Brief regering : Naar een nieuwe gegevenswet politie en justitie; herziening van de Wjsg en de Wpg
32 761 Verwerking en bescherming persoonsgegevens
Nr. 173 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 november 2020
Een veilige en rechtvaardige samenleving vraagt om een overheid die zorgt voor de
handhaving van de openbare orde, het voorkomen, onderzoeken, opsporen, vervolgen van
strafbare feiten en de tenuitvoerlegging van opgelegde straffen en maatregelen. Voor
een goede uitvoering van deze taken, is het noodzakelijk om persoonsgegevens te verwerken,
zoals het verzamelen, opslaan en delen ervan. Bij de verwerking van persoonsgegevens
moet de overheid zorgvuldigheid betrachten en niet meer inbreuk maken op de persoonlijke
levenssfeer van burgers dan noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de taak.
De Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg, uit 2002) en de Wet politiegegevens
(Wpg, uit 2007) vormen samen een belangrijk onderdeel van het wettelijk kader voor
de verwerking van persoonsgegevens in het politie- en justitiedomein. Dat wettelijk
kader is aan vernieuwing toe.
In het domein van de rechtshandhaving worden veel persoonsgegevens verwerkt. De aard
van deze gegevens is zeer divers. Het kan gaan om de gegevens van een slachtoffer
dat aangifte doet van een strafbaar feit, maar ook van mensen die meldingen doorgeven,
observaties van wijkagenten, camerabeelden van passanten in de openbare ruimte, verklaringen
van getuigen en vanzelfsprekend ook gegevens over verdachten van een strafbaar feit,
procesgegevens en gegevens van veroordeelde personen die hun straf uitzitten. Zonder
deze gegevens te verwerken kunnen de betrokken organisaties hun wettelijke taken niet
uitvoeren.
Sinds de invoering van beide wetten is het nodige veranderd in de samenleving waardoor
de huidige wetten niet meer goed aansluiten op de realiteit van vandaag en morgen.
Niet veranderd is dat het gaat om gevoelige data waar zeer zorgvuldig mee om moet
worden gegaan. Dit geldt voor gegevens over verdachten en veroordeelden, maar temeer
ook al die gegevens die geen vastgestelde feiten zijn: een groot deel van de gegevens
bestaat bijvoorbeeld uit waarnemingen van opsporingsambtenaren. Wel genereren burgers,
private en publieke organisaties veel meer gegevens dan 15 tot 20 jaar geleden. Dit
vraagt om een wet die de mogelijkheden van de hoeveelheid gegevens die beschikbaar
zijn voor de taakuitvoering optimaal benut, maar ook om een wet die zorgt voor passende
waarborgen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Daarnaast is op het
gebied van gegevensverwerking steeds meer mogelijk met de inzet van moderne technologieën.
Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan de inzet van artificiële intelligentie die ervoor
zorgt dat beelden van kindermisbruik worden geanalyseerd om zo achter verblijfplaatsen
en daders te komen. Of aan gezichtsherkenningstechnologie. Verduidelijking van het
wettelijk kader op dit punt is gewenst. Veranderd is ook de aanpak van veiligheidsproblemen
in de samenleving. Er wordt steeds meer samengewerkt met andere domeinen zoals de
zorg, gemeenten en het onderwijs. Om te kunnen komen tot een integrale aanpak is het
noodzakelijk dat met andere domeinen gegevens worden uitgewisseld. Het wettelijk kader
voor de verstrekking van gegevens vanuit het politie- en justitiedomein aan andere
domeinen is ingewikkeld, en wordt ook zo ervaren in de praktijk. Dat leidt ertoe dat
niet in alle gevallen optimaal gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden die de wet
reeds biedt tot uitwisseling van gegevens. Het risico is dat het wettelijk kader en
de realiteit steeds verder uit elkaar gaan lopen. Dit komt een effectieve taakuitvoering
en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer niet ten goede. Het moet voor de
uitvoeringspraktijk duidelijker worden wanneer gegevens kunnen worden gedeeld en wanneer
niet, zonder de noodzakelijke waarborgen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer
te verliezen. Tot slot sluiten de Wpg en Wjsg niet goed op elkaar aan. Dat draagt
niet bij aan een eenduidige gegevensverwerking binnen het politie- en justitiedomein.
Ook om de samenwerking op het gebied van bijvoorbeeld digitalisering te verstevigen
is het noodzakelijk om beide wetten in onderling verband te herzien. Een uniform wettelijk
kader maakt het immers mogelijk dat ontwikkelde digitale toepassingen eenvoudig domein
overstijgend kunnen worden gebruikt.
De evaluaties van beide wetten tonen de noodzaak van herziening duidelijk aan, zoals
uiteengezet in een brief van de Minister van Veiligheid en Justitie uit 2014.1 De herziening kon na de aankondiging in 2014 niet direct worden opgepakt omdat moest
worden gewacht op de totstandkoming van EU-regelgeving op het gebied van persoonsgegevens
(de AVG en de Richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging 2016/6802 (hierna: de richtlijn)) en de implementatie daarvan. Nu de implementatie van de richtlijn
in de Wpg en Wjsg is afgerond, is, zoals destijds al toegezegd, dit het moment om
verder te kijken naar de toekomst. De richtlijn is een belangrijk uitgangspunt voor
het toekomstig wettelijk kader.
De ambitie is om te komen tot een nieuw wettelijk kader voor gegevensverwerking in
het politie- en justitiedomein dat bijdraagt aan een effectieve taakuitvoering, goede
samenwerking in de strafrechtketen en ook met de partners daarbuiten en een goede
bescherming van de persoonlijke levenssfeer van burgers.
Ik ben gestart met een verkenning naar uitgangspunten voor een toekomstig wettelijk
kader en een inventarisatie van de onderwerpen waarop stappen gezet moeten worden.
In het kader van deze verkenning zijn gesprekken gevoerd met verschillende partijen
waaronder de partijen uit de strafrechtketen, de Autoriteit Persoonsgegevens en een
aantal maatschappelijke organisaties en partijen die dicht tegen de strafrechtketen
aan werken. Naast de reeds beschikbare rapporten over dit onderwerp heb ik het WODC
gevraagd een rechtsvergelijkend onderzoek uit te voeren naar het wettelijk regime
in vijf EU-lidstaten. Ik verwacht dat dit onderzoek dit jaar zal worden afgerond.
De uitkomsten daarvan neem ik mee in het vervolgtraject. Het verder uitwerken van
de genoemde onderwerpen en deze uitgangspunten tot een toekomstig wettelijk kader
voor de verwerking van politiële, justitiële en strafvorderlijke gegevens, gerechtelijke
strafgegevens en tenuitvoerleggingsgegevens is geen sinecure en zal in meerdere stappen
worden uitgevoerd.
In deze brief schets ik – mede namens de Ministers van Justitie en Veiligheid en Defensie –
de opbrengst van mijn verkenning en het verdere proces. Allereerst zal ik daarbij
de algemene uitgangspunten toelichten voor een toekomstig wettelijk kader, vervolgens
ga ik in op een aantal specifieke onderwerpen die aan bod zijn gekomen tijdens de
verkenning.
1. Algemene uitgangspunten
Om tot een toekomstig wettelijk kader voor gegevensverwerking in het politie- en justitiedomein
te komen, is een aantal algemene uitgangspunten van belang. Deze uitgangspunten dienen
als een leidraad voor de uitwerking van de specifieke onderwerpen.
Effectieve taakuitvoering en bescherming persoonsgegevens
Het toekomstig wettelijk kader zal, net als de Wpg en de Wjsg, ten dienste staan van
een effectieve taakuitvoering van de bevoegde autoriteiten en een goed functionerende
strafrechtketen. Voor een doeltreffende taakuitvoering is het van groot belang dat
het wettelijk kader daarbij adequate waarborgen biedt voor de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer. Kernpunt is dat verwerkingen noodzakelijk en proportioneel moeten zijn,
want dat komt én de effectieve taakuitvoering en de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer ten goede. Deze balans volgt niet enkel uit regelgeving, maar moet ook
in de praktijk dagelijks gevonden worden.
In overeenstemming met het geldende internationale en EU-recht
Vanzelfsprekend zal het nieuwe wettelijk kader moeten voldoen aan de eisen die voortvloeien
uit de richtlijn. Er wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de begrippen en systematiek
zoals in die richtlijn zijn opgenomen. Daarnaast moet het wettelijk kader uiteraard
in overeenstemming zijn met geldende mensenrechtelijke en grondwettelijke eisen en
aansluiten bij andere Europese regelgeving zoals de AVG.3 Bovendien zal aangesloten worden bij ontwikkelingen in EU-verband o.a. ten aanzien
van privacy en regulering van het gebruik van artificiële intelligentie.
Nalevingsvriendelijk: verduidelijken en vereenvoudigen
Het toekomstig wettelijk kader moet nalevingsvriendelijk zijn. Daarvoor is het belangrijk
dat het wettelijk kader aansluit bij de (toekomstige) realiteit van de praktijk en
duidelijkheid biedt. Een wens tot verduidelijking is er bijvoorbeeld voor bepaalde
verwerkingen die gepaard kunnen gaan met een meer dan geringe inbreuk op de persoonlijke
levenssfeer. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de diverse varianten van
camerabeelden gemaakt in de publieke ruimte; voor de verwerking van bijvoorbeeld ANPR
en gegevens afkomstig van gemeentecamera’s en bodycams zijn in de loop van de tijd
van elkaar afwijkende waarborgen ontwikkeld waardoor naleving ingewikkelder is dan
nodig. Daarnaast zijn enkele termen die worden gehanteerd in de wetten onduidelijk
en sluiten niet aan bij de praktijk, gedacht kan worden aan de termen «geautomatiseerd
vergelijken» en «in combinatie verwerken». Tegelijkertijd moet de wet ook vereenvoudigd
worden met als doel ruimte te laten voor ontwikkelingen die per organisatie of taak
anders kunnen zijn, de wet moet dus niet te rigide zijn. Vereenvoudigen leidt echter
niet altijd tot meer duidelijkheid en omgekeerd; hier moet een balans in gevonden
worden.
Toekomstbestendig
Het wettelijk kader moet niet enkel op de korte termijn toepasbaar zijn, maar ook
verder in de toekomst. Dit maakt dat de wet niet te veel geënt moet zijn op de huidige
praktijk, de technologische mogelijkheden en de huidige staat van veiligheid in ons
land, maar rekening moet houden met veranderingen in de toekomst. Techniekonafhankelijk
wetgeven zal dan ook een belangrijk thema zijn. Het toekomstig wettelijk kader zal
bijvoorbeeld ruimte moeten bieden voor de ontwikkeling van digitaal procederen in
de strafrechtketen, maar ook moeten passen op de realiteit van vandaag.
2. Specifieke onderwerpen
Een aantal specifieke onderwerpen is tijdens de verkenning door meerdere partijen
benadrukt en moet in de stappen die volgen dan ook expliciet worden meegenomen. Hieronder
licht ik de meest in het oog springende onderwerpen uit.
Toepassingsbereik toekomstig wettelijk kader
Er wordt opnieuw gekeken naar de organisaties die onder het toekomstig wettelijk kader
hun gegevens gaan verwerken, de zogenoemde bevoegde autoriteiten.4 De organisaties en functionarissen die als bevoegde autoriteiten opereren zijn politie,
Koninklijke Marechaussee, Rijksrecherche, bijzondere opsporingsdiensten, buitengewoon
opsporingsambtenaren, Openbaar Ministerie, Rechtspraak, Hoge Raad, Centraal Justitieel
Incasso Bureau, Dienst Justitiële Inrichtingen, Justitiële Informatiedienst en Financiële
Inlichtingen Eenheid. Deze partijen verwerken gegevens momenteel onder het regime
van de Wpg en/of de Wjsg. Een aantal andere partijen in de strafrechtketen verwerkt
persoonsgegevens onder het regime van de AVG. Ik ben met hen in gesprek, om te bezien
of zij in het toekomstig wettelijk kader als bevoegde autoriteit, in de zin van de
richtlijn, moeten worden aangemerkt. Indien dat bijdraagt aan een betere aansluiting
op de gegevensverwerking in de strafrechtketen en meer duidelijkheid biedt, dan ben
ik daar een voorstander van. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het Nederlands Forensisch
Instituut en de reclasseringsorganisaties. Tegelijkertijd ben ik ook gebonden aan
de kaders van de richtlijn. Verwerkingen van persoonsgegevens bij bijvoorbeeld bestuursrechtelijke
beslissingen (zoals vergunningsverlening en vreemdelingentoezicht) vallen niet onder
de reikwijdte van deze richtlijn en blijven dus ook buiten het toepassingsbereik van
het toekomstig wettelijk kader.
Delen van gegevens
Een ander belangrijk onderwerp is het delen van gegevens. Er wordt steeds meer gewerkt
vanuit een integrale aanpak, waarbij niet enkel de vervolging van strafbare feiten
of de tenuitvoerlegging centraal staat, maar bijvoorbeeld ook het voorkomen van strafbare
feiten waarbij gemeenten, zorgpartners of onderwijsinstellingen een belangrijke rol
kunnen spelen. Om dit mogelijk te maken moet een zorgvuldige uitwisseling van gegevens
mogelijk zijn. Dit betreft zowel het delen van gegevens binnen het politie- en justitiedomein,
als het delen met samenwerkingspartners in andere domeinen en het buitenland. Enerzijds
is de gegevensdeling noodzakelijk om maatschappelijke vraagstukken op te lossen, maar
anderzijds betreffen het hier gevoelige gegevens over onder andere verdachten, melders,
getuigen en (overleden) slachtoffers en soms ook onbekende betrokkenen. Daarnaast
is er vaak sprake van vastlegging van waarnemingen, en niet altijd van vastgestelde
feiten. Die gegevens moeten dan ook als zodanig behandeld worden. Er moet worden verkend
op welke wijze het uitwisselen van gegevens zorgvuldig kan plaatsvinden. Er wordt
daarbij onderscheid gemaakt tussen het delen van gegevens tussen bevoegde autoriteiten
en het delen van gegevens met andere instanties dan bevoegde autoriteiten binnen Nederland,
alsmede een onderscheid tussen landen uit de Europese Unie en «derde landen» bij het
verwerken van gegevens buiten Nederland. Het algemene uitgangspunt «nalevingsvriendelijk»
is hier bij uitstek op van toepassing. De huidige regels worden als niet passend bij
de praktijk, te ingewikkeld en multi-interpretabel beschouwd.
Ruimte voor inzet van innovatieve technologieën
Het kabinet heeft eerder al aangegeven dat moderne vormen van gegevensverwerking kansen
bieden voor het bevorderen van de veiligheid in Nederland.5 Denk hierbij aan het inschatten van risico’s om tijdig preventieve maatregelen te
treffen, het inzichtelijk maken hoe criminelen te werk gaan, het real time volgen van ontwikkelingen in crisissituaties of de mogelijkheden voor crowd control bij grootschalige manifestaties. Zoals gezegd hoort daar de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer en persoonsgegevens hand in hand bij. Uw Kamer is eerder geïnformeerd
over mogelijke wettelijke waarborgen bij het verwerken van data6, daarnaast is onder meer een Strategisch Actieplan voor AI7 gepresenteerd. Ook de ontwikkelingen binnen de Europese Unie op dit onderwerp worden
door mijn departement op de voet gevolgd. Algemene grondslagen en waarborgen voor
de inzet van deze technologieën dienen, vertaald naar het politie- en justitiedomein,
een goede plek te krijgen in het toekomstig wettelijk kader. Hierbij wordt opgemerkt
dat de waarborgen die zullen worden gesteld voor innovatieve technologieën in het
toekomstig wettelijk kader niet identiek zullen zijn aan die bij andere sectoren,
vanwege het belang van heimelijkheid en geheimhouding die nodig kunnen zijn in het
veiligheidsdomein. De eisen die de richtlijn stelt zullen leidend zijn.
Bewaren van gegevens
Er moeten ook stappen worden gezet op het vraagstuk rondom het bewaren van en toegankelijkheid
tot gegevens. Bekend is dat de huidige wettelijke bewaartermijnen in sommige gevallen
tekort schieten voor een goede taakuitvoering, te denken valt aan het onderzoeken
van cold cases8 of het behandelen van tot herziening van een onherroepelijke veroordeling en verzoeken
om nader onderzoek naar het bestaan van gronden voor de herziening van een onherroepelijke
veroordeling. Daarnaast sluiten bewaartermijnen niet op elkaar aan en zijn ze ingewikkeld
om in de praktijk toe te passen. Tegelijkertijd is het niet wenselijk dat gegevens
oneindig bewaard blijven, dit zou een niet noodzakelijke en niet proportionele inbreuk
op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene(n) zijn. Het is van belang dat we
als samenleving nadenken en in gesprek gaan over de keuzes die we op dit soort thema’s
willen maken.
Zoals reeds aangekondigd bij de reactie op de wetsevaluaties9, moet het uitgangspunt van de regelgeving de noodzaak van het gebruik van gegevens
zijn. In de huidige regulering staan de bewaartermijnen te veel centraal, dit moeten
gebruikstermijnen worden. De noodzaak van het gebruik van gegevens voor een gerechtvaardigd
doel moet centraal staan. Uit deze gebruikstermijnen volgt wanneer de gegevens moeten
worden vernietigd. Voor een zwaarwegend doel, zoals het onderzoeken van cold cases
bij ernstige misdrijven, moeten gegevens lange tijd kunnen worden gebruikt. Voor andere
doelen, bijvoorbeeld de handhaving van de openbare orde, kan en moet die termijn veel
korter zijn. Deze gedachte die in 2014 reeds werd aangekondigd wordt in de komende
periode verder verkend en uitgewerkt.
Eenduidige waarborgen en toezicht
De Wpg en Wjsg kennen niet hetzelfde stelsel van toezicht en controle. Zo kent de
Wpg een uitgebreid systeem van interne en externe audits terwijl in de Wjsg geen auditverplichting
is opgenomen. In het toekomstig wettelijk kader zal dit gelijkgetrokken worden. Hetgeen
de richtlijn voorschrijft op het gebied van toezicht en de rechten van de betrokkene
geldt uiteraard onverkort. Daarnaast wordt gekeken op welke punten aanvullingen of
veranderingen nodig en wenselijk zijn in het Nederlandse stelsel. In dit kader wordt
bijvoorbeeld gekeken naar een aantal soorten gegevens waarvoor nu aanvullende regels
ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer gelden, zoals gegevens die zijn verkregen
door cameratoezicht en ANPR. Onderzocht wordt in hoeverre de aanvullende regels die
specifiek voor deze toepassingen in wet zijn opgenomen kunnen worden geüniformeerd
met overige verwerkingen van persoonsgegevens, zonder het huidige niveau van bescherming
te verlagen.
Hierbij wordt gestreefd naar een sluitende set aan waarborgen, effectief toezicht
op de naleving van het toekomstig wettelijk kader waarbij het intern en extern toezicht
goed op elkaar aansluiten.
Daarbij moet uiteraard wel rekening worden gehouden met de bijzondere eisen op het
gebied van onafhankelijkheid van enkele organisaties.
Verkrijgen van gegevens
De bevoegdheid tot het verkrijgen van gegevens is in andere wetten dan de Wpg en Wjsg
geregeld. Het gaat dan met name om het Wetboek van Strafvordering, maar ook de Gemeentewet
(camerabeelden) en de Politiewet 2012 regelen bevoegdheden voor het verkrijgen van
gegevens. Ook het toekomstig wettelijk kader zal enkel zien op de verdere verwerking
van verkregen gegevens.
Wel moet worden geconstateerd dat er steeds meer persoonsgegevens gegenereerd worden
over menselijke aanwezigheid en gedrag in de publieke ruimte. Dergelijke gegevens
kunnen van groot belang zijn voor de openbare veiligheid en de voorkoming van strafbare
feiten. Omdat de vraag onder welke voorwaarden gegevens mogen worden verwerkt, verweven
is met de vraag onder welke voorwaarden ze mogen worden verzameld, komt dit onderwerp
ook naar voren in de gesprekken die worden gevoerd over het vernieuwd wettelijk kader.
Deze opmerkingen worden verzameld.
Regelgeving BES
In de gesprekken die de afgelopen tijd zijn gevoerd, is door verschillende partijen
gevraagd om aandacht te besteden aan het wettelijk kader dat geldt op Bonaire, Sint
Eustatius en Saba (BES), hierna Caribisch Nederland. In dit kader is het van belang
dat de richtlijn niet van toepassing is op de gegevensverwerking in Caribisch Nederland
en in de Caribische landen. De huidige Wpg bevat een wettelijke regeling die geldt
op de BES maar die beperkt is tot de gegevensverwerking in het politiedomein. Zoals
ik in mijn brief van 13 maart jl.10 heb aangegeven, onderschrijf ik het belang van een goed gegevensbeschermingsregime
in Caribisch Nederland en de Caribische Landen. De sociaalgeografische verbinding
tussen Caribisch Nederland en de Caribische landen brengt met zich mee dat harmonisatie
van het gegevensbeschermingsniveau uitermate wenselijk is. Om die reden heeft het
Justitieel Vierpartijen Overleg (hierna: JVO) in juli 2018 besloten tot een verkenning
naar de vraag of harmonisatie mogelijk is, en zo ja, wat daarvoor nodig is. Een soortgelijke
verkenning is uitgevoerd met het oog op de doorgifte van politie- en justitiegegevens
aan Caribisch Nederland en de Caribische Landen. Ook hieruit komt naar voren dat harmonisatie
binnen het politie- en justitiedomein gewenst en noodzakelijk is. Een gezamenlijk
traject in Koninkrijksverband gericht op het gegevensbeschermingsniveau in Caribisch
Nederland en in de Caribische Landen heeft daarbij de voorkeur en is ook de inzet
van het kabinet. Daarover zal in het eerstvolgende JVO nader overleg en het vervolg
van dit traject plaatsvinden. Over de uitkomsten van dat overleg wordt uw Kamer separaat
geïnformeerd.
Lopende trajecten
Het aansluiten bij lopende trajecten is ook van groot belang. Zo is er de afgelopen
jaren hard gewerkt aan de modernisering van het Wetboek van Strafvordering en de digitalisering
van de strafrechtketen.11 In 2018 werd de Minister van Justitie en Veiligheid geadviseerd12 om te bewerkstelligen dat het nieuwe Wetboek van Strafvordering in samenhang met
de nieuwe Wet politiegegevens het opsporingsonderzoek zal reguleren. Het (gemoderniseerde)
Wetboek van Strafvordering en het (gemoderniseerde) gegevensregime voor het politie-
en justitiedomein dienen in samenhang het opsporingsonderzoek te reguleren op een
manier die een goede balans biedt tussen enerzijds de effectiviteit van de rechtshandhaving
en anderzijds rechtsbescherming in de vorm van afdoende waarborgen die inbreuken op
grondrechten kunnen legitimeren als deze noodzakelijk zijn in een democratische samenleving.
Verder loopt momenteel het wetgevingstraject met betrekking tot de Wet gegevensverwerking
door samenwerkingsverbanden.13 Daarnaast vloeit vanaf 2022 uit EU-wetgeving de verplichting voor EU-lidstaten voort
om aan Europeanen en derdelanders een overzicht van de door de lidstaten geregistreerde
justitiële gegevens te verschaffen indien daarom door het individu wordt verzocht.
Met deze, en ook de andere ontwikkelingen vanuit de EU zal rekening worden gehouden
in het komende traject.
3. Vervolgstappen
Het komen tot een toekomstig wettelijk kader vergt een grote inspanning van alle betrokken
partijen en vraagt om een zorgvuldig proces waarbij rekening wordt gehouden met de
zienswijze en belangen van alle betrokkenen. Mede om die reden zijn (mogelijk toekomstige)
bevoegde autoriteiten al in een vroegtijdig stadium betrokken. Daarnaast ben en blijf
ik ook in gesprek verschillende belanghebbende partijen zoals de samenwerkingspartners
van de bevoegde autoriteiten en maatschappelijke organisaties op het gebied van mensenrechten.
Ook zal ik Europese ontwikkelingen en wetenschappelijke inzichten op dit gebied betrekken
in het vervolgtraject.
In deze eerste fase – de beleidsvormingsfase – staat het verder uitwerken van de bovengenoemde
uitgangspunten en onderwerpen centraal. Dit gaat zowel om het verkennen van de mogelijkheden
voor een effectieve taakuitvoering en samenwerking in de strafrechtsketen als het
verkennen van de juiste waarborgen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer
van betrokkenen. Tijdens deze fase wordt ook gestart met het in kaart brengen van
de financiële consequenties en de implementatiegevolgen. Dit zal leiden tot een uitgebreidere
nota waarin de contouren van het toekomstig wettelijk kader zullen worden geschetst.
Ik verwacht dat deze contourennota in de loop van 2021 naar de Tweede Kamer zal worden
gestuurd.
Onderkend wordt dat in deze vroege fase nog niet de financiële impact becijferd kan
worden, omdat deze brief er toe strekt uw Kamer te informeren over de richting waarin
en het proces waarlangs de beleidsontwikkeling richting een wetsvoorstel plaatsvind.
Wel is – gegeven eerdere ervaringen met dergelijk grote trajecten – de verwachting
dat de impact, met name ten aanzien van de implementatie, substantieel zal zijn gezien
de grote rol van informatie voor handhaving van de openbare orde, onderzoek, opsporing,
vervolging van strafbare feiten en tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen.
De inschatting van de financiële consequenties en implementatiegevolgen moeten in
gezamenlijkheid met de betrokken organisaties en het departement worden gemaakt. Afhankelijk
van de keuzes in de beleidsvoorbereiding en van de raming van de kosten die uit deze
keuzes voortvloeien, zal er dekking op basis van het voorstel worden gezocht.
Op het moment dat de beleidsuitgangspunten uitgekristalliseerd zijn en aan de vereiste
randvoorwaarden kan worden voldaan, waaronder ook de benodigde financiële dekking,
wordt er gestart met het wetgevingstraject. Zonder de vereiste randvoorwaarden, zal
de vernieuwing van het wettelijk kader voor gegevensverwerking door politie en justitie
geen doorgang kunnen vinden. Het totale proces zal naar verwachting drie tot vier
jaar in beslag nemen. Na de totstandkoming van het wettelijk kader moet dit geïmplementeerd
worden. Vervolgens zal de naleving ervan het voorwerp zijn van aanhoudende zorg voor
alle betrokken partijen.
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker
Indieners
-
Indiener
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming