Brief regering : Toezegging gedaan tijdens het wetgevingsoverleg over wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling, de Wet op het financieel toezicht, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met de introductie van de mogelijkheid om een deel van de waarde van de aanspraken op ouderdomspensioen of op periodieke uitkeringen van oudedagsvoorzieningen in de derde pijler op de ingangsdatum daarvan te laten afkopen, de tijdelijke versoepeling van de pseudo-eindheffing bij regelingen voor vervroegde uittreding en de uitbreiding van de fiscale ruimte voor het sparen van bovenwettelijk verlof (Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen) van 5 november 2020, over ouderdomspensioen
35 555 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling, de Wet op het financieel toezicht, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met de introductie van de mogelijkheid om een deel van de waarde van de aanspraken op ouderdomspensioen of op periodieke uitkeringen van oudedagsvoorzieningen in de derde pijler op de ingangsdatum daarvan te laten afkopen, de tijdelijke versoepeling van de pseudo-eindheffing bij regelingen voor vervroegde uittreding en de uitbreiding van de fiscale ruimte voor het sparen van bovenwettelijk verlof (Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen)
Nr. 19 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 mei 2021
Met deze brief informeer ik u – mede namens de taatssecretarissen van Financiën –
over de stand van zaken met betrekking tot het keuzerecht voor een gedeeltelijke afkoop
van het ouderdomspensioen («bedrag ineens»), vanwege enkele toezeggingen die ik heb
gedaan tijdens de behandeling van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen in de
Tweede Kamer op 5 november 2020 (Kamerstuk 35 555, nr. 18) en in de Eerste Kamer op 12 januari jl.
In onderhavige brief ga ik in hoofdstuk 1 in op het vervolgtraject inzake het keuzerecht
bedrag ineens. Vervolgens licht ik in hoofdstuk 2 toe hoe bedrag ineens doorwerkt
in de internationale belastingverdragen. In hoofdstuk 3 ga ik in op de maatregelen
getroffen worden om te voorkomen dat een deelnemer een keuze maakt die achteraf bezien
onverstandig uitpakt. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de mogelijkheid om een bedrag
ineens uit te zonderen van (huur)toeslag. Op verzoek van de Tweede Kamer stuur ik
met deze brief de concept AMvB inzake de informatieverplichtingen mee (hoofdstuk 5)1. Tot slot ga ik in hoofdstuk 6 (en bijlage 1) in op een correctie op antwoorden op
schriftelijke vragen.
1. Vervolgtraject bedrag ineens
Tijdens de behandeling van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen in de Eerste
Kamer d.d. 12 januari jl. (Handelingen I 2020/21, nr. 20, item 8) heb ik – mede naar aanleiding van de motie Oomen-Ruijten cs.2 – toegezegd de inwerkingtredingsdatum van het keuzerecht bedrag ineens met één jaar
op te schuiven naar 1 januari 2023. Dit geeft pensioenuitvoerders meer tijd om hun
voorbereiding ten aanzien van dit keuzerecht zorgvuldig in te richten. Daarnaast heb
ik aangegeven deze extra tijd te willen gebruiken om met pensioenuitvoerders te bekijken
welke aanpassingen noodzakelijk zijn om de uitvoerbaarheid van de doorgevoerde aanpassingen
van het wetsvoorstel via de tweede nota van wijziging3 te verbeteren. In die tweede nota van wijziging is geregeld dat een deelnemer voorafgaand
aan zijn gewenste pensioeningangsdatum de keuze krijgt om een bedrag ineens tot uitkering
te laten komen op de pensioeningangsdatum óf in de maand februari van het jaar volgend
op het jaar waarin de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt (mits iemand met pensioen
gaat voorafgaand aan dit moment). Deze nota van wijziging heb ik ingediend naar aanleiding
van de zorgen in de Tweede Kamer over de zogenaamde «geboortedatumproblematiek», waarmee
bedoeld werd dat mensen naar rato AOW-premie betalen in het jaar waarin zij AOW-gerechtigd
worden. Naar gelang de verjaardag later in dat jaar plaatsvindt, wordt er meer AOW-premie
betaald dan wanneer de verjaardag in het begin van dat jaar valt. Pensioenuitvoerders
hebben aangegeven dat de tweede nota van wijziging de uitvoerbaarheid van het keuzerecht
voor hen te complex maakt. Ik bekijk op dit moment samen met (vertegenwoordigers van)
pensioenuitvoerders en aanbieders van oudedagsvoorzieningen in de derde pijler welke
oplossingen noodzakelijk zijn, zodat de complexiteit vermindert, de uitvoeringskosten
verminderen en de begrijpelijkheid voor de deelnemer verbetert. Hierbij is het belangrijk
om ook oog te houden voor juridische aspecten, bijvoorbeeld op het punt van gelijke
behandeling. Zodra ik met pensioenuitvoerders een werkbare oplossing heb gevonden,
informeer ik u daarover.
2. Internationale aspecten bedrag ineens
Tijdens het wetgevingsoverleg van 5 november 2020 in de Tweede Kamer heb ik aan de
leden Smeulders (GroenLinks) en Omtzigt (CDA) toegezegd om na overleg met de Staatssecretaris
van Financiën in te gaan op de vraag hoe de uitkering van het bedrag ineens in internationale
situaties uitwerkt. Meer specifiek is tijdens het wetgevingsoverleg gevraagd hoe het
wetsvoorstel uit zou werken voor personen die (tijdelijk) verhuizen naar Duitsland,
België, Spanje, Frankrijk en Ierland. Daarbij heb ik toegezegd in te gaan op de vraag
of er in relatie tot deze landen sprake is van een heffingslek.
In de nota naar aanleiding van het verslag ben ik ingegaan op de behandeling van het
bedrag ineens onder de belastingverdragen met Spanje, Frankrijk, België en Duitsland.4 Kort gezegd geldt onder de belastingverdragen die Nederland heeft gesloten met Spanje
en Frankrijk een exclusief heffingsrecht voor het woonland van de ontvanger van een
pensioen of andere soortgelijke beloning. Indien een inwoner van een van deze landen
een pensioen uit Nederland ontvangt en gebruikmaakt van de mogelijkheid het bedrag
ineens op te nemen dan is het gevolg van deze belastingverdragen dat het woonland
hierover het heffingsrecht heeft.
De belastingverdragen die Nederland heeft gesloten met België en Duitsland bevatten
een specifieke bepaling voor de afkoop van pensioen. Op grond van het belastingverdrag
tussen Nederland en België geldt, kort gezegd, dat het bronland belasting mag heffen
over een pensioenafkoopsom die wordt uitbetaald vóór de pensioeningangsdatum. Omdat
het bij het bedrag ineens een (gedeeltelijke) afkoop betreft op de pensioeningangsdatum,
geldt voor de verdeling van heffingsrechten over het bedrag ineens dat wordt opgenomen
door een inwoner van België echter de hoofdregel voor pensioenen. Deze hoofdregel
houdt in dat het woonland het heffingsrecht heeft over het pensioen (waaronder dus
het bedrag ineens), tenzij, samengevat, het pensioen in België niet tegen het algemene
tarief wordt belast en een bepaald maximum wordt overschreden.
Het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland regelt dat pensioenafkoopsommen
altijd in het bronland mogen worden belast. Nederland kan dus heffen over pensioenafkoopsommen
in de vorm van een bedrag ineens die worden betaald aan een inwoner van Duitsland.
Een dergelijke afspraak over de verdeling van heffingsrechten bij afkoopsommen is
ook opgenomen in het belastingverdrag tussen Nederland en Ierland.
Belastingverdragen zijn met name bedoeld om heffingsrechten te verdelen om daarmee
dubbele belasting te voorkomen. De wijze waarop landen toegekende heffingsrechten
naar hun nationale recht effectueren, valt onder hun eigen soevereiniteit. Nederland
is gebonden aan de belastingverdragen en kan daar dus voor het bedrag ineens niet
van afwijken. Ook niet als een land op een andere manier invulling geeft aan zijn
heffingsrecht dan Nederland. Het is echter al geruime tijd verdragsbeleid dat Nederland
zich bij onderhandelingen ervoor inzet dat in ieder geval het heffingsrecht over,
kort gezegd, pensioenafkoopsommen wordt toegewezen aan het bronland, zodat wordt voorkomen
dat in Nederland fiscaal gefacilieerd pensioen in het buitenland fiscaal voordelig
kan worden afgekocht. Deze verdragsinzet is niet in alle belastingverdragen al gerealiseerd.
Het voorgaande brengt mee dat het denkbaar is dat inwoners van bepaalde landen – afhankelijk
van het lokale belastingrecht – een lagere belastingdruk ervaren dan het geval zou
zijn geweest als zij in Nederland zouden wonen. De verwachting is echter dat slechts
een zeer beperkte groep zal emigreren om van dergelijke mogelijkheden gebruik te maken.
Emigratie heeft in het algemeen namelijk een grote impact op het persoonlijke leven.
Voor de raming is ingeschat dat voor slechts 0,1% van de mensen die met pensioen gaan
het potentiële voordeel groot genoeg is, en dat van deze zeer kleine groep naar verwachting
20% daadwerkelijk deze stap zal maken.5 Deze 20% is de standaardcategorie bij een onzeker maar niet te verwaarlozen gedragseffect.
In totaal gaat het dus om 0,02% van de mensen die met pensioen gaan, oftewel jaarlijks
enige tientallen personen. Als een persoon claimt niet langer inwoner te zijn van
Nederland en zich beroept op een belastingverdrag met een ander land zal bovendien
voor de toepassing van dat belastingverdrag moeten worden beoordeeld of deze persoon
wel daadwerkelijk inwoner is geworden van dit land. Indien een (tijdelijke) emigratie
hoofdzakelijk is gebaseerd op het claimen van een voordeel uit een belastingverdrag,
kunnen daarnaast ook antimisbruikmaatregelen van toepassing zijn – zoals de Principal
Purposes Test (PPT) die in veel verdragen via het Multilateraal Instrument (MLI) doorwerkt
– waardoor deze verdragsvoordelen kunnen worden geweigerd. De Belastingdienst zal
in een voorkomend geval kritisch bezien of een (tijdelijke) emigratie hoofdzakelijk
is ingegeven vanuit fiscale motieven.
3. Spijtoptanten
Tijdens het wetgevingsoverleg in de Tweede Kamer van 5 november 2020 is door meerdere
partijen aandacht gevraagd voor de gevolgen van de uitkering van een bedrag ineens
voor de belastingdruk en de toeslagen. Door het lid Omtzigt (CDA) is in dat kader
gevraagd of er maatregelen kunnen worden getroffen om te voorkomen dat een deelnemer
een keuze maakt die achteraf bezien onverstandig uitpakt.
Naast de voorwaarden die aan de gedeeltelijke afkoop zijn gesteld, zoals een maximum
van 10% en het uitsluiten van de combinatie met het hoog-laagpensioen, is ten aanzien
van de gevolgen voor de belastingdruk en toeslagen de informatieverstrekking van groot
belang. De informatievoorziening vanuit de pensioenuitvoerder is erop gericht te voorkomen
dat een deelnemer een onverstandige keuze maakt. Een deelnemer die interesse heeft
in het gebruikmaken van de gedeeltelijke afkoop, ontvangt ten minste tweemaal informatie
van de pensioenuitvoerder. Allereerst wordt de deelnemer tijdig voor de pensioendatum
geïnformeerd over het bestaan van het keuzerecht. Indien de deelnemer overweegt gebruik
te maken van de gedeeltelijke afkoop, kan de deelnemer de pensioenuitvoerder verzoeken
meer specifieke en persoonlijke informatie te verstrekken. De pensioenuitvoerder verstrekt
de deelnemer op basis van dit verzoek een tweede, meer persoonlijke en specifieke
informatiebrief. De specifieke informatie van de pensioenuitvoerder geeft aan wat
de hoogte is van het bedrag ineens, de hoogte van de levenslange periodieke pensioenuitkering
als de deelnemer wel dan wel geen gebruik maakt van het keuzerecht. Daarnaast zal
in lagere regelgeving worden bepaald dat de specifieke informatie waarschuwingen moet
bevatten ten aanzien van de mogelijke effecten op verschuldigde inkomstenbelasting,
premies volksverzekeringen en toeslagen. Bovendien wordt de deelnemer actief gewezen
op de websites van onder meer de Belastingdienst en de Sociale Verzekeringsbank, waar
hij verdere informatie over de consequenties kan vinden. Zo kan op de website van
de Belastingdienst door middel van een proefberekening worden ingeschat wat de gevolgen
voor de toeslagen zijn bij een bepaald jaarinkomen. Door de algemene en specifieke
informatievoorziening wordt een deelnemer bewust gemaakt van de mogelijke nadelige
gevolgen van de gedeeltelijke afkoop, waarmee wordt getracht te voorkomen dat een
deelnemer een onverstandige keuze maakt. Naast de hiervoor genoemde informatieverplichtingen
voor de pensioenuitvoerder ben ik voornemens om in het wetsvoorstel toekomst pensioenen6 een keuzebegeleidingsnorm te introduceren, die voor alle keuzemogelijkheden gaat
gelden en daarmee dus ook voor bedrag ineens. Op basis van deze norm wordt van pensioenuitvoerders
gevraagd om deelnemers op een adequate wijze te begeleiden bij het maken van keuzes.
Als de deelnemer na ontvangst van de specifieke informatie kiest voor de uitbetaling
van het bedrag ineens en daarmee voor een verlaging van de maandelijkse pensioenuitkeringen,
dan is deze keuze definitief. Het bedrag ineens zal worden uitgekeerd onder inhouding
van de verschuldigde loonheffingen. Deze loonheffingen worden afgedragen door de pensioenuitvoerder.
Tijdens het wetgevingsoverleg heb ik aangegeven dat een hoge belastingdruk in dat
jaar, gemiddeld zou kunnen worden met twee aansluitende belastingjaren (in totaal
drie aaneengesloten jaren waarover wordt gemiddeld), om zo de fiscale gevolgen enigszins
te beperken. Op de website van de Belastingdienst is uitgebreide informatie te vinden
over hoe middelen werkt. Belastingmiddeling leidt tot een herrekening van de verschuldigde
belasting en werkt niet door naar toeslagen.
Achteraf wijzigen van de keuze voor een bedrag ineens heeft geen gevolgen voor de
belastingheffing, omdat het bedrag ineens reeds genoten is. Daarmee is de belastingheffing
definitief. Bovendien zou terugdraaien leiden tot een correctie in de pensioenadministratie,
maar ook tot een correctie van de pensioenuitkering. In beginsel moet het bedrag ineens
bruto van de deelnemer worden teruggevorderd. De deelnemer voert dit bruto teruggevorderde
bedrag op als negatief loon in de aangifte inkomstenbelasting die betrekking heeft
op het jaar van terugbetaling. Bij terugbetaling binnen het jaar kan worden volstaan
met terugvordering van het netto bedrag als er voldoende ruimte is voor verrekening
met andere ingehouden en af te dragen loonheffing. Wel moet de pensioenuitvoerder
de loonaangifte aanpassen. De hiervoor beschreven handelingen zijn erg complex voor
de deelnemer en de pensioenuitvoerder.
Van een pensioenuitvoerder kan niet worden verlangd dat deze de mogelijkheid biedt
om terug te komen op een eerdere keuze. Ook roept het bieden van zo’n terugdraaimogelijkheid
de vraag op naar een generieke regeling voor andere keuzemogelijkheden, wat haaks
staat op het uitgangspunt dat de belastingheffing zoveel mogelijk aansluit bij het
feitelijk moment van uitbetalen en bovendien vanuit de oogpunten van administratieve
lastendruk en complexiteitsreductie, bezwaarlijk is.
Alles overziend acht ik het derhalve niet verstandig om op voorhand door middel van
regelgeving ervoor te zorgen dat herstel van een keuze die achteraf nadelig uitpakt,
toe te staan. De keuze voor een bedrag ineens is een vrijwillige keuze, waarbij ik
met de inzet van de uitgebreide informatie- en waarschuwingsverplichtingen vooraf
en het stellen van voorwaarden zoals het maximeren van het bedrag ineens, juist problemen
beoog te voorkomen.
4. Bedrag ineens en toeslagen
In het wetgevingsoverleg van 5 november 2020 over het wetsvoorstel bedrag ineens,
RVU en verlofsparen heeft het lid Omtzigt (CDA) gevraagd een oplossing te vinden voor
mensen die vanwege het bedrag ineens hun toeslagen kwijtraken.7 In het debat werd daarbij expliciet als oplossing genoemd het uitzonderen van de
afkoopsom in verband met de gedeeltelijke afkoop voor de huurtoeslag. In het wetgevingsoverleg
heb ik toegezegd in een brief in te willen gaan op deze materie, en ook de behandeling
van afkoop van kleine pensioenen in dit verband nader toe te lichten. Daarbij heb
ik aangegeven dat het opnemen van uitzonderingen bij de vaststelling van toeslagen
leidt tot vergroting van de uitvoeringscomplexiteit en ik op voorhand geen verwachtingen
wil wekken.
Tijdens het debat in de Eerste Kamer over het hiervoor genoemde wetsvoorstel heeft
het lid Oomen-Ruijten (CDA) eveneens aandacht gevraagd voor de gevolgen van de gedeeltelijke
afkoop voor toeslagen in het jaar volgend op het jaar waarin de afkoopsom wordt uitgekeerd.
Zij noemt als mogelijk gevolg het terugbetalen van toeslagen. Tijdens dit debat heeft
het lid Oomen-Ruijten gevraagd of de afkoopsom in verband met de gedeeltelijke afkoop
kan worden uitgezonderd bij de vaststelling van de huurtoeslag. De door haar ingediende
motie8 sluit daarop aan. De onderhavige brief geeft ook uitvoering aan een deel van hetgeen
is verzocht in de motie.
Beschouwing
De basis van het toeslagenstelsel steunt op het principe van draagkracht. Toeslagen
bieden inkomensondersteuning en borgen de financiële toegankelijkheid van zorg, kinderopvang
en huurwoningen. In dat perspectief bezien is het voor het draagvlak voor inkomensafhankelijke
overheidssteun belangrijk dat er een goede onderbouwing bestaat om uitzonderingen
te introduceren.
Het huidige toeslagensysteem kent een aantal uitzonderingen. In de huurtoeslag kunnen
enkele limitatief opgesomde inkomensbronnen op verzoek buiten beschouwing gelaten
worden bij het vaststellen van het toetsingsinkomen.9 Dat geldt ook voor de vermogenstoets in de huurtoeslag, de zorgtoeslag en het kindgebonden
budget.10 Deze uitzonderingen hebben vrijwel allemaal met elkaar gemeen dat het om hele specifieke
situaties gaat waar mensen zelf geen invloed hebben op de inkomensbron of het vermogen.
Het overkomt hen als het ware. Voorbeelden van dergelijke uitzonderingen op inkomen
zijn nabetalingen, afkoopsommen klein pensioen en verhogingen van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen.
Voorbeelden van uitzonderingen op vermogen zijn bijvoorbeeld (immateriële) schadevergoedingen,
vergoedingen voor slachtoffers van seksueel misbruik en uitkeringen aan gewonde oorlogsveteranen.
Onder bijzondere omstandigheden kunnen voor het vermogen ook tijdelijke uitzonderingen
worden gemaakt, zoals de tijdelijke uitzondering van de uitgekeerde bedragen in het
kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag.
Anders dan bij de hiervoor geschetste uitzonderingen, waar door de betreffende personen
geen invloed kan worden uitgeoefend op de inkomensbron of het vermogen, is in het
geval van de gedeeltelijke afkoop sprake van een keuzerecht. Iemand kan door gebruikmaking
van het keuzerecht zijn/haar financiële draagkracht beïnvloeden. Het keuzerecht zorgt
ervoor dat iemand vrijelijk kan beschikken over een extra inkomen, en dit inkomen
aan elk doel kan besteden dat wenselijk wordt bevonden. Bovendien leidt een bedrag
ineens op pensioendatum tot een lager levenslang pensioen, met als mogelijk later
gevolg recht op een hogere toeslag. Als de gevolgen van een bedrag ineens op pensioendatum
ongunstig zijn – bijvoorbeeld het moeten terugbetalen van (een deel van) ontvangen
toeslag(en) – dan hoeft een deelnemer geen gebruik te maken van het keuzerecht.
Klein pensioen
Bij een bedrag ineens is, evenals bij afkoop klein pensioen sprake van afkoop van
(een deel van het) pensioen. De gevolgtrekking dat voor bedrag ineens, evenals voor
afkoop klein pensioen, een uitzondering zou moeten (kunnen) gelden voor het toetsingsinkomen
bij de huurtoeslag is echter niet direct logisch. De uitzondering van een afkoopsom
klein pensioen bij het toetsingsinkomen voor de huurtoeslag staat op een limitatieve
lijst en komt voort uit overgangsrecht uit de Huursubsidiewet.11 Het feit dat het initiatief voor eenzijdige, tussentijdse afkoop kleine pensioenen
bij de pensioenuitvoerder lag en een deelnemer daar geen invloed op kon uitoefenen,
was daarvoor bepalend. In het verleden kon veel vaker dan nu (door invoering van de
Wet waardeoverdracht klein pensioen) zonder instemming van de gewezen deelnemer een
klein pensioen eenzijdig tussentijds worden afgekocht. Tegenwoordig kan de pensioenuitvoerder
vaak pas afkopen als de gewezen pensioendeelnemer instemt dan wel geen bezwaar maakt
tegen de afkoop.12 Men heeft nu dus vaker dan vroeger invloed op de afkoop en dus de ontvangst van de
afkoopsom.
Een relevant verschil tussen beide soorten pensioenafkoop ziet op het doel van de
afkoop. Pensioenuitvoerders hebben het recht om kleine pensioenen af te kopen. Het
recht heeft ten doel het opschonen van de administraties van pensioenuitvoerders en
daarmee het verlagen van de uitvoeringskosten. Het tot pensioendatum blijven administreren
van kleine pensioenen van gewezen deelnemers is relatief duur ten opzichte van de
opbrengst vanaf pensioendatum voor de gewezen pensioendeelnemer. Het collectief heeft
dus in zekere zin ook baat bij de afkoop van deze kleine pensioenen.13 In dat licht bezien ligt het in de rede dat de afkoop van klein pensioen (zeker in
die gevallen waar het individu de afkoop niet kan beïnvloeden) niet nadelig uitpakt
voor de deelnemer voor wat betreft de huurtoeslag.
Het kunnen kiezen voor een bedrag ineens op de pensioeningangsdatum kent een andere
doelstelling, namelijk het bieden van maatwerk ten aanzien van de aanwending van het
pensioenvermogen. De pensioendeelnemer heeft het recht om op pensioendatum maximaal
10% van de waarde van het opgebouwde ouderdomspensioen uit te laten betalen. Het collectief
heeft hier geen belang bij. Het is een individuele, vrijwillige keuze. Indien gebruikmaking
van deze keuze gevolgen heeft voor een toeslag, zal de deelnemer dit moeten meewegen
bij de keuze tot het wel of niet gedeeltelijk afkopen van het ouderdomspensioen.
Complex stelsel
Het kabinet heeft in de kabinetsreactie op IBO Toeslagen van april 202014 geconcludeerd dat het huidige toeslagenstelsel voor een grote groep burgers niet
goed werkt. De voorschotsystematiek in combinatie met een sterke inkomensafhankelijkheid
en veel complexe grondslagen leidt tot een groot aantal terugvorderingen en nabetalingen,
en daarmee tot veel onzekerheid voor de aanvrager. Met het toeslagenstelsel wordt
zoveel als mogelijk aangesloten bij de actuele behoefte van huishoudens. Het beoogt
met de vele grondslagen rekening te houden met een grote variatie in omstandigheden
(bijvoorbeeld de hoogte van de huur of het aantal uren kinderopvang en de draagkracht
(het actuele inkomen)). De keerzijde hiervan is een complex toeslagenstelsel, dat
veel vraagt van de uitvoering en niet goed is te doorzien door burgers. Het stelsel
verwacht daarmee erg veel van degene die de toeslag moet aanvragen en is daarmee ingewikkeld
voor burgers.
Het kabinet wil dat het stelsel meer zekerheid en voorspelbaarheid biedt. In de kabinetsreactie
benadrukte het kabinet daarom dat eenvoud het sleutelwoord is. Eind 2020 is de Eindrapportage alternatieven voor het toeslagenstelsel15 naar de Tweede Kamer gestuurd. Met deze rapportage wordt een brede set opties gegeven
om bij de formatie te kunnen besluiten over de toekomst van het stelsel.
Bezien vanuit de wens om rekening te houden met bijzondere omstandigheden is het toevoegen
van een extra uitzondering op het inkomensbegrip begrijpelijk. Een nieuwe uitzondering
in het gehele toeslagensysteem, dan wel specifiek bij de huurtoeslag, vergroot echter
wederom de complexiteit van toeslagen. Bezien in het licht van de problematiek van
het toeslagenstelsel, weegt het argument dat het niet wenselijk is de complexiteit
verder te vergroten, zwaar voor het kabinet. Daarnaast zou het toevoegen van een extra
uitzondering ook bezien moeten worden in het licht van andere inkomensafhankelijke
regelingen. Voor andere inkomensafhankelijke regelingen, zoals die in de socialezekerheidswetgeving
en de zorg, wordt ook geen uitzondering voorzien voor de gedeeltelijke afkoop van
het ouderdomspensioen.
Draagkracht
In het huidige toeslagensysteem wordt op jaarbasis bekeken in hoeverre men qua inkomen
en vermogen voldoet aan de geldende grenzen voor de toeslagen en hoe hoog de toeslagen
in dat jaar zullen zijn. Aan het begin van het jaar wordt op basis van een inschatting
van het inkomen en vermogen berekend hoeveel toeslag iemand gedurende het jaar dient
te ontvangen. De inschatting geschiedt (mede) op basis van wijzigingen die burgers
doorgeven. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de burger zelf. Indien in een
jaar het inkomen hoger is dan verwacht, of de vermogensgrens overschreden wordt, heeft
dat tot gevolg dat er in dat jaar geen (of minder) recht bestaat op de betreffende
toeslag(en). Eventueel te veel ontvangen toeslag dient terugbetaald te worden. In
het volgende jaar wordt het recht op toeslag opnieuw vastgesteld op basis van de dan
geldende normen voor inkomen en vermogen. Bij de huurtoeslag is sinds 2020 de doorwerking
van een inkomensstijging beperkt vanwege het vervallen van de harde inkomensgrenzen.16
Het kan voorkomen dat iemand door het opnemen van een bedrag ineens in het desbetreffende
jaar een dermate hoog inkomen heeft, dat er geen recht is op inkomensondersteuning
in de vorm van toeslagen. In ieder jaar wordt afzonderlijk beoordeeld of iemand op
basis van zijn of haar inkomen en vermogen recht heeft op toeslag. Indien dat het
geval is, herleeft het recht op toeslag, ofwel kan men (opnieuw) een aanvraag indienen.
Daarom raakt men bij een overschrijding van een grens in principe niet definitief
een recht op een toeslag kwijt. Uitzondering hierop is op dit moment de uitzonderlijke
situatie dat in hetzelfde jaar sprake is van overschrijding van de maximum huurgrens
in de huurtoeslag en een overschrijding van de inkomens- of vermogensgrens van de
huurtoeslag. In het kader van de motie17 van de leden Lodders (VVD) en Van Weyenberg (D66) wordt bekeken welke verbeteringen
binnen het huidige toeslagenstelsel mogelijk zijn, en wordt ook een oplossing voor
dit specifieke punt uitgewerkt.
Afrondend
Bij voorliggend vraagstuk moet er een afweging worden gemaakt tussen de positie van
het individu (is beïnvloeding van de eigen positie mogelijk), het recht willen doen
aan het draagkrachtprincipe van het toeslagenstelsel, het gevolg van een extra uitzondering
voor de uitvoering van het toeslagensysteem, en het doenvermogen van mensen. Alles
overziend kom ik tot de conclusie dat er onvoldoende onderbouwing gegeven kan worden
voor het opnemen van een uitzonderingsgrond voor een bedrag ineens bij toeslagen.
De oplossing van het gesignaleerde probleem lijkt juist gezocht te moeten worden in
de beoordeling van de gevolgen van de gedeeltelijke afkoop, voorafgaand aan de keuze
om een deel van het ouderdomspensioen af te kopen. Bij de afweging om hiervan gebruik
te maken zal een deelnemer voor zichzelf inzichtelijk moeten maken of en zo ja, welke
gevolgen de gedeeltelijke afkoop heeft voor toeslagen. Een goede informatievoorziening
vanuit pensioenuitvoerders, aanbieders van oudedagsvoorzieningen in de derde pijler,
de Belastingdienst, de SVB en eventueel een financieel adviseur draagt bij aan het
voorkomen van een onverstandige keuze door deelnemers. Deelnemers kunnen bij het inzichtelijk
maken van de gevolgen van de gedeeltelijke afkoop gebruik maken van de reeds bestaande
informatie over toeslagen die te vinden is op bijvoorbeeld de website van de rijksoverheid
en de Belastingdienst. Daarnaast zal bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) – die
met deze brief wordt meegezonden18 – worden voorgeschreven dat pensioenuitvoerders en aanbieders van oudedagsvoorzieningen
in de derde pijler deelnemers dienen te waarschuwen dat het opnemen van een bedrag
ineens mogelijk effecten kan hebben op de verschuldigde inkomstenbelasting, premie
volksverzekeringen en toeslagen. Daarnaast worden deelnemers verwezen naar website(s)
waar en hoe nadere informatie kan worden verkregen. Zo kan bijvoorbeeld worden verwezen
naar de website van de Belastingdienst waar door middel van een proefberekening kan
worden ingeschat wat de gevolgen voor de toeslagen zijn bij een bepaald jaarinkomen.
5. AMvB bedrag ineens
In het wetgevingsoverleg in de Tweede Kamer heb ik toegezegd de concept AMvB inzake
de informatieverplichtingen te sturen. Daarom stuur ik gelijktijdig met deze brief
de concept AMvB toe19, de versie zoals deze in september 2020 voor consultatie is opengesteld. Voor de
volledigheid vermeld ik hierbij dat vanwege het vervolgtraject de AMvB mogelijk op
een later moment nog zal worden aangepast.
6. Correctie op antwoorden op schriftelijke vragen
Ter beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Omtzigt (CDA) zijn voorbeeldberekeningen
gemaakt voor de inkomensgevolgen van een bedrag ineens.20 Achteraf is gebleken dat de voorbeelden waarin een AOW-gerechtigde op 1 december
met pensioen gaat niet correct zijn. De inkomensafhankelijke bijdrage Zvw is in deze
voorbeelden te hoog. Tijdens de behandeling van de wet in de Eerste Kamer heb ik deze
correctie toegelicht, maar per abuis bij het onderdeel «introductie tijdelijke drempelvrijstelling
RVU» uit diezelfde wet. Volledigheidshalve heb ik daarom in de bijlage van deze brief
de juiste berekeningen opgenomen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees
Bijlage 1. Correctie op antwoorden op schriftelijke vragen 2020D44264
Het lid Omtzigt (CDA) heeft op 29 oktober 2020 schriftelijke vragen ingediend over
«de hoge marginale druk over een pensioenuitkering ineens en het feit dat het van
je geboortedatum afhangt of je soms 20% extra belasting moet betalen over een uitkering
ineens». In de beantwoording zijn in de rekenvoorbeelden bij vragen 9 en 10, die gaan
over pensionering per 1 december, de gevolgen voor de inkomensafhankelijke bijdrage
Zvw niet goed weergegeven. Hieronder wordt dit toegelicht en zijn de correcte tabellen
opgenomen.
Voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw is de maximale grondslag op jaarbasis rond
€ 60.000. Per maand geldt 1/12 van de jaargrondslag (rond € 5.000) als maximum. De
grondslag loopt per maand cumulatief op. Wanneer iemand in december met pensioen gaat,
is de maximale grondslag voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw gelijk aan de maximum
maandgrondslag van circa € 5.000. De inkomensafhankelijke bijdrage over het bedrag
ineens is in dit geval als gevolg maximaal circa € 300. In de voorbeelden in de antwoorden 9
en 10 staan hogere bedragen weergegeven, omdat daarin is uitgegaan van de maximum
grondslag op jaarbasis. De bijstelling heeft geen gevolgen voor het toetsingsinkomen
en daarom niet voor toeslagen.
Omdat de grondslag cumulatief oploopt, heeft de maximale maandgrondslag geen gevolgen
voor de voorbeelden waarin iemand in januari met pensioen gaat. In die gevallen wordt
het deel dat boven het maximale maandbedrag in januari uitgaat, in de maanden erna
ingelopen. Dit onderstreept opnieuw dat het raadzaam is voor individuele deelnemers
om informatie in te winnen bij de keuze om al dan niet gebruik te maken van de mogelijkheid
tot opname van een bedrag ineens.
Bij het antwoord op vraag 9 heeft dat gevolgen voor de voorbeelden 4, 5 en 6. Hieronder
staan de tabellen opnieuw21. Rij 6, 8, 11 en 13 (eveneens gemarkeerd met een *) bevatten correcties in de kolom
«Bedrag ineens». In het antwoord op vraag 10 heeft het gevolgen voor tabel 2, waarin
de belastingdruk over het bedrag ineens is weergeven. Door de neerwaartse correctie
van de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw, valt de belastingdruk lager uit in voorbeelden 4,
5 en 6. Tabel 2 uit antwoord 10 is hieronder ook opnieuw weergegeven22.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid