Brief regering : Geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad van 28 en 29 juni 2021
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1307
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 juni 2021
Met deze brief informeer ik uw Kamer over de agenda van de Landbouw- en Visserijraad
van 28 en 29 juni aanstaande. Op het moment van schrijven is er nog geen definitieve
agenda beschikbaar. Daarnaast informeer ik uw Kamer middels deze brief over het akkoord
met het Verenigd Koninkrijk over de definitieve vangstmogelijkheden voor 2021 en over
de tussentijdse aanpassing Verordening Vangstmogelijkheden 2021.
I. Agenda Raad
Triloogonderhandelingen GLB
Tijdens de Landbouw- en Visserijraad (LVR) zullen de drie hervormingsverordeningen
van het toekomstig GLB (2023–2027) integraal besproken worden. De vorige LVR in mei
vond parallel aan triloogonderhandelingen met het Europees Parlement (EP) plaats,
waarbij het Portugese voorzitterschap van de Raad voornemens was tot een politiek
akkoord te komen. Zoals ik uw Kamer heb gemeld in het verslag van die Raad (Kamerstuk
21 501-32, nr. 1304) werd er geen politiek akkoord bereikt. Het is de inzet van het voorzitterschap om
in de Raad van juni wel een akkoord met het Parlement te kunnen vaststellen. Deze
inzet ondersteun ik zeer, gelet op het belang voor alle partijen en zeker ook de boeren,
om duidelijkheid te krijgen over het toekomstig GLB. Belangrijke openstaande punten
zijn de groene architectuur, de verdeling van directe betalingen, de sociale conditionaliteit
en de verbinding van het GLB met de doelen van de Green Deal en «Van boer tot bord»-strategie.
Ook de onderhandelingen over politieke verklaringen rond het handelsdeel zijn nog
niet afgesloten.
Met betrekking tot de groene architectuur van het GLB is er nog geen overeenstemming
over het percentage dat verplicht besteed dient te worden aan ecoregelingen. Het EP
zet in op een hoger percentage dan de Raad. Gelet op mijn groene ambities kan ik een
hoger percentage dan de door de Raad overeengekomen 20% steunen. Daarnaast wordt er
nog onderhandeld over een aantal Goede landbouw- en milieucondities (GLMC’s), onderdeel
van de conditionaliteit van het GLB. Vanuit de Raad zijn er verschillende wensen om
deze condities aan te laten sluiten bij lokale (agronomische) omstandigheden. Een
ander openstaand punt is de zogenaamde «green alignment», de verbinding van het GLB
met de doelen van de Green Deal en «Van boer tot bord»-strategie. Terwijl het GLB
van belang is om bij te dragen aan de Green Deal en «Van boer tot bord»-doelen, is
de consensus binnen de Raad dat deze doelen niet allen of exclusief via het GLB gerealiseerd
kunnen worden.
Eén van de prioriteiten van het EP is de verdeling van directe betalingen en dan met
name de herverdeling van directe betalingen van grote naar kleine- en middelgrote
bedrijven. Het EP stelt een vast percentage van de directe betalingen voor dat herverdeeld
dient te worden, en bovendien wenst het EP minimaal één herverdelingsinstrument verplicht
te stellen.
Daarnaast is er de voorbije maanden veel gesproken over een andere EP-wens: de sociale
dimensie van het GLB. Het EP wenst naleving van sociale wetgeving aanvullend te borgen
in de conditionaliteit van het GLB. De Raad onderstreept het belang van sociale wetgeving,
maar ziet geen meerwaarde van deze maatregel en wil een disproportionele uitvoeringslast
voorkomen. De invulling van deze maatregel is nog onderwerp van discussie.
In het kader van de GMO-wijzigingsverordening is er met name nog discussie nodig over
een gezamenlijke politieke verklaring van Commissie, Raad en EP om aandacht te vragen
voor een gelijk speelveld ten aanzien van producten uit derde landen. Ook wordt nog
gesproken over een verklaring van Raad en EP waarin de Commissie wordt verzocht een
rapport op te stellen over de toepassing van EU-gezondheids- en milieunormen op geïmporteerde
producten.
Deze maand vinden er nog trilogen plaats om deze openstaande punten te bespreken.
Gedachtenwisseling over de ontwikkelingen op de landbouwmarkten
De Europese Commissie zal een overzicht geven van de situatie op de Europese landbouwmarkten.
Op het moment van schrijven is er nog geen stuk voorhanden met de laatste ontwikkelingen.
Te verwachten valt dat de Commissie er op in zal gaan dat, nu de vaccinatiecampagne
op stoom is gekomen in de EU en elders in de wereld, de situatie op veel plekken in
de EU en daarbuiten zich naar «normaal» beweegt. Als gevolg daarvan zijn de vooruitzichten
voor veel sectoren in de landbouw positief, ook voor sectoren die sterk te lijden
hadden onder de gevolgen van de pandemie. Voor veel landbouwproducten ontwikkelen
de prijzen zich momenteel tot niveau op of boven het langjarige gemiddelde. Dit is
ook gunstig voor de betreffende sectoren in de Nederlandse landbouw. Naar verwachting
zal de Commissie dit ook in haar presentatie uiteenzetten. In dat geval zal Nederland
deze presentatie aanhoren.
Raadsconclusies studie Commissie over biologische bestrijders
Op initiatief van het Portugees voorzitterschap is gesproken over het voornemen om
de Europese Commissie te vragen een onderzoek uit te voeren hoe de ontwikkeling en
toepassing van biologische bestrijders (bijvoorbeeld sluipwespen, roofmijten) gestimuleerd
kan worden. Deze nuttige organismen spelen vaak een rol in de geïntegreerde gewasbescherming
en dragen bij om de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen (chemische en biologische)
te verminderen. In eerdere discussies heeft Nederland de vraag om onderzoek gesteund,
maar aangegeven niet vooruit te willen lopen of aan te sturen op nieuwe EU geharmoniseerde
regelgeving omdat deze juist extra belemmeringen voor de beschikbaarheid van biologische
bestrijders kan opwerpen. Het uiteindelijke voorstel is nog niet bekend maar in de
laatst bekende concepten is de tekst op dit onderdeel afgezwakt. Een verkenning naar
het belang van eventuele EU geharmoniseerde regelgeving om biologische bestrijders
te stimuleren is nog wel onderdeel van de studie. Op basis van de laatst bekende concepttekst
kan Nederland instemmen met de Raadsconclusie.
Bijenrichtsnoer – Te bepalen beschermdoel voor honingbijen
In een brief aan het Europees Parlement en de Raad stelt Eurocommissaris Kyriakides
voor om een beschermdoel van een maximaal negatief effect van een gewasbeschermingsmiddel
van 10% op de omvang van een honingbijenkolonie als startpunt voor de discussie te
nemen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1305). Op de Raad staat hierover een gedachtewisseling geagendeerd waarin de Commissie
de lidstaten zal vragen hoe zij hier tegenover staan. Het is daarna aan de Commissie
om op basis hiervan een voorstel te formuleren.
Binnen de EU wordt al jaren gesproken over een nieuwe geharmoniseerde wijze waarop
gewasbeschermingsmiddelen worden beoordeeld op de risico’s voor bijen door middel
van het bijenrichtsnoer. De eerste versie van het bijenrichtsnoer is in 2013 door
EFSA gepubliceerd. Omdat sindsdien veel wetenschappelijk werk is uitgevoerd en gepubliceerd,
heeft EFSA in maart 2019 het mandaat van de Europese Commissie (EC) gekregen om het
bijenrichtsnoer verder uit te werken en aan te passen aan de huidige stand van de
wetenschap. Onderdeel van de uitwerking is om het specifieke beschermdoel voor honingbijen
opnieuw vast te laten stellen en deze te verwerken in het bijenrichtsnoer. Tijdens
de SCoPAFF-vergaderingen Regelgeving Gewasbescherming kwam naar voren dat een groot
deel van de lidstaten voorstander is van een beschermdoel van een maximaal negatief
effect van 12,8% op de omvang van een honingbijenkolonie. Dit percentage komt overeen
met het meest conservatieve beschermdoel uit het advies van het Ctgb, gebaseerd op
nieuwe EFSA-inzichten in de variabiliteit van kolonie omvang, dat ik op 19 februari
2021 naar uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 27 858, nr. 533). Verder is een klein aantal lidstaten voorstander van een maximaal effect van 7%
(gelijk aan de versie van het bijenrichtsnoer uit 2013, gebaseerd op de destijds beschikbare
kennis). Een vergelijkbaar klein aantal lidstaten is voorstander van een maximaal
effect variërend van 15 tot 25%. Ik hoop dat de lidstaten die zich tot dusver nog
niet hebben uitgesproken over een positie, dit nu wel doen.
Zoals verwoord in mijn brief aan uw Kamer van 19 februari 2021 ben ik van mening dat
de Europese Commissie met een voorstel moet komen uitgaande van het meest conservatieve
beschermingsniveau conform de versie van het bijenrichtsnoer uit 2013. Hiermee ziet
de Europese Commissie Nederland als een van de lidstaten die expliciet voor een maximaal
effect van 7% hebben gepleit. Ik heb de Europese Commissie ook verzocht om zich rekenschap
te geven van de wetenschappelijke inzichten die in de afgelopen jaren beschikbaar
zijn gekomen. Ik stuur uw Kamer hierbij tevens een aanvullend Ctgb advies1 toe dat naar aanleiding van het voor de Commissie gehanteerde startpunt voor de discussie
is opgesteld. Het Ctgb geeft aan dat het eerdere advies van 17 februari 2021 gehandhaafd
blijft. Het Ctgb gaat daarnaast nader in op de eerder aangegeven verminderde uitvoerbaarheid
van het bijenrichtsnoer wanneer het beschermdoel lager wordt vastgesteld dan de door
het Ctgb geadviseerde meest conservatieve optie van een maximaal acceptabele effect
van 12,8% afname van de kolonie-omvang. Dit advies geeft mij geen aanleiding om mijn
hiervoor beschreven standpunt te wijzigen.
Wanneer de lidstaten overeenstemming hebben bereikt over het beschermdoel voor honingbijen
zullen EFSA en de Europese Commissie met voorstellen komen voor beschermdoelen voor
hommels en solitaire bijen. Het beschermingsniveau voor de honingbij werd en wordt
uitgedrukt in een acceptabel effect op de omvang van de kolonie. Voor solitaire bijen,
waarbij geen sprake is van kolonievorming, kan het zijn dat een ander type beschermdoel
nodig zijn. Daarom wacht ik eerst het wetenschappelijke werk van EFSA af waar ik mij
vervolgens op zal laten adviseren door het Ctgb alvorens ik hier een standpunt op
inneem.
De stand van zaken van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) en visserijmogelijkheden
2022
Het Voorzitterschap heeft voor de Landbouw- en Visserijraad in juni een mededeling
van de Europese Commissie over de stand van zaken van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid
(GVB) en visserijmogelijkheden 2022 geagendeerd. De mededeling zal de toestand van
de visbestanden in Europese wateren en de aanpak in het najaar voor de vaststelling
van de vangstmogelijkheden schetsen. Dit doet de Europese Commissie doorgaans ieder
jaar voor aanvang van de onderhandelingen over de vangstmogelijkheden in het najaar.
De mededeling is nog niet gepubliceerd. Uw Kamer ontvangt daarom geen BNC-fiche, maar
wordt hierbij geïnformeerd over de Nederlandse inzet.
De laatste jaren gaat het steeds beter met de visbestanden. Met name in de Noordzee
is er veel bereikt, wel blijft de toestand van de kabeljauw en zeebaars zorgelijk.
Ook buiten de Noordzee ligt er nog een grote opgave. Mijn inzet is erop gericht dat
de vangstmogelijkheden (Total Allowable Catches, TACs) worden vastgesteld op een niveau
dat overeenstemt met de doelstellingen van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid. Hierbij
hoort het bereiken van het niveau van de Maximale Duurzame Opbrengst (Maximum Sustainable
Yield, MSY). Omwille van het duurzaam beheer van de visbestanden, maar ook voor de
langdurige rendabiliteit van de sector is het van belang dat bestanden op MSY worden
gebracht. Ik ben daarnaast voorstander van de voorzorgsbenadering, maar tegen automatische
reducties voor gegevensarme bestanden. Hiervoor wil ik een geval-tot-geval-benadering.
Algemene Oriëntatie op de wijziging van de Controle Verordening Visserij
Het Portugees Voorzitterschap heeft het voorstel voor een Algemene Oriëntatie van
de Raad op de wijziging van de Controle Verordening Visserij geagendeerd voor de Landbouw-
en Visserijraad van 29 juni 2021. De Algemene Oriëntatie vormt het uitgangspunt voor
de onderhandelingen van het voorzitterschap van de Raad in de trialoog met de Europese
Commissie (EC) en het Europees Parlement (EP). In 2018 is uw Kamer middels een BNC-fiche
geïnformeerd over het voorstel van de Europese Commissie ten aanzien van de wijziging
van de Controle Verordening Visserij en het Kabinetsstandpunt hierin (Kamerstuk 22 112, nr. 2679). De besprekingen in de Raadswerkgroep over deze verordening hebben drie jaar geduurd
en verliepen moeizaam. Het was met name moeilijk om overeenstemming te vinden over
een balans in controlemaatregelen tussen grootschalige en kleinschalige visserijvloot.
Hieronder ga ik nader in op de voor Nederland belangrijke punten in de besprekingen.
CCTV en REM
Voor het toezicht op de aanlandplicht heeft de Europese Commissie voorgesteld om de
toepassing van Closed Circuit Television (CCTV) te verplichten voor een percentage van alle vlootsegmenten. In de Algemene
Oriëntatie van de Raad is voor het toezicht op de aanlandplicht een Remote Electronic Monitoring (REM)-verplichting opgenomen voor vaartuigen groter dan 24 meter met een hoog risico
op overtreding van de aanlandplicht. Een REM-systeem kan bestaan uit geopositie-systemen,
sensoren en camera’s. Voor vaartuigen kleiner dan 24 meter is voorzien in de mogelijkheid
om REM in te zetten voor controle op de aanlandplicht, op basis van een risicobeoordeling.
Nederland heeft steeds aangegeven tegen een 24-metergrens te zijn, omdat deze lengtegrens
geen indicatie is voor een risico op niet-naleving van de aanlandplicht. Hierin kon
Nederland alleen steun vinden van Denemarken. Uiteindelijk heeft Nederland aangegeven
alleen met de 24-meter-grens te kunnen instemmen indien ook voor kleinschalige vaartuigen
voldoende aanscherpingen worden opgenomen in de Algemene Oriëntatie. REM en CCTV zijn
een wereldwijde ontwikkeling waarbij de EU, als voorloper in duurzame visserij, niet
kan achterblijven. Specifiek voor het toezicht op de aanlandplicht moet de effectiviteit
van REM en CCTV nog worden onderzocht. Nederland wil voldoende tijd voor pilotprojecten.
Dat is nodig om te kijken of met behulp van camerabeelden onderscheid gemaakt kan
worden tussen legale discards (uitzonderingen) en illegale discards, zodanig dat dit
geaccepteerd wordt als bewijslast in de rechtbank. Inwerkingtreding van de verordening
is voorzien 24 maanden na publicatie.
Aanscherpingen controlemaatregelen vaartuigen kleiner dan 12 meter
Naar aanleiding van de bevindingen van de Europese Auditdienst ten aanzien van de
controle op de visserijmaatregelen, had de Europese Commissie voorstellen gedaan om
VMS (locatiebepaling) en logboekverplichtingen van toepassing te laten zijn op alle
vaartuigen kleiner dan 12 meter.
Hierover is in de Raadswerkgroep veel discussie geweest. In de Algemene Oriëntatie
van de Raad is uiteindelijk alleen voorzien in een uitzondering op de VMS-verplichting
voor vaartuigen kleiner dan 9 meter met passieve tuigen, die vissen binnen 6 mijl
uit de kust en waarbij de visreizen korter zijn dan 24 uur. Voor het elektronisch
logboek geldt voor vaartuigen kleiner dan 12 meter dat nationale systemen kunnen volstaan.
Tolerantiemarge op afwijkingen tussen geschat vangstgewicht en daadwerkelijk vangstgewicht
De Algemene Oriëntatie voorziet in een uitbreiding van de tolerantiemarge tussen het
geschatte vangstgewicht dat tijdens de visreis in het elektronische logboek wordt
geregistreerd en het werkelijke vangstgewicht zoals dat bij weging na aanlanding wordt
vastgesteld. Op dit moment geldt er een tolerantiemarge van 10% per soort. Voor kleine
pelagische soorten die ongesorteerd aan boord gehouden worden en in de industriële
visserij geldt een tolerantiemarge van 10% op de totale (ongesorteerde) vangst. In
de Algemene Oriëntatie is opgenomen dat de tolerantiemarge van 10% op de totale vangst
ook geldt voor soorten die morfologisch sterk op elkaar lijken en in de gemengde ongesorteerde
visserij. Dit voorstel is een versoepeling ten opzichte van de huidige situatie. In
mijn brief van 9 juni jl. heb ik uw Kamer hier reeds over geïnformeerd (Kamerstuk
21 501-32, nr. 1305). Ik wil nogmaals benadrukken dat de geschatte vangstopgave in het elektronisch logboek
niet de basis is voor het quotumbeheer, want dat is het werkelijke vangstgewicht bij
weging aan land.
Registratieplicht Recreatieve visserij
De Europese Commissie had een vergunningenplicht voorgesteld voor alle recreatieve
vissers en verplichte dagelijkse opgave van vangsten. De Algemene Oriëntatie voorziet
in een verplichting voor lidstaten om recreatieve vissers die soorten vangen waarvoor
een vangstbeperking geldt, te registreren en ervoor te zorgen dat zij digitale opgave
van hun vangsten doen. Nederland was geen voorstander van een door de EU voorgeschreven
registratie- en vergunningensysteem voor alle recreatieve vissers in verband met de
hoge uitvoeringslasten en toename van regeldruk. Met de huidige tekst is een compromis
gevonden, waarbij de uitvoeringslasten en regeldruk beperkt blijven.
Traceerbaarheidsverplichtingen
De Europese Commissie heeft verschillende aanscherpingen voorgesteld ten aanzien van
de traceerbaarheid van visserij- en aquacultuurproducten. Zo zou in elk stadium van
verkoop naast vangstgebied, -methode en nummer van het vaartuig/kweeklocatie, ook
het unieke visreisnummer en de datum van de vangst of oogst beschikbaar moeten zijn.
Veel van de aanscherpingen zijn overgenomen in de Algemene Oriëntatie. Het voorstel
van de Europese Commissie om de traceerbaarheidsverplichtingen uit te breiden naar
ook verwerkte en geconserveerde visproducten is niet overgenomen.
Nederland had graag een vereenvoudiging van het systeem gezien in het voorstel, gebaseerd
op de traceerbaarheid in de General Food Law door middel van het principe «een stap
vooruit (afnemer), een stap terug (leverancier)». Dit bleek niet haalbaar in de besprekingen
over de Algemene Oriëntatie. Belangrijkste punt voor Nederland was dat verwerkte en
geconserveerde vis uitgesloten blijven van de traceerbaarheidsverplichtingen in de
controleverordening. In de controleverordening worden maatregelen vastgelegd ter verbetering
van het toezicht op de naleving van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB), zoals
het toezicht op de legaliteit van vangsten. Het is niet proportioneel om van het bedrijfsleven
te eisen om van alle partijen vis die samenkomen in bijvoorbeeld een blikje vis, soep
of salade, alle herkomstgegevens op de verpakking te moeten plaatsen. Tevens zou het
vaststellen van de legaliteit van vangsten op basis van informatie op verpakkingen
verwerkte en geconserveerde vis en de controle of de informatie op verpakkingen correct
is, gepaard gaan met zeer hoge uitvoeringslasten. De benodigde capaciteit voor de
NVWA om de legaliteit van vangsten te controleren, zou efficiënter kunnen worden benut
als het toezicht zich zou concentreren op de aanlanding van de vangsten.
Wegen na vervoer en aan boord
In het voorstel van de Europese Commissie waren de mogelijkheden van wegen na vervoer
en aan boord vervallen. In de Algemene Oriëntatie zijn deze mogelijkheden op voorspraak
van Nederland weer opgenomen.
Sanctionering
In de artikelen over sanctionering had de Europese Commissie in het voorstel een harmonisatie
van de criteria voor ernstige inbreuken op het GVB opgenomen. Eveneens was er voorzien
in een verplichting voor lidstaten om minimumstraffen op te leggen voor ernstige inbreuken
op het GVB en was er de mogelijkheid voor de kuststaat om punten toe te kennen aan
vaartuigen van andere lidstaten. In de Algemene Oriëntatie zijn de criteria voor ernstige
inbreuken verder aangescherpt en verduidelijkt. Het voorstel voor minimumstraffen
is komen te vervallen en het toekennen van punten voor ernstige inbreuken blijft een
bevoegdheid van de vlaggenstaat. Net als in het voorstel van de Europese Commissie
het geval was, is in de Algemene Oriëntatie opgenomen dat lidstaten bestuurlijke boetes
moeten kunnen opleggen bij overtredingen op het GVB.
De artikelen over sanctionering zijn voor een groot deel aangepast conform Nederlandse
inbreng. Zo was het belangrijk dat het voorstel voor minimumstraffen zou vervallen,
omdat dit een bevoegdheid van de lidstaten is. Nederland had graag nog een verdere
harmonisatie gezien door bij de omschrijving van de gedragingen die een ernstige inbreuk
vormen, te verwijzen naar de specifieke voorschriften van het GVB, maar dit is niet
overgenomen.
Continue meting motorvermogen
De Europese Commissie heeft in haar voorstel voorzien in de continue meting van het
motorvermogen van vaartuigen met een gecertificeerd motorvermogen groter dan 221KW
en voor vaartuigen met een gecertificeerd motorvermogen lager dan 221KW, indien deze
in gebieden vissen waar beperkingen aan het motorvermogen gelden. In de Algemene Oriëntatie
is deze verplichting beperkt tot vaartuigen met een gecertificeerd motorvermogen groter
dan 221KW en gebaseerd op een risicobeoordeling. In de Algemene Oriëntatie is wel
opgenomen dat lidstaten de mogelijkheid hebben om op basis van een risicobeoordeling
zelf voorzieningen te treffen voor een continue meting van het motorvermogen van vaartuigen
met een gecertificeerd motorvermogen lager dan 221KW.
Regionalisering van controlemaatregelen
In het voorstel van de Europese Commissie is niet voorzien in de mogelijkheid om via
de regionaliseringsprocedure van het GVB regionale controlemaatregelen te kunnen vaststellen.
Op voorspraak van Nederland is deze mogelijkheid wel opgenomen in de Algemene Oriëntatie.
Voor Nederland was dit belangrijk, om naast regionale afspraken over instandhoudingsmaatregelen
in beschermde gebieden ook afspraken te kunnen maken over het toezicht daarop.
Gezien de bovenstaande punten vind ik dat met de Algemene Oriëntatie van de Raad voor
Nederland het maximale bereikt is. Ik ben daarom voornemens in te stemmen. Indien
de Raad in juni tot een akkoord komt over een Algemene Oriëntatie, kunnen na de zomer
de trilogen tussen Europese Commissie, Raad en Europees Parlement starten.
AOB: Verslag over voedingssupplementen op de markt van de Unie
Portugal heeft in het afgelopen half jaar de aandacht gevestigd op de EU-aanpak van
voedingssupplementen. Portugal heeft een impact assessment laten uitvoeren en in twee
Raadswerkgroepen met de lidstaten gediscussieerd. Portugal komt tot de conclusie dat
de EU-aanpak over voedingssupplementen niet meer strookt met de werkelijkheid. De
huidige richtlijn uit 2002 (2002/46/EG) voldoet niet meer; o.a. de definitie van voedingssupplementen
komt tekort, er zijn meer geharmoniseerde afspraken nodig over botanische stoffen
en het veilig gebruik ervan, gezondheidsclaims voor botanische stoffen moeten worden
beoordeeld, maximum niveaus voor vitaminen en mineralen in voedingssupplementen moeten
worden vastgesteld, aanpak voor voedingssupplementen bedoeld voor zuigelingen en jonge
kinderen missen en er heerst onduidelijkheid over het onderscheid tussen kruidenpreparaten/voedingssupplementen en (traditionele) geneesmiddelen.
In het rapport van Portugal worden deze aspecten aangestipt. Portugal legt dit voor
aan de Raad als een Presidency’s report. Nederland steunt het rapport van Portugal
en waardeert de inzet van Portugal. Het is van belang dat dit onderwerp op de agenda
blijft in het kader van de voedselveiligheid en bescherming van de consument.
AOB: Joint action inzake antimicrobiële resistentie en zorginfecties (JAMRAI) en stand
van zaken inzake over antimicrobiële resistentie (AMR)
AMR is een prioriteit voor de Europese Commissie. De Commissie heeft in 2017 een tweede
EU-actieplan tegen AMR gelanceerd. Dit actieplan heeft als doel om de EU een «best
practice regio» op dit gebied te maken, onderzoek, ontwikkeling en innovatie te stimuleren,
en de mondiale agenda te beïnvloeden. In het actieplan wordt uitgegaan van de One Health benadering; er moeten maatregelen genomen worden in alle domeinen waar de transmissie
van resistente micro-organismen een rol speelt; de gezondheidszorg voor mensen, bij
dieren, voedsel en het milieu.
Nederland was trekker van het werkpakket 5, dat gericht was op het uitwisselen van
ervaringen tussen de lidstaten op het gebied van nationale strategieën en actieplannen
tegen AMR. De resultaten van dit werkpakket zijn positief ontvangen.
De EU-JAMRAI is in februari 2021 beëindigd en het is op dit moment nog niet bekend
of en hoe de Europese Commissie vervolg zal geven aan de gezamenlijke AMR-aanpak van
de lidstaten, of door middel van een tweede Joint Action on AMR of via andere activiteiten. De verwachting is dat de Commissie de lidstaten tijdens
de Raad hierover zal informeren.
Ik zal aangeven dat Nederland zich zal blijven inzetten voor samenwerking met andere
lidstaten bij het ontwikkelen en implementeren van maatregelen voor de aanpak van
AMR en zorg gerelateerde infecties, en voor een One Health benadering van AMR. Dit is één van de Nederlandse prioriteiten op het vlak van Europese
en internationale samenwerking. Nederland is voorstander van een vervolg op de Joint Action. De verschillen tussen de lidstaten op dit gebied zijn groot en er valt veel winst
te behalen uit verdere uitwisseling van best practices en ervaringen. In een aantal lidstaten zijn de resistentiecijfers verontrustend hoog.
Het bevorderen van de Europese samenwerking en mondiale respons tegen AMR blijft een
prioriteit voor een effectieve aanpak in Nederland.
AOB: Publieke consultatie Langetermijnvisie plattelandsgebieden
In het najaar van 2020 heeft de Europese Commissie een publieke consultatie gehouden
over de toekomst van de plattelandsgebieden. Europese burgers, bedrijven en maatschappelijke
organisaties en samenwerkingsverbanden konden hun standpunten kenbaar maken over de
toekomstige inrichting van het platteland. Vanuit het Ministerie van LNV is via het
Netwerk Platteland deze consultatie onder de aandacht gebracht van de diverse betrokken
maatschappelijke organisaties.
De uitkomsten van deze publieke consultatie en de uitkomsten van onderzoeks- en innovatieprojecten
die in het kader van Horizon 2020 in de lidstaten zijn uitgevoerd, vormen de basis
van het ontwikkelen van een langetermijnvisie en actieplan voor een duurzame en leefbare
inrichting van het platteland in 2040.
Naar verwachting zal de Europese Commissie de Raad informeren over het verloop en
voortgang van dit proces. Definitieve stukken voor dit agendapunt zijn nog niet beschikbaar.
AOB: Pelsdierhouderij
De pelsdierhouderij wordt tijdens de aankomende Landbouw- en Visserijraad geagendeerd
door Nederland en Oostenrijk onder AOB. Door middel van een «information note» zullen Nederland en Oostenrijk, tezamen met eventuele medeondertekenende EU-lidstaten,
bij de Europese Commissie de wens tot aansturing op een permanent einde van de pelsdierhouderij
in Europees verband voorleggen.
De notitie is het resultaat van verkennende gesprekken die Nederland heeft gevoerd
met verschillende EU-lidstaten. Met name Oostenrijk bleek een gelijkgezinde EU-lidstaat.
Daarom is besloten om de notitie samen in te brengen. De andere EU-lidstaten worden
actief benaderd om te bezien of zij dit document willen steunen.
In de notitie roepen de ondertekenende landen de Europese Commissie op om actie te
ondernemen om de pelsdierhouderij in de EU permanent te beëindigen. De onderliggende
argumentatie draait om overwegingen over dierenwelzijn, ethiek en risico’s voor de
volks- en diergezondheid. Van Nertsen en wasbeerhonden is aangetoond dat ze vatbaar
zijn voor besmettingen met SARS-CoV-2, waardoor de urgentie van de discussie over
de pelsdierhouderij in Europa is toegenomen. De Nederlandse inzet ziet op de beëindiging
van de pelsdierhouderij in de EU als geheel.
Met deze oproep in de Landbouw- en Visserijraad komt Nederland tegemoet aan de toezegging
om zich sterk te maken voor een algemeen verbod op de commerciële pelsdierhouderij
in de EU. Zo wordt eveneens gevolg gegeven aan de motie van het lid Futselaar (Kamerstuk
35 570 XIV, nr. 39) en de gewijzigde motie van het lid Ouwehand c.s. (Kamerstuk 25 295, nr. 686). De eerste motie omvatte het verzoek aan de regering om te pleiten voor een import-
en verkoopverbod op bont in Europees verband vanwege ethische bezwaren. De tweede
motie betrof het verzoek aan de regering om zich sterk te maken voor een importverbod
op bont en bontproducten afkomstig van pelsdieren omwille van de volksgezondheid.
Op 31 december 2020 informeerde ik uw Kamer dat een import- en verkoopverbod in de
EU voor bont- en bontproducten van pelsdieren niet haalbaar is zolang de commerciële
pelsdierhouderij in de EU is toegestaan (Kamerstuk 28 286, nr. 1166). Ik gaf daarom aan mij sterk te zullen maken voor een algemeen verbod op de pelsdierhouderij.
AOB: Maritime Spatial Planning
De Europese Commissie heeft Maritime Spatial Planning als AOB-punt toegevoegd aan
de agenda van de Landbouw- en Visserijraad. Er is vooralsnog geen inhoudelijk document
gedeeld ter voorbereiding op deze discussie. Naar verwachting gaat het om een herinnering
aan de lidstaten om de Maritime Spatial Planning (MSP) in te dienen. De deadline voor
het indienen van het nationaal MSP was 31 maart 2021. De MSP van Nederland is de annex
van het Ontwerp Nationaal Waterplan, Programma Noordzee 2022–2027. Het ontwerp hiervan
is in maart gedeeld met de Commissie. De voorloper van het Programma Noordzee 2022–2027
is de Beleidsnota Noordzee 2016–2021 en gaf vanuit Nederland perspectief ook al invulling
aan de MSP. Het Nationaal Waterplan wordt conform de Waterwet iedere 6 jaar herzien.
Mogelijk benadrukt de Europese Commissie het belang om offshore energie te verwerken
in de MSP. Daarnaast is een ecosysteem benadering en een beschrijving van beschermde
gebieden voor natuurherstel gewenst. Deze drie punten heeft Nederland opgenomen in
het Ontwerp Programma Noordzee 2022–2027. Het Ontwerp Nationaal Water Programma 2022–2027
is op 18 maart naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 35 325, nr. 2).
AOB: EMVAF start van de operationele programmering
De Europese Commissie heeft het Europees Maritiem Visserij en Aquacultuur Fonds toegevoegd
als AOB-punt aan de agenda van de LVR. Het stuk behorende bij dit agendapunt is nog
niet ontvangen. Naar verwachting zal de Commissie het tijdspad schetsen waarbinnen
de nieuwe Verordening wordt gepubliceerd en het Operationeel Programma formeel ter
goedkeuring kan worden ingediend.
II. Akkoord Verenigd Koninkrijk (VK)
Op 2 juni 2021 hebben de EU en het VK een principeakkoord bereikt over de definitieve
vangstmogelijkheden voor 2021 voor de gedeelde bestanden. Met onderstaande toelichting
informeer ik uw Kamer over de inhoud van dit akkoord en het vervolgproces.
In de bilaterale consultaties stonden de vangsthoeveelheden voor de 76 gedeelde bestanden
centraal, waaronder de voor Nederland belangrijke bestanden tong, tarbot, zeebaars,
Noorse kreeft, horsmakreel en zeeduivel. De met het VK overeengekomen vangsthoeveelheden
voor tong (+22%), Noorse kreeft (-17%) en horsmakreel (-0,5%) komen overeen met het
wetenschappelijk advies op basis van de Maximum Sustainable Yield (MSY) van de International Council for the Exploration of the Sea (ICES). Dit is conform mijn inzet.
Ook bij de andere voor Nederland belangrijke bestanden heb ik gepleit voor het vaststellen
van de vangstmogelijkheden op basis van het wetenschappelijk advies. Voor deze bestanden
is echter als compromis met het VK iets afgeweken van deze adviezen, dit geldt voor
tarbot (-10% i.p.v. -8%), zeeduivel (-15% i.p.v. -20%) en roggen (-5% i.p.v. – 9%).
Gezien het feit dat deze afwijkingen beperkt zijn, kan ik hiermee instemmen. Voor
zeebaars zijn de maatregelen die golden in 2020 grotendeels overgenomen. Wel zijn
de limieten voor de bijvangst van zeebaars voor de demersale visserij en zegenvisserij
aangepast naar 380kg per maand als dit maximaal 5% van de totale vangst per visreis
betreft. In 2020 betrof dit 520kg per 2 maanden (omgerekend 260kg per maand) met hetzelfde
5% maximum. Hoewel ik niet voor een dergelijke toename had gepleit in het akkoord,
kan ik daar als compromis en gezien de lage hoeveelheden mee instemmen.
Daarnaast betreft het akkoord ook een aantal technische punten die belangrijk zijn
voor het lange termijn beheer van de visbestanden. Zo zijn er afspraken gemaakt over
quota flexibiliteit (de zogenoemde voetnoten en speciale condities), het beheer van
niet gequoteerde soorten en uitzonderingen op de aanlandplicht.
Belangrijk voor Nederland was dat de flexibiliteiten zoals deze al jaren in de Verordening
Vangstmogelijkheden bestaan, behouden worden. Daarnaast is het van belang dat nieuwe
flexibiliteiten van het VK geen negatieve impact op de visbestanden mogen hebben.
De uitkomst van de onderhandelingen weerspiegelt deze inzet.
Wat niet gequoteerde soorten in VK-wateren betreft wordt er met dit akkoord een limiet
van 42.028 ton vastgesteld. Een dergelijke limiet was een verplichting die voortvloeide
uit de handels- en samenwerkingsovereenkomst met het VK. Deze limiet is gebaseerd
op de vangsthoeveelheden in het verleden en betekent dat er niet meer dan deze hoeveelheid
gevist mag worden in VK-wateren. In de onderhandelingen was het voor Nederland belangrijk
dat de limiet niet zou knellen met het oog op de ontwikkelingen in de visserij op
niet gequoteerde visserij in de afgelopen jaren. Dat is met deze hoeveelheid zoveel
mogelijk gewaarborgd.
Ook is vastgesteld dat de EU en het VK in elkaars wateren gebruik kunnen maken van
de uitzonderingen op de aanlandplicht die daar gelden. Op dit moment gelden in de
Noordzee vrijwel dezelfde uitzonderingen op de aanlandplicht, maar het is in de toekomst
mogelijk dat deze uitzonderingen meer gaan verschillen. In het kader van het gelijk
speelveld heb ik daarom, net als veel andere lidstaten, gepleit voor zoveel mogelijk
convergentie op deze uitzonderingen. Belangrijk was daarbij dat de berekeningsmethode
waarmee uitzonderingen worden verrekend met het quotum, door zowel EU als VK op dezelfde
manier worden toegepast. Hier is echter geen overeenstemming over bereikt met het
VK. Daarom zal dit onderwerp terugkomen op de agenda van het zogeheten Specialised
Fisheries Committee dat wordt ingesteld onder de Partnerschapsraad van de EU en het
VK. Ook de mogelijkheid om quotum te kunnen ruilen tussen de EU en het VK zal op de
agenda van het Specialised Fisheries Committee terugkomen. Naar verwachting zal dit
comité deze zomer beginnen. Ik zal erop aandringen dat dit onderwerp zo snel mogelijk
wordt behandeld door het Committee.
Ik ben tevreden dat er na deze eerste consultaties met het VK over de vangstmogelijkheden
in het kader van de handels- en samenwerkingsovereenkomst een akkoord is bereikt.
We hebben een akkoord waarin de vangstmogelijkheden voor 2021 zijn afgesproken en
waar ook belangrijke afspraken zijn gemaakt over de toekomstige samenwerking met het
VK op visserijgebied. Dat biedt waar mogelijk zekerheid aan de vissers, die op basis
van dit akkoord definitief weten wat er gevist mag worden in 2021. Met dit akkoord
wordt het belang van samenwerking op het gebied van visserij, breder dan alleen de
vangstmogelijkheden, gewaarborgd.
Het akkoord is door de verschillende lidstaten bekrachtigd tijdens een ad hoc ministeriële
bijeenkomt in de week van 7 juni. De tijdelijke vangstmogelijkheden voor de EU lopen 31 juli 2021 af en zullen aan de hand van dit akkoord
naar verwachting door de Landbouw- en Visserijraad in juni of juli worden aangepast.
III. Tussentijdse aanpassing Verordening Vangstmogelijkheden 2021
De Europese Commissie heeft een voorstel gepubliceerd voor een tussentijdse wijziging
van de Verordening Vangstmogelijkheden i.v.m. visserij op sprot en ansjovis. Voor
deze bestanden start het visserijseizoen op 1 juli en zijn op dit moment nog geen
vangsthoeveelheden vastgesteld. Voor sprot is er een nieuw wetenschappelijk advies
gepubliceerd in april, voor ansjovis wordt een nieuwe wetenschappelijk advies eind
juni verwacht. De Nederlandse visserijsector heeft geen belangen in deze visserijen.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
Indieners
-
Indiener
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.