Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag schriftelijk overleg over de antwoorden op vragen commissie over het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Opiumwetbesluit en lijst II, behorende bij de Opiumwet, in verband met plaatsing van distikstofmonoxide (lachgas) op deze lijst (Kamerstuk 35954-2)
2022D03560 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties
behoefte een nader aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 17 december 2021 over het
verslag van het schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit houdende wijziging van
het Opiumwetbesluit en lijst II, behorende bij de Opiumwet, in verband met plaatsing
van distikstofmonoxide (lachgas) op deze lijst (Kamerstuk 35 954, nr. 2).
De fungerend voorzitter van de commissie, Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Inhoudsopgave
blz.
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
–
VVD-fractie
2
–
D66-fractie
2
–
GroenLinks-fractie
4
–
ChristenUnie-fractie
4
–
BBB-fractie
5
II.
Reactie van de Staatssecretaris
5
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de antwoorden op
vragen van de leden in het schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit houdende wijziging
van het Opiumwetbesluit en lijst II, behorende bij de Opiumwet, in verband met plaatsing
van distikstofmonoxide (lachgas) op deze lijst (Kamerstuk 35954-1) (hierna: het ontwerpbesluit) en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Staatssecretaris actief inzet op preventie
van- en voorlichting over lachgas als recreatieve drug. Hoe effectief zijn deze genoemde
maatregelen en campagnes, met name onder kwetsbare doelgroepen?
Kan de Staatssecretaris aangeven wanneer de Kamer het aanvullend onderzoek door het
Trimbos-instituut kan verwachten waarin wordt ingegaan op de vraag hoe de voorlichting
over lachgas voor ouders van jongeren met een Turks-Nederlandse en Marokkaans-Nederlandse
achtergrond en/of jongeren met een praktische opleidingsachtergrond verbeterd kan
worden?
Kan aangegeven worden wat de gevolgen kunnen zijn voor bedrijven die niet handelen
binnen de in dit besluit opgenomen legale toepassingen van lachgas? Kan de Staatssecretaris
aangeven wat de gevolgen voor individuen zijn indien zij strafbare handelingen met
lachgas verrichten?
De leden van de VVD-fractie vragen tenslotte wat het plaatsen van lachgas op lijst
II bij de Opiumwet nog in de weg staat. Wanneer kan het plaatsen van lachgas op lijst
II plaatsvinden en wat is het tijdspad voor de inwerkingtreding ervan?
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
De leden van de fractie van D66 merken op dat er inmiddels een nieuw kabinet is. Hoe
verhoudt het voorgenomen van de Staatssecretaris tot het Opiumwetverbod op lachgas
zich tot de nieuwe voorgenomen investeringen in preventie en zou er een kabinetsreactie
kunnen komen op het voorgenomen verbod, zo vragen deze leden.
De leden van de D66 fractie constateren dat het voornemen van de Staatssecretaris
een heel stuk verder gaat dan de adviezen van het rapport van het Coördinatiepunt
Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM). Waar ontmoediging en regulering de kern
van het CAM-advies is, gaat de Staatssecretaris over tot een totaalverbod, zo constateren
deze leden. Hoe kan dan alsnog de proportionaliteit van een totaalverbod met verwijzing
naar het CAM-rapport gerechtvaardigd worden?
De leden van de fractie van D66 constateren dat de Staatssecretaris geen verder onderzoek
naar de effecten van lachgasgebruik nodig acht. Tegelijkertijd constateren deze leden
dat het CAM-rapport nadrukkelijk nader onderzoek aanraadt en dat in het rapport wordt
geconcludeerd dat er sprake is van «nog veel onduidelijkheid over de neurotoxiciteit
van lachgas» en dat het effect van lachgasgebruik op de hersenen ook nog omgeven is
met onzekerheden. Kan de Staatssecretaris nader toelichten waarom hij nader onderzoek
niet nodig acht en waarom hij nadere onderzoeksbevindingen niet afwacht, zo vragen
deze leden.
De leden van de D66 fractie vragen voorts hoe de vele genoemde onzekerheden rondom
de schade van lachgas zich verhouden tot de rechtvaardiging van de beperking van vrijhandel
in de Europese Unie op basis van een volksgezondheidargument. Heeft de Staatssecretaris
genoeg informatie om op dit moment een dergelijke beperking te rechtvaardigen?
De leden van de fractie van D66 vrezen voorts dat een Opiumwetverbod onwenselijke
neveneffecten zal hebben, zoals de verplaatsing van lachgasverkoop naar het criminele
circuit of het gebruik van schadelijkere alternatieve (roes)middelen. Wat is de opvatting
van de Staatssecretaris betreffende deze risico’s? Indien een totaalverbod inderdaad
criminaliteit in de hand werkt, is het dan te rechtvaardigen dat de dekking wordt
gezocht bij de ondermijningsgelden, zo vragen deze leden. Daarbij vragen deze leden
tevens of een andere inzet van deze gelden, bijvoorbeeld op een ander gebied, meer
gezondheidswinst tot gevolg kan hebben.
De leden van de D66-fractie constateren dat Nederland stoffen opneemt op lijst II
bij de Opiumwet die niet in lijsten bij de door de Staatssecretaris genoemde verdragen
voorkomen. In hoeverre is het gebruikelijk dat landen hiervan afwijken en zouden de
beleidsverschillen tussen (Europese) landen ten aanzien van lachgas toch nader in
kaart kunnen worden gebracht, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie hebben vooralsnog twijfels bij de aanpak via de Opiumwet,
gezien het feit dat voor lachgas veel eigenlijke gebruiksmogelijkheden bestaan. Kan
de Staatssecretaris nader toelichten in hoeverre aparte wetgeving ten behoeve van
lachgas is overwogen en waarom uiteindelijk een aparte Lachgaswet niet is meegenomen
in de opties?
De leden van de D66-fractie constateren dat een van de rechtvaardigingsgronden voor
het totaalverbod inhoudt dat ook eenmalig oneigenlijk gebruik van lachgas mogelijk
tot schade kan leiden. Deze leden vragen of deze rechtvaardiging niet onbedoelde precedentwerking
tot gevolg kan hebben, gezien het feit dat eenmalig oneigenlijk gebruik van veel consumentenproducten
schadelijke gevolgen zou kunnen hebben. Hoe verhoudt lachgasgebruik zich tot andere
legale verdovende middelen en riskeert een totaalverbod niet een toevlucht naar het
oneigenlijk gebruik van andere, mogelijk schadelijkere, middelen, zo vragen deze leden.
De leden van de fractie van D66 zijn voorts de opvatting toegedaan dat in het ontwerpbesluit1 en in de antwoorden van de Staatssecretaris op de vragen van de leden, er nog maar
weinig naar voren komt dat lachgasgebruik in veel gevallen niet problematisch blijkt.
Kan de Staatssecretaris hier een nadere toelichting op geven, ook met het oog op de
proportionaliteit van het besluit?
De leden van de D66-fractie constateren dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
(NVWA) slechts een signalerende rol zal innemen. Kan de Staatssecretaris aangeven
of de NVWA, met deze toelichting, het lachgasbesluit wel handhaafbaar acht? In hoeverre
zullen NVWA-inspecteurs getraind worden in het herkennen van signalen van oneigenlijk gebruik? Kan de
Staatssecretaris nader uiteenzetten waar precies de verantwoordelijkheid van de NVWA
ophoudt en waar die van de IGJ begint, zo vragen deze leden.
De leden van de fractie van D66 vragen of de Staatssecretaris in het licht van genoemde
preventiemaatregelen nader kan reflecteren op de resultaten van de verscheidene preventiecampagnes.
Hebben de preventiecampagnes hun vruchten afgeworpen en zo ja, is het dan niet voorbarig
om over te gaan tot een totaalverbod?
De leden van de D66-fractie constateren dat met de aanpassing van de model-Algemene
Plaatselijke Verordening (APV), steeds meer gemeenten overgaan op eigen regulering
van lachgasgebruik in het openbaar. In hoeverre is in het licht van deze ontwikkelingen
een landelijk verbod nog wenselijk en is lachgasoverlast niet een fenomeen dat beter
lokaal geregeld kan worden, zo vragen deze leden.
De leden van de fractie van D66 hebben voorts kennisgenomen, in de antwoorden van
de Staatssecretaris, van de verwachting dat «een leeftijdsgrens de beschikbaarheid
van lachgas als recreatieve drug niet of slechts zeer beperkt terugdringt». Zou de
Staatssecretaris deze zinsnede nader kunnen toelichten en kan hij hierbij het onderwerp
«subsidiariteit» betrekken?
De leden van de D66-fractie lezen tenslotte dat «[e]r wordt gestreefd naar een zo
spoedig mogelijke inwerkingtreding». In hoeverre verhoudt dit streven zich tot de
benodigde tijd voor het voorbereiden van de uitvoering en welke termijn is hierbij
realistisch, zo vragen deze leden.
Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de antwoorden op het schriftelijk
overleg betreffende het ontwerpbesluit wijziging van het Opiumwetbesluit en lijst
II, behorende bij de Opiumwet, in verband met plaatsing van distikstofmonoxide (lachgas)
op deze lijst. Genoemde leden hebben vooralsnog geen extra schriftelijke vragen voor
het nadere schriftelijk overleg.
Vragen en opmerkingen van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie danken de Staatssecretaris voor de beantwoording
in het schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit. Zij zien alleen maar meer reden
om zo snel mogelijk over te gaan op een verbod op lachgas, gezien de recente cijfers
over een toenemend aantal verkeersongevallen en signalen vanuit de politie. Zij vragen
of de Staatssecretaris de zorgen over lachgasincidenten en de gevoelde urgentie van
genoemde leden deelt, en derhalve met de leden van de ChristenUnie-fractie van mening
is dat op korte termijn tot een verbod overgegaan dient te worden. Voorts vragen zij
of de Staatssecretaris van mening is dat er aanvullende maatregelen op dit verbod
nodig zijn om verslaving en andere schade aan de gezondheid en de samenleving te voorkomen.
Vragen en opmerkingen van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van de beantwoording
van de vragen van de leden in het schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit.
Het lid van de BBB-fractie maakt zich grote zorgen over het effect van lachgasgebruik
op de gezondheid en het welzijn van de Nederlandse burgers. Dit geldt zowel voor dat
van de gebruikers van lachgas als over die mensen die betrokken raken bij ongevallen
die door gebruikers veroorzaakt worden.
Genoemd lid vraagt de Staatssecretaris of er, gezien het feit dat het gebruik van
het gas niet aantoonbaar is, ook oplossingen beschikbaar zijn waarbij aan legaal verkocht
gas een «marker» toegevoegd kan worden die wel traceerbaar is bij onderzoek naar mogelijk
misbruik van lachgas.
II. Reactie van de Staatssecretaris
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.