Brief regering : Hoofdlijnen toekomst Wmo
29 538 Zorg en maatschappelijke ondersteuning
Nr. 332
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 maart 2022
Op 31 maart a.s. zal ik met uw Kamer in debat gaan en voor het eerst spreken over
de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.1 Ter voorbereiding op dit debat stuur ik u deze hoofdlijnenbrief. Na de inleiding
informeer ik u via deze brief achtereenvolgens over:
– enkele beschouwingen ten aanzien van de uitvoering van de Wmo;
– vijf leidende principes waarlangs ik wil werken aan verbetering en vernieuwing;
– mijn inzet op het gebied van de Wmo voor deze kabinetsperiode;
– een korte reflectie op de vraagstukken die ik voorzie voor de langere termijn;
– een vooruitblik hoe ik de acties verder wil uitwerken en uitvoeren.
Mijn inzet deze kabinetsperiode is hieronder schematisch weergegeven:
Inleiding
De meeste mensen in Nederland kunnen zelfstandig deelnemen aan de samenleving, maar
dat geldt niet voor iedereen. Ik wil mij inzetten voor een inclusieve samenleving,
waarin iedereen zo goed mogelijk kan meedoen, ook als je daarvoor bent aangewezen
op ondersteuning en zorg. De Wmo is erop gericht dat mensen in staat zijn naar eigen
vermogen deel te nemen aan de samenleving en is zodoende van groot belang voor mensen
die zijn aangewezen op ondersteuning en zorg. Om de inzet van dit kabinet te kunnen
realiseren wil ik als één overheid – en dus in nauwe samenwerking met gemeenten –
optrekken om ervoor te zorgen dat mensen met een ondersteuningsbehoefte mee kunnen
doen in de samenleving. Gemeenten zijn immers – sinds de hervorming van de langdurige
zorg in 2015 – integraal verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wmo. Het Rijk
is verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel.
Centraal in de uitvoering van de Wmo staat het aansluiten bij de individuele context
van mensen; hun wensen, behoeften en mogelijkheden. Onderdeel van inzet uit de Wmo,
is óók het benutten en versterken van de sociale basis. Passende ondersteuning begint
immers bij mensen zelf, hun netwerk en (bestaande) voorzieningen en faciliteiten in
de wijk. Het zelfstandig deelnemen aan de samenleving draagt er aan bij dat mensen
zich beter voelen, maar ook dat ze vaak gezonder blijven en minder een beroep hoeven
te doen op de gezondheidszorg. In het verlengde hiervan vind ik het van belang te
benadrukken dat de ondersteuning en zorg van- en voor ons allemaal is. Hierin zit
een wederkerigheid: de zorg moet voor iedereen betaalbaar, toegankelijk en beschikbaar
zijn, maar daar zijn we ook met elkaar verantwoordelijk voor.
Gemeenten bieden verschillende vormen van ondersteuning aan alle mensen die niet in staat zijn om zelfstandig deel te nemen aan de maatschappij. Het
gaat met name om (kwetsbare) ouderen, mensen met een beperking en mensen met psychische
problematiek. Binnen de Wmo bieden gemeenten daarnaast bescherming aan onder andere
slachtoffers van huiselijk geweld en mensenhandel. Ook zorgen ze voor passende ondersteuning
en huisvesting (opvang) voor mensen die beschermd wonen en dakloze mensen. Specifieke
doelgroepen vereisen vaak specifieke inzet en aandacht. In het vervolg van deze brief
zal ik echter meer in algemene zin ingaan op het creëren van noodzakelijke randvoorwaarden
voor de uitvoering van de Wmo.
Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat gemeenten over het algemeen goed in staat
zijn om – binnen de huidige wettelijke kaders en mogelijkheden – passende ondersteuning
te bieden aan de hierboven genoemde doelgroepen. Ongeveer 85% van de mensen die ondersteuning
ontvangt vanuit de Wmo beoordeelt deze als kwalitatief goed. Eveneens is ongeveer
85% van de mensen van mening dat de ondersteuning die hij/zij ontvangt aansluit bij
de hulpvraag.2Hiermee wil ik niet zeggen dat er geen knelpunten zijn in de uitvoering en ten aanzien
van de houdbaarheid van het stelsel – integendeel – maar wel dat de Wmo «in de basis»
een wet is die goed functioneert.
Met deze brief geef ik mijn visie op de Wmo en geef ik aan hoe ik deze kabinetsperiode
samen met gemeenten wil werken aan vernieuwing en verbetering. Daarbij is een goede
samenwerking met andere stakeholders, waaronder brancheorganisaties en cliëntenorganisaties,
natuurlijk ook van belang. Een deel van deze activiteiten komt ook terug in het programma
«Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen» (WOZO), waar de Minister voor Langdurige
Zorg en Sport (LZS) verantwoordelijk voor is.
Samen werken aan een betere uitvoeringspraktijk
De hervorming van de langdurige zorg is inmiddels zeven jaar geleden. Hoewel mensen
over het algemeen toegang hebben tot passende ondersteuning is de uitvoering complex.3 Het vorige kabinet heeft bewust ervoor gekozen om vlak na de decentralisaties «de
rust in het stelsel» te behouden en om samen met gemeenten, aanbieders en andere stakeholders
te werken aan het verbeteren van de uitvoeringspraktijk. De afgelopen jaren is – samen
met gemeenten – uitvoering gegeven aan verschillende inhoudelijke programma’s en trajecten
die gericht waren op vernieuwing en verbetering binnen de wettelijke kaders. Programma’s
als Langer Thuis, Eén tegen eenzaamheid, Programma Sociaal Domein en Een (t)huis,
een toekomst hebben tot aansprekende en zichtbare resultaten geleid. Een aantal programma’s
en trajecten wordt deze kabinetsperiode gecontinueerd. Door de afgelopen periode van
stabiliteit in het stelsel hebben alle stakeholders beter zicht gekregen op knelpunten
in de uitvoering van de Wmo.
Net als het vorige kabinet hecht ik belang aan een zekere mate van rust in het stelsel,
omdat ik zie dat de decentralisatie niet «af» is. Er wordt door gemeenten hard gewerkt
aan onder andere de lokale uitvoering, de inkoop van ondersteuning en zorg voor (kwetsbare)
inwoners, het maken van afspraken met huisartsen, zorgkantoren en zorgverzekeraars,
het aanbieden laagdrempelige voorzieningen in de wijk en het bieden van mantelzorgondersteuning.
Alles om ervoor te zorgen dat hun inwoners zelfredzaam zijn en kunnen participeren.
Ik zie echter ook een aantal belangrijke uitdagingen voor de toekomst:
– de zorgvragen van cliënten worden steeds complexer. Zorgverleners zien al langer een
toename in het aantal cliënten met vragen die zich uitstrekken over verschillende
levensgebieden. Dit zijn bijvoorbeeld cliënten met psychische én sociale problematiek,
met soms ook nog een lichamelijke beperking of een woonprobleem. Er wordt steeds meer
naar gemeenten gekeken voor het bieden van passende ondersteuning, waardoor onder
andere steeds meer kennis en expertise gevraagd wordt van de gemeentelijke toegangsmedewerkers.
– Met name in situaties waarin sprake is van een samengestelde zorgvraag – specifiek
bij langdurige, complexe en/of domeinoverstijgende ondersteunings- en zorgvragen –
worden problemen gesignaleerd. Samenwerking tussen professionals, die werkzaam zijn
binnen het zorgdomein, het brede sociale domein en eventuele «aanpalende» leefgebieden,
is van essentieel belang. Daarbij moet de behoefte van mensen centraal staan en niet
de wijze waarop «het systeem» is ingericht.4, 5 Domeinoverstijgende samenwerking is nodig maar in de praktijk vaak ingewikkeld om
te realiseren.
– Mensen willen over het algemeen zo lang mogelijke zelfstandig, in hun eigen omgeving
blijven wonen en regie houden op de ondersteuning en zorg die zij krijgen. Een belangrijke
uitdaging daarbij vormt het huidige tekort op de woningmarkt. Veel (kwetsbare) mensen
hebben moeite een woning te vinden die aansluit bij hun wensen en behoeften, bijvoorbeeld
omdat ze afhankelijk zijn van extra begeleiding of zorg, of omdat zij hun leven (opnieuw)
moeten opbouwen.
– Er ligt een belangrijke uitdaging om ons zorg- en ondersteuningsstelsel voor de lange
termijn functioneel en financieel houdbaar te houden. Met een bevolking die steeds
ouder wordt en met een relatief laag geboortecijfer, is er op termijn meer behoefte
aan ondersteuning en zorg, maar zijn er minder mensen om ondersteuning en zorg te
bieden. Zowel vanuit het (sociale) netwerk van mensen – zoals mantelzorgers en vrijwilligers –
als op de arbeidsmarkt. Daarmee wordt een sterke sociale basis en het omzien naar
elkaar nog belangrijker dan voorheen.
Bovenstaande toont vooral de complexiteit van- en samenhang met ontwikkelingen in
andere zorgwetten en domeinen: de Wmo heeft een preventieve werking ten opzichte van
bijvoorbeeld de Wet Langdurige Zorg (Wlz) en de Zorgverzekeringswet (Zvw), is nauw
verbonden met de Jeugdwet en kent overlappende problematiek bij gebruikers van de
Participatiewet. Doordat de Zvw en de Wlz duidelijk zijn afgebakend, geldt binnen
het domein van ondersteuning en zorg dat veel ondersteuningsvragen binnen de Wmo opgepakt
moeten worden. De WRR heeft op verzoek van het vorig kabinet een uitgebreid rapport
uitgebracht over de houdbaarheid van zorg dat ingaat op een aantal van bovenstaande
uitdagingen. Over dit rapport en de manier waarop het kabinet uitvoering gaat geven
aan deze opgave zal uw Kamer separaat worden geïnformeerd.
Ik wil vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke zorg dragen voor een goed functionerend
en houdbaar stelsel. Een belangrijke actie die ik daarvoor oppak, is het uitvoeren
van het Wmo-houdbaarheidsonderzoek. Met de uitkomsten van dit onderzoek ontstaat een
gezamenlijk beeld van de opgave in de Wmo, waarmee VNG en Rijk gezamenlijk kunnen
sturen op fundamentele vraagstukken. Hier ga ik verderop in deze brief nader op in.
Vijf leidende principes
Zoals hierboven aangegeven hebben gemeenten en Rijksoverheid- in samenwerking met
zorgaanbieders, cliëntenorganisaties en andere stakeholders -sinds de decentralisatie(s)
gewerkt aan het verbeteren van de uitvoeringspraktijk. Dit wil ik voortzetten en tegelijkertijd
– daar waar dit nodig en wenselijk is – werken aan doorontwikkeling en vernieuwing
van de Wmo. Voor mij staan daarbij de volgende vijf leidende principes centraal:
1. Focus op (herstel van) zelf- en samenredzaamheid
Inzet van ondersteuning is erop gericht dat mensen zoveel mogelijk zelf de regie op
hun eigen leven (kunnen) behouden. Bij de inzet staat de eigen kracht van mensen en
het beter benutten van hun sociale netwerk of -omgeving centraal. Het gaat om het
stimuleren van veerkracht, het bevorderen van sociaal functioneren en burgers helpen
vertrouwen te krijgen om zichzelf en elkaar te helpen. Ik wil ervoor zorgen dat de
Wmo toegankelijk blijft voor de mensen die ondersteuning nodig hebben. Daarbij wordt
ingezet op het ontwikkelen (of «reactiveren») van competenties zodat mensen op termijn
geen of minder ondersteuning nodig hebben («reablement»). Kortom: ik wil inzetten op «zorgen dat» in plaats van «zorgen voor,» waarbij ik
me realiseer dat dit niet altijd- en niet voor iedereen mogelijk en haalbaar is.
2. Focus op passende ondersteuning
Met name voor mensen met een brede ondersteunings- en zorgbehoefte moet het eenvoudiger
worden om passende ondersteuning «over de domeinen heen» te krijgen; vanuit het zorgdomein,
het brede sociaal domein en eventuele aanpalende leefgebieden. Daarbij is de ondersteuningsbehoefte
van verschillende individuen heel divers en ook dat vereist maatwerk. Andersom wil
ik met gemeenten bespreken of voor sommige lichtere en enkelvoudige ondersteuningsvragen
meer collectieve arrangementen en/of vereenvoudiging van processen mogelijk is, zodat
er meer tijd en capaciteit overblijft voor de cliënten die maatwerk nodig hebben.
3. Meer aandacht voor de preventieve positie van de Wmo in het zorgstelsel
Doelmatige inzet op ondersteuning via de Wmo helpt om mensen in staat te stellen zelfstandig
en prettiger thuis te wonen. Een effect daarvan kan zijn dat zwaardere – en vaak duurdere –
zorg wordt voorkomen. Ik wil daarom samen met mijn collega-bewindspersonen kijken
naar de huidige financiële prikkels in het zorgstelsel en mogelijkheden om (gezamenlijk)
meer in te zetten op outreachend werken en lichtere vormen van ondersteuning. Tevens
wil ik binnen de Wmo meer investeren op het versterken van de sociale basis. Hierbij
wil ik vooral inzetten op onderzoek over werkzame elementen en effectiviteit, waarbij
ik oog heb voor verschillen in context en regio’s.
4. Decentrale uitvoering, tenzij…
Bij de uitvoering van de Wmo geldt voor mij het adagium: «lokaal waar mogelijk, regionaal
waar gewenst en landelijk indien noodzakelijk.» Mijn inzet is erop gericht om gemeenten,
met inachtneming van hun beleidsvrijheid, zo goed mogelijk in staat te stellen om
passende ondersteuning te bieden aan mensen (creëren van gunstige randvoorwaarden)
die past bij de lokale of regionale omstandigheden. Vanuit dit adagium wil ik in samenspraak
met gemeenten en andere stakeholders, waaronder aanbieders en cliënten, ook bezien
of op onderdelen meer centrale kadering nodig en wenselijk is en of we hier vanuit
de centrale overheid in kunnen faciliteren en ondersteunen.
5. Vanuit één overheid werken aan passende ondersteuning en zorg
Ik vind het van belang om samen met gemeenten op een constructieve manier te werken
aan een (nog) beter en houdbaar stelsel. Daarbij wil ik bespreken hoe we door middel
van monitoring gezamenlijk een nog beter beeld van de uitvoering kunnen krijgen. Daarbij
hecht ik belang aan samen evalueren en leren, zowel op bestuurlijk, beleids- en uitvoeringsniveau.
Samen als één overheid betekent ook een brede samenwerking met (zorg)aanbieders die
weten welke ondersteuning en zorg werkt en nodig is, als ook met (vertegenwoordigers)
van cliënten en hun naasten. Werken vanuit vertrouwen in de burger is daarbij de basis.
Inzet deze kabinetsperiode
Op basis van deze leidende principes wil ik samen met gemeenten werken aan een aantal
vraagstukken die leiden tot verbetering en vernieuwing op de korte en middellange
termijn. Een aantal vraagstukken is tegelijkertijd zeer relevant voor de toekomst
van de Wmo.6 Door te werken aan de vraagstukken ontstaat een scherper beeld van wat nodig is om
enerzijds nog doeltreffender en effectiever te zijn bij het bereiken van de doelen
van de Wmo, en anderzijds om dat te doen op een manier waarbij het stelsel als geheel
houdbaar blijft. Het zijn geen afgebakende vraagstukken die leiden tot quick wins, maar die een langdurige inzet vergen. De meeste vraagstukken behoeven nog nadere
uitwerking. Samen met de VNG en gemeenten wil ik de aankomende periode een aantal
concrete acties hierop formuleren. Dit wil ik tevens doen in nauwe samenwerking met
aanbieders, cliëntorganisaties en overige betrokkenen. De vraagstukken zijn schematisch
weergegeven op de eerste pagina van deze brief.
Vraagstukken die betrekking hebben op een effectieve uitvoering
1. Versterken sociale basis: «omzien naar elkaar in de wijk»
Mensen zijn gelukkiger als ze zelf regie hebben en met hun netwerk hun leven kunnen
leiden, passend bij hun cultuur en gewoontes. Gemeenten faciliteren dit «omzien naar
elkaar in de wijk» door een breed, laagdrempelig en vindbaar aanbod van activiteiten
en ondersteuning in de eigen buurt of wijk. Dit aanbod – een combinatie van burgerinitiatieven,
vrijwilligersorganisaties, ondersteuning aan mantelzorgers, professionele organisaties
en ondersteuning van kwetsbare doelgroepen – noemen we de sociale basis. De sociale
basisvoorzieningen raken aan álle aspecten van het dagelijkse leven: ontmoeting, onderwijs,
opvoeding, werk, gezondheid, wonen, bewegen, cultuur en veiligheid. Daarmee heeft
de sociale basis een intrinsieke waarde op zichzelf. Daarnaast heeft een sterke sociale basis ook nog eens een preventieve werking. Er
zit ook een (meer) fysiek aspect aan dit aanbod. Denk aan sportfaciliteiten in de
wijk, een speeltuin of voldoende bankjes om samen plaats te nemen.
Typerend voor de sociale basis is een focus op wat nog wél kan. Het is daarmee randvoorwaardelijk
voor het leidende principe focus op (herstel van) zelf- en samenredzaamheid. Gezien het decentrale karakter van deze opgave zijn met name gemeenten aan zet.
Deze kabinetsperiode ben ik daarom van plan gemeenten te ondersteunen om te komen
tot een vorm van een wijkplan rondom het omzien naar elkaar in de wijk. Het doel hierbij is om de infrastructuur en de sociale netwerken in de wijk te versterken.
Hierbij is nadrukkelijk aandacht voor een brede benadering, en verbinding met andere
onderwerpen uit het coalitieakkoord, zoals gezondheidsbevordering, preventie, leefstijl.
Ook is een belangrijke rol voor de eigen omgeving weggelegd bij de ondersteuning en
zorg aan kinderen en gezinnen. Een ander speerpunt binnen de sociale basis is het
ondersteunen van mantelzorgers. Mantelzorgers hebben behoefte aan waardering, bijvoorbeeld
in de vorm van een gemeentelijke mantelzorgwaardering, en ondersteuning. Ik wil vooral
inzetten op een innovatief (respijt)zorgaanbod, het vergroten van dit aanbod voor
mantelzorgers en het vergroten van de aandacht van werkgevers voor het combineren
van mantelzorgtaken met werk.
2. Verbeteren wijkteams
Samen met gemeenten zet ik in op het verbeteren van de gemeentelijke toegang. Daarbij
komt er een explicieter onderscheid tussen het breed in kaart brengen van de ondersteuningsbehoefte
en hoe deze ondersteuningsbehoefte vervolgens kan worden gerealiseerd. Binnen het
verbeteren van de toegang voorzie ik een aantal aandachtspunten:
– Professionalisering. De Wmo biedt ruimte om meer ontwikkelingsgericht naar ondersteuningsvragen van burgers
en cliënten te kijken. Met andere woorden, op welke manier kan ondersteuning helpen
de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt te vergroten? Om deze vraag te beantwoorden
dient de gemeente periodiek deugdelijk onderzoek te (laten) doen naar de behoeften,
kenmerken en omgeving van de cliënt. Dit vraagt ook om goed zicht op de cliënt die
aan de keukentafel zit. Daarom wil ik bijdragen aan de professionalisering van de
toegangsmedewerkers en organisaties die een voorliggende voorzieningsrol hebben. Ook
wordt ingezet op de verbetering van kennis over specifieke doelgroepen, zoals expertise
op huiselijk geweld en kindermishandeling, (kwetsbare) ouderen, op jongvolwassenen
in een kwetsbare positie, en op mensen met een levenslange en levensbrede ondersteuningsbehoefte
(en daarnaast blijf ik structureel inzetten op het verder versterken van cliëntondersteuning
door de kwaliteit en bekendheid te vergroten). Professionalisering van wijkteams kan
er ook aan bijdragen dat het beroep op langdurige zorg wordt uitgesteld.
– Inzetten op passend beschikken. In de Wmo staat het begrip «maatwerk» centraal en dat betekent ook dat gemeenten maatwerk
toepassen met betrekking tot de duur waarvoor zij een maatwerkvoorziening toekennen.
Ondanks de ruimte die de Wmo hiervoor biedt, zie ik in de praktijk dat van deze optie
nog onvoldoende gebruik gemaakt wordt. Dat is zonde en ongewenst, want een langere
beschikkingsduur geeft cliënten met een levenslange en levensbrede ondersteuningsvraag
wel de rust en zekerheid die nodig is. Ik wil mij samen met gemeenten ervoor inzettend
om «een passende beschikkingsduur» tot norm te maken.
– Resultaatgericht beschikken. Het wetsvoorstel resultaatgericht beschikken is op dit moment voor advies aangeboden
aan de Raad van State. Mijn inzet is erop gericht om snel duidelijkheid te bieden
aan gemeenten, aanbieders en cliënten over de voortgang van het voorstel, waarbij
ik van mening ben dat het mogelijk moet blijven om te bekostigen op resultaat, maar
dat dit nooit ten koste mag gaan van de rechtszekerheid van cliënten. Ik zal de noodzakelijkheid
van het wetsvoorstel en mogelijke alternatieven daarvoor nogmaals wegen en uw Kamer
voor 1 juli a.s. nader informeren.
3. Aandacht voor (specifieke) doelgroepen
Zoals ik eerder in deze brief heb aangegeven, bieden gemeenten verschillende vormen
van ondersteuning voor verschillende (specifieke) doelgroepen. Deze doelgroepen, waaronder
mensen met een beperking, mensen die slachtoffer zijn van huiselijk geweld en dakloze
mensen, vereisen specifieke inzet en aandacht. In de bijlage bij deze brief heb ik
een mijlpalenoverzicht opgenomen waarin staat wanneer ik uw Kamer nader zal informeren
over een aantal specifieke thema’s en doelgroepen7.
Vraagstukken die betrekking hebben op samenwerking
4. Samenwerken in de wijk
De sociale basis heeft een belangrijke signaalfunctie voor de 1e en 2e lijnszorg: door een vinger aan de pols te houden bij kwetsbare groepen en hun mantelzorgers
kunnen problemen eerder gesignaleerd worden. Dat helpt om kleine problemen klein te
houden. Voor mensen die zorg uit de Zvw of Wlz nodig hebben, is een samenhangend ondersteunings-
en zorgaanbod in de wijk daarom cruciaal. Daarvoor is intensieve samenwerking tussen
het sociaal domein, wijkverpleegkundige zorg, huisartsenzorg en – waar de nodig –
de ggz, nodig. Zie ook onder punt [5]. Dit soort samenwerking komt al op veel plaatsen
voor, waarbij de naamgeving lokaal kan verschillen. Ook is de samenstelling dynamisch
en afhankelijk van de lokale situatie. Om tot afspraken te komen zijn zorgverzekeraars
en gemeenten nodig voor randvoorwaarden op gebied van mensen en middelen. Afspraken
hierover worden gemaakt in de samenwerkingsagenda zorgverzekeraars-gemeenten.
Een goed voorbeeld is Welzijn op Recept, waarbij op wijkniveau de verbinding tussen
het medische en sociale domein reeds tot stand komt in verschillende gemeenten. Ik
zal daarom inzetten op het verder brengen van deze interventie. Met stakeholders wil
ik in gesprek gaan over het ontwikkelen van kwaliteitsbeleid, monitoring en evaluatie,
waarbij ik oog heb voor het voorkomen van extra administratieve lasten. Mijn collega
bewindspersonen werken daarnaast aan een groot aantal initiatieven die de verbinding
met de informele zorg zullen versterken, zoals de versterking van de basiszorg.
5. Stimuleren domeinoverstijgende samenwerking.
Mensen die in hun eigen leefomgeving ondersteuning, hulp en zorg nodig hebben ervaren
met enige regelmaat een gebrek aan coördinatie of afstemmingsproblemen tussen betrokken
professionals uit verschillende domeinen. Enkele relevante ontwikkelingen in het stimuleren
van domeinoverstijgende samenwerking zijn:
– Samenwerking met de ggz. Opgaven waar de ggz-sector mee geconfronteerd wordt, kunnen niet alleen binnen de
ggz kunnen worden opgelost.8 Intensieve domeinoverstijgende samenwerking tussen professionals die werkzaam zijn
binnen de ggz, de basiszorg en het sociaal domein is van belang in het kader van preventie
en – zo mogelijk – ter voorkoming van ontwikkeling van psychische problematiek. Dit
kan bijvoorbeeld door in een vroegtijdig stadium in te zetten op dagbesteding of schuldhulpverlening.
Om hier uitwerking aan te geven zal ook ingezet moeten worden op de versterking van
de basiszorg. De hier beschreven beweging naar meer en betere preventie en ondersteuning
in een zo vroeg mogelijk stadium zal de komende tijd nader uitgewerkt worden in samenspraak
met veldpartijen. De opbrengsten hiervan zullen onderdeel zijn van de Toekomstagenda
GGZ – die de Minister voor LZS aan uw Kamer zal toezenden – en de nog te ontwikkelen
werkagenda ggz – sociaal domein. Ook in het Integraal Zorgakkoord zal domeinoverstijgende
samenwerking een punt van aandacht zijn.
– Dagbesteding en (beschut) werk. Samen met de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen werk ik binnen
het project Simpel Switchen in de Participatieketen aan ontwikkelingsmogelijkheden
voor mensen in de dagbesteding – voor wie dat passend is – zodat het makkelijker wordt
om vanuit de dagbesteding door te groeien naar beschut werk of een andere vorm van
(betaalde) arbeid. Op die manier stimuleren wij dat iedereen mee kan doen op de voor
hen best passende plek.
– Wet aanpak meervoudige problematiek sociaal domein (Wams). Samen met BZK, SZW en J&V heb ik een wetsvoorstel in voorbereiding dat een expliciete
wettelijke grondslag biedt om domeinoverstijgend persoonsgegevens uit te wisselen
ten behoeve van een integrale en gecoördineerde aanpak van meervoudige problematiek.
– Wetsvoorstel Wlz-zorg. VWS bereidt een wetsvoorstel voor dat de mogelijkheid voor zorgkantoren regelt een
bijdrage te geven aan maatregelen en projecten die de behoefte aan Wlz-zorg verminderen
of uitstellen. De bijdrage van een zorgkantoor komt ten laste van het Fonds langdurige
zorg. Het kabinet zal besluiten over de verdere voortgang van het wetsvoorstel.
– Kwetsbare jongeren. Jongeren die op hun 18e jeugdzorg verlaten hebben meer kans om dak- en thuisloos te raken. Een goede coördinatie
op de leefdomeinen wonen, zorg, werk en inkomen, eventueel schulden, school en support
vergroot de kansen voor participatie van deze jongeren. Ik zet me samen met gemeenten
in voor het vergroten van het aanbod deze kwetsbare jongeren.
Vraagstukken die betrekking hebben op de werking van het stelsel
6. Verbeteren toezicht
Om de kwaliteit van maatschappelijke ondersteuning aan (kwetsbare) cliënten voldoende
te waarborgen, is toezicht op de uitvoering van groot belang. Het gaat hier met name
om het toezicht op de kwaliteit van dienstverlening of voorziening. Op dit moment
is het toezicht niet op orde. Mijn ambtsvoorganger heeft een onderzoek laten uitvoeren
naar het Wmo-toezicht. De conclusie van dit onderzoek is dat gemeenten uitvoering
geven aan de wettelijke eisen (het aanstellen van een toezichthouder), maar tegelijkertijd
blijkt dat de inrichting, organisatie en beschikbare capaciteit van het toezicht zeer
divers is. Ook is het niet helder in welke mate toezicht wordt gehouden op de kwaliteit
van de geleverde maatschappelijke ondersteuning. Het onderzoek biedt een aantal toekomstscenario’s
en aanbevelingen voor de inrichting van het Wmo-toezicht. Op dit moment werk ik met
betrokkenheid van de VNG, gemeenten, lokale en regionale Wmo-toezichthouders, GGD
GHOR Nederland, de IGJ, en TSD aan een visie op het Wmo-toezicht. Het is de gezamenlijke
ambitie om het toezicht beter te waarborgen en onafhankelijker te positioneren dan
nu het geval is. Bij het opstellen van deze visie is ook aandacht voor toezicht op
beschermd wonen en maatschappelijke opvang. Het is mijn streven om uw Kamer voor het
zomerreces 2022 te informeren over de uitkomsten van dit traject en het vervolg.9
7. Eerlijke eigen bijdrage voor huishoudelijke hulp in de Wmo
Het vorige kabinet heeft besloten tot het invoeren van een vaste lage eigen bijdrage
in de Wmo (het abonnementstarief). Dit betrof een vereenvoudiging van de eigen bijdrage-
systematiek voor zowel de cliënt als de uitvoering. De maatregel heeft daarnaast geleid
tot een beperking van de stapeling van zorgkosten voor Wmo-cliënten. Het gebruik van
vooral huishoudelijke hulp is als gevolg van deze maatregel harder gegroeid dan vooraf
was verwacht. Omdat hierdoor extra druk ontstaat op de beschikbaarheid van Wmo-voorzieningen,
is in het coalitieakkoord afgesproken om te werken aan een eerlijkere eigen bijdrage
voor de huishoudelijke hulp. Door het invoeren van een eerlijkere eigen bijdrage voor
de huishoudelijke hulp wordt het gebruik van deze voorziening voor bepaalde groepen
geremd en ontvangen gemeenten na invoering een relatief hogere bijdrage in de kosten
voor deze voorziening. De verwachting is dat hierdoor de brede voorzieningen niet
verder onder druk komen te staan en beschikbaar blijven voor de meest kwetsbaren.
De komende periode zal deze maatregel met betrokken partijen worden uitgewerkt, waarbij
ik oog heb voor de huidige druk van het abonnementstarief bij gemeenten in relatie tot invoeringstermijn van een eerlijke eigen
bijdrage.
Vraagstukken die betrekking hebben op kwaliteit en sturing
8. Wmo houdbaarheidsonderzoek
Zoals reeds in de inleiding van deze brief geschetst, zijn er grote maatschappelijk
opgaven en daarbij speelt de vraag of de Wmo in de huidige vorm toekomstbestendig
is. Daarom is er – vooruitlopend op deze brief – met gemeenten afgesproken een gezamenlijke
analyse uit te voeren naar de ontwikkelingen (5–20 jaar) op vraag en aanbod in de
Wmo die op basis van demografische en maatschappelijke ontwikkelingen zijn te verwachten.
Het doel hiervan is om een gezamenlijk beeld te krijgen van de opgave in de Wmo en
daarnaast te bevorderen dat VNG en Rijk gezamenlijk en proactief kunnen sturen op
de fundamentele vraagstukken voor de lange termijn. Momenteel wordt met de betrokken
partijen (VWS, VNG, BZK en Financiën) een onderzoeksvoorstel uitgewerkt. Ik zal uw
Kamer voor de zomer nader informeren over de stand van zaken van dit traject.
9. Investeren in onderzoek naar werkzame elementen en effectiviteit
Om passende ondersteuning vanuit de Wmo doelmatig in te kunnen zetten, is het van
belang om zowel inzicht te hebben in de algemene, relevante kennis die beschikbaar
is, als in kennis over werkzame elementen en de effectiviteit van aanpakken in het
sociaal domein.10 Ik wil zowel inzetten op het bevorderen van de analyse en synthese van (wetenschappelijke)
kennis voor het sociaal domein, zoals de vindbaarheid en toepassing door professionals
in het sociaal domein (faciliteren van samen evalueren en leren). Daarnaast wil ik
inzetten op onderzoek naar de effectiviteit van nieuwe aanpakken en interventies.
De landelijke kennisinstituten in het sociaal domein zal ik hierbij betrekken, waaronder
Movisie die de Databank Effectieve Sociale Interventies beheert.
10. Sturingsinformatie: Meten is weten (is benutten)
Om effectief beleid te maken en in gezamenlijkheid de maatschappelijke opgaven van
de toekomst het hoofd te kunnen bieden, is het van belang dat we ook beschikken over
de juiste sturingsinformatie.11 Ik constateer dat we niet altijd kunnen beschikken over informatie die nodig is om
een zo objectief mogelijk beeld te vormen van de huidige uitvoeringspraktijk en te
sturen op de maatschappelijke opgaven. Dit maakt een zinvol gesprek met gemeenten
over opgaves, mede in relatie tot beschikbare middelen, soms ingewikkeld. Ik wil hier
een verbetering in aanbrengen, waarbij ik uitdrukkelijk belang hecht aan het aan het
samen evalueren en leren, zowel op bestuurlijk, beleids- en uitvoeringsniveau.
In opdracht van VWS heeft het RIVM overzicht gecreëerd in het grote aantal monitors
en onderzoeksrapporten dat indicatoren meet die betrekking hebben op de Wmo, onderverdeeld
in een aantal relevante beleidsonderwerpen en thema’s. Ik wil samen met gemeenten
en met betrokkenheid van aanbieders, cliënten en overige stakeholders in kaart (laten)
brengen welke indicatoren van belang zijn om structureel te monitoren, zodat we beter
in staat zijn tot een gemeenschappelijk beeld te komen.
Vraagstukken voor de langere termijn
Ik ben van mening dat de focus deze kabinetsperiode moet liggen op het werken aan
verbetering en vernieuwing binnen de huidige kaders. De huidige wet biedt namelijk
voldoende mogelijkheden voor gemeenten om passende ondersteuning te bieden aan (kwetsbare)
mensen. Voor de langere termijn zie ik echter wel dat meer fundamentele keuzes gemaakt
moeten worden over de inrichting van de Wmo. Met de uitwerking van de vraagstukken
en acties die ik eerder in deze brief heb genoemd, zullen we daar meer inzicht in
krijgen. Fundamentele keuzes zullen ook gemaakt moeten worden vanwege de toekomstige
uitdagingen die ik aan het begin van deze brief heb geschetst. Enkele relevante vraagstukken
voor de langere termijn zijn volgens mij:
– Discussie over schaalgrootte: sommige taken kunnen mogelijk beter op (boven)regionaal
niveau georganiseerd worden, bijvoorbeeld omdat ze specifieke kennis en expertise
vereisen, of omdat uitvoering van met name zwaardere vormen van ondersteuning te grote
financiële risico’s met zich meebrengt voor kleinere gemeenten.
– Discussie ondergrenzen aan kwaliteit: in de Wmo worden slechts in beperkte mate kwaliteitseisen
gesteld. Met name voor lichtere, meer gestandaardiseerde vormen van ondersteuning
zouden kwaliteitseisen passend kunnen zijn; voor zwaardere vormen ondersteuning is
dit mogelijk niet het geval.
– Discussie over prikkels: vanuit het bevorderen van de domeinoverstijgende samenwerking
(en de daarop volgende bekostiging) wil ik kijken naar financiële prikkels voor gemeenten,
zodat zij zo goed mogelijk in staat zijn te investeren in preventie en passende ondersteuning
te organiseren voor hun eigen inwoners. Ik wil de domeinoverstijgende samenwerking
faciliteren en aanjagen binnen het stelsel, waar mogelijk samen met andere (zorg)partijen.
Bij de totstandkoming van deze brief heb ik een aantal verkennende gesprekken gevoerd
met partijen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de Wmo. Zij zijn met
mij van mening dat het belangrijk is (verder) te werken aan verbetering en vernieuwing
en tevens om na te denken over de vraagstukken voor de langere termijn. De leidende
principes die ik heb beschreven, vormen daarin voor mij het richtsnoer.
Samen met betrokken stakeholders wil ik verbeteringen realiseren. De komende maanden
zal ik daarom eerst verdiepende gesprekken gaan voeren over de vraagstukken en acties
die in deze brief genoemd staan. Vanuit het principe «één overheid» zijn voor mij
gemeenten en de VNG daarin belangrijke partners. Ik zal ook in gesprek gaan met ZN,
(koepels van) aanbieders, cliëntorganisaties en overige stakeholders. Ik zal uw Kamer
voor het einde van dit jaar informeren over de stand van zaken.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. van Ooijen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. van Ooijen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport