Brief regering : Voorlopig akkoord anti-dwang instrument
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3714 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 juni 2023
Op 28 maart jl. is een voorlopig akkoord op hoofdlijnen bereikt in onderhandelingen
tussen Raad, Europees Parlement en Europese Commissie over het anti-dwang instrument
(ACI).1 Het ACI heeft als doel om economische dwang door derde landen tegen te gaan en indien
nodig hier onder voorwaarden op te kunnen reageren. In de afgelopen maanden zijn nog
openstaande punten op technisch niveau geadresseerd. Op 6 juni jl. zijn de onderhandelingen
formeel afgerond tijdens een afsluitende triloog.2
Zoals aangegeven in de Kamerbrief Open Strategische Autonomie (Kamerstuk 35 982, nr. 9) en de Staat van de Unie 2023 (Kamerstuk 36 259, nr. 1) is in de EU het besef toegenomen dat het noodzakelijk is om de weerbaarheid en het
geopolitiek handelingsvermogen van de EU te vergroten. Het kabinet zet hier ook op
in. Het gemeenschappelijk handelsbeleid, dat met de focus op openheid, duurzaamheid
en assertiviteit nadrukkelijk in het kader van open strategische autonomie is geplaatst,
draagt hieraan bij. Het ACI zal een belangrijke aanvulling vormen op het bestaande
EU-handelsinstrumentarium en het geopolitiek handelingsvermogen van de EU vergroten.
Met deze brief informeer ik uw Kamer over de uitkomst van de onderhandelingen. De
voornaamste wijzigingen ten opzichte van de Raadspositie worden in deze brief toegelicht
en van een appreciatie voorzien. Uw Kamer heeft eerder een appreciatie van de Raadspositie
ontvangen (Kamerstuk 22 112, nr. 3579).
Het kabinet is van oordeel dat het onderhandelingsresultaat goed past binnen de Nederlandse
inzet en de prioriteiten van de Raadspositie weerspiegelt. Er is met dit voorlopig
akkoord in de ogen van het kabinet een balans gevonden tussen enerzijds een voldoende
afschrikwekkend instrument dat effectief en gericht kan worden ingezet, en anderzijds
adequate waarborgen voor de toepassing van responsmaatregelen. Het kabinet is dan
ook voornemens om in te stemmen met het onderhandelingsresultaat, omdat het onderhandelingsresultaat
in belangrijke mate overeenkomt met de kabinetsinzet zoals uiteengezet in het BNC-fiche
(Kamerstuk 22 112, nr. 3300).
Besluitvorming
In lijn met de Raadspositie is er in het onderhandelingsresultaat politieke betrokkenheid
van de Raad aan de voorzijde. In de voorgestelde verordening kan de Raad op voorstel
van de Commissie via een gekwalificeerde meerderheid (QMV) beslissen of er sprake
is van economische dwang. In het voorlopig akkoord is een tijdpad toegevoegd voor
deze stap: de Raad zal normaal gesproken binnen 8 weken besluiten na het ontvangen
van het Commissievoorstel.
Besluitvorming over eventuele responsmaatregelen verloopt nog steeds via zogenaamde
comitologie (onderzoeksprocedure). De Commissie stelt hierbij door middel van uitvoeringshandelingen
responsmaatregelen vast na een bindend advies van vertegenwoordigers van de lidstaten
op ambtelijk niveau (QMV). In de tekst is opgenomen dat de Commissie uitvoeringshandelingen
met daarin EU-responsmaatregelen in beginsel niet kan vaststellen wanneer geen advies
is uitgebracht door lidstaten.3 Gebruik van de spoedprocedure voor instelling van responsmaatregelen is in lijn met
de Nederlandse inzet verwijderd. De spoedprocedure blijft wel mogelijk voor het aanpassen
en opschorten van responsmaatregelen wanneer deze eenmaal ingesteld zijn.
De kabinetsappreciatie ten aanzien van besluitvorming is ongewijzigd ten opzichte
van de Raadspositie. Voor het kabinet wordt met besluitvorming in deze vorm een goede
balans gevonden tussen effectieve inzetbaarheid van het instrument en voldoende betrokkenheid
en invloed van de lidstaten.
Responsmaatregelen en selectiecriteria
Er zijn ten opzichte van de Raadspositie enkele responsmaatregelen aangepast en toegevoegd
aan de lijst in annex I op verzoek van het Europees Parlement (EP). Onder exportrestricties
(lid b) wordt nu ook verwezen naar exportcontrole-maatregelen ten aanzien van goederen.
Maatregelen ten aanzien van intellectueel eigendom (lid h) zijn uitgebreid naar nationale
intellectuele eigendomsrechten. Zoals hieronder aangegeven is hierbij een nieuw selectiecriterium
toegevoegd. Verder zijn maatregelen toegevoegd ten aanzien van producten die vallen
onder de chemicaliënwetgeving (lid j) en veterinaire en fytosanitaire wetgeving (lid k),
eveneens met een nieuw selectiecriterium.
Criteria voor de selectie van responsmaatregelen zijn behouden in het voorlopig akkoord.
Zo dient de Commissie disproportionele administratieve complexiteit in de toepassing
van maatregelen te voorkomen, en de mate van harmonisatie van wetgeving binnen de
EU waarop maatregelen betrekking hebben in acht te nemen bij de selectie. Hierbij
gaat de voorkeur uit naar maatregelen met betrekking tot procedures die Unie-breed
relatief meer geharmoniseerd zijn. Een nieuw criterium is het vermijden of minimaliseren
van negatieve effecten op de bevordering van economische groei en werkgelegenheid
door de bescherming van intellectuele eigendomsrechten als middel om innovatie en
een kenniseconomie in de Unie of een lidstaat te stimuleren.
Tot slot is met betrekking tot lid k evenals lid j verduidelijkt dat responsmaatregelen
niet zullen interfereren met administratieve besluiten in de EU of van autoriteiten
van lidstaten die op basis van de evaluatie van wetenschappelijk bewijs plaatsvinden.
Het kabinet hecht eraan dat bij mogelijke selectie van exportcontrole-maatregelen
ten aanzien van goederen goed wordt gekeken naar de verhouding hiervan tot de multilaterale
exportcontroleregimes.
Voor het kabinet bevat het voorlopig akkoord voldoende waarborgen voor de selectie
van maatregelen. De in de triloog uitgebreide reikwijdte van maatregelen is daarmee
acceptabel met het oog op het bredere compromis.
Overige wijzigingen
Op verzoek van het EP zijn onder andere indicatieve tijdpaden toegevoegd voor onderdelen
van de procedure, waaronder voor onderzoek naar maatregelen van derde landen. Verder
is verduidelijkt wanneer het passend zou zijn voor de EU om schadeherstel te verzoeken
van een derde land dat economische dwang uitoefent. Net als bij het vaststellen van
economische dwang is het de Raad die besluit of de EU hierom verzoekt. Op verschillende
plekken in de verordening zijn ook verwijzingen opgenomen naar een mogelijk verzoek
om schadeherstel richting het derde land. Een andere aanpassing is dat niet enkel
lidstaten, maar alle partijen, de Commissie kunnen verzoeken om maatregelen van een
derde land te onderzoeken. Tot slot zal de Commissie een contactpunt inrichten met
het oog op de toepassing van het anti-dwang instrument.
Deze wijzigingen zijn in de ogen van het kabinet acceptabel. De verschillende stappen
in het instrument – waaronder onderzoek, consultaties en in het uiterste geval het
instellen van responsmaatregelen – blijven ongewijzigd, en worden in bepaalde opzichten
aangescherpt. Daarnaast is het ontvangen van schadeherstel niet altijd een voorwaarde
voor het beëindigen van EU-maatregelen, maar blijft het aan de EU om hier per casus
over te besluiten. Dit is belangrijk omdat het primaire doel van het instrument is
om economische dwang te voorkomen en derde landen te bewegen om dwangmaatregelen te
stoppen. Het is niet de verwachting dat in alle gevallen schadeherstel zal plaatsvinden.
Vervolgproces
Zowel het EP als de Raad zullen nu hun goedkeuringsprocedures doorlopen, waarna de
verordening wordt gepubliceerd in het Publicatieblad van de EU. Inwerkingtreding van
het instrument is voorzien voor 20 dagen na deze publicatie. Naar verwachting zal
inwerkingtreding in het najaar onder het Spaanse voorzitterschap plaatsvinden.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.N.A.J. Schreinemacher
Indieners
-
Indiener
E.N.A.J. Schreinemacher, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking