Brief regering : Instelling Landelijke Functionaliteit Infectieziektebestrijding
25 295 Infectieziektenbestrijding
Nr. 1875
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 juni 2022
In deze brief informeer ik u mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid (JenV)
en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) over de instelling
van een nieuwe Landelijke Functionaliteit Infectieziektebestrijding (LFI) als onderdeel
van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Hiermee neem ik de aanbevelingen
over die voortkomen uit een verkenning die het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport (VWS) samen met het RIVM en GGD GHOR NL heeft gedaan (bijlage 1). Deze verkenning
werd aangekondigd door mijn ambtsvoorganger in zijn brief1 aan uw Kamer d.d. 18 juni 2021, op basis van het aan uw Kamer gestuurde rapport «Versterking
van de publieke gezondheid» van het Verwey-Jonker Instituut2.
De LFI zal een landelijke crisisorganisatie worden die, namens de Minister van VWS,
verantwoordelijk wordt voor de voorbereiding op een toekomstige pandemie en de operationele
aansturing van GGD’en in geval van een toekomstige pandemie.
Met het instellen van de LFI geef ik invulling aan één van de opgaven uit de beleidsagenda
«Pandemische Paraatheid», waarover ik uw Kamer op 14 april 2022 informeerde3. Ook geef ik nadere invulling aan één van de onderdelen van de kabinetsreactie4 op het eerste deelrapport «Aanpak coronacrisis – Deel 1: tot september 2020» van
de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV). Daarin adviseerde de OVV om de crisisstructuur
voor het zorgveld aan te passen, zodat de Minister van VWS de bevoegdheid heeft om
sector-, regio- of instellings-overstijgende problemen effectief te kunnen aanpakken,
waaronder in elk geval met rechtstreeks bindende aanwijzingen. Daaronder valt het
versterken van de sturing van de Minister van VWS op de GGD’en.
Op basis van de voorgaande constateringen is een ambtelijk advies in samenwerking
met het RIVM en GGD GHOR NL opgesteld. Daarnaast is er afgestemd met de Veiligheidsregio’s,
de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de GGD’en.
Aanbevelingen uit het advies
Aanleiding
Eén van de gedragen conclusies in de probleemanalyse van het Verwey-Jonker rapport
was dat vanuit de aanpak rondom COVID-19 duidelijk is gebleken dat de infrastructuur
niet kon voldoen aan het bestrijden van een grootschalige, langdurige en op sommige
punten zeer onvoorspelbare pandemie. Volgens het rapport was er behoefte aan meer
capaciteit, meer slagkracht, meer eenduidigheid, meer flexibiliteit en vooral ook
snellere en betere opschalingsmogelijkheden. De vraag tijdens de pandemie was ook
hoe landelijke sturing in de praktijk moest worden vormgegeven en of de benodigde
randvoorwaarden, onder andere op ICT-gebied, voldoende waren ingevuld voor deze situatie.
Dat maakt het nodig om te komen tot een landelijke functionaliteit om ten tijde van
grootschalige gezondheidscrisissen, met name infectieziektecrisissen, de uitvoering
snel, flexibel en eenduidig te kunnen inrichten, in capaciteit te kunnen opschalen
en ondersteunen.
Het advies richt zich op de centrale regie op en operationele aansturing van grootschalige
uitvoeringsaspecten in geval van een toekomstige epidemie van een A-infectieziekte5 (met landelijke impact). In het advies staan o.a. de volgende aanbevelingen:
Positionering, rol en taken
Het advies beveelt aan om een landelijke functionaliteit infectieziektebestrijding
(LFI) op te richten als crisisorganisatie die verantwoordelijk is voor: (a) de centrale
regie op de voorbereiding van een toekomstige epidemie van een A-infectieziekte (met
landelijke impact), door kaderstelling en het organiseren van centrale capaciteiten
zodat medisch-operationele processen in de gehele infectieziektebestrijdingsketen
meer uniform worden uitgevoerd en daardoor beter opschaalbaar zijn, en (b) de operationele
aansturing van (de opschaling van) grootschalige uitvoeringsaspecten in het geval
van een epidemie van een A-infectieziekte (met landelijke impact).
Daarnaast wordt geadviseerd om de LFI onder te brengen bij het RIVM en de LFI in te
richten als crisisorganisatie met een sterke focus op logistieke competenties in een
crisiscontext. Het is daarbij van belang om de taken en processen af te bakenen ten
opzichte van de onafhankelijke medisch-inhoudelijke onderzoeks- en adviesrol van andere
onderdelen van het RIVM en goede afstemming te organiseren met die andere onderdelen
waar nodig. De bedrijfsvoering zal in staat moeten zijn om in de warme fase6 zeer snel op te schalen.
De 25 regionale GGD’en – die onderdeel zijn van de bredere infectieziektebestrijdingsketen
– zullen worden beschouwd als primaire partners van de LFI. De LFI zal faciliteren
waar nodig en daarnaast is het mogelijk dat GGD'en op bovenregionaal niveau met elkaar
kunnen gaan samenwerken en afstemmen. In de koude fase wordt een sterk informatievoorzieningslandschap
gecreëerd dat de infectieziektebestrijdingsketen in staat stelt tijdens een epidemie
van een A-infectieziekte (met landelijke impact) alle digitale werkprocessen zeer
snel op te schalen tot grote omvang.
Sturing op de infectieziektebestrijdingsketen in de koude fase
De LFI zal, namens de Minister van VWS, versterkte sturing organiseren op de infectieziektebestrijdingsketen
in de koude fase, voor een betere voorbereiding op een toekomstige epidemie van een
A-infectieziekte (met landelijke impact). Hiervoor zal in de Wet publieke gezondheid
meer gebruik worden gemaakt van kaderstelling zodat werkwijzen meer uniform en opschaalbaar
worden uitgevoerd. De LFI zal de randvoorwaarden organiseren en door monitoring zicht
houden op de kwaliteit van voorbereiding.
Geadviseerd wordt om het Ministerie van VWS in nauw overleg met de (bestuurders van)
ketenpartners deze vorm van sturing via kaderstelling wettelijk te laten verankeren.
Sturing op de infectieziektebestrijdingsketen in de warme fase
In het advies LFI wordt geconstateerd dat in de huidige pandemie beperkt gebruik is
gemaakt van de wettelijke mogelijkheden om – als het gaat om landelijke kaderstelling
– te sturen via de voorzitters van de Veiligheidsregio’s. Tegelijkertijd wordt er
geconstateerd dat er gaandeweg een vorm van aansturing is ontstaan waarbij GGD GHOR
NL een belangrijke operationele aansturingsrol vervult.
Het advies benadrukt in de warme fase zoveel mogelijk de bestaande aanwijzingsbevoegdheid
van de Minister van VWS aan de voorzitters van de Veiligheidsregio’s te gebruiken
op grond van artikel 7 van de Wet publieke gezondheid, zeker waar het besluiten van
de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCB) betreft. Omdat de voorzitters van
de Veiligheidsregio’s zorg dragen voor de bestrijding van een epidemie van een A-infectieziekte,
is het van belang dat zij goed zijn aangesloten op het bestrijdingsproces. Directe
sturing van de Minister van VWS op de GGD’en is daarnaast van belang. Een belangrijke
reden hiervoor is dat de bestrijding van een pandemie een omvangrijke operatie is
die op hoge snelheid en zeer kort-cyclisch landelijk moet kunnen worden aangestuurd.
Het is van belang hiervoor een juridische grondslag te ontwikkelen op basis van een
beperkte wijziging van de Wet publieke gezondheid, zodat de Minister van VWS rechtstreeks
kan sturen op de GGD’en met betrekking tot de uitvoering van (grootschalige) medisch-operationele
processen in geval van een epidemie van een A-infectieziekte (met landelijke impact),
waar snelheid en uniformiteit zijn vereist in het belang van de volksgezondheid. Voorts
zouden de GGD’en de ruimte moeten krijgen om, binnen landelijke kaders, regionaal
maatwerk te leveren op de bestrijding waar dat nodig is.
Besluit
Ik neem het adviesrapport met de aanbevelingen over en zal een LFI instellen als crisisorganisatie
bij het RIVM. De LFI zal een sterke focus op logistieke aspecten van de infectieziektebestrijding
hebben in een crisiscontext, met een duidelijke afbakening van taken en processen
van de LFI ten opzichte van de onafhankelijke medisch-inhoudelijke onderzoeks- en
adviesrol van andere onderdelen van het RIVM.
Met het instellen van de LFI wordt een belangrijke stap gezet naar een solide voorbereiding
op een toekomstige infectieziektecrisis, waarbij we slagvaardiger (en sneller) kunnen
handelen. Daarnaast zullen ook betrokken partijen binnen de infectieziektebestrijdingsketen
de handen ineenslaan en nadrukkelijker met elkaar gaan samenwerken. Ik heb gemerkt
dat hiervoor veel draagvlak is bij alle betrokkenen en dat de urgentie wordt gevoeld
om de uitwerking samen ter hand te nemen.
Hoewel de regionale aanpak van infectieziektebestrijding van groot belang blijft,
vraagt de noodzaak van een snelle respons en effectieve uitvoering in crisistijd om
meer mogelijkheden in centrale regie. Ik ben voornemens om de Wet publieke gezondheid
te wijzigen om in geval van een epidemie van een A-infectieziekte (met landelijke
impact) directe sturing door de Minister van VWS op GGD’en («warme fase») mogelijk
te maken wegens de vereiste snelheid en uniformiteit in het belang van de volksgezondheid.
Deze wijziging loopt vooruit op de bredere wijziging van de Wet publieke gezondheid
in het kader van pandemische paraatheid waarover de Kamer eind dit jaar een hoofdlijnenbrief
ontvangt. In de warme fase is het daarbij van belang dat:
• deze wijze van sturing plaatsvindt in combinatie met het zoveel mogelijk toepassen
van de bestaande aanwijzingsbevoegdheid aan de voorzitters van de Veiligheidsregio’s
in de warme fase (op grond van artikel 7 van de Wet publieke gezondheid), zeker waar
het MCCb-besluiten betreft;
• de rechtstreekse sturing op de GGD’en in de warme fase beperkt is tot medisch-operationele
taken (zoals benoemd in het adviesrapport);
• de rechtstreekse sturing in de warme fase integraal zal worden betrokken bij de (toekomstige)
opgave van het te ontwikkelen samenhangende, landelijk dekkende stelsel van crisisbeheersing;
• de beide vormen van sturing in de warme fase7 de coördinerende verantwoordelijkheid van de voorzitters veiligheidsregio’s en de
Minister van JenV voor de crisisbeheersing onverlet laten.
Ook in de voorbereiding op een A-infectieziektecrisis zal intensiever moeten worden
samengewerkt met en tussen de GGD’en. Daarom ben ik voornemens om versterkte sturing
op de infectieziektebestrijdingsketen in de koude fase mogelijk te maken voor een
betere voorbereiding op een toekomstige epidemie van een A-infectieziekte, door op
basis van de Wet publieke gezondheid (bij algemene maatregel van bestuur) meer gebruik
te maken van kaderstelling zodat werkwijzen van GGD’en meer uniform worden uitgevoerd.
De uitwerking van de versterkte sturing in de voorbereiding en in crisistijd zal ik
samen met de Minister van JenV, de Minister van BZK, de GGD’en, de Veiligheidsregio’s,
de VNG en het RIVM ter hand nemen. Onderdeel van die uitwerking is (1) de precieze
inhoudelijke afbakening van het begrip «medisch-operationele processen», (2) de precieze
afbakening van de bestuurlijke verantwoordelijkheden met betrekking tot deze sturingsvraagstukken
en (3) het uitwerken van de financiële grondslag en het passende bekostigingsinstrument
voor de GGD’en. Ik zal hierbij de uitvoerbaarheid toetsen van de voorstellen die medeoverheden
raken, mogelijk middels de uitvoeringstoets die het Ministerie van BZK aan het ontwikkelen
is.
Bekostiging
De LFI zal worden gefinancierd uit de middelen die bij het coalitieakkoord zijn opgenomen
in de envelop pandemische paraatheid. Over de benodigde middelen voor de voorbereiding
en inrichting van de LFI is reeds overeenstemming bereikt en is de Kamer reeds geïnformeerd
via de 6e Incidentele Suppletoire Begroting (Kamerstuk 36 086, nr. 3). De benodigde middelen ten behoeve van aansluiting van de GGD’en op de LFI worden
de komende tijd verder uitgewerkt (conform artikel 108 van de Gemeentewet)8.
Vervolgstappen
De komende periode worden de voorbereidingen getroffen voor het inrichten van het
LFI bij het RIVM. Daarbij hecht ik eraan in het kader van samenwerking en toekomstbestendigheid
dat de processen van de LFI gezamenlijk goed doordacht en zorgvuldig ontworpen worden.
De komende tijd worden in nauwe samenwerking met de GGD’en en waar nodig andere partijen
de functies van de LFI als toekomstige crisisorganisatie verder uitgewerkt, met een
warme overdracht van kennis en ervaring uit de aanpak van de COVID-19 pandemie.
Ik streef ernaar uw Kamer in het najaar nader te informeren over de voortgang van
de oprichting van de LFI, de voortgang van de voorgenomen wetswijziging voor de directe
sturing op GGD’en en de voortgang van de voorgenomen kaderstelling.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.J. Kuipers
Indieners
-
Indiener
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport