dat via de belastingvermindering het voordeel bij alle huishoudens
in gelijke mate terechtkomt, terwijl tariefverlagingen met name terechtkomen bij huishoudens
met hoger verbruik (tot maximaal 1.000 m3 c.q. 2.900 kWh) en in mindere mate bij huishoudens met een lager verbruik. In figuur 1
is dit geïllustreerd. Op een fictieve populatie van twintig huishoudens met een verschillend
gasgebruik is een gelijk voordeel van € 3.000 verdeeld (over die twintig huishoudens)
via verlaging van het tarief in de nieuwe eerste schijf gas (0–1.000 m3), verlaging van het tarief in de nieuwe eerste en tweede schijf gas (0–170.000 m3) en de verhoging van de belastingvermindering.
Figuur 1: Illustratieve verdeling financieel voordeel bij verschillend gasverbruik
Bij verlaging van tarieven van de eerste en tweede schijf gas is het voordeel evenredig
met het verbruik. Voor een gemiddeld huishouden is in dit voorbeeld het voordeel gelijk
aan het voordeel via verhoging van de belastingvermindering. Door de schijfgrens van
1.000 m3 is het voordeel bij alleen verlaging van het tarief van de nieuwe eerste schijf gemaximeerd.
Hierdoor is het voordeel per m3 hoger en is het voordeel voor een gemiddeld huishouden dus ook hoger.
Ik hoop met deze brief de door uw Kamer gestelde vragen voldoende te hebben beantwoord
en kijk uit naar de plenaire behandeling.
De Staatssecretaris van Financiën,
M.L.A. van Rij
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën