Brief regering : Beleidsvisie seksuele gezondheid
32 239 Seksuele gezondheid
Nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 oktober 2022
Seksuele gezondheid is een belangrijk onderdeel van iemands mentale en fysieke welzijn
en gezondheid. Voor u ligt onze beleidsvisie over seksuele gezondheid. Dit kabinet
onderschrijft de werkdefinitie van seksuele gezondheid door de WHO, welke luidt: «Seksuele gezondheid is een met seksualiteit verbonden toestand van fysiek, emotioneel,
mentaal en sociaal welzijn. Seksuele gezondheid is dus meer dan alleen de afwezigheid
van ziekte, disfunctie of zwakte. Seksuele gezondheid vereist een positieve en respectvolle
benadering van seksualiteit en seksuele relaties. Seksuele gezondheid vereist ook
het mogen en kunnen aangaan van plezierige en veilige seksuele ervaringen; zonder
dwang, discriminatie en geweld. Om seksuele gezondheid te bereiken en te behouden,
moeten de seksuele rechten van alle personen worden gerespecteerd, beschermd en gerealiseerd.»1
Seksuele gezondheid is dus meer dan de afwezigheid van seksueel overdraagbare aandoeningen
(soa’s) of hiv, het voorkomen van onbedoelde zwangerschappen of het voorkomen van
seksueel grensoverschrijdend gedrag of seksueel geweld. Het is het vermogen om seksueel
je eigen regie te voeren. Op individueel niveau vereist dit kennis, vaardigheden en
vrijheid om naar eigen invulling plezierige, veilige en gelijkwaardige seksuele belevingen
te kunnen aangaan. Van de samenleving vereist dit goede voorlichting en opvoeding,
laagdrempelige ondersteuning en zorg. Het vergt een maatschappelijke context waarin
wordt onderkend dat seksuele gezondheid ertoe doet voor iemands mentale en fysieke
welzijn en gezondheid en waarin seksuele gezondheid, seksualiteit, seksueel plezier
en wensen en grenzen bespreekbaar zijn.
Voor dit kabinet staat deze brede en positieve benadering van het toerusten én beschermen
van de samenleving op het gebied van seksuele gezondheid buiten kijf. Met de voorgenomen
inzet willen we deze kabinetsperiode de seksuele gezondheid in Nederland verder verstevigen
en in die breedte positioneren. De waarden voor seksuele gezondheid – persoonlijke
autonomie, weerbaarheid, respect en besef van gedeelde wederkerigheid2 – en seksuele vorming staan daarin centraal. Dit betekent dat het kabinet streeft
naar het realiseren van de volgende twee strategische doelen:
1. Inwoners van Nederland zijn dusdanig goed geïnformeerd dat zij op basis hiervan in
staat zijn om keuzes te maken over hun seksuele gezondheid en de keuzes van anderen
te respecteren, met als doel prettige, vrijwillige en veilige seks, beschermd tegen
soa’s en hiv, seksueel geweld en onbedoelde zwangerschap.
2. Inwoners van Nederland hebben toegang tot passende, betaalbare, en kwalitatief goede
(seksuele) gezondheidsvoorzieningen, zorg, advies, ondersteuning en bescherming bij
hulpvragen en problemen rond hun seksuele gezondheid, inclusief soa en hiv.
In deze Kamerbrief zetten we hiertoe de beleidsvisie en speerpunten uiteen. De Staatssecretaris
van VWS is verantwoordelijk voor de seksuele gezondheidsbevordering en aanvullende
seksualiteitshulpverlening. De Minister van VWS draagt politieke verantwoordelijkheid
voor de publieke seksuele gezondheidsbescherming, dus het voorkomen en bestrijden
van soa’s en hiv.
De focus in deze beleidsvisie is de publieke gezondheid: gezondheidsbeschermende en
gezondheidsbevorderende maatregelen van de overheid, gericht op de algehele bevolking
en specifieke kwetsbare of risicogroepen3 daarbinnen. Binnen de publieke gezondheid draait het om maatschappelijke, gezondheid
gerelateerde vraagstukken, terwijl in de curatieve zorg individuele zorgbehoeften
centraal staan. Waar raakvlakken zijn zal deze brief ook ingaan op seksuele gezondheid
in andere zorgdomeinen. Ook waar dit de verbinding betreft met preventie in de curatieve
zorg. Op het gebied van seksuele gezondheid zetten we ons al in, zoals het nationaal
actieplan seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld dat momenteel in
de maak is of de aanpak voorkomen van en ondersteuning bij onbedoelde zwangerschap.
Over deze inzet wordt u separaat geïnformeerd en wordt hier daarom alleen aangehaald
wanneer van belang voor de hier gepresenteerde inzet.
Gelijktijdig en in samenhang met deze beleidsvisie wordt onder coördinatie van het
RIVM door uitvoeringspartijen gewerkt aan een vervolg op het Nationaal Actieplan Soa,
Hiv en Seksuele gezondheid, met prioritering van acties vanuit het veld om de seksuele
gezondheid van Nederland te verbeteren. Hiermee wordt ingezet op verbetering van de
publieke seksuele gezondheidszorg én de curatieve seksuele gezondheidszorg. De bovengenoemde
strategische doelen en visie komen overeen met de strategische doelen en visie van
dit nieuwe actieplan.
Deze beleidsvisie en speerpunten zijn tot stand gekomen in afstemming met en met input
van diverse partijen op het gebied van seksuele gezondheid, zoals het RIVM, GGD-GHOR
Nederland en diverse coördinerende centra voor seksuele gezondheid (CSG) van de GGD’en,
Rutgers en Aidsfonds – Soa Aids Nederland. In de onderstaande hoofdstukken wordt eerst
geschetst hoe de seksuele gezondheidsbevordering en -bescherming is georganiseerd
en welke taak de overheid daarin heeft. Per onderdeel geven we een analyse, gevolgd
met speerpunten.
1. Taak overheid
Seksuele gezondheid en seksueel gedrag zijn in belangrijke mate een privéaangelegenheid.
Wanneer er een maatschappelijk en volksgezondheidsbelang speelt heeft de overheid
een taak in het bevorderen van de seksuele gezondheid en het welzijn van de bevolking
en het bijdragen aan het voorkomen van maatschappelijke problemen, zoals soa’s, onbedoelde
zwangerschappen en seksueel grensoverschrijdend gedrag of seksueel geweld.
Dit doen we door te faciliteren en stimuleren dat mensen zelf goed geïnformeerde keuzes
kunnen maken op gebied van seksuele gezondheid en seksualiteit. Wat die keuzes zijn,
is voor eenieder om zelf te bepalen. Die vrijheid om te zijn wie je zelf wilt zijn,
te doen waarvoor je zelf kiest en te houden van wie je zelf wilt, dient te worden
ondersteund door het beleid dat de overheid voert. Te denken valt aan algemene publieksvoorlichting
en seksuele vorming via het onderwijs. Ook draagt de overheid zorg voor kwalitatief
goede en toegankelijke zorg- en ondersteuning, bijvoorbeeld via de aanvullende seksuele
gezondheidszorg of abortuszorg. Hiermee helpen we problemen te voorkomen, maar bieden
we ook hulp en begeleiding wanneer iemand zich toch in een onbedoelde situatie bevindt.
Voorbeelden hiervan zijn via keuzehulpgesprekken bij een onbedoelde zwangerschap.
Randvoorwaarden schetsen we via wetgeving, bijvoorbeeld via de Regeling Aanvullende
Seksuele Gezondheidszorg (ASG) en de verplichte kerndoelen in het onderwijs.
Uitvoering van de publieke seksuele gezondheidszorg
Seksuele gezondheidszorg is zowel onderdeel van de curatieve gezondheidszorg als de
publieke gezondheidszorg. Deze zorgdomeinen fungeren idealiter als keten, waarbij
zij elkaar aanvullen. Goede samenwerking draagt bij aan effectieve en efficiënte zorg
en ondersteuning. De publieke gezondheidszorg is geborgd in de Wet publieke gezondheid
(Wpg), gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering ervan. Hieronder wordt geschetst
hoe de taak van de overheid gestalte krijgt in de publieke seksuele gezondheidszorg.
De publieke seksuele gezondheidszorg bestaat allereerst uit de collectieve preventie-inzet,
waarmee de seksuele gezondheid van de algehele bevolking en specifieke groepen wordt
verbeterd. Zo kan iedere jongere terecht bij www.sense.info voor betrouwbare informatie over seksualiteit en seksuele gezondheid. Als een jongere
toch nog aanvullende of verdiepende vragen heeft, kan deze terecht via de telefonische
Sense-infolijn of de chat functie.
Personen kunnen ook behoefte hebben aan individuele ondersteuning bij seksuele gezondheidsproblemen,
waaronder vermoedens van ongewenste zwangerschap, ervaringen omtrent seksuele grensoverschrijding,
seksualiteitsproblemen, vragen over anticonceptie en aan soa-zorg (diagnostiek, behandeling
en counseling). Daarvoor kunnen zij allereerst terecht bij hun huisarts. Soms ligt
de drempel hiertoe te hoog, bijvoorbeeld door de financiële consequenties van het
eigen risico, hun privacy of door schaamte en angst voor stigmatisering. In sommige
gevallen weet iemand de weg naar hulp niet, bijvoorbeeld bij risico’s op soa’s, ervaringen
met seksueel geweld of een onbedoelde zwangerschap. Hierdoor kunnen problemen onopgemerkt
en onbehandeld blijven, dat leidt tot een grotere ziektelast of opeenstapeling van
problemen voor het individu en soms tot het risico op verdere verspreiding van deze
infectieziekten onder de bevolking.
Vanwege deze drempels kunnen jongeren tot 25 jaar terecht bij CSG’s voor sense-consulten
(seksualiteitshulpverlening) vanuit de ASG. Deze inzet is dus ter aanvulling op de
preventietaken vanuit de Wet pg.
In aanvulling op de curatieve gezondheidszorg, biedt de eerdergenoemde ASG-regeling
ook een vangnet voor personen met een hoger risico op een soa of hiv. Zij kunnen van
de CSG’s laagdrempelige, gratis en anonieme soa- en hiv-diagnostiek, eventuele behandeling,
counseling en doorverwijzing krijgen. Dit betreft bijvoorbeeld jongeren, personen
uit soa-endemische gebieden, mannen die seks hebben met mannen (MSM) en sekswerkers.
De CSG’s voeren deze regeling uit, het RIVM voert de regie en de coördinatie uit over
de ASG-regeling. Het RIVM voert daarnaast epidemiologische surveillance uit over de
data vanuit de ASG-regeling waarmee zicht op het verloop van de soa en hiv-epidemie
wordt geboden en (test) beleid kan worden geactualiseerd. Daarnaast worden diverse
kennis- en expertisecentra gesubsidieerd, zoals Rutgers, Aidsfonds – Soa Aids Nederland,
Stichting HIV Monitoring en Hiv Vereniging Nederland.
2. Speerpunten
Dit kabinet zet zich in op de volgende speerpunten: a) de seksuele gezondheid vollediger
en structureler in beeld te brengen; b) het bevorderen van seksuele gezondheid; c)
het verbeteren van de positionering van de (aanvullende) seksuele gezondheidszorg
in zorgstelsel; d) het verbeteren van de preventie, opsporing en behandeling van soa’s;
e) het verbeteren van de preventie, opsporing en behandeling van hiv; en f) Seksuele
gezondheid verbeteren en beter in beeld brengen op de BES-eilanden. De speerpunten
en acties om deze te bereiken, staan in bijgevoegd overzicht schematisch weergegeven.
a. Seksuele gezondheid in beeld brengen: surveillance en monitoring
Goed beleid vraagt om kennis over en monitoring van de breedte van seksuele gezondheid
in Nederland. Dit zou de basis moeten zijn voor gerichte beleidskeuzes door de CSG’s,
gemeenten en kennisinstituten als Aidsfonds – Soa Aids Nederland en Rutgers. Het helpt
ook de effecten van ons beleid inzichtelijk te maken.
Er zijn nu echter blinde vlekken in ons beeld van de (breedte van) seksuele gezondheid
in Nederland, waardoor deze monitoring onvoldoende tot stand komt. Om inzichtelijk
te maken waar onze blinde vlekken zitten, zal de eerder aangehaalde werkdefinitie
van de WHO4 worden vertaald naar een meetbare definitie en indicatoren. Voorts wordt bekeken
welke databronnen kunnen worden benut voor deze indicatoren en welke gegevens ontbreken.
Bepaalde aspecten van seksuele gezondheid zijn wel goed in beeld. In Nederland is
bijvoorbeeld een gedegen monitoring en surveillance van de risicogroepen op soa’s
en hiv, waardoor wij veel weten over risico-indicatoren voor soa-transmissie, bijvoorbeeld
via het jaarlijkse soa-rapport van het RIVM en de surveillance rond de PrEP-pilot.
Bekend is echter ook al dat er over bepaalde onderdelen van seksuele gezondheid géén
goed beeld bestaat. Er is bijvoorbeeld geen representatief beeld van het voorkomen
van soa’s in de algehele bevolking. De data rond soa’s en hiv zijn daarnaast slechts
één onderdeel van de seksuele gezondheid. Ook is er onvoldoende leefstijlmonitoring
van de staat van seksualiteit en seksuele beleving. Denk aan de mate waarin personen
over kennis en vaardigheden beschikken in onderwerpen als het geven en herkennen van
toestemming, wensen en grenzen, het kiezen voor anticonceptie, seksuele weerbaarheid
en gedeelde wederkerigheid, attitudes rond abortus en gender- en seksediversiteit
en het voorkomen van grensoverschrijdend gedrag. Idealiter zou daarbij ook aandacht
moeten zijn voor kwetsbare posities, zoals het hebben van een beperking of het ervaren
van een of meerdere stigma’s. Ook zou zicht gehouden moeten worden op de impact van
(chronische) aandoeningen op iemand zijn seksuele gezondheid. Deze aspecten komen
deels terug in bestaande monitors5, maar uit de verkenning zal blijken welke aspecten nog onvoldoende structureel worden
gemonitord.
Er zijn in Nederland diverse databronnen die potentieel benut kunnen worden om dit
algemene beeld van de seksuele gezondheid in Nederland te verkrijgen. Onderdeel van
de verkenning is daarom te bekijken in hoeverre deze meegenomen kunnen worden in het
beeld van seksuele gezondheid, waarbij de privacy van betrokkenen en wettelijke grondslagen
voor gegevensdeling worden geborgd. Denk aan de registraties van de seksualiteitsspreekuren
bij de CSG’s die iets zeggen over seksueel welzijn. Ook de JGZ heeft een wettelijke
taak op het gebied van seksuele gezondheid en kan potentieel een bron van informatie
bieden.6 Net als gegevens uit het programma Nu Niet Zwanger, registraties van abortusklinieken
en andere zorgsectoren waar patiënten komen in verband met seksuele problemen, gegevens
van veiligheidspartners en gegevens van de centra voor seksueel geweld.
Tot slot is de financiering van de eerdergenoemde onderzoeken Seksuele gezondheid in Nederland, Seks onder je 25e en PECAN niet structureel geborgd, waardoor de continuïteit en vergelijkbaarheid van
deze gegevensverzamelingen niet gegarandeerd is. In de komende tijd verkennen we welke
financiële ruimte en mogelijkheden er zijn om deze financiering in de toekomst structureel
te borgen, met aandacht voor welke thema’s structurele monitoring behoeven en voor
welke thema’s incidenteel onderzoek volstaat.
b. Seksuele gezondheid bevorderen
Seksuele ontwikkeling start al op jonge leeftijd en gaat het hele leven door. Dit
vraagt om aandacht voor het bevorderen van seksuele gezondheid gedurende het hele
leven. Dit kan bijvoorbeeld door algemene voorlichting en relationele en seksuele
vorming op scholen. Hierbij lijkt een combinatie van voorlichting via het onderwijs,
via de ouders, online en outreach (extra inzet om bepaalde groepen te bereiken) dichtbij
de burger het meest effectief. Het bevorderen van seksuele gezondheid vraagt ook om
de inrichting van de samenleving die ruimte biedt aan seksuele gezondheid: met de
erkenning dat seksuele gezondheid ertoe doet voor iemands welzijn, zonder belemmeringen
om seksuele gezondheid, seksualiteit, seksueel plezier en wensen en grenzen bespreekbaar
te maken. Het vraagt ook om een toegankelijk zorg- en ondersteuningssysteem, waaronder
toegankelijke anticonceptie, waarop we later in deze brief ingaan.
Uit het meest recente onderzoek naar seksuele gezondheid in Nederland (2017) weten
we dat over het algemeen Nederlanders tevreden zijn over hun seksleven, dat het gebruik
van anticonceptiemiddelen over het algemeen hoog is en dat er acceptatie van seksuele
diversiteit is.7
Maar we zijn er nog niet. Seksuele gezondheid hangt immers sterk samen met de ruimte
voor seksuele of gender diversiteit, waarop de nodige uitdagingen zichtbaar zijn.
Zonder deze ruimte zal iemand zich immers mogelijk minder vrij voelen de keuzes te
maken die bij diegene passen, minder seksueel welzijn ervaren en een hogere drempel
ervaren om zorg of ondersteuning te zoeken. Dit jaar toonde SCP-onderzoek zorgen over
de acceptatie rond genderdiversiteit: een minder groot deel van de Nederlanders is
uitgesproken positief over transgender personen dan over homo- en biseksuelen. Zo
zou bijna een op de tien Nederlanders het een probleem vinden als hun kind op school
les zou krijgen van een transgender docent.8 Ook bestaan er gezondheidsverschillen op basis van seksuele oriëntatie.9 Zo zijn de psychische gezondheid, de ervaringen met seksueel geweld en de veiligheidsgevoelens
van bi+ personen veel ongunstiger (geworden) dan van heteroseksuele, homoseksuele
en lesbische mensen in Nederland en is een op de drie biseksuele vrouwen de afgelopen
vijf jaar slachtoffer geweest van fysiek seksueel geweld. In de emancipatienota die
dit najaar verschijnt, zet het kabinet uiteen wat het voor emancipatie van lhbtiq+
zal doen deze kabinetsperiode.
Jongeren hebben daarnaast minder kennis over seks. Zij beoordelen hun seksuele voorlichting
op school met een 5,8. Zij willen onderwijs dat verder gaat dan onderwerpen als veilige
seks, het voorkomen van onbedoelde zwangerschap en andere biologische aspecten en
ook gericht is op daten, online gedrag, diverse relatievormen, seksueel plezier, wensen,
grenzen en consent. Ook willen jongeren aandacht voor en normalisatie van sekse- en
genderdiversiteit. Jongeren ervaren meer seksuele problemen dan voorheen, geven aan
onzeker te zijn over hun lichaam, het lastig te vinden over seksuele problemen te
praten, zoals pijn bij vrijen, en zijn nog te vaak slachtoffer van shame-sexting10 en seksueel grensoverschrijdend gedrag. Daarnaast zijn jongeren vergeleken met 2012
wat minder met hun ouders en vrienden gaan praten over verliefdheid, seks, anticonceptie
en soa’s. Ook ouders vinden het soms moeilijk om met hun kinderen over seks te praten.11
Het belang van een positieve en brede benadering van seksuele gezondheid is groot.
Brede relationele en seksuele vorming12 hangt samen met het bewuster beginnen aan seks, meer consistent gebruik van voorbehoedsmiddelen
en een lager cijfer onbedoelde zwangerschappen. Dergelijke voorlichting lijkt bij
te dragen aan meer kennis, een positiever zelfbeeld, betere vaardigheden en meer zelfregie
en vermindert daarmee het risico op seksuele grensoverschrijding (in zowel de rol
als slachtoffer als die van pleger), soa en onbedoelde zwangerschap.13
Het ervaren van seksueel genot, plezier en een positief seksueel zelfbeeld maakt deel
uit van seksuele gezondheid, en daarmee van de mentale gezondheid en fysieke gezondheid.14 Als het seksueel welzijn door die persoon als goed wordt ervaren, weet diegene ook
beter grenzen en wensen aan te geven en is daarmee ook beter beschermd tegen ongewenste
zwangerschap of soa.15
Dit kabinet staat voor een nieuwe generatie die zelfbewust opgroeit en voor wie praten
over relaties en seksualiteit redelijk vanzelfsprekend is. Die respect toont voor
elkaars wensen en grenzen en begrip heeft van – en respect voor – diversiteit. Daarom
zetten we in op relationele en seksuele vorming in een doorlopende leerlijn. Daarnaast
onderzoeken we naar (online) manieren om ouders en opvoeders zo goed mogelijk te ondersteunen.
En zetten we in op meer integrale aandacht voor seksuele gezondheid en het wegnemen
van seksuele gezondheidsachterstanden. Welke stappen hiervoor worden gezet, staan
hieronder omschreven.
b1. Collectieve preventie door gemeenten
Gemeenten versterken in integrale aandacht voor seksuele gezondheid
Gemeenten dragen een belangrijke verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wet
publieke gezondheid voor het bevorderen van een gezonde leefstijl. Dit doen gemeenten
bijvoorbeeld omtrent gezonde voeding en beweging. Het bevorderen van seksuele gezondheid
is ook onderdeel van het bevorderen van een gezonde leefstijl. Dit betreft inzet op
collectieve preventie, gericht op de algehele bevolking of specifieke groepen die
zich in een kwetsbare positie bevinden. Denk bijvoorbeeld aan het faciliteren van
voorlichting, gerichte inzet in het bereiken van inwoners in een kwetsbare positie
en het versterken van signalerende functies bij seksuele problemen. Door deze inzet
kan het beroep op sociale voorzieningen, de zorg en politie verminderen, en de arbeids-
en maatschappelijke participatie en veiligheid in de gemeente toenemen. De inzet is
mede belangrijk, zodat de ASG-regeling daadwerkelijk aanvullend kan blijven.16
Gemeenten hebben veelal beleid rondom belangrijke deelonderwerpen als het voorkomen
van en ondersteunen bij onbedoelde zwangerschap en het tegengaan van seksueel grensoverschrijdend
gedrag of seksueel geweld. Daarnaast heeft de JGZ de eerdergenoemde wettelijke taak
in voorlichting en begeleiding van kinderen en jongeren en hun ouders op het gebied
van seksueel gedrag en seksuele weerbaarheid. Ook de lokale inzet vanuit het programma
Nu Niet Zwanger raakt aan het bevorderen van seksuele gezondheid en regie op de kinderwens.
Verder verrichten diverse gemeenten – vaak via GGD’en – extra inspanning op het bevorderen
van seksuele gezondheid van groepen in kwetsbare posities.
Het risico bestaat dat deze diverse aanpakken versplinteren en dat daardoor de effectiviteit
afneemt. Zo kunnen groepen in kwetsbare posities vanuit verschillende invalshoeken
rondom seksuele gezondheid worden benaderd, met het risico dat zij worden overvraagd.
Daarom zal het beleid van VWS op het gebied van seksuele gezondheid meer integraal
worden vormgegeven waar kan en nodig is, bijvoorbeeld in voorlichting en monitoring.
Dit houdt in dat specifiek gerichte inzet kan blijven bestaan, en dat in samenwerking
en visievorming de integraliteit is geborgd. We roepen gemeenten en GGD’en op dit
ook te doen, bijvoorbeeld door eigen beleid te vormen vanuit een integrale visie,
en in richtlijnen in te zetten op gerichte samenwerking of doorverwijzing.
De komende jaren zullen we met gemeenten ook in gesprek gaan over wat nodig is om
seksuele gezondheid op lokaal niveau te bevorderen, wat gemeenten kunnen doen en hoe
VWS hierin kan ondersteunen. Deze ondersteuning biedt het Ministerie van VWS sinds
2011, bijvoorbeeld via het themadeel seksuele gezondheid van de Handreiking Gezonde
gemeente17. Hieraan raakt de huidige inzet om te komen tot een regionale aanpak seksueel geweld.
In een pilot met vijf regio’s worden bouwstenen ontwikkeld om gemeenten handvatten
te bieden bij het inrichten van een integrale, effectieve aanpak seksueel geweld op
regionaal niveau. Hierbij is preventie van seksueel geweld ook nadrukkelijk onderdeel.
Lokale aandacht voor het verminderen van gezondheidsachterstanden
Ook op het terrein van seksuele gezondheid is aandacht voor gezondheidsachterstanden
nodig. Door in te zetten op het verminderen van seksuele gezondheidsachterstanden
worden individuen beter in staat gesteld om zelf de regie te nemen over hun seksuele
gezondheid en weten zij het ondersteunings- en zorgaanbod via de ASG beter te vinden.
Bekend is dat specifieke groepen in kwetsbare posities18 momenteel met de inzet op seksuele gezondheidsbevordering niet goed bereikt worden.
We zullen een verkenning laten uitvoeren naar welke groepen dit precies zijn. Voor
een deel is dit al in kaart gebracht, maar onzeker is of dit beeld volledig is. De
verwachting is dat deze groepen (deels) overlappen met groepen een hoger risico op
soa-transmissie of een onbedoelde zwangerschap, deze verwachting zal worden getoetst.
Daarnaast zal in deze verkenning worden bekeken hoe deze groepen wel bereikt kunnen
worden, waar hun behoefte wat betreft zorgverlening ligt en hoe deze groepen wel bereikt
kunnen worden. Daarbij wordt de cultuursensitiviteit van het huidige ondersteunings-
en zorgaanbod ook meegenomen. We willen in deze verkenning ook in beeld brengen in
hoeverre dit groepen zijn die ook op andere vlakken gezondheidsachterstanden ervaren
en daarmee in hoeverre aansluiting bij bestaande inzet op het verminderen van gezondheidsachterstand
mogelijk is. Dit is van belang om voldoende aandacht te houden voor het doen-vermogen
van deze groep. Qua interventies wordt gekeken wat geleerd kan worden van andere leefstijlinterventies
en lokale initiatieven, waarbij kennis van expertisecentra op het gebied van gezondheidsachterstanden
wordt benut, zoals van Pharos. Daarbij is het van belang dat de doelgroepen zelf worden
betrokken bij deze inzet.
b2. Vergroten bewustwording, kennis en vaardigheden op het gebied van seksuele gezondheid
Gerichte publiekscommunicatie ter vergroting van bewustwording, kennis en handelingsperspectief
rond het voorkomen van en ondersteunen bij onbedoelde zwangerschappen
Bewustzijn, kennis en vaardigheden stellen je in staat om bewuste keuzes ten aanzien
van liefde, relaties en seksualiteit te maken. Dit draagt bij aan het bespreekbaar
maken van seksuele gezondheid in de samenleving en het voorkomen van onbedoelde zwangerschappen.
Samen met de aanpak preventie, informatie en hulp bij onbedoelde zwangerschap werken
we aan gerichte publiekscommunicatie om onbedoelde zwangerschappen te voorkomen en
daarmee de seksuele gezondheid te bevorderen.
Seksuele vorming van jongeren
Scholen zijn via de kerndoelen in het onderwijs verplicht om aandacht te besteden
aan seksuele vorming. Er zijn signalen dat de kerndoelen op dit moment te open geformuleerd
zijn, waardoor deze onvoldoende richting geven voor het onderwijs. De kerndoelen worden
de komende jaren onder leiding van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
geactualiseerd in het kader van de curriculumbijstelling. Hiermee wordt beoogd de
doelen verder te concretiseren om meer richting te bieden.
Via de Stimuleringsregeling Gezonde Relaties & Seksualiteit, onderdeel van pijler
1 van de aanpak voorkomen van en ondersteuning bij onbedoelde zwangerschap19, stimuleren en ondersteunen we scholen die aandacht willen besteden aan gezonde relaties
en seksualiteit, met als primair doel onbedoelde zwangerschappen te voorkomen. Dit
draagt uiteraard ook bij aan het bevorderen van de seksuele gezondheid. Dit doen we
door interventies aan te bieden voor zowel leerlingen als docenten. Het is namelijk
van belang dat docenten zich handelingsbekwaam voelen om aandacht te besteden aan
seksuele vorming.
Ook ouders of opvoeders hebben een belangrijke rol in seksuele vorming. Zij worden
momenteel nog onvoldoende bereikt. Dit is een gemiste kans, aangezien jongeren aangeven
vooral hun ouders te vertrouwen als het gaat om het bespreken van seks. We zullen
aan de slag gaan met het bereiken van ouders en opvoeders over seksuele vorming van
hun kinderen, om via hen het bereik van jongeren te verhogen. Daarvoor benutten we
de resultaten van onderzoek dat momenteel wordt uitgevoerd in het kader van het nationaal
actieplan seksueel geweld en grensoverschrijdend gedrag. Dit betreft een trend- en
cultuuronderzoek naar de opvattingen van jongeren en (hun) ouders of opvoeders over
seksueel (grensoverschrijdend) gedrag en seksueel geweld, met aandacht voor welke
(informatie)bronnen (het meest) samenhangen met normen en waarden over seksueel gedrag
en de «vindplaatsen» waarop jongeren en ouders of opvoeders effectief bereikt kunnen
worden. Met name de resultaten uit dit onderzoek voor wat betreft het bereiken van
ouders opvoeders zullen we meenemen in de gesprekken met de gemeenten over het bevorderen
van de seksuele gezondheid.
b3. Handelingsverlegenheid van zorg- en hulpverleners verminderen
Het bevorderen van seksuele gezondheid betekent ook aandacht hebben voor seksuele
gezondheid in zorg- en welzijnsrelaties. Op veel plekken heerst nog een taboe op het
bespreekbaar maken van seksuele gezondheid, inclusief een mogelijke kinderwens, of
weten zorgverleners en hulpverleners niet altijd hoe ze het gesprek over dit onderwerp
kunnen starten en voeren. Er kan ook bij zorgverleners sprake zijn van (onbewuste)
vooroordelen of kennistekort. Ook voor patiënten is het vaak een gevoelig onderwerp.
Zij vinden het overwegend moeilijk om met hun huisarts over seksuele gezondheid te
praten.20
Dat is een gemis, want seksuele gezondheid is een onderdeel van iemand zijn algehele
gezondheid en welzijn. In de zorg kan bijvoorbeeld gesproken worden over seksuele
problemen zoals pijn bij vrijen, soa’s. Maar ook over seksuele weerbaarheid en het
aangeven van wensen en grenzen. Het bespreekbaar maken door zorg- en hulpverleners
kan bijdragen aan de normalisatie van seksuele gezondheid en seksualiteit, waardoor
patiënten en cliënten met de professionals gemakkelijker behoeften of problemen durven
te bespreken. Deze normalisatie draagt er mogelijk in andere situaties aan bij dat
deze patiënten en cliënten gemakkelijker hun grenzen en wensen durven aan te geven.
Uit onderzoek is namelijk bekend dat gebrekkige communicatieve vaardigheden in het
aangeven van wensen en grenzen samenhangt met seksueel grensoverschrijdend gedrag.21. Zorgprofessionals hebben ook een signalerende rol bij seksuele gezondheidsvragen
of problemen die kunnen voortkomen uit bepaalde aandoeningen of uit nare ervaringen,
en bij seksuele gezondheidsproblemen die bepaalde gezondheidsklachten veroorzaken.
Vanuit het Nationaal Actieplan Seksueel Geweld en Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag
wordt dit najaar een verkenning uitgevoerd naar welke mogelijkheden er zijn om het
goede gesprek over seksuele gezondheid en seksualiteit tussen zorg- en hulpverleners
en patiënten/cliënten te stimuleren en faciliteren. We zullen bezien op welke manier
de resultaten van dit onderzoek tot uitvoering kunnen worden gebracht.
b4. Gratis en toegankelijke anticonceptie voor personen in kwetsbare posities
In het coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) is aangekondigd dat anticonceptie gratis en toegankelijk beschikbaar gesteld wordt
voor kwetsbare groepen om het aantal ongewenste en onbedoelde zwangerschappen en (herhaalde)
abortussen te verminderen. De toegankelijkheid van anticonceptie blijkt veelal het
grootste obstakel, voor sommigen spelen ook financiële barrières. Hierover volgt meer
in de binnenkort te verwachten Kamerbrief over de aanpak onbedoelde zwangerschappen.
Deze inzet zal ook bijdragen aan het verminderen van gezondheidsachterstanden op het
gebied van seksuele gezondheid en aan regie op de kinderwens.
c. Verbetering positionering (aanvullende) seksuele gezondheidszorg in zorgstelsel
De ASG-regeling is bedoeld als vangnet voor soa-bestrijding en seksualiteitshulpverlening,
aanvullend op de curatieve zorg en collectieve preventietaken van gemeenten. Binnen
dit vangnet krijgen risicogroepen op soa-transmissie laagdrempelig (gratis en eventueel
anoniem) soa-zorg en krijgen jongeren onder de 25 jaar laagdrempelige seksualiteitshulpverlening.
Sinds de ingang van de ASG22 is echter een hoop veranderd. Door de toegenomen vraag naar de diensten van de CSG’s
en de financiële en personele krapte die de CSG’s ervaren, kan maar een deel van de
risicogroepen gezien worden.23 Door de huidige verdeelsleutel staan sommige regio’s zwaarder onder druk dan andere.
De financiële drempels voor soa-zorg bij de eerstelijnszorg zijn gegroeid met het
over de jaren heen gegroeide eigen-risico.24 Er zijn signalen dat zorgverleners niet altijd over voldoende kennis beschikken,
wat impact kan hebben op de behandeling of bejegening van patiënten. Het is daarmee
de vraag in hoeverre de ASG-regeling nog functioneert als aanvullend vangnet. Deze
omstandigheden resulteren ook in vragen over de gelijke toegang tot zorg, óók binnen
en tussen de risicogroepen.
Bovendien zijn bepaalde groepen in kwetsbare posities binnen de risicogroepen ondervertegenwoordigd
in de dienstverlening door de CSG’s, zoals personen met een lichte verstandelijke
beperking (LVB) en personen uit soa en hiv endemische gebieden.25 Iemand kan binnen een risicogroep immers in een extra kwetsbare positie verkeren,
zoals MSM met een bepaalde religieuze achtergrond. Voor deze groepen is het nodig
meer en soms andere inspanningen te verrichten om deze groepen te bereiken. Outreach-activiteiten
om deze groepen te bereiken staan echter op verschillende plaatsen onder druk, omdat
deze meer tijd en inspanning vergen en niet perse resulteren in meer consulten of
een hoog vindpercentage.26 Het is echter de vraag of deze uitkomstmaten leidend zouden moeten zijn. Een gebrek
aan aandacht voor personen in kwetsbare posities – binnen de risicogroepen – kan gezondheidsverschillen
vergroten. Tegelijkertijd is het vindpercentage wel van belang vanuit het oogpunt
van infectieziektebestrijding om transmissieketens te doorbreken, en zorgt een shift
in aandacht voor deze groepen tot een trendbreuk in de jaarlijkse surveillance gegevens.
Op individueel niveau brengt de financiële en personele krapte bij de CSG’s het risico
op grotere ziektelast mee. Op collectief niveau leidt dit dus tot groeiende gezondheidsverschillen
en een groter risico op soa-transmissie (geen vroegtijdige doorbreking transmissieketen).
Ook kan de kwaliteit van zorg onder druk komen te staan, is er een risico op minder
landelijk dekkend bereik van de ASG en wordt het moeilijker om de medische eindverantwoordelijkheid
te borgen door gebrek aan juist geschoolde artsen.
Er wordt – mede vanwege de ervaren capaciteitsproblemen – meer gewezen op samenwerking
met de reguliere zorg. Echter, ook de eerstelijns zorg ervaart een (te) hoge werkdruk.
Het verplaatsen van delen van de soa-zorg naar de huisarts is daarom een verplaatsing
van het probleem. Ook verplaatsing naar de tweedelijnszorg zal de financiële houdbaarheid
niet ten goede komen. Bovendien wordt seksuologische zorg in de tweedelijnszorg momenteel
alléén vergoed, indien een seksueel probleem gepaard gaat met een DSM-5 diagnose.
Het Nederlandse zorgstelsel profiteert van de ASG, aangezien vroegtijdige opsporing
van ziekten of seksuele problemen bijdraagt aan het voorkomen van oplopende zorgkosten.
Dit vraagt om een breder gesprek over de rol van de ASG binnen dit zorgstelsel, waaronder
de betrokkenheid van zorgverzekeraars en andere zorgprofessionals. De publieke seksuele
gezondheidszorg is iets om trots op te zijn, en verdient nu extra aandacht via de
volgende acties.
c1. Verbetering regeling Aanvullende Seksuele Gezondheidszorg
Toekomstverkenning positionering ASG-regeling binnen zorgstelsel
We starten met een toekomstverkenning naar de positionering van de ASG-regeling binnen
het zorgstelsel waarmee bovenstaande vraagstukken geadresseerd worden. Daarbij zal
gekeken worden in hoeverre de ASG-regeling nog voldoende passend is bij de uitdagingen
van deze tijd en de toekomst, met bijzondere aandacht voor het aanvullende karakter
op de collectieve preventie en curatieve zorg.27 Tevens wordt gekeken welke aanpassingen van de ASG-regeling nodig zijn, indien blijkt
dat de huidige ASG-regeling niet langer hierbij aansluit. Over de precieze vraagstellingen
zal afstemming plaatsvinden met het RIVM en de CSG’s. We zullen het eind van dit jaar
de opdracht tot deze toekomstverkenning met uw Kamer delen. Ook zal de verkenning
met uw Kamer worden gedeeld, deze wordt begin 2024 verwacht.
Verankering in Wet Publieke Gezondheid (Wpg)
We hebben een wetswijziging in voorbereiding waarmee onder meer de taken van de aanvullende
seksuele gezondheidzorg binnen de Wpg geborgd worden en het RIVM een wettelijke taak
krijgt om de landelijke regie te voeren over de uitvoering van de ASG. Zoals gezegd
financiert de ASG zowel de soa-zorg als de seksualiteitshulpverlening via de GGD’en.
De ASG wordt nu gefinancierd via de Subsidieregeling publieke gezondheid. Het doel
is om de uitvoering van deze zorg te continueren. Aanvullende seksuele gezondheidszorg
kan in feite worden beschouwd als deel van de publieke gezondheidszorg. Dit hoort
in wezen dan ook thuis in de Wpg. De wetswijziging bevat verder geen beleidsinhoudelijke
wijzigingen. De wetswijziging ligt momenteel voor bij de Afdeling advisering van de
Raad van State. Het is deverwachting dat het wetsvoorstel voor het einde van het jaar
aan uw Kamer wordt aangeboden.
Voldoende juist geschoold personeel
Het blijkt lastig voor de CSG’s om voldoende juist geschoold personeel te werven en
duurzaam aan de CSG’s te verbinden. Personeelstekort in de zorg is geen probleem dat
alleen bij de CSG’s speelt. Het is belangrijk dat de CSG’s gezamenlijk inzetten op
het bieden van een aantrekkelijke werkomgeving. Het Ministerie van VWS zal daarin
faciliteren door met de CSG’s en het RIVM een schatting te maken van hoeveel en welk
personeel nodig is om de benodigde kwaliteit van zorg te kunnen realiseren en waar
nu tekorten zijn. Hiermee kunnen de CSG’s toewerken naar een lange termijnstrategie
waarmee zij de instroom en duurzame verbinding verbeteren.
Prioriteren binnen en tussen de ASG-risicogroepen
Zoals aangegeven zijn veel CSG’s door beperkingen in financiën en capaciteit, genoodzaakt
binnen en tussen de risicogroepen van de ASG te prioriteren. Dit kan voor de CSG’s
een ingewikkelde afweging zijn, en leiden tot verschillen tussen CSG’s over de toegankelijkheid
van de regeling. In iedere regio is de demografische samenstelling anders, wat vraagt
om maatwerk waartoe de ASG ruimte biedt. Aangezien de voorgenoemde acties om de aanvullende
seksuele gezondheidszorg te verbeteren pas op de langere termijn effect hebben, willen
we op korte termijn de CSG’s helpen in deze ingewikkelde afwegingen, met behoud van
de mogelijkheid maatwerk te leveren. Enige uniformiteit is voor de monitoring en surveillance
wel van belang. Het RIVM zal – in afstemming met VWS – uitwerken wat hiervoor nodig
is. Dit zal in de loop van komend jaar klaar zijn.
c2. Zorgverlening ontregelt en ontschot
Drempels verminderen
We signaleren dat de soa- en hiv-zorgverlening door drempels niet altijd efficiënt
kan plaatsvinden. Zo worden problemen ervaren in het doorverwijzen vanuit de CSG’s.
In sommige gevallen dient een patiënt vanuit de CSG’s te worden doorverwezen naar
tweedelijnszorg, bijvoorbeeld naar hiv-behandelaren bij een hiv-infectie; naar dermatologen
bij ingewikkelde soa’s of een probleem dat geen soa, maar dermatologisch blijkt; naar
een gynaecoloog of een seksuoloog. Het blijkt dat de tweedelijnszorg niet altijd verwijzingen
vanuit artsen verbonden aan de CSG’s accepteert, waardoor een verwijzing nodig is
van de huisarts. Dit is niet efficiënt en zorgt voor extra zorgbelasting. Ook ervaart
de tweedelijnszorg knelpunten in benodigde soa-screening, omdat dit asymptomatische
soa-screening betreft en bijvoorbeeld geen onderdeel uitmaakt van bestaande Diagnose
Behandel Combinaties (DBC’s). We zullen met de artsen van de CGS’s, huisartsen, zorgverzekeraars
en tweedelijnszorg in gesprek gaan om te verkennen hoe we deze drempels kunnen verminderen,
in ieder geval ten aanzien van de knelpunten bij doorverwijzing en bij asymptomatische
soa-screening.
Nieuwe samenwerkingen voor ontschotte zorgverlening
Als patiënten niet naar een huisarts willen of kunnen en ook niet bij een CSG terecht
kunnen (omdat zij niet vallen onder de risicogroepen of er geen plaats is), zijn er
alternatieve manieren van zorg zoals (online) soa-testen via private soa-zorgaanbieders.
Deze private partijen vallen buiten het zorgverzekeringsstelsel. Patiënten betalen
deze zorg dus zelf. De kosten kunnen een drempel zijn voor patiënten om de juiste
zorg te ontvangen. Tegelijkertijd kunnen zorgverzekeraars wel voordeel behalen uit
tijdige soa-diagnostiek. We moedigen samenwerkingsinitiatieven met zorgverzekeraars
daarom aan. Daarbij zullen we bekijken op welke manier succesvolle initiatieven kunnen
worden ondersteund in de inbedding in onze seksuele gezondheidszorg.
Interessant voorbeeld: Project Zinnige infectiezorg
Dit project van het LUMC en CZ, met financiering door ZonMw, beoogd de zorgkosten
voor de patiënt te verlagen, de tijd tot behandeling aanzienlijk te verkorten en de
toegang tot zorg te vergroten. Het zorgtraject omvat een online eHealth consult, met
een advies op welke SOA's getest moet worden. De patiënt selecteert zelf de testen.
Een standaard soa-pakket met behandeling kost €25,-, dit bedrag stijgt als de patiënt
meer testen selecteert of nodig heeft. De zorgverzekeraar draagt een integrale zorgprestatie
bij van €25,00 bij, zonder aanspraak te maken op het eigen risico van de patiënt.
De patiënt hoeft na de online vragenlijst één bezoek te brengen, waarbinnen de diagnostiek,
counseling, eventuele behandeling of doorverwijzing plaatsvindt. Het project ontlast
de huisartsenzorg en biedt het CSG de optie om patiënten die buiten de ASG-risicogroepen
vallen of waarvoor op dat moment geen plek is, te verwijzen naar betaalbare, kwalitatieve
en verzekerde zorg.
d. Preventie, opsporing en behandeling van soa’s
Goede soa-bestrijding heeft tot doel de samenleving te beschermen tegen deze infectieziekten
en ziektelast te verlagen. Doordat met opsporing en behandeling transmissieketens
worden doorbroken, is soa-bestrijding ook preventie.
d1. Goede voorbereiding en samenwerking bij infectieziektebestrijding
Een soa is een infectieziekte. Ook infectieziekten die niet primair seksueel overdraag
zijn kunnen hun weerslag hebben op de soa-bestrijding. In het kader van de pandemische
paraatheid werkt VWS aan het versterken van GGD’en in hun taak in de bestrijding van
infectieziekten. Soa-bestrijding wordt hierin meegenomen. Zo wordt momenteel onderzocht
in hoeverre de basis van GGD’en in de infectieziektebestrijding op orde is, wat er
nog nodig is en wat we kunnen leren van de covid-19 pandemie. Het vraagt ook wat van
de GGD’en zelf. De CSG’s en de afdelingen infectieziektebestrijding zullen moeten
samenwerken en afspraken moeten maken over de financiering van de inzet op infectieziekten.
Ook als dit plaatsvindt tijdens ASG-werkzaamheden binnen de CSG’s.
De noodzaak hiertoe zien we momenteel bij de bestrijding van monkeypox. Deze infectieziekte
is ook seksueel overdraagbaar en kan in symptomen lijken op andere soa’s of huidaandoeningen.
Zo vindt bij verdenkingen op andere soa daarom ook geregeld diagnostiek en consultatie
van monkeypox plaats. Dit legt druk op de capaciteit in tijd (consulten worden langer),
het beschikbaar hebben van een geïsoleerde fysieke ruimte en scholing van het personeel.
Aangezien het geen soa als bedoeld in de ASG betreft, vindt vanuit deze regeling geen
financiering plaats. Dit toont het belang van goede voorbereiding op toekomstige infectieziekte-uitbraken
die – hoewel ze geen soa zijn – impact hebben op de soa-zorg door de CSG’s.
d2. Effectief en efficiënt test- en behandelbeleid
Om de soa-bestrijding betaalbaar te houden, is het noodzakelijk bewuste keuzes te
maken in een het test- en behandelbeleid gebaseerd op de nieuwste wetenschappelijke
inzichten. Ter discussie staat bijvoorbeeld of veel testen leidt tot minder infecties
bij chlamydia. Behandeling is ook niet altijd nodig bij bepaalde infecties die het
lichaam vanzelf oplost. Bovendien kan overbehandeling de ontwikkeling van antibioticaresistentie
versnellen. We roepen de betrokken partijen (RIVM, CSG’s, zorgverzekeraars, huisartsen
en private partijen) op om hier in gezamenlijkheid afspraken over te maken. Testen
en behandeling is uiteraard wel altijd gewenst bij klachten en bij bepaalde soa’s
zoals syfilis, hiv en hepatitis.
e. Preventie, opsporing en behandeling van hiv
Het aantal nieuwe hiv-diagnoses daalt. De Nederlandse streefdoelen28 (95% van de mensen met hiv hun status kent, 95% van hen met behandeling is gestart
en 95% van die groep een onderdrukt virus heeft) zijn met de huidige voorzieningen
nagenoeg bereikt. Bij MSM – de grootste groep waarbinnen nieuwe hiv-diagnoses plaatsvinden
– is dit doel met 96%-96%-96% al gerealiseerd.29 Nederland is een van de weinige landen waarbinnen het mogelijk is om toe te werken
naar nagenoeg nul nieuwe hiv-besmettingen per jaar. Het kabinet zal zijn bijdrage
daaraan blijven leveren. Dit doen we via de ASG-regeling en door subsidie te verstrekken
aan Aidsfonds – Soa-Aids Nederland, Stichting HIV monitoring, de Hiv Vereniging Nederland
en Rutgers. Tevens loopt de PrEP-pilot waarbij hiv-remmers, Pre Expositie Profylaxe
(PrEP) aan de hoog-risicogroep van MSM, wordt verstrekt.
Het terugdringen van de nu ongeveer 400 (aantal is dalend) nieuwe jaarlijkse besmettingen
vraagt om gerichte inzet, omdat juist deze groep het lastigst te bereiken is. Dit
vraagt om inzet op preventie, vroeg en laagdrempelig testen en gerichte inzet om groepen
in kwetsbare posities, zoals nieuwkomers te bereiken.
De kennis over en behandelmogelijkheden rondom hiv zijn de afgelopen jaren sterk verbeterd.
Ook met hiv kan je net zo oud worden als zonder hiv. Wanneer het hiv-virus goed is
onderdrukt, is deze niet langer overdraagbaar. Dit gegeven is niet overal bekend.
Er zijn signalen dat dit ook onder zorgverleners die met (potentiële) hiv-patiënten
in aanraking komen, niet bekend is. Dit kan impact hebben op de behandeling en bejegening
van patiënten. Dit komt mede doordat hiv tegenwoordig – gelukkig – minder vaak voorkomt,
waardoor zorgverleners en de bredere samenleving minder kennis over deze infectie
hebben.
e1. Hiv-preventie door Pre Expositie Profylaxe (PrEP)
Het vorige kabinet besloot tot een vijfjarige pilot (medio 2019 – medio 2024) waarin
het preventief gebruik van PrEP wordt vergoed voor de hoogrisicogroep, met inmiddels
een maximum aantal deelnemers van 8.500. Dit naar aanleiding van het advies van de
Gezondheidsraad in 2018.30 De pilot is momenteel nagenoeg vol. In de meest recente cijfers van eind augustus
namen zo’n 8.438 deelnemers deel aan de pilot en stonden er zo’n 2.665 wachtenden
op de wachtlijst, deze aantallen stijgen.
Op 06 september jl. liet ik, de Minister van VWS, u al weten dat er geen financiële
middelen beschikbaar zijn om het aantal deelnemers te verhogen.31 Ik wil daarbij ook benadrukken dat het ophogen van het aantal deelnemers op capaciteitsproblemen
bij de GGD’en zal stuiten, wat ten koste kan gaan van de ASG-zorg door de CSG’s.
Wel heb ik verkend of samenwerking met huisartsen kan bijdragen aan het includeren
van deelnemers, maar dit lijkt binnen de termijn van de pilot weinig bij te dragen.
Het standpunt van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) is dat PrEP-zorg geen
basis huisartsenzorg betreft, aangezien het slechts incidenteel zal voorkomen in een
groot aantal praktijken en het verlenen van Prep zorg specifieke kennis en een logistieke
organisatie van zorg vergt die niet gebruikelijk is in de huisartsenpraktijk32. Deskundige huisartsen die kennis hebben genomen van de betreffende richtlijnen én
hun organisatie hier op goed hebben uitgerust, kunnen wel PrEP-zorg bieden. Huisartsen
die dit willen, kunnen de richtlijnen tot zich nemen en eventueel gebruik maken van
beschikbare nascholing33, er is volgens de LHV en NHG geen behoefte aan nadere nascholingsmateriaal. Als een
huisarts kiest om PrEP-zorg te bieden, is het aan te raden dit in samenspraak met
de lokale GGD te doen voor een goede aansluiting. Er zijn in het land diverse huisartsen
die PrEP-zorg bieden, waarbij de samenwerking met lokale GGD’en goed verloopt. Deze
zorg is voor deze patiënten niet kosteloos: de kosten voor diagnostiek worden betaald
vanuit het eigen risico indien deze niet is opgebruikt, de kosten voor de medicatie
betaalt de patiënt tot op heden zelf.
De tussenevaluatie die loopt tot eind oktober zal ik zoals toegezegd met uw Kamer
delen, ook stuur ik u mijn reactie. Indien nodig zal eind 2023 een korte eindevaluatie
plaatsvinden. Wat we willen voorkomen is dat er – bij een positief advies voor continuering
van de PrEP-voorzieningen uit de tussenevaluatie – na afloop van de pilot een gat
in de PrEP-zorg zal ontstaan. Daarom zullen we al op basis van de tussenevaluatie
van de PrEP-pilot uitwerken hoe PrEP-zorg straks al dan niet bestendigd kan worden
en wie daarin welke rol heeft. Daarbij zullen we in ieder geval aandacht hebben voor
de toegankelijkheid van de PrEP-zorg en zoeken naar een oplossing die aansluit bij
de (financiële) draagkracht van potentiële PrEP-gebruikers.
e2. Laagdrempelige hiv-testen
Het is belangrijk de drempel om je op hiv te laten testen zo laag mogelijk te houden.
Het aanbod bij de CSG’s draagt hier aan bij, waar hiv-diagnostiek gratis en anoniem
kan plaatsvinden voor de doelgroepen. Ook betrouwbare sneltesten of zelftesten kunnen
de drempel verlagen. Waar nodig kunnen het RIVM of expertisecentra zoals Aidsfonds
– Soa Aids Nederland ondersteunen met kennis wat het beste drempelverlagend werkt
voor specifieke moeilijk te bereiken groepen.
e3. Specifieke aandacht voor moeilijk bereikbare groepen
Bepaalde individuen kunnen in extra kwetsbare posities verkeren voor hiv, moeilijker
hun weg naar zorg vinden of moeilijker te bereiken zijn, zoals asielzoekers uit endemische
landen, personen die niet onder een van de risicogroepen uit de ASG-regeling vallen
maar wel risicovol gedrag vertonen of mensen in extra kwetsbare posities door factoren
als armoede. Het bereiken van deze personen vraagt om specifieke inzet en alertheid
van zorg- en hulpverleners. De door VWS gesubsidieerde instellingen spannen zich hiervoor
in.
f. Seksuele gezondheid op Bonaire, Saba en Sint Eustatius (BES-eilanden)
In Caribisch Nederland is het nodig om de aanpak ter bevordering en bescherming van
seksuele gezondheid verder te ontwikkelen. Er is beperkt zicht op de problematiek
vanwege soms ontbrekende cijfers. Ook is er nog beperkt aandacht voor personen in
kwetsbare posities en zijn er signalen dat onbedoelde zwangerschappen nog vaak voorkomen.
De Nederlandse voorzieningen zoals de ASG-regeling zijn niet beschikbaar op de BES
en er zijn beperkt vergelijkbare voorzieningen. Daarom zet VWS samen met de bijzondere
gemeenten in op verbetering van de seksuele gezondheid op de BES. Met financiële steun
van VWS zal Aidsfonds – Soa Aids Nederland in samenwerking met de lokale overheden
een Caribische variant ontwikkelen van de voorlichtingswebsite www.sense.info. Dit traject start op Saba. Verder werken de bijzondere gemeenten samen met lokale
partners om de toeleiding naar soa-diagnostiek te verbeteren en de afname te vergroten.
Met het RIVM, Aidsfonds – Soa Aids Nederland en Rutgers verkennen we daarnaast de
mogelijkheden om seksuele gezondheid beter in kaart te brengen.
Tot slot
Met de hier gepresenteerde inzet committeert dit kabinet zich aan een meer positieve
benadering van seksuele gezondheid: seksuele gezondheid is een belangrijk onderdeel
van iemands fysieke en mentale gezondheid en welzijn. Seksuele gezondheid verdient
actieve bevordering en bescherming door een betrokken overheid en maatschappelijke
partners. We sluiten daarom af door onze waardering uit te spreken voor onze maatschappelijke
partners die zich hardmaken voor een positieve benadering van seksuele gezondheid.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.J. Kuipers
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M. van Ooijen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M. van Ooijen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.