Brief regering : Beleidsreactie op het rapport van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Jeugdcriminaliteit over 'Werken aan een effectievere detentie van jeugdigen'
28 741 Jeugdcriminaliteit
24 587 Justitiële Inrichtingen
Nr. 92 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 februari 2023
Op 11 oktober jl. is het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Jeugdcriminaliteit
Werken aan een effectievere detentie van jeugdigen afgerond. Dit onderzoek bied ik u samen met deze beleidsreactie aan, mede namens
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), de Minister voor Primair en
Voortgezet Onderwijs (PVO) en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport (VWS).
Er zijn veel ontwikkelingen op het gebied van de Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s)
en de justitiële jeugd. Nederland heeft al enige jaren te maken met een daling van
de jeugdcriminaliteit. Tegelijkertijd is er in de geregistreerde jeugdcriminaliteit
sprake van een toename van het aantal ernstige geweldsdelicten, waaronder steekincidenten.1 Deze ontwikkeling wordt op dit moment nader onderzocht door het WODC. Ook wordt de
gemiddelde leeftijd van de jongeren hoger en de problematiek complexer. Daarbij is
het al langer, onder meer voor de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), een probleem
om personeel te vinden en te behouden, zoals ook wordt benoemd in de meest recente
inspectiebrief.2 Dit zorgt voor knelpunten in de uitvoering, die gezien de complexiteit ervan niet
zomaar kunnen worden opgelost. Er wordt door professionals bij gemeenten en in de
(jeugd)strafrechtketen blijvend hard gewerkt aan het voorkomen dat jongeren in aanraking
komen met justitie, het doorbreken van (beginnende) criminele carrières, het beperken
van recidive en het tegengaan van maatschappelijke schade. Hier heb ik grote waardering
voor.
Ik waardeer de brede blik die het IBO heeft opgeleverd en de aanbevelingen die het
biedt voor de verbetering van de instroom, doorstroom en uitstroom van JJI’s. Dit
zet aan tot nadenken, evalueren en verbeteren. Het is van belang hierbij op te merken
dat er al veel gebeurt om de detentie van jeugdigen effectiever te maken. Hierbij
wijs ik in het bijzonder op het programma Vrijheidsbeneming op maat (VOM).3 Met VOM wordt toegewerkt naar een stelsel met meer maatwerk waarbij, na een gerichte
screening op basis van risicomanagement, jongeren in een kleinschalige voorziening
dan wel een landelijk specialistische voorziening geplaatst kunnen worden. VOM krijgt
steeds meer vorm en ik zie de aanbevelingen van het IBO dan ook vooral als een aanvulling
daarop.
Er zijn twee aanbevelingen waar ik de focus op wil leggen:
– Elektronische detentie is voor zelfmelders mogelijk een goed alternatief voor kortverblijf
in de JJI, gezien de ernst en de omstandigheden van de delicten. Ik sluit hiervoor
aan bij het lopende traject naar de mogelijkheden hiertoe voor volwassenen.
– Er wordt aanbevolen om één contactpersoon te hebben voor de jongeren gedurende het
hele proces van in-, door- en uitstroom van de JJI. Ik wil deze aanbeveling verder
onderzoeken.
Hierna zal ik dieper ingaan op deze aanbevelingen, evenals op de andere aanbevelingen
die gedaan worden in het IBO. In mijn overwegingen hierbij heb ik ervoor gekozen dat
de maatregelen jeugdige delinquenten niet in negatieve zin mogen raken, zodat de inzet
op en begeleiding van deze doelgroep niet afneemt en de algehele veiligheid niet verslechtert.
Dit heb ik reeds aan uw Kamer gecommuniceerd in mijn reactie op het rapport van PricewaterhouseCoopers
(PwC).4
Samenhang IBO en inspectiebrief
Het IBO kan niet los worden gezien van de inspectiebrief van 10 november jl. met betrekking
tot de JJI’s.5 Beide brieven betreffen de JJI’s en de noodzaak om de instroom omlaag te brengen.
Echter vraagt de inspectiebrief om acute oplossingen, terwijl het IBO aanbevelingen
doet om de instroom op de (middel)lange termijn omlaag te brengen. Ook ziet het IBO
op een veel bredere inhoud dan de inspectiebrief, aangezien het IBO in gaat op zowel
de instroom, doorstroom en uitstroom van de JJI’s. In februari 2023 heb ik een inhoudelijke
reactie op de inspectiebrief gegeven, waarbij ik rekening heb gehouden met enkele
aanbevelingen uit het IBO.6 Hierbij heb ik tevens aangegeven hoe de maatregelen die ik voorstel op de korte termijn
zich verhouden tot de aanbevelingen uit het IBO, die meer op de lange termijn zijn
gericht.
Focus van het IBO
Het IBO gaat in op de fases instroom (preventie), doorstroom (effectief, doelmatig
verblijf in de JJI) en uitstroom (recidivevermindering) van verblijf van een jongere
in een JJI. Bij de drie fases zijn knelpunten geïdentificeerd, waarna er aan de hand
van beleidsvarianten en aanbevelingen mogelijke oplossingen voor deze knelpunten worden
aangedragen. Er is tevens een fase-overstijgende aanbeveling geformuleerd. De budgettaire
grondslag van het onderzoek ziet enkel op de directe uitgaven van het Ministerie van
Justitie en Veiligheid (JenV) en het Ministerie van OCW voor het verblijf van jeugdigen
in een JJI en het daarbij behorende onderwijs.7 Dit is jaarlijks circa 200 miljoen euro. Het doel was om op de budgettaire grondslag
zowel een 20%-intensiveringsvariant als een 20%-besparingsvariant uit te werken. Zoals
in het IBO aangegeven is het niet gelukt de volledige 20% besparing in te vullen met
beleidsopties die passen binnen de analyse en die geen (te) grote negatieve consequenties
voor het onderliggende beleidsterrein hebben.8
Ondanks de in het onderzoek aangebrachte focus is het een breed rapport geworden waarin
uiteenlopende aanbevelingen zijn geformuleerd. Er lopen op dit moment verschillende
trajecten die zien op de verbetering van preventie en de aanpak van jeugdcriminaliteit,
zoals het hiervoor genoemde VOM en Preventie met gezag. Deze trajecten zijn grotendeels
in lijn met de aanbevelingen die geformuleerd zijn in het IBO.9 De aanbevelingen worden waar mogelijk meegenomen in de ontwikkeling van deze trajecten.
Uitkomsten IBO
Aanbevelingen instroom
1. Verbeter vroegsignalering op school en in de wijk
Ik vind het belangrijk om in te zetten op goede vroegsignalering van risicogedrag
en beginnend crimineel gedrag om zo mogelijk te voorkomen dat jongeren verder afglijden.10 Niet voor niets wordt in het coalitieakkoord substantieel ingezet op het stimuleren
van het in een vroeg stadium opvangen van signalen van risicogedrag en grensoverschrijdend
gedrag van jongeren. Vroegsignalering in de wijk en op school maakt ook onderdeel
uit van Preventie met gezag, waarbij effectieve en kansrijke interventies worden ingezet.
Hierover hebben de Minister van JenV en ik u op 1 juli jl. geïnformeerd.11
In de wijk kunnen politieagenten al een rol te spelen in vroegsignalering. In de basisteams
wordt er vanuit verschillende disciplines in en voor de wijk gewerkt, waarbij agenten
– zowel fysiek in de wijk als online – contact leggen met jongeren. Ook staan zij
in verbinding met relevante netwerkpartners zoals scholen, sportverenigingen, horeca
maar ook ondernemers in de wijk. Afhankelijk van de opdracht die jongerenwerk vanuit
de gemeente heeft gekregen, kan ook jongerenwerk diverse rollen vervullen en signaleren
en doorverwijzen. Naast de school en de ouders is dus ook de wijk en daarmee de gemeente
een essentiële factor, waarbij niet alleen de signalering, maar zeker ook de opvolging
cruciaal is.
In het kader van vroegsignalering op school wordt in het IBO geadviseerd om schoolmaatschappelijk
werkers en leerplichtambtenaren voldoende capaciteit te bieden om signalen op scholen
vroeg te onderzoeken en op te pakken. Vervolgens zouden zij snel moeten kunnen schakelen
met andere partijen bij signalering van problematisch gedrag. Dit sluit ook aan bij
de aanbevelingen rond de recente evaluatie van de methodische aanpak schoolverzuim
(MAS) om de rol van de leerplichtambtenaar te versterken12 en bij ongeoorloofd schoolverzuim primair in te zetten op (preventieve) hulpverlening.13 Er wordt aanbevolen om de veranderende rol van de leerplichtambtenaar – van (hoofdzakelijk)
handhaver naar (hoofdzakelijk) schakel in hulpverlening en preventie – verder te ontwikkelen
en de verbinding en samenwerking met scholen, sociale wijkteams en instanties voor
(jeugd)hulpverlening te versterken. Het Ministerie van OCW zal deze aanbevelingen
de aankomende periode nader onderzoeken en gaat hier verder met INGRADO14 over in gesprek.
In het kader van vroegsignalering is het van belang dat er uitdrukkelijk oog is voor
jongeren met een licht verstandelijke beperking (LVB) aangezien veel jongeren in een
JJI een LVB hebben.15 In het IBO LVB van 2019 zijn aanbevelingen gedaan die ook in dit kader nog relevant
zijn.16 In de landelijke werkgroep LVB wordt samen met alle strafrechtketenpartners gewerkt
aan een LVB-proof strafrechtketen, met als doel recidive en slachtofferschap bij mensen
met een LVB te verminderen/voorkomen en de instroom van deze mensen binnen de strafrechtketen
te verkleinen. Uw Kamer is hierover in december 2022 geïnformeerd.17
2. Bekijk signalen integraal en pak ze integraal aan
Ik onderschrijf de aanbeveling om signalen integraal te bekijken en op te pakken.
Een integrale aanpak en verbetering van de samenwerking tussen het veiligheids- en
het sociaal domein is onderdeel van Preventie met gezag, en van het Nationaal Programma
Leefbaarheid en Veiligheid, van de Ministeries van Volkshuisvesting en Ruimtelijke
Ordening (VRO) Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) JenV, VWS, OCW en Sociale
Zaken en Werkgelegenheid (SZW).18 In overleggen met gemeenten en partners uit het sociaal- en veiligheidsdomein zal
ik het belang van vroegsignalering en de integrale aanpak blijven uitdragen. Zo stimuleer
ik dat vanuit de jongere en het gezin wordt bezien wat er nodig is, zoals het bieden
van zorg en/of perspectief op studie of werk of de inzet van kansrijke of effectief
bewezen interventies. Met deze interventies wordt ingezet op meerdere risico- en beschermende
factoren ten behoeve van prosociale ontwikkeling en kunnen ook doelen ten aanzien
van de ouders worden meegenomen. Voorbeelden van deze interventies zijn Alles Kidzzz
en het Preventief Interventie Team (PIT).19
Toch is het integraal oppakken van signalen soms complex omdat er beperkingen kunnen
zijn voor het delen van (persoons)gegevens. In hoeverre hier belemmeringen voor zijn,
wordt de komende tijd onderzocht door het Centrum Voor Criminaliteitspreventie en
veiligheid (CCV), als nadere uitwerking van het actieplan Wapens en Jongeren. Het
CCV onderzoekt welke partijen en welke informatie essentieel zijn bij vroegsignalering.
Deze verkenning moet beter zicht bieden op juridische knelpunten en mogelijke oplossingsrichtingen.
Ik verwacht de uitkomsten in het eerste kwartaal van 2023.
Daarnaast steun ik het idee dat (beginnend) risicogedrag niet alleen als individueel
gedragsprobleem moet worden gezien met individuele zorg als enige logische interventie.
Een multidisciplinaire en integrale blik is noodzakelijk om tot structurele oplossingen
te komen. Dit is ook een aandachtspunt in de Hervormingsagenda Jeugd.20 Alleen inzet van jeugdhulp is niet effectief als niet ook wordt gewerkt aan de oorzaken
van problematiek in de context van een jongere en zijn omgeving.
3. Stroomlijn de inzet van preventie vanuit het coördinerend departement
Er wordt geadviseerd dat het Ministerie van JenV een meer coördinerende en sturende
rol gaat spelen in kennisdeling tussen gemeenten en ketenpartners en dat het Ministerie
van JenV overzicht creëert van de kansrijke en effectieve interventies. De gezamenlijke
opgave bij Preventie met gezag is het op een goede manier vormgeven van preventie
op lokaal niveau. Hierbij stimuleer ik de inzet van kansrijke en effectieve interventies.
Bij Preventie met gezag wordt ingezet op evidence based werken en wordt gebruik gemaakt van de inzet van kansrijke en erkende effectieve interventies,
zoals omschreven in de database «Effectieve jeugdinterventies» van het Nederlands
Jeugdinstituut (NJi). Bureau Beke heeft in het kader van Preventie met gezag recent
een onderzoek gedaan en een overzicht gemaakt van de bij de aanpak in de verschillende
gemeenten betrokken interventies.21
De substantiële inzet op kansrijke en effectieve interventies is mede van belang gezien
de risico- en beschermende factoren bij de jongeren en de kwetsbare situatie waarin
ze zich bevinden. Het is immers niet: baat het niet, dan schaadt het niet. De Tweede
Kamer vraagt in de motie van het lid Van der Werf e.a. om bestaande effectieve interventies
te intensiveren en uit te rollen, ook in kleinere gemeenten.22 Ik zal, samen met de voorzitter van de Taskforce Overvallen, gemeenten stimuleren
om de kennis en ervaring van het NJi te benutten, meer dan nu soms het geval is. Bij
Preventie met gezag wordt ingezet op monitoring en wordt geleerd van de aanpak die
in de verschillende gemeenten vorm krijgt. In die zin speelt het Ministerie van JenV
steeds meer een coördinerende en soms sturende rol. Het is bestuurlijk gezien aan
de gemeenten zelf om op basis van de eigen analyse van de doelgroep en de lokale situatie
tot een preventieve aanpak te komen en hier keuzes in te maken. Het Ministerie van
JenV zal waar mogelijk faciliteren, adviseren en (bij)sturen waar dat voor Preventie
met gezag nodig is, door samen met de gemeenten en andere partners op te trekken.
Aanbevelingen doorstroom
1. Alternatieven voort kortverblijf in JJI’s
In het IBO worden twee mogelijke alternatieven voor het kortverblijf in een JJI voorgesteld,
zijnde elektronische detentie en een (langere) taakstraf.
Elektronische detentie
Zoals ik eerder benoemde, is elektronische detentie een mogelijk alternatief voor
kortverblijf in een JJI voor een beperkte groep jeugdigen. Jeugddetentie is een ultimum
remedium en wordt dus al zeer terughoudend toegepast. Momenteel wordt bij jeugdigen
elektronische monitoring waar mogelijk en nodig al ingezet bij schorsing van de preventieve
hechtenis. Voor de doelgroep waarbij schorsing geen optie is, bestaat de Kleinschalige
Voorzieningen Justitiële Jeugd (KVJJ) als alternatief.
Voor zelfmelders kan elektronische detentie mogelijk een goed alternatief zijn. Deze
groep heeft veelal een korte vervangende detentie opgelegd gekregen. Deze sanctie
is vaak, gezien de ernst van het delict en de omstandigheden, relatief zwaar. Ook
is er in deze gevallen vaak geen begeleiding door de jeugdreclassering nodig. Hierbij
is belangrijk om op te merken dat elektronische detentie altijd in combinatie met
andere voorwaarden wordt opgelegd en nooit als straf op zich, en dat er rekening wordt
gehouden met het bijzondere, pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht. Momenteel
loopt de verkenning «Slimmer straffen» bij volwassenen. Dit is een verkenning naar
een mogelijke doorontwikkeling van het sanctiestelsel en de sanctietoepassing bij
volwassen delinquenten.23 Hierbij wordt onder andere aandacht besteed aan de mogelijkheid van elektronische
detentie als sanctiemodaliteit als alternatief voor kortlopende vrijheidsstraffen.
De aanbeveling uit het IBO is in lijn met deze verkenning. Om te onderzoeken of elektronische
detentie voor deze groep jongeren van toegevoegde waarde is, zal worden aangesloten
bij deze verkenning. Deze verkenning loopt gedurende de eerste helft van 2023.
Taakstraffen
Uit recent onderzoek blijkt dat taakstraffen bij jeugdigen effectiever zijn dan detentie.24 Bij de keuze voor een interventie wordt daarom nu al ingezet op een taakstraf en
eventuele begeleiding door de jeugdreclassering en wordt zo min mogelijk ingezet op
detentie. Ik zal een verkenning doen om te kijken of het van toegevoegde waarde is
om het maximum aantal op te leggen taakstrafuren te verruimen.
2. Effectiviteit en doelmatigheid van kortverblijf verbeteren
In het IBO wordt gesteld dat de effectiviteit en doelmatigheid van het kortverblijf
in een JJI’s verbeterd moet worden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen jeugdigen
die voor detentie nog geen behandeling hebben en jeugdigen die al wel in behandeling
zijn. Voor de eerste groep is de aanbeveling de behandeling niet meer tijdens detentie
te starten, maar de focus te leggen op het op de rails krijgen van het leven na detentie.
Zoals in het IBO wordt beschreven, kent deze variant veel overeenkomsten met de introductie
van de basisafdeling die binnen VOM verder wordt ontwikkeld. De basisafdeling is de
eerste afdeling waar een jeugdige verblijft binnen de JJI. Hier wordt de jeugdige
opgevangen, gestabiliseerd en begeleid naar de volgende stap in zijn traject. Het
verblijf op de basisafdeling is dienend aan het gehele traject binnen de jeugd(straf)keten.
Screening en informatieverzameling ten behoeve van het strafproces en het vervolgtraject
staan hier centraal. De inzet en begeleiding sluit zo veel mogelijk aan op het traject
voorafgaand aan verblijf in de JJI en richt zich daarnaast op het traject na de basisafdeling,
binnen of buiten de JJI. De bredere implementatie van de basisafdeling wordt gestart
in 2023. Verder wordt aanbevolen om de interne trajectbegeleiding te intensiveren,
in nauwe samenwerking met collega’s in de instelling, uit het onderwijs en de zorg.
Dit past bij bovenstaande aanpak en dit wil ik daarom verder onderzoeken. Ik zal daarna
DJI vragen hiervoor een uitvoeringstoets te doen.
Voor de tweede groep, de jeugdigen die al wel in behandeling zijn, wordt in het IBO
aanbevolen om eventuele zorgpartners die voorafgaand aan de vrijheidsbeneming betrokken
zijn, naar binnen te halen. In de aanpassing van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen
(Bjj) wordt geregeld dat ingezette zorg in KVJJ’s gecontinueerd kan worden. In de
visie van VOM ligt namelijk bij vrijheidsbeneming van justitiële jeugdigen de focus
op continuering van zorg en begeleiding, betrokkenheid van het eigen netwerk en lokale
samenwerking. Ik kan me daarom vinden in deze aanbeveling en zal DJI vragen om samen
met de zorgpartners, inclusief de (jeugd)reclassering, inzichtelijk te maken wat er
nodig is om dit ook voor de basisafdeling te organiseren.
3. Effectiviteit en doelmatigheid van langverblijf verbeteren
Ook deze beleidsvariant bevat aanbevelingen die goed aansluiten op VOM. Het voorstel
om de urennorm van de Bjj te flexibiliseren, om zo beter maatwerk te kunnen bieden
in het dagprogramma, wordt op dit moment uitgewerkt. Ik heb uw Kamer eerder al laten
weten dat vanwege de veranderde doelgroep nagedacht wordt over een alternatieve invulling
van een deel van het dagprogramma, passend in het pedagogisch leefklimaat.25 De flexibele urennorm neem ik mee in een wetsvoorstel ter wijziging van de Bjj, dat
begin 2023 in consultatie gaat. Vanwege het huidige personele tekort in de JJI’s is
het vaak niet mogelijk om met drie groepsleiders op de leefgroep de huidige wettelijke
norm te halen. Daarom wil ik, vooruitlopend op de wijziging van de Bjj, een alternatief
dagprogramma kunnen aanbieden. Hierover heb ik uw Kamer in februari 2023 geïnformeerd.
Verder wordt aanbevolen om knelpunten weg te nemen om zo hoog specialistische behandelingen
voor jeugdigen in langverblijf mogelijk te maken. Het wegnemen van knelpunten is belangrijk.
Met relevante partners wordt daarom per knelpunt bekeken wat nodig is. Zo vergt bijvoorbeeld
de beschikbaarheid van hoog specialistische zorg een andere benadering dan de aansluiting
van onderwijs.
Ik onderschrijf ook de aanbeveling om een tijdelijke landelijke coördinator aan te
stellen die de samenwerking tussen JJI’s en mbo-instellingen faciliteert. Het Ministerie
van OCW zorgt dat de landelijke mbo-coördinator in 2023 van start kan gaan en werkt
dit de aankomende tijd samen met de scholen verder uit. De mbo-coördinator wordt vanuit
de begroting van OCW gefinancierd. De coördinator zal onder andere aan de slag gaan
met het soepeler laten in- of doorstromen van jongeren uit JJI’s naar een reguliere
mbo-opleiding.26
Tevens wordt in het IBO aangestipt dat de individueel traject begeleider (ITB’er)
een belangrijke rol kan spelen in het zorgen voor een soepele transitie van het onderwijs
binnen de JJI naar onderwijs buiten de JJI. In het kader van de uitvoering van de
acties die voort gaan komen uit de herbezinning op het residentieel onderwijs, zullen
we meenemen of en hoe de aansluiting tussen het onderwijs en de werkzaamheden van
de ITB’er verder verbeterd kan worden. De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
zal uw Kamer hier in maart 2023 nader over informeren.
Tot slot wordt op het gebied van arbeidstoeleiding voorgesteld om voor alle vijf de
JJI’s een extern arbeidstrainingcentrum in te voeren. Op dit moment heeft alleen JJI
Lelystad een dergelijke voorziening. Ik wacht eerst de evaluatie van dit arbeidstrainingcentrum
af. De evaluatie wordt de komende periode met uw Kamer gedeeld. Indien deze positieve
resultaten laat zien, zal ik laten onderzoeken of het voor de andere JJI’s van toegevoegde
waarde is om ook daar externe arbeidstrainingscentra te openen. Of bij een positieve
uitkomst ook daadwerkelijk bij elke JJI een extern arbeidstrainingscentrum kan worden
opgericht is echter afhankelijk van een aantal randvoorwaarden, daarom is een uitvoeringstoets
noodzakelijk. Dat heeft te maken met beschikbare financiële middelen, maar ook meer
praktische randvoorwaarden moeten ingevuld kunnen worden. Zo zal er in de nabijheid
van de JJI een geschikt pand moeten zijn en er moeten externe partijen zijn die opdrachten
verlenen die uitgevoerd kunnen worden in het arbeidstrainingscentrum. Mocht blijken
dat de extra externe arbeidstrainingcentra wenselijk en uitvoerbaar zijn, zullen voor
de eventuele realisatie hiervan extra middelen moeten worden vrijgemaakt, zoals beschreven
in het IBO.
4. Flexcapaciteit inrichten om schommelingen op te vangen
Het inrichten van flexibele capaciteit bij DJI is een aanbeveling die moet bijdragen
aan meer wendbaarheid bij fluctuaties. Door in te zetten op extra en flexibele capaciteit
kan, naar verwachting, op- en afschaling bij een wijzigende behoefte sneller worden
gerealiseerd. Het realiseren van een dergelijke extra voorziening vergt een forse
investering, maar kan mogelijk tegenvallers voorkomen. Een dergelijke voorziening
brengt niet alleen een eenmalige investering met zich mee, maar ook extra structurele
kosten en vraagt om wijzigingen in de bekostigingssystematiek. Ik zal met DJI in gesprek
gaan om te verkennen hoe DJI toegerust kan worden om in de toekomst beter om te gaan
met fluctuaties in de bezetting. Hierbij hou ik rekening met de lopende ontwikkelingen
en trajecten, waaronder de agentschapsdoorlichting.
Aanbevelingen uitstroom
1. Verbeter de overgang vanuit de JJI op alle leefgebieden (integraal) door betere
samenwerking
Effectieve nazorg en re-integratie zijn van cruciaal belang vanaf dag één in detentie.
De afgelopen jaren zijn daarom stappen gezet naar een sluitende nog meer persoonsgerichte
aanpak van nazorg.27 Het uitgangspunt is daarbij dat er door betrokken organisaties gezamenlijk integrale
nazorgafspraken worden gemaakt met de jeugdige en zijn ouders/verzorgers (en eventuele
anderen uit zijn netwerk) en dat die periodiek (jaarlijks) worden geëvalueerd. De
Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) is voorzitter van het nazorgoverleg en casusregisseur
in het nazorgproces (onder strafrechtelijke titel) en bij de overdracht naar het vrijwillig
kader.28 Dit betekent dat organisaties steeds meer samen met de jeugdige en zijn ouders/verzorgers,
die bij het nazorgtraject betrokken zijn, informatie duiden en gezamenlijk komen tot
een plan van aanpak met heldere nazorgafspraken op alle relevante leefgebieden. De
partners in de jeugdstrafrechtketen hebben de afgelopen jaren regionale samenwerkingsafspraken
voor nazorg gemaakt en dit vastgelegd in een samenwerkingsconvenant.29 Om dit proces te begeleiden en faciliteren is een landelijk ondersteuningsteam ingezet.
Daarnaast beschrijft het IBO dat jongeren vooral behoefte hebben aan praktische hulp.
Het is de vraag waar en wanneer deze beschikbaar moet zijn. Naast de verantwoordelijkheid
van de ex-gedetineerde zelf, hebben gemeenten waar de jongeren en jongvolwassenen
naar terugkeren op grond van de jeugdwet en de wet maatschappelijke ondersteuning
de verantwoordelijkheid voor, en een cruciale rol bij, de nazorg. Om ervoor te zorgen
dat er continuïteit is in het proces voor de jongere, is de rol van de gemeenten bij
de voorbereiding en invulling van de nazorg en re-integratie van jeugdigen cruciaal.
Zo is het van belang dat vanuit elke gemeente – waar een jongere vanuit detentie (terug)komt
– een vaste contactpersoon beschikbaar is die verbonden is aan de hiervoor genoemde
nazorgtafel, en die ingezet kan worden door de jeugdreclassering (die de jongere begeleidt)
om de jongere te helpen met praktische problemen of de inzet van gemeentelijke voorzieningen.
Daarnaast wordt voor de doelgroep (ex-)gedetineerde geweldplegers tussen de 18 en
27 jaar oud met hardnekkige multiproblematiek voor doorlopende begeleiding, inclusief
praktische hulpvragen, de re-integratie-officier of -werkwijze ingezet: de rio.30 Door uitvoering te geven aan de motie van het lid Van der Werf e.a. en hiermee zorg
te dragen voor de landelijke dekking van de rio voor jongeren van 18 jaar en ouder,
kunnen ook kleinere gemeenten hiervan gebruikmaken.31 De ervaringen in Dordrecht zijn dat de recidive van de complexere doelgroep hierdoor
afneemt. Dit heeft er onder andere mee te maken dat, waar in andere gevallen nazorg
ophoudt bij het moment dat er bijvoorbeeld een opleiding is gevonden door de jongere,
de rio vinger aan de pols houdt en de jongere blijft begeleiden op de verschillende
leefgebieden. Tijdens het debat justitiële jeugd van 17 maart 2022 (Kamerstuk 24 587, nr. 830) heb ik uw Kamer toegezegd in de evaluatie van de rio, die nu loopt, de vraag mee
te nemen of de rio voor minderjarigen toegevoegde waarde heeft. Ik verwijs voor het
vervolg hierop naar de recente voortgangsrapportage «high impact crimes» die op 14 december
jl. naar uw Kamer is gezonden.32
2. Zorg ervoor dat de benodigde nazorg is ingekocht
Ik onderschrijf het belang dat de jeugdhulp in zowel het strafrechtelijk kader als
het vrijwilliger kader tijdig beschikbaar is. Zoals ook in het IBO benoemd wordt,
lopen hiervoor verschillende acties. Naast de genoemde samenwerking met het Ministerie
van VWS in het kader van het wetvoorstel «verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen»,
en gesprekken in het kader van de Hervormingsagenda Jeugd33 ondersteunt het Ministerie van JenV gemeenten met het programma Inkoop Jeugdhulp
in het strafrechtelijk kader. Hierdoor worden kennis en kunde op het thema inkoop
en organisatie van jeugdhulp in strafrechtelijk kader bij gemeenten vergroot. Er zijn
diverse maatwerktrajecten bij verschillende jeugdhulpregio’s, waarbij een marktverkenning
van de forensische jeugdhulp heeft plaatsgevonden en gemeenten zijn ondersteund bij
het formuleren van een inkoopstrategie. Tevens loopt er vanuit het Ministerie van
JenV een brede verkenning met meerdere scenario’s om inzicht te krijgen om welke specifieke
typen jeugdhulp het gaat, aantallen, de kosten en de knelpunten. Deze verkenning moet
leiden tot een oplossing, waarbij de inkoop/financiering van dergelijke zorg in de
toekomst structureel geborgd kan worden.
Fase overstijgende aanbeveling
Ik onderschrijf de aanbeveling dat het in de basis een goed idee is om één contactpersoon
te hebben voor de jongere gedurende het hele proces van in-, door- en uitstroom in
de JJI, aangezien het voor jongeren van belang is dat zij met zo min mogelijk verschillende
hulpverleners/betrokkenen van doen hebben. Een van de voordelen hiervan is dat de
jongere een vertrouwensband kan opbouwen. Ook onderschrijf ik het belang van zoveel
mogelijk continuïteit en zo min mogelijk (wisseling in) betrokken personen. Dit is
een uitdaging, al was het maar omdat de arbeidsmarkt op dit moment flink in beweging
is. Het is momenteel nog onduidelijk waar precies de behoefte van de jongere ligt
wat betreft het hebben van één vast contactpersoon, en daarmee welke vaardigheden
en kennis een dergelijke contactpersoon moet hebben en bij welke organisatie deze
rol het best belegd kan worden. Ik zal onderzoek doen naar de behoefte van de jongeren
op dit gebied.
Tot slot
Gezien de ernst van de problematiek rondom jeugdcriminaliteit is het zaak om de komende
maanden VOM, Preventie met gezag, aanbevelingen uit het IBO en de maatregelen die
ik neem in reactie op de inspectiebrief goed op elkaar af te stemmen en uit te werken.
Zo kunnen deze elkaar versterken en daadwerkelijk bijdragen aan effectievere detentie
van jeugdigen en het verlagen van recidive. Met alle partijen in de jeugdstrafrechtketen
wil ik ervoor zorgen dat er minder jeugdigen in de criminaliteit terechtkomen. Dit
vergt gezien de complexiteit vasthoudendheid en is een proces van lange adem. Ik informeer
uw Kamer regelmatig over de voortgang van VOM, Preventie met gezag en andere trajecten
rondom jeugdcriminaliteit. Hierbij zal ik in het vervolg de voortgang van de aanbevelingen
uit het IBO meenemen.
De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind
Indieners
-
Indiener
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.