Brief regering : Evaluatie van de Huisvestingswet 2014
32 847 Integrale visie op de woningmarkt
Nr. 696
BRIEF VAN MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 november 2020
Op 1 januari 2020 was het vijf jaar geleden dat de Huisvestingswet 2014 (Kamerstuk
32 271) in werking trad. In deze wet is een bepaling opgenomen die ertoe strekt dat vijf
jaar na inwerkingtreding ervan een evaluatie van de wet aan de Staten- Generaal dient
te worden gezonden. Daarom heb ik in het najaar van 2019 opdracht verstrekt aan RIGO
om een dergelijk evaluatieonderzoek uit te voeren. Ik heb aan het RIGO gevraagd de
doelmatigheid en doeltreffendheid van de wet te onderzoeken, alsmede in hoeverre de
reikwijdte van de wet voldoende is voor het aanpakken van de maatschappelijke opgave
waartoe de wet in het leven is geroepen. Hierbij bied ik u het rapport van het RIGO1 aan2.
De Huisvestingswet 2014
Iedereen die rechtmatig in Nederland verblijft, heeft het recht om zich vrijelijk
te verplaatsen en te vestigen. De vrijheid van vestiging is een groot goed. Toch kan
het noodzakelijk zijn voor het algemeen belang in een democratische samenleving dat
dit recht wordt ingeperkt. Omdat er zich op de Nederlandse woningmarkt verschillende
maatschappelijke problemen voordoen, biedt deze wet hiervoor de inkadering. De Huisvestingswet
2014 is daarmee een van de belangrijkste instrumenten die een gemeente heeft om te
sturen op de woonruimteverdeling en de samenstelling van de (bestaande) woonruimtevoorraad.
Gemeenten kunnen op grond van deze wet in een huisvestingsverordening regels stellen
over de verdeling van woonruimte om de onevenwichtige en onrechtvaardige gevolgen
van schaarste aan woonruimte te bestrijden. Het gaat dan om schaarste aan (betaalbare)
woonruimte in het algemeen, schaarste aan woonruimte met specifieke voorzieningen
voor bijvoorbeeld ouderen of gehandicapten en schaarste aan woonruimte voor de eigen
bevolking (met name in gebieden zonder nieuwbouwmogelijkheden).
Deze regels beschrijven welke groepen woningzoekenden in aanmerking komen voor welke
categorieën schaarse huurwoningen. Het gaat er daarbij niet alleen om dat er in dit
land een beperkt aantal woningen beschikbaar is voor mensen met de krappe beurs, maar
ook dat categorieën woningzoekenden in een kwetsbare positie met urgentie gehuisvest
kunnen worden. Het gaat daarbij onder meer om woningzoekenden die verblijven in een
voorziening voor tijdelijke opvang voor personen die hun woning hebben moeten verlaten
in verband met relationele problemen of geweld, personen met een ernstige medische
indicatie of mensen die plotseling dakloos zijn geworden, zoals woningzoekenden na
een echtscheiding of nadat hun woning is afgebrand. Ook biedt de Huisvestingswet de
mogelijkheid om bij toewijzing van huurwoningen waarvoor in de gemeente een huisvestingsvergunning
geldt, in beperkte mate voorrang te geven aan huishoudens met maatschappelijke of
economische binding aan de gemeente (lokale voorrang). Op het gebied van woonruimtevoorraadbeheer
is deze wet tevens van belang. Zo kunnen gemeenten zorgen dat bijvoorbeeld schaarse
eengezinswoningen behouden blijven en niet worden omgezet in onzelfstandige woonruimte
of voor andere doeleinden worden gebruikt dan waarvoor ze bedoeld zijn (bijvoorbeeld
bedrijfsmatig gebruik of illegaal gebruik zoals een hennepkwekerij in de woning).
Ook kan onwenselijke samenvoeging van woonruimte worden tegengegaan indien de druk
in bepaalde wijken toch al groot is. Gemeenten kunnen bewust beleid maken waar onzelfstandige
woonruimte, splitsing, samenvoeging of verbouwen in meerdere appartementen wel van
toegevoegde waarde is. Bij de vergunningverlening kunnen zij rekening houden met de
leefbaarheid in bepaalde straten, buurten of wijken. Gemeenten kunnen verschillende
bevoegdheden inzetten, waarbij vaak ook sprake zal zijn van een samenhang met bijvoorbeeld
de bouwregelgeving en/of ruimtelijke ordening.
Maatregelen uit deze wet kunnen uitsluitend worden opgenomen in een huisvestingsverordening
die door de gemeenteraad vastgesteld wordt. Dit is noodzakelijk wegens de democratische
legitimatie van het nut, de noodzaak, de proportionaliteit en subsidiariteit van de
maatregelen die worden ingezet. Tevens wordt hiermee de transparantie, openheid en
rechtsbescherming voor zowel woningzoekenden als woningeigenaren bevorderd.
Ik ben verheugd dat uit de evaluatie blijkt dat gemeenten onderschrijven dat er een
grote behoefte aan dit instrumentarium is. Er is waardering voor het feit dat de wet
het mogelijk maakt dat de huisvestingsverordening zoveel mogelijk aansluit bij de
lokale omstandigheden.
De Huisvestingswet 2014 is een krachtig instrument waarmee gemeenten kunnen sturen
in de bestaande voorraad om de onevenwichtige effecten van schaarste tegen te staan.
Ik wil dat gemeenten die kampen met problematiek op het gebied van schaarste en leefbaarheid
in verschillende gebieden over voldoende toereikend instrumentarium beschikken om
iets aan die problematiek te doen, naast uiteraard de inzet die ik van gemeenten ook
verwacht op het creëren van voldoende woonruimte. Ik zal dan ook komen met een pakket
van wijzigingen waarmee ik de mogelijkheden voor woonruimteverdeling en -voorraadbeheer
verder zal verbeteren.
Hierbij betrek ik de evaluatie, maar ook signalen uit de praktijk. Samen met partijen
uit het veld zal ik daarbij kijken naar een aantal gesignaleerde (knel)punten. Het
gaat dan bijvoorbeeld om:
• de wenselijkheid om naast huurwoningen ook sociale koopwoningen toe te kunnen wijzen
aan de doelgroep;
• de onderlinge samenhang van de regels op het gebied van schaarste en leefbaarheid
in het woondomein3;
• de ruimte voor gemeenten om voorrang te geven aan eigen inwoners;
• de looptijd van de verordening
• de mogelijkheid tot experimenteren, en
• de wisselwerking tussen gemeenten en provincies op het gebied van het huisvestingsbeleid
en de woningprogrammering.
Het pakket van wijzigingen dat hieruit voortvloeit zal bijdragen aan een beter woon-
en leefklimaat waar de kans op verdringing kleiner is en de onevenwichtige effecten
van schaarste afnemen.
In de bijlagen vindt u een reactie op de specifieke aanbevelingen die het RIGO heeft
gedaan en het rapport zelf.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren
Bijlage 1 Reactie op aanbevelingen RIGO Evaluatie Huisvestingswet 2014
Uit het onderzoek blijkt dat ongeveer de helft (179 van de 355 gemeenten) van de gemeenten
gebruik maakt van een huisvestingsverordening. Dit zijn vooral gemeenten in het westen
en het midden van het land. De meeste gemeenten gebruiken de huisvestingsverordeningen
voor woonruimteverdeling (137 gemeenten), inclusief een regeling voor urgente groepen
(166 gemeenten). Het zijn vooral de grote gemeenten die (ook) gebruik maken van de
mogelijkheid om voor woonruimtevoorraadbeheer regels in te stellen (77 gemeenten).
In het rapport komt RIGO met een aantal aanbevelingen en voorstellen voor mogelijke
wijzigingen van de wet.
Aanbevelingen RIGO
RIGO heeft in het rapport drie aanbevelingen opgenomen4. Bij elk van die aanbevelingen geef ik aan op welke manier ik daarmee om wens te
gaan.
1. «Vanwege de wenselijkheid van een goede afstemming tussen het lokale huisvestingsbeleid
en de regionale woningbouwprogrammering bevelen wij aan om de betrokkenheid van provincies
bij de huisvestingsverordeningen van gemeenten te vergroten.»
Ik ben voornemens hierover met VNG en IPO in gesprek te gaan om te kijken hoe een
betere afstemming tussen de inzet van de Huisvestingswet op gemeentelijk niveau en
de (regionale) woningbouwprogrammering kan worden vormgegeven.
2. «In het licht van de doelstelling van de Huisvestingwet 2014 om de vrijheid van vestiging,
zoals vastgelegd in internationale verdragen, te beschermen bevelen wij aan om te
heroverwegen in hoeverre de huidige wettelijke mogelijkheden om woningzoekenden met
lokale of regionale binding voorrang te geven bij deze doelstelling passen.»
In de Huisvestingswet 2014 is opgenomen dat gemeenten bij het verlenen van huisvestingsvergunningen
bij maximaal 50% van een categorie woningen die is aangewezen in de verordening voorrang
kunnen geven aan woningzoekenden met economische of maatschappelijke binding aan de
woningmarktregio. Hierbinnen mag bij maximaal de helft (25%) voorrang worden gegeven
aan woningzoekenden met een binding aan een tot de gemeente behorende kern. Ik heb
begrip voor de opvatting dat de vrijheid van vestiging wordt beperkt door de mogelijkheden
om woonruimten met voorrang toe te wijzen aan huishoudens die reeds een band (economisch
of maatschappelijk) hebben met de regio of gemeente. Tegelijk zie ik echter dat gemeenten
veel gebruik maken van die mogelijkheden. Ik ben voornemens om met VNG in gesprek
te gaan over de hoogte van het genoemde percentage voor economische en maatschappelijke
binding aan een gemeente.
3. «Gezien de behoefte van gemeenten om regels te stellen aan wijzigingen van de woonruimtevoorraad
op grond van leefbaarheidsoverwegingen, bevelen wij aan om gemeenten meer duidelijkheid
te bieden in welke gevallen dit is toegestaan.»
Ik deel de observatie van het RIGO. Er heerst onduidelijkheid over de mogelijkheden
van het reguleren van het woonruimtevoorraadbeheer in het kader van leefbaarheid.
Ik zal bezien in hoeverre het nodig is om hierin wijzigingen aan te brengen. In het
interbestuurlijke programma Leefbaarheid en Veiligheid worden gebiedsgerichte handelingsperspectieven
verkend5.
In dat verband wordt ook een instrument als woonruimtevoorraadbeheer genoemd door
gemeenten ter voorkoming en bestrijding van leefbaarheidsproblemen in kwetsbare buurten
en wijken. De mogelijkheden die de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek
daarvoor biedt worden in die verkenning meegenomen.
Voor gemeenten blijkt ook niet altijd duidelijk wat de verhouding is tussen het woonruimtevoorraadbeheer
in de Huisvestingswet 2014 en soortgelijke instrumenten in het ruimtelijke ordeningsrecht
en (straks) de relatie met mogelijkheden om regels te stellen ten aanzien van de fysieke
leefomgeving in het kader van de Omgevingswet. In bestemmingsplannen kunnen bijvoorbeeld
regels opgenomen worden die een soortgelijke uitwerking hebben als de regels rond
woonruimtevoorraadbeheer. Ik wil daarom graag in samenhang bezien hoe hierin verbetering
aan te brengen.
Bij het bezien van deze punten betrek ik dan ook een aantal andere onderwerpen die
in het rapport van het RIGO aan de orde zijn gekomen, zoals de looptijd van de huisvestingsverordening
en de vraag of er ruimte moet blijven om te experimenteren, gezien die mogelijkheid
er nu via de Crisis- en herstelwet is en vooralsnog niet overgenomen wordt onder de
Omgevingswet (daar de Huisvestingswet niet integraal onderdeel wordt van de Omgevingswet).
Overige voorstellen ter verbetering
Los van de aanbevelingen geef ik een reactie geven op een aantal punten dat in het
rapport van het RIGO naar voren komt:
– Uit de evaluatie bleek dat niet duidelijk was of middeldure huurwoningen ook onder
de reikwijdte van de Huisvestingswet vallen. Sinds 1 juli 2019 is de Huisvestingswet
2014 gewijzigd waardoor duidelijk is dat middeldure huurwoningen kunnen worden aangewezen
in de huisvestingsverordening voor woonruimteverdeling. Ook wordt gevraagd om de mogelijkheid
sociale koopwoningen aan de doelgroep toe te kunnen wijzen. Ik zal met partijen kijken
naar de wenselijkheid om dit onder de Huisvestingswet toe te staan.
– Er is een spanning tussen enerzijds de verbeterde democratische legitimering en transparantie
(ten opzichte van de oude Huisvestingswet) en anderzijds de verminderde flexibiliteit
in vergelijking met een convenant. Onlangs is ook bij de bespreking van de Wet toeristische
verhuur gebleken hoezeer aan de democratische legitimatie wordt gehecht door zowel
uw Kamer als het kabinet. Op korte termijn voorzie ik hierin dan ook geen wijzigingen.
Ik wil bezien of op specifieke onderdelen delegatie wenselijk zou kunnen zijn.
– De voorgeschreven werkwijze voor gemeenten die een Huisvestingsverordening in het
leven moeten roepen voor enkel een urgentievergunning is niet erg efficiënt. Ik zal
onderzoeken of er mogelijkheden zijn om de Huisvestingswet 2014 zo wijzigen dat er
in dit geval geen vergunningsstelsel gehanteerd hoeft te worden.
– In de Huisvestingswet 2014 is er voor gekozen de systematiek van het generieke toezicht
te volgen. Het effect ervan is dat het generieke toezicht door provincies op gemeenten
verschillend wordt uitgevoerd. De meeste provincies zijn, met uitzondering van het
toezicht op de huisvesting van vergunninghouders, zeer terughoudend om invulling te
geven aan het generiek toezicht wat betreft het gebruik van de Huisvestingswet 2014.
Ik wil samen met IPO en VNG kijken of er meer uniformiteit in het toezicht kan plaatsvinden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties