Brief regering : Reactie op het verzoek van het lid Omtzigt, gedaan tijdens de Regeling van werkzaamheden, over de staat van de afhandeling Toeslagenaffaire
31 066 Belastingdienst
Nr. 1239 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 mei 2023
Op 9 mei jl. (Kamerstuk 31 066, nr. 1237) is de Tweede Kamer geïnformeerd over een viertal uitspraken van rechtbanken die
raken aan de Hersteloperatie Toeslagen. Met deze brief wordt u geïnformeerd dat de
Staat ook bij de rechtbank Overijssel niet in hoger beroep zal gaan, ondanks het feit
dat de Staat zich niet kan vinden in een deel van het vonnis. Daarnaast treft u in
deze brief een update over de moties van het lid Omtzigt van 7 maart jl. Tot slot
treft u als bijlages bij deze Kamerbrief de beantwoording aan van de vragen van de
leden Leijten, Omtzigt en Inge van Dijk (Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nrs. 2651, 2652 en 2654) en de beantwoording van de vragen van het lid Omtzigt die hij heeft gesteld tijdens
de regeling van werkzaamheden van 9 mei jl. (Handelingen II 2022/23, nr. 78, Regeling
van Werkzaamheden De antwoorden op vragen van het lid Omtzigt ingezonden op 19 april
jl. waren bij het verzenden van deze brief helaas nog niet gereed. Deze ontvangt u
zo spoedig mogelijk.
Vonnissen onrechtmatig overheidshandelen
De rechtbank Rotterdam en de rechtbank Overijssel hebben geoordeeld dat de Staat in
het verleden onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de betreffende gedupeerde ouders.
De rechtbank Rotterdam stelt dat voor besluiten waarvoor de UHT compensatie heeft
geboden niet is aangetoond dat er is getoetst aan het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank
Overijssel heeft overwogen dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld in het verleden
door niet te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel, ook voor besluiten waarvoor de
UHT geen compensatie heeft toegekend.
In de brief van 9 mei jl. is aangegeven dat de Staat niet tegen ouders wenst te procederen
en dat de Staat niet (achteraf) wil aantonen dat er voldoende rekening is gehouden
met het evenredigheidsbeginsel. In deze zaken erkent de Staat aansprakelijkheid voor
de besluiten waarvoor de UHT compensatie heeft geboden. Zodoende kan de Staat zich
vinden in het vonnis van de rechtbank Rotterdam en is aangegeven dat de Staat in die
zaak niet in hoger beroep zal gaan. In die brief is ook aangegeven dat de Staat zich
niet volledig verenigt met het vonnis van de rechtbank Overijssel, omdat deze heeft
overwogen dat ook voor besluiten waarvoor de UHT geen compensatie heeft geboden er
sprake is geweest van onrechtmatig overheidshandelen. Voor die besluiten wordt de
lijn van de rechtbank Overijssel niet gevolgd. In deze situaties konden terugvorderingen
– in het algemeen – bijvoorbeeld als oorzaak hebben dat ouders wijzigingen van hun
inkomen hadden doorgegeven, of dat er geen kinderopvang werd genoten, met een terugvordering
als gevolg.
In de brief van 9 mei jl. is aangegeven dat, gegeven de sterke wens om niet tegenover
de gedupeerde ouder in de rechtszaal te staan, nog verder zou worden gewogen of dit
ook betekent dat in deze specifieke zaak op dit punt hoger beroep zou worden ingesteld
tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel.
Bij de beslissing om niet in hoger beroep te gaan tegen het vonnis van de rechtbank
Overijssel speelt een aantal overwegingen een rol, welke ook zijn voorgelegd aan een
interdepartementale afstemming. Allereerst is hoger beroep niet in het belang van
deze en alle gedupeerde ouders. Er zitten geen overwegingen in die mogelijk averechts
kunnen werken voor de gedupeerde ouders in het algemeen. Het uitgangspunt bij mogelijke
procedures tegen gedupeerde ouders is: «niet procederen, tenzij». In de tweede plaats
is er geen financieel belang. Het uitgangspunt van de Hersteloperatie Toeslagen is
om deze en alle gedupeerde ouders ruimhartig te compenseren en de volledige schade
te vergoeden. Niet alleen in situaties waarin onrechtmatig is gehandeld, maar ook
in situaties waarin mogelijk rechtmatig is gehandeld maar de wetgeving te hard uitpakte
voor gedupeerde ouders. De Hersteloperatie Toeslagen is ook op andere manieren ruimhartig.
Zo is de bewijslast bij het vergoeden van de werkelijke schade lichter dan in het
civiele recht (aannemelijkheid), wordt er bij het kwijtschelden van publieke schulden
en overnemen van private schulden niet gekeken naar de oorzaak ervan en is de rechtsbescherming
laagdrempeliger dan in het civiele recht (bezwaar in plaats van gelijk een stap naar
de rechter met alle kosten van dien).
Tot slot is er geconcludeerd dat er geen zwaarwegend juridisch belang is om in hoger
beroep te gaan. Zoals in de brief van 9 mei jl. is aangegeven, erkent de Staat niet
dat de Belastingdienst/Toeslagen onrechtmatig heeft gehandeld voor besluiten waarvoor
de UHT geen compensatie heeft geboden. Besluiten waarvoor de UHT geen compensatie
heeft geboden, betreffen – over het algemeen – terugvorderingen die ook met de blik
van nu terecht zijn en waarvoor de wetgever in de hersteloperatie niet heeft bepaald
dat er compensatie wordt geboden. Zodoende heeft de Staat in beginsel een juridisch
belang om in hoger beroep te gaan.
Echter, de uitspraak van de rechtbank Rotterdam biedt de Staat de mogelijkheid om
af te zien van hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel zonder
afbreuk te doen aan het verweer in toekomstige zaken. De Staat kan namelijk de lijn
van de rechtbank Rotterdam volgen in toekomstige zaken. De Staat is hiermee voornemens
om in eventuele, toekomstige zaken en in lijn met de rechtbank Rotterdam geen aansprakelijkheid
te erkennen voor besluiten waarvoor geen compensatie is geboden door UHT. Indien in
toekomstige zaken verschillende lijnen gehanteerd worden door de rechtbanken dan zal
de Staat opnieuw een afweging moeten maken om al dan niet hoger beroep in te stellen
in een individuele zaak.
Alles overziend wegen in deze zaak de belangen van de ouders zwaarder dan het juridische
belang om in hoger beroep te gaan. Zodoende zal de Staat zal dus eveneens niet in
hoger beroep gaan tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel.
Moties
De Vaste Kamercommissie voor Financiën heeft op 7 april jl. een update gevraagd over
de moties genoemd in de brief naar aanleiding van de stemmingen van 14 maart 2023
over de bij het debat over de planning van Belastingdienst inzake de afhandeling van
de toeslagenaffaire ingediende moties (Handelingen II 2022/23, nr. 61, item 7). Daarin wordt een viertal moties genoemd. Het lid Omtzigt heeft een tweetal moties
ingediend die deels ook raken aan rechterlijke uitspraken van de afgelopen tijd. Daarnaast
hebben de leden Inge van Dijk c.s. en Azarkan c.s. afzonderlijk twee moties ingediend.
In reactie op de motie van het lid Omtzigt om uiterlijk per 1 januari 2024 de wettelijke
termijnen te eerbiedigen (motie met Kamerstuk 31 066, nr. 1186) gaat het kabinet aan er alles aan te doen om deze termijnen te halen. Voor ouders
waarvoor de wettelijke termijn is verstreken geldt dat zij een forfaitaire vergoeding
ontvangen voor ieder half jaar dat het langer duurt. Daarnaast kunnen zij vertragingsschade
indienen bij de CWS. Tot slot kunnen zij ook een ingebrekestelling sturen en een beroep
niet tijdig indienen. Indien er nog verdere ontwikkelingen zijn op de wettelijke termijnen,
wordt u – zoals vermeld in de aanbiedingsbrief bij het wetsvoorstel Wet aanvullende
regelingen hersteloperatie toeslagen van 28 april jl. (Kamerstuk 36 352, nr. 5) – daarover geïnformeerd.
Ten aanzien van de motie van het lid Omtzigt (nader gewijzigde motie met Kamerstuk
31 066, nr. 1202) om betrokkenen alle op hun zaak betrekking hebbende stukken ter beschikking te stellen,
tenzij er sprake is van een lopend fraudeonderzoek, verwijs ik u naar de bijgevoegde
beantwoording van de vragen 14 t/m 17 van het lid Leijten. Voor wat betreft de vraag
om geen verweer te voeren tegen het verzoek om alle stukken die betrekking hebben
op de zaak van betrokkenen ter beschikking te stellen en de lopende (hoger beroep)
verweerprocedures ter zake in te trekken, staat voorop dat het kabinet er veel aan
is gelegen om niet tegenover gedupeerde ouders in juridische procedures te staan.
Bij de Voortgangsrapportage Hersteloperatie toeslagen zal ik u nader informeren over
het de inzet rondom verweer.
In lijn met de motie van het lid Inge van Dijk c.s. (motie met Kamerstuk 31 066, nr. 1188) dat de regering zich continu uit te laat dagen en aan professionals de ruimte te
bieden om kansrijke voorstellen uit te proberen, verkent het kabinet verdere maatregelen
om tot versnelling en ook tot meer regie van ouders zelf te komen. Hier wordt hard
aan gewerkt. Tot slot is de opvolging van de motie van het lid Azarkan c.s. (motie
met Kamerstuk 31 066, nr. 1177) over de schade-pool voortvarend opgepakt. Over beide moties wordt uw Kamer nader
geïnformeerd.
De Staatssecretaris van Financiën, A. de Vries
Bijlage
Vragen van het lid Omtzigt tijdens de regeling van werkzaamheden
Het lid Omtzigt een drietal vragen gesteld tijdens de regeling van werkzaamheden
Waarom wordt er voor de jaren dat UHT geen compensatie biedt aangenomen dat het evenredigheidsbeginsel
wel in acht genomen zou zijn?
Voor de besluiten waarvoor vanuit UHT geen compensatie is gegeven, heeft UHT een onderzoek
naar de totstandkoming van dat besluitvorming verricht. Daarbij heeft UHT geconcludeerd
dat de terugvorderingsbesluiten niet onjuist of onrechtmatig zijn geweest. Een voorbeeld
in algemene zin is een terugvordering die gebaseerd is op gegevens die door de ouder
zelf zijn aangeleverd.
De wetgever heeft met de Wet hersteloperatie toeslagen bepaald voor welke situaties
de Staat gedupeerde ouders schadeloos zal stellen. Daar zitten situaties tussen waarin
de Staat onrechtmatig heeft gehandeld, maar ook situaties waarbij de Staat rechtmatig
heeft gehandeld en waarbij het systeem te hard uitpakte in een individueel geval.
Voor deze jaren heeft de UHT al aangenomen dat er in ieder geval foutief is gehandeld
en vergoedt zij de volledige schade.
In hoger beroep zal de Staat geen verweer voeren tegen de onrechtmatigheid, maar geldt
dat ook voor het verweer dat de ouders niet ontvankelijk zijn en geen belang hebben,
omdat de UHT-regeling bestaat?
De Staat zal niet in hoger beroep gaan tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam,
de lijn van deze uitspraak wordt gevolgd. Zoals hierboven aangegeven verenigt de Staat
zich niet volledig met het vonnis van de rechtbank Overijssel maar weegt het belang
van de ouder in deze zaak zwaarder dan het juridische belang. Zodoende gaat de staat
ook niet in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel.
Heeft de regering afspraken gemaakt met de rechtspraak over de termijnen inzake het
niet tijdig beslissen bij beroepen? Waarom moet de Raad van State hierover besluiten?
Nee, er zijn geen afspraken met de rechtspraak gemaakt over de termijnen inzake het
niet tijdig beslissen bij beroepen. Dienst toeslagen heeft net als andere uitvoeringsinstanties
overleg met rechtbanken over operationele aangelegenheden. Hierbij moet worden gedacht
aan een inschatting van de aantallen te verwachten zaken (onder meer voor de capaciteitsplanning
en budgettering van de rechtspraak), de planning van zittingen (bijvoorbeeld om zittingen
te kunnen clusteren) en over zaken als anonimiseren van procesvertegenwoordigers.
De UHT heeft een drietal keren op dit overleg aangesloten bij de rechtbank Rotterdam
(op 31 maart 2022, 27 juni 2022 en oktober 2022) en één keer bij de rechtbank Midden-Nederland
(28 maart 2023) en het belang benadrukt van het hanteren van een uniforme beslistermijn.
Daarnaast is er verwijzing gemaakt naar de hersteloperatie op 21 september 2021. De
UHT was niet aanwezig bij dit gesprek. Er zijn gespreksverslagen aanwezig van de overleggen
van 21 september 2021, 31 maart 2022 en 27 juni 2022. Deze treft u in de bijlage aan.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is de bestuursrechtelijke organisatie
die hierover aan alle betrokkenen duidelijkheid in kan verschaffen. De huidige situatie
waarin twee rechtbanken verschillende termijnen hanteren is zowel voor de ouders als
voor de UHT onwenselijk. U wordt in dit verband verwezen naar de kamerbrief van 9 mei
jl.1
Indieners
-
Indiener
A. de Vries, staatssecretaris van Financiën