Brief regering : Verslag Landbouw- en Visserijraad 19 en 20 oktober 2020
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1256
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 oktober 2020
Met deze brief informeer ik uw Kamer over de uitkomsten van de Landbouw- en Visserijraad
die op 19 en 20 oktober jl. in Luxemburg plaatsvond. Daarnaast informeer ik uw Kamer
middels deze brief over de jaarlijkse monitoring vergroening GLB en het betaalschema
voor aanvraagjaar 2020. Tevens gebruik ik deze brief om uw Kamer te informeren over
de totstandkoming van het Nationaal Strategisch plan in het kader van het GLB (NSP).
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft mij verzocht om
uw Kamer uiterlijk op 30 oktober een brief te sturen met de actuele stand van zaken
en met deze brief voldoe ik aan dat verzoek. Ik zal daarbij (voor wat betreft de totstandkoming
van het NSP) voortbouwen op mijn brief van 8 mei 2019 (Kamerstuk 28 625, nr. 264) aan uw Kamer. Daarnaast informeer ik uw Kamer in deze brief over de Commissie onderhandelingen
Noorwegen-Verenigd Koninkrijk. Tot slot beantwoord ik een vraag van de leden van de
PVV-fractie die gesteld is tijdens het Schriftelijk Overleg van 12 oktober jl. (Kamerstuk
21 501–32, nr. 1255).
I. Onderwerpen op de Landbouw- en Visserijraad
Raadspositie hervorming GLB
Inleiding
Ten aanzien van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) voor 2023–2027 heeft de
Raad op 21 oktober een akkoord bereikt over een «algemene oriëntatie» (Raadspositie)
voor de drie GLB-verordeningen: de Strategische Plannen verordening, de zogenoemde
Horizontale Verordening en de Wijzigingsverordening voor de Gemeenschappelijke Marktordening.
Deze algemene oriëntatie vormt de basis voor de inzet van de Raad voor de trilogen,
waarin de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie definitieve overeenstemming
moeten bereiken over de vormgeving van het nieuwe GLB. Ook het Europees Parlement
heeft de afgelopen week haar «eerste lezing» bepaald ten aanzien van de verordeningen,
zodat de trilogen nu daadwerkelijk kunnen beginnen. Naar verwachting zal in het voorjaar
2021 een politiek akkoord wordt bereikt over het nieuwe GLB tussen het Europees Parlement
en de Raad, met instemming van de Europese Commissie.
Alles overziend is deze algemene oriëntatie een stap vooruit, al was mijn inzet gericht
op een ambitieuzere uitkomst. Er is sprake van een vernieuwing van de landbouw die
beter is voor de boer, en beter voor natuur, milieu en klimaat. Het nieuwe GLB zal
toekomstbestendig boeren sterker belonen en heeft hogere ambities op het gebied van
vergroening, innovatie en een eerlijk inkomen.
De Raad is overeen gekomen dat tenminste 20% van het eerstepijlerbudget gereserveerd
moet worden om boeren te belonen voor bijdragen aan klimaat, milieu- en natuurdoelstellingen
via eco-regelingen. Op dit vlak had ik op een hoger ambitieniveau ingezet, maar gezien
de aanvankelijke bezwaren van veel lidstaten tegen elke oormerking hiervoor, is dit
een acceptabel compromis. Met dit akkoord heeft het GLB een extra instrument dat ingezet
kan worden om de beoogde veranderingen in de Nederlandse landbouw, zoals overeengekomen
in het Regeerakkoord en met name verwoord in de LNV-visie «Waardevol en Verbonden»,
te versterken en te versnellen. Ik ben blij dat er in het nieuwe GLB ook veel ruimte
is voor het bevorderen van innovatiekracht en de overdracht van kennis en innovatie
naar het boerenerf.
Naast innovatiekracht is het steunen van jonge boeren van groot belang. Een mooi onderhandelingsresultaat
voor Nederland is dat de 2% van het budget voor inkomenssteun die lidstaten verplicht
aan jonge boeren dienen te besteden, ook besteed mag worden aan gerichte investeringssteun
voor jonge boeren. Nederland heeft ook uitonderhandeld dat natte teelten een hectarepremie
kunnen ontvangen, belangrijk voor de aanpak van de klimaatproblematiek van de veenweiden.
Daarnaast kunnen agrarische collectieven onder het nieuwe GLB gesubsidieerd blijven
werken aan agrarisch natuur- en landschapsbeheer.
Hoewel de onderhandelingen met het Europees Parlement nog van start moeten gaan, zijn
lidstaten al aan de slag met de voorbereidingen van de Nationale Strategische GLB-Plannen.
In deze plannen moet het nieuwe GLB waarin toekomstbestendig boeren sterker beloond
wordt, zijn neerslag krijgen. In Nederland gebeurt dit in samenspraak tussen rijk,
provincies, waterschappen en belanghebbenden. In hoofdstuk VI informeer ik uw Kamer
over de actuele stand van zaken van de totstandkoming van het Nederlandse GLB-NSP.
Groene architectuur
Een centraal discussiepunt tijdens de Raad ging over de invulling van de klimaat-
en leefomgevingsambities in het GLB. De Raad heeft besloten om in het nieuwe GLB 20%
van het eerstepijlerbudget te oormerken voor eco-regelingen, waarmee boeren beloond
worden voor bijdragen aan klimaat-, milieu- en biodiversiteitsdoelstellingen. Ik ben
altijd voorstander geweest van het verplicht opnemen door lidstaten van eco-regelingen
in de Nationale Strategische Plannen en een flink budget hiervoor te oormerken met
het oog op het gelijke speelveld. Daar komt bij dat de regeringsleiders tijdens de
Europese Raad in juli geconcludeerd hebben dat het Europese Meerjarig Financieel Kader
voor 2021–2027 meer moet bijdragen aan de klimaatdoelen. Tijdens de Raad heb ik daarom
gepoogd het geoormerkte percentage verder op te hogen naar 30%. Echter, gezien het
uitdagende krachtenveld was 20% de hoogst haalbare uitkomst. De eerste twee jaar van
het nieuwe GLB (2023 en 2024) worden gezien als leerperiode voor de eco-regelingen.
Dit betekent dat lidstaten meer financiële flexibiliteit krijgen als de deelname aan
de eco-regelingen minder hoog uitvalt dan vooraf voorzien. In 2025, 2026 en 2027 moeten
de lidstaten de 20% echter wel halen, om te voorkomen dat de geoormerkte middelen
niet benut kunnen worden. Daarbij geldt dat lidstaten die voor klimaat en leefomgeving
in de tweede pijler een grote inspanning realiseren, deze gedeeltelijk mee kunnen
rekenen als invulling van het geoormerkte budget voor eco-regelingen. Hierin is wel
een grens ingebouwd, waardoor uiteindelijk alle lidstaten verplicht zullen zijn eco-regelingen
aan te bieden aan boeren. Ten algemene ben ik geen voorstander van deze flexibiliteit
tussen de pijlers omdat de omslag naar doelgerichte betalingen in de eerste pijler
ook door landen met een groot tweedepijlerbudget gemaakt zou moeten worden. Gelet
op het gelijk speelveld vind ik het dan ook belangrijk dat blijft gewaarborgd dat
alle lidstaten eco-regelingen aan moeten bieden.
Conditionaliteit kleine boeren
De conditionaliteit voor kleine boeren was eveneens een belangrijk discussiepunt.
De Raad heeft besloten om het aan de lidstaten te laten wanneer zij een vereenvoudigd
controlesysteem toepassen op het naleven van de conditionaliteit van kleine boeren.
Daarbij krijgen lidstaten ook de mogelijkheid om boeren met een areaal kleiner dan
10 hectare uit te zonderen van voorschriften over gewasrotatie en maatregelen voor
biodiversiteit (de huidige ecologische aandachtsgebieden). Ik heb het volledig uitzonderen
van conditionaliteit voor kleine boeren altijd als onwenselijk beschouwd, omdat alle
GLB-begunstigden zich moeten committeren aan de gemeenschappelijke doelen. Ik heb
echter ook begrip voor het feit dat dat in sommige lidstaten met veel heel kleine
bedrijven kan leiden tot een onevenredig grote controlelast. Daarom kan ik de toepassing
van een vereenvoudigd controlesysteem voor kleine boeren dan ook accepteren. Tijdens
de Raad is voorgesteld om de uitzondering voor kleine boeren te plafonneren met een
maximum percentage van het totale bouwlandareaal van een lidstaat. Hier was echter
te weinig steun voor. De Europese Commissie zal in het goedkeuringsproces van de Strategische
Plannen de toepassing van een vereenvoudigd controlesysteem op redelijkheid moeten
beoordelen.
Definities
Ik heb mij er sterk voor ingezet om de subsidiabiliteit van landbouwgrond te behouden
wanneer de omslag naar natte teelten wordt gemaakt, zodat daarvoor een hectarepremie
gegeven kan blijven worden ter ondersteuning van klimaatmitigatie. Deze Nederlandse
wens is opgenomen in de algemene oriëntatie die de Raad heeft vastgesteld.
Compenseren implementatie EU-verplichtingen
Samen met enkele andere lidstaten heb ik gepleit voor de uitbreiding van de lijst
van EU-richtlijnen waarvoor het mogelijk is om boeren te compenseren voor gebiedsspecifieke
nadelen ten gevolge van de implementatie van die richtlijnen. Namens Nederland heb
ik gepleit voor de opname van de Nitraatrichtlijn, hiervoor was echter te weinig steun.
In de voorstellen zijn de Kaderrichtlijn Water, Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn
wel opgenomen, waarmee ik nog steeds mogelijkheden zie om hiervan gebruik te kunnen
maken in het nieuwe GLB.
Vereenvoudiging
De Raad heeft een statement aangenomen om vereenvoudiging te bevorderen tijdens de
trilogen met het Europees Parlement. Daarbij heeft de Raad de Europese Commissie gevraagd
om te blijven zoeken naar mogelijkheden om de GLB-verordeningen te vereenvoudiging.
De onderhandelingen hebben duidelijk naar voren gebracht dat het vele maatwerk niet
altijd tot de gewenste vereenvoudiging leidt. Daarom steun ik dit initiatief om, waar
mogelijk, verdere vereenvoudiging in de verordeningen te realiseren.
Gekoppelde steun
De Raad heeft besloten dat de huidige percentages voor gekoppelde steun (13% met 2%
extra voor eiwithoudende gewassen) moeten worden behouden in het nieuwe GLB. Ik heb
mij ingezet voor een afbouw van aan productie gekoppelde steun, omdat gekoppelde steun
leidt tot oneerlijke concurrentie. Het krachtenveld was hiervoor echter zeer ongunstig.
De Europese Commissie heeft benadrukt dat gekoppelde steun alleen gegeven mag worden
aan sectoren in nood en niet als productiestimulering mag worden ingezet. De Raad
heeft een statement aangenomen dat voor eiwitgewassen gekoppelde steun wel gebruikt
mag worden voor een toename in productie, gezien het belang van het versterken van
de productie van eiwithoudende gewassen binnen de EU en het beperken van de afhankelijkheid
van invoer hiervan. Hoewel ik geen voorstander ben van het gebruik van dit instrument,
ben ik wel voorstander van het bevorderen van de teelt van eiwitgewassen in het kader
van de Nederlandse en Europese Eiwitstrategieën.
Overig
Tijdens de onderhandelingen kwamen lidstaten met een aantal, vaak eerder genoemde,
nationale wensen, die niet allemaal zijn geland in de Raadspositie. Wel heeft de Raad
besloten om de Nationale Overgangssteun voort te zetten op 50% van het niveau van
2013 en af te laten nemen tot 5% in 2027. Deze overgangssteun wordt vanuit nationale
middelen verleend aan sommige sectoren in lidstaten die deze eeuw tot de Europese
interne markt zijn toegetreden. Ik ben kritisch over deze nationale steun vanwege
de mogelijke marktverstoring, maar heb dit terwille van het compromis geaccepteerd.
Daarnaast is ook de toepassing van de 2000-eurodrempel voor de financiële discipline,
waarboven afroming van de directe betalingen ten behoeve van de crisisreserve plaatsvindt,
in het Raadscompromis opgenomen. Ik was vanuit het oogpunt van vereenvoudiging niet
voor het handhaven van deze grens, maar heb ermee ingestemd met het oog op het compromis.
Raadsconclusies Farm-to-Forkstrategie
Veel lidstaten spraken hun steun uit voor de Farm-to-Forkstrategie. Desalniettemin
spraken veel lidstaten hun reserves uit ten aanzien van de Farm-to-Forkstrategie.
De meest gedeelde commentaren waren ten aanzien van de betaalbaarheid van de strategie,
ten aanzien van de gevolgen voor de marktpositie van Europese landbouwproducten en
een verwijzing naar handelsverdragen en ten aanzien van de gevaren voor de Front of
Pack-labelling die niet verplicht mag zijn. Veel lidstaten spraken hun erkenning uit
voor het snelle afronden van het proces door het voorzitterschap en de afgewogen balans
in de voorliggende verklaring. Eén lidstaat verwees naar de noodzaak van een uitgebreide
impactanalyse die nodig is om aan te tonen hoe nadelig de uitvoering van de Strategie
voor de landbouw in Europa gaat zijn.
Alle lidstaten ondersteunden de raadsconclusies, die door veel ministers als evenwichtig
worden beschouwd. Met het onderschrijven van de conclusies, steunen de ministers indirect
ook de Farm-to-Forkstrategie. Ik heb de raadsconclusies gesteund, omdat ze een ambitie
bevat die aansluit bij het kabinetsbeleid. Daarnaast omdat uit deze verklaring blijkt
dat alle lidstaten de Farm-to-Forkstrategie ondersteunen. Dat is belangrijk voor de
implementatie ervan. Daarnaast heb ik de Europese Commissie gevraagd om in haar aanbevelingen
voor het nationale strategische plan rekening te houden met nationale omstandigheden
en dat de te volgen procedures transparant en juridisch solide zijn. Tot slot heb
ik aangegeven dat de Farm-to-Forkstrategie vooral kansen biedt.
Commissaris Kyriakides bevestigde nogmaals dat er wel degelijk rekening zal worden
gehouden met de verschillende startsituaties van de verschillende lidstaten en herhaalde
dat voorafgaand aan een wetgevende procedure een uitgebreide Risico Analyse vanzelfsprekend
is.
Vangstmogelijkheden 2021 (TAC/quota) voor de Oostzee
Het Voorzitterschap meldde dat er na de bespreking van het Commissievoorstel in de
Raadswerkgroep en de regionale groep BALTFISH nog een aantal punten open staan waarover
verder gesproken moet worden.
De Europese Commissie benadrukte dat wetenschappelijk advies wijst op een sterke afname
van de vangstmogelijkheden. Daarom is volgens de Commissie een integrale aanpak nodig
met drie elementen, te weten toepassing van alle wetgeving, een verantwoord besluit
over de vangsten in 2021 en het aanpassen van de manier van visserij. Voor dit laatste
is de ontwikkeling van meer selectief tuig nodig. Met die stappen moeten we de druk
verminderen op de kwetsbare bestanden. Voor de oostelijke kabeljauw was de Commissie
blij met het recente akkoord over een pakket begeleidende maatregelen in het MJP Oostzee.
De Commissie wees erop dat voor de oostelijke kabeljauw conform advies van ICES een
lagere bijvangst-TAC nodig is. Met name bij dit bestand moeten we verantwoorde beslissingen
nemen, conform het ICES-advies. Ook moeten we vangsten vermijden door meer selectief
tuig in te zetten en zijn maatregelen ter bescherming van de paaizones nodig. Het
bestand staat op instorten. Volgens de Commissie hangt dit bestand ook samen met schol
en kunnen we daarvoor geen hogere TAC vaststellen. Verbetering van de visserij op
haring in het Skagerrak en Kattegat moeten we samen met NOO bekijken.
Enkele lidstaten vroegen de aandacht voor specifieke bestanden en quota. Na schorsingen
en diverse trilaterale gesprekken presenteerde het voorzitters-schap een compromistekst.
In deze tekst werd voor westelijke kabeljauw een hogere TAC vastgelegd (4.000 ton,
+5%) evenals voor schol (7.240 ton, +5%). Voor zalm in de Botnische Golf gaat de TAC
naar 8.883 ton (-8%), een iets kleinere reductie dan het oorspronkelijke CIE-voorstel.
Tot slot werd voor sprot een stijging van de TAC voorgesteld met +6% (222.958 ton).
Het eindvoorstel bevatte geen wijziging van de bijvangst-TAC voor oostelijke kabeljauw.
Hierover werd een gezamenlijke verklaring opgenomen van betrokken lidstaten en de
Commissie om ongebruikte bijvangstquota beschikbaar te stellen aan lidstaten die dit
nodig hebben om choke effecten te voorkomen. In 2022 wordt de adequaatheid van deze
afspraak beoordeeld. Het eindvoorstel bevatte eveneens een nieuw artikel over sluiting
van visserij in verschillende in bepaalde seizoenen, ter bescherming van de paai van
kabeljauw. Tot slot bevatte het eindcompromis verschillende statements over o.a. het
ruilen van bijvangstquota van oostelijke kabeljauw, het maken van afspraken met de
Russische federatie over het beheer van de quota van oostelijke kabeljauw en specifieke
bestanden (zalm in Golf van Finland, haring in de Botnische golf en westelijke Oostzee).
Ook spraken lidstaten af voor oostelijke kabeljauw geen jaarlijkse flexibiliteit van
overdracht van quota toe te passen. En verder werd een gezamenlijk statement van de
Commissie en Duitsland opgenomen over de subsidiabiliteit uit het EMFF van extra tijdelijke
stilligging als noodmaatregel voor westelijke kabeljauw en haring.
De Commissie gaf aan het eindcompromis van het voorzitterschap te kunnen steunen.
Volgens de Commissie voldeed dit aan de noodzaak van een alomvattende aanpak en een
verantwoordelijke besluitvorming. Voor kabeljauw volgen we een consistente aanpak,
in lijn met die van vorig jaar. De Commissie riep betrokken lidstaten op om solidair
te zijn m.b.t. de ruil van bijvangsten van oostelijke kabeljauw. Een lidstaat verklaarde
het pakket niet ambitieus genoeg te vinden en onthield zich van stemming. Het voorzitterschap
concludeerde dat hiermee een politiek akkoord was bereikt en dat via een schriftelijke
procedure het besluit kan worden afgerond.
AOB Kleine slachthuizen voor konijnen en gevogelte
Frankrijk en de medeondertekenaars van het verzoek, onderschreven het belang van het
behoud van een tijdelijke ontheffing van de kleine slachthuizen. Er werd gesproken
over de korte ketens, het landelijke karakter en de sector die reeds onder druk stond.
Commissaris Kyriakides antwoordde dat de verplichtingen rechtstreeks afkomstig zijn
uit de Hygiëneregulering. Zij betreurt het dat gedurende de 16 jaar dat de ontheffing
gold er tijd genoeg geweest is om tot een erkenning over te gaan. Verdere verlenging
werd daarom afgewezen.
AOB Uitstel invoering Animal Health Law
De 20 ondertekenende lidstaten gaven aan om verschillende redenen te hebben medeondertekend.
Deels vanwege achterstanden die zijn ontstaan door COVID-19, deels omdat er nog een
grote hoeveelheid gedelegeerde en implementerende handelingen nog niet zijn vastgesteld.
Er is, hoe dan ook, onmiskenbare vertraging opgetreden. Veel lidstaten voelen dat
ze te weinig tijd hebben om deze belangrijke regelgeving goed in nationale regelgeving
vast te leggen.
Commissaris Kyriakides is geen voorstander van uitstel en geeft aan dat ze verwacht
op tijd klaar te kunnen zijn. Lidstaten hebben immers nog vijf maanden. Zij zal echter
vanwege het breed gedragen verzoek bestuderen of uitstel soelaas zal kunnen bieden.
II. JAARLIJKSE MONITORING VERGROENING GLB
In 2017 is het eerste evaluatierapport over de vergroening in Nederland (over het
jaar 2016) verschenen. In het kader van de jaarlijkse monitoring van de vergroeningsmaatregelen
van het GLB is onlangs het vierde evaluatierapport (over het jaar 2019) opgeleverd.
Hiermee geef ik invulling aan de motie van het lid Ouwehand, waarmee de regering is
verzocht de voortgang met betrekking tot de biodiversiteitswinst van de vergroening
van het GLB jaarlijks te rapporteren aan uw Kamer (Kamerstuk 28 625, nr. 202). Het rapport staat op de website van Wageningen University and Research (WUR): https://doi.org/10.18174/531837.
Het rapport laat zien dat de vergroeningsmaatregelen in Nederland een grote reikwijdte
hebben. Zo is het aantal boeren dat ten minste één vergroeningsverplichting heeft
in 2019 (74%) gestegen ten opzichte van 2015 (67%). De landbouwgrond die bij deze
vergroeningsplichtige bedrijven hoort, is in 2019 (92%) eveneens gestegen ten opzichte
van 2015 (90%). In Europees perspectief scoort Nederland hiermee hoog.
Onderdeel van de vergroeningsmaatregelen is de instandhouding van het areaal blijvend
grasland. De oppervlakte blijvend grasland is gegroeid met 1,7% in 2019 ten opzichte
van het referentiejaar 2012. Deze stijging hangt waarschijnlijk samen met afschaffing
van het melkquotum en aanpassing van de derogatienormen wat gestimuleerd heeft dat
boeren meer permanent grasland op hun bedrijf zijn gaan aanhouden.
De effecten van de vergroeningsmaatregelen op biodiversiteit zijn echter nog steeds
beperkt omdat het merendeel van de boeren in Nederland, evenals in voorgaande jaren,
gekozen heeft voor een productiegerelateerde invulling van de vergroening door het
opgeven van met name vanggewassen, die meestal al deel uitmaken van de bedrijfsvoering.
De beperkte bijdrage aan de biodiversiteit komt overeen met de conclusie van de Europese
Rekenkamer (2017) op basis van een evaluatie op EU-niveau. Voor het nieuwe GLB wil
ik in het kader van de uitwerking van het NSP zorgen voor een effectiever vergroeningsbeleid.
III. Betaalschema directe betalingen GLB 2020
Prognose betaalschema
Conform de EU-regelgeving start de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl)
vanaf 1 december 2020 met uitbetalen van de directe betalingen uit het GLB. Betalingen
vinden plaats als de door de EU voorgeschreven controles zijn afgerond. Op 31 december
2020 heeft naar verwachting ten minste 95% van de aanvragers een besluit ontvangen
op de basisbetaling (toewijzing en dus een betaling of afwijzing).
De vergroeningspremie wordt indien mogelijk samen met de basisbetaling betaald. Hiervoor
moeten alle controles zijn afgerond. Sommige vergroeningscontroles kunnen pas na afloop
van het kalenderjaar worden uitgevoerd. Deze en andere meer complexe dossiers (totaal
maximaal 5%) worden in 2021 afgehandeld. Uiteraard is het de inzet van RVO.nl om ook
deze aanvragen zo snel mogelijk af te handelen en uit te betalen.
In onderstaande tabel is het betaalschema weergegeven.
Periode
Categorie «directe betalingen»
Aandeel aanvragers afgehandeld (betaling of afwijzing cumulatief)
1 december 2020 – 31 december 2020
Basisbetaling en waar mogelijk vergroeningsbetaling en extra betaling jonge landbouwers
95%
1 januari 2021 – 30 juni 2021
Basisbetaling, vergroeningsbetaling en extra betaling jonge landbouwers
100%
1 maart 2021 – 30 juni 2021
Betaling gekoppelde steun graasdierhouderij runderen en schapen
100%
Voor het aanvraagjaar 2020 hebben alle betalingsrechten dezelfde waarde, namelijk
afgerond € 259,73 per hectare. Het vergroeningsbedrag is afgerond € 111,96 per hectare.
De tarieven voor de voor jonge landbouwers en de graasdierpremie en eventuele kortingen
worden op een later moment vastgesteld, omdat nog niet alle controles zijn afgerond.
Deze tarieven worden bekend gemaakt op de website van RVO.nl.
Algemene budgetkorting
Net als in andere jaren vindt in 2020 een algemene budgetkorting plaats, die door
Europa is voorgeschreven ten behoeve van de reservering voor de crisisuitgaven 2020
(financiële discipline). Deze korting zal uitkomen tussen de 2 en 4% en zal worden
toegepast op betalingen vanaf € 2.000. De exacte korting is afhankelijk van de definitieve
vaststelling van het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027, maar zal voor 1 december
bekend zijn. Wanneer deze reservering niet gebruikt hoeft te worden, wordt de korting
in het volgend jaar alsnog uitbetaald aan de relaties. Communicatie over het definitieve
percentage vindt plaats via de website van RVO.nl.
Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer (SNL-a en ANLb) 2020
De betalingen voor het stelsel voor Agrarisch Natuur- en landschapsbeheer 2020 (ANLb)
starten vanaf begin januari 2021. RVO.nl streeft er naar, in afstemming met de provincies,
op 15 februari 2021 alle betalingen afgerond te hebben. De betalingen van de vergoeding
voor het aflopende agrarisch natuurbeheer 2020 (SNL-a) starten vanaf medio januari
2021 en zijn naar verwachting op 15 mei 2021 afgerond.
IV. Voortgang totstandkoming Nationaal Strategisch Plan in het kader van het nieuwe
GLB (NSP)
Planning totstandkoming NSP
Anders dan ik uw Kamer heb geschreven in mijn eerdergenoemde brief van 8 mei 2019,
zal het NSP niet eind dit jaar voor goedkeuring bij de Europese Commissie worden ingediend,
maar pas tegen het einde van 2021. Het NSP kan immers pas definitief worden gemaakt
nadat alle Europese regels zijn vastgesteld. Zoals bekend, zijn de drie hoofdverordeningen
die de inhoud van het GLB regelen, namelijk de Strategisch-Planverordening, de zogenaamde
Horizontale Verordening en de wijziging van de Verordening inzake de Gemeenschappelijke
Marktordening, nog niet definitief. Dat kan pas zodra er overeenstemming met het Europees
Parlement en de Europese Commissie is bereikt over deze verordeningen. Ook dient er
overeenstemming te worden bereikt met het Europees Parlement over het Meerjarig Financieel
Kader en daarmee over de voor het GLB beschikbare financiële middelen. Daarmee zijn
echter nog niet alle Europese regels vastgesteld die van belang zijn voor de invulling
van het NSP. Daarvoor moeten namelijk ook de Gedelegeerde Verordeningen en de Uitvoeringsverordeningen
die sommige details regelen van het nieuwe GLB, vastgesteld zijn. Dit alles zal naar
verwachting op zijn vroegst pas rond halverwege volgend jaar het geval zijn. Daarna
pas kan het definitieve concept van het NSP worden afgerond en aan uw Kamer worden
voorgelegd.
Voor het einde van 2021 kan het concept-NSP dan bij de Europese Commissie voor beoordeling
en goedkeuring wordt ingediend, nadat de bestuurlijke partners met het concept-NSP
hebben ingestemd. In lijn met de motie van het lid Lodders (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1164) zal dit ook pas gebeuren nadat ik over het concept-NSP met de Tweede Kamer heb gesproken.
Goedkeuring van het concept-NSP door de Europese Commissie zal moeten gebeuren in
de loop van 2022, zodat de uitvoering van het NSP op 1 januari 2023 daadwerkelijk
van start kan gaan. Om het beoordelingsproces van het NSP zo soepel en snel mogelijk
te laten plaatsvinden, vindt er al in de ontwerpfase van het NSP op ambtelijk niveau
overleg en afstemming plaats met de diensten van de Europese Commissie, via de zogenaamde
«Geohub» van de Commissie.
Verantwoordelijkheid voor het NSP
Het opstellen van het Nederlandse NSP gebeurt onder de gezamenlijke verantwoordelijkheid
van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de samenwerkende provincies
in het Interprovinciaal Overleg (IPO). Voor het opstellen van het NSP heb ik samen
met het IPO en de Unie van Waterschappen een programmateam ingesteld. Dit programmateam
werkt aan het ontwikkelen en opstellen van bouwstenen voor het NSP.
Het streven is om aan het eind van dit jaar voor alle onderdelen van het NSP (zie
hierna) voldoende bouwstenen gereed te hebben zodat een gedetailleerder beeld ontstaat
van de mogelijke invulling en de (detail)keuzes die gemaakt kunnen en moeten gaan
worden om in 2021 een compleet concept-NSP te kunnen opstellen.
Invulling van het NSP en opbouw van het NSP
De voorgestelde nieuwe Europese verordeningen voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
(GLB) voor de periode 2023–2027 schrijven voor dat elke lidstaat een Nationaal Strategisch
Plan opstelt waarin de lidstaat beschrijft hoe de lidstaat in de komende periode de
beschikbare GLB-middelen zal gaan inzetten om de algemene en specifieke doelen van
het GLB te bereiken. De opbouw van het plan moet plaatsvinden in lijn met een in de
Strategisch-Planverordening vastgelegd format.
De beleidsinzet die in het NSP vastgelegd wordt, moet gebaseerd zijn op een grondige
analyse van de sterkten en zwakten, kansen en bedreigingen (de SWOT-analyse) voor
de landbouw en het platteland in de lidstaat, en de daaruit afgeleide behoeften. Het
NSP beschrijft hoe de in het kader van het GLB beschikbare maatregelen/instrumenten
(de zogenaamde interventies) in de komende periode ingezet zullen worden om optimaal
de geconstateerde behoeften aan te pakken, zodanig dat de Europese en nationale doelen
van het GLB zo goed mogelijk bereikt worden (de interventiestrategie). In het NSP
wordt vastgelegd welke afrekenbare doelen de lidstaat zich zelf stelt. Het NSP bevat
tevens een gedetailleerde beschrijving van de inzet van de in het kader van het GLB
beschikbare financiële middelen en beschrijft hoe de organisatie, beheer, uitvoering,
handhaving, controle en monitoring geregeld zijn («governance»).
De inzet en aanpak in het GLB-NSP moeten vanzelfsprekend passen binnen de kaders van
de GLB-verordeningen. De ambities als vastgelegd in EU-beleidsdocumenten als de Green
Deal, de Van-boer-tot-bordstrategie («Farm to Fork») en de Europese Biodiversiteitsstrategie,
inclusief de landen-specifieke aanbevelingen die de Europese Commissie op basis van
de Van-boer-tot-bordstrategie zal opstellen, maken formeel geen deel uit van de GLB-verordeningen.
In welke mate de Commissie de NSP’s aan deze ambities mag toetsen is daarom nog onderwerp
van discussie. Nederland ziet het NSP overigens wel als een geschikt instrument om
die ambities vorm te geven.
Ambitie van het NSP
Het NSP moet een landbouw stimuleren die economie, boer en leefomgeving verbindt,
daarmee draagvlak en maatschappelijke legitimiteit heeft én ondersteunend is aan de
noodzakelijke omslag naar kringlooplandbouw en de klimaatopgave. Het GLB levert daarbij
enerzijds waar nodig en mogelijk maatwerk om regionaal uiteenlopende problemen en
behoeften aan te pakken zodat gestelde doelen daadwerkelijk worden gerealiseerd. Anderzijds
moet het NSP in zijn uitvoering zo eenvoudig mogelijk zijn voor boeren, andere begunstigden
en de overheid. De inzet en aanpak van het NSP moet vanzelfsprekend passen binnen
de kaders van de GLB-verordeningen.
De interventies in het NSP moeten zich daarom vooral richten op het ondersteunen van
agrariërs die werken, of gaan werken, op een wijze die ook voor de verdere toekomst
in economisch, ecologische en sociaal opzicht houdbaar is. Het GLB moet landbouwers
prikkelen om duurzamer te werken en hen daarvoor ook belonen als dat bijdraagt aan
het realiseren van maatschappelijke doelen. Kort gezegd: het nieuwe GLB moet toekomstbestendig
boeren sterker gaan belonen.
De SWOT-analyse
Het NSP dient gebaseerd te worden op een grondige analyse van de huidige situatie
van de landbouw en het platteland. Ik heb de opgestelde «houtskool»-SWOT (Kamerstuk
28 625, nr. 276) aangevuld met enkele verdiepende onderzoeken in het kader van de SWOT (Kamerstuk
21 501-32, nr. 1253) en de doorrekening van GLB-scenario’s conform de motie Bisschop (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1227) reeds eerder aan uw Kamer aangeboden. Begin volgend jaar zal er een actualisatie
en enkele nadere uitwerkingen van de SWOT uitgevoerd worden om te komen tot een definitieve
SWOT, die dan ook onderdeel zal zijn van het concept-NSP zoals dat bij de Europese
Commissie zal worden ingediend.
Behoefteanalyse
Momenteel wordt gewerkt aan het opstellen van een concept-behoefteanalyse. Op basis van de uitgevoerde houtskool-SWOT en andere feitelijke informatie
worden behoeften van de Nederlandse landbouw, het platteland en klimaat, leefomgeving
en biodiversiteit geïnventariseerd. Zo wordt gegarandeerd dat het NSP zich richt op
urgente uitdagingen voor de landbouw en het platteland in Nederland om zo maximaal
bij te dragen aan de GLB-doelen, waarbij expliciet rekening moet worden gehouden met
het beleid voor klimaat, milieu en biodiversiteit. In het NSP zal ook moeten worden
aangegeven welke behoeften en doelen niet via het NSP opgepakt worden en wat daarvoor
de redenen zijn. De concept-behoefteanalyse wordt gedeeld met belanghebbenden om zo
te toetsen of de geformuleerde behoeften herkend en erkend worden.
In het NSP moet ook een prioritering worden aangebracht in de behoeften en onderbouwd
worden hoe de behoeften bijdragen aan de doelen van het GLB. Gelet op de analyse in
de houtskool-SWOT en de op basis daarvan geformuleerde behoeften, meen ik, samen met
mijn bestuurlijke partners, dat het NSP zich vooral moet richten op het in ecologische
en economische zin verduurzamen van de landbouw. In de eerste plaats vragen de uitdagingen
in Nederland op het gebied van natuur, landschap, milieu en klimaat om een stevige
inzet in het NSP op onder andere het verbeteren van de biodiversiteit op en rond boerenland
en op het sluiten van kringlopen waarmee ook de emissies van broeikasgassen en andere
schadelijke stoffen uit de landbouw verlaagd worden. Daarnaast horen agrariërs een
redelijke vergoeding te verdienen voor het op verantwoorde wijze produceren van gezond
en duurzaam voedsel en «groene» grondstoffen. Het vergroten van kennis en vaardigheden,
samenwerking tussen boeren en in de keten en het versterken van innovatie zijn daarbij,
in de derde plaats, van groot belang. Deze (groepen van) behoeften verdienen naar
mijn mening een hoge prioriteit in het NSP.
Interventietypen, interventies en interventiestrategie
In het NSP zal beargumenteerd worden met welke zogenaamde «interventietypen» (soorten
maatregelen) en concrete interventies (individuele maatregelen) uit de GLB-verordeningen
de behoeften het beste kunnen worden aangepakt om de gestelde doelen op de beste wijze
te bereiken. Om in het nieuwe GLB toekomstbestendig boeren sterker te belonen is een
verschuiving nodig van middelen voor directe inkomensondersteuning naar het betalen voor maatschappelijke prestaties op het gebied van biodiversiteit,
leefomgeving, klimaat en boerenlandschap. Daarvoor zullen de zogenoemde eco-regelingen
worden ontwikkeld en zal het stelsel van agromilieu-beheersovereenkomsten via het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb) worden voortgezet en waar mogelijk
versterkt. Daarnaast zet ik in op een samenhangend pakket van interventies voor investeringen, kennisdelen en samenwerking om boeren te ondersteunen bij innovaties en het toekomstbestendig maken van het eigen
bedrijf.
Nieuw in het toekomstige GLB zijn eco-regelingen. Met dit interventietype kan ook
in de eerste pijler worden bijgedragen aan het bereiken van doelen op het gebied van
biodiversiteit, klimaat, bodem, water, landschap en dierenwelzijn. Ik laat momenteel
onderzoeken of het mogelijk is om eco-regelingen in de vorm van een integraal puntensysteem
aan agrariërs aan te bieden, in lijn met het advies van de Raad voor de Leefomgeving
en Infrastructuur (Kamerstuk 28 625, nr. 278). De ontwikkeling van dit puntensysteem gebeurt samen met boeren, andere belanghebbenden
en wetenschappers. Hierbij wordt gekeken naar een eenvoudige uitvoerbaarheid en grote
doeleffectiviteit binnen de EU-kaders. Eco-regelingen in de vorm van een integraal
puntensysteem geven waarschijnlijk betere mogelijkheden dan een verzameling losse
eco-regelingen om op samenhang in doelen van biodiversiteit, klimaat, bodem, water
en landschap te sturen. Per regio of gebiedssoort (bijvoorbeeld veenweide, droge zandgronden,
kleigebieden etc.) kan verschillend gewicht worden toegekend aan bepaalde doelen,
naar gelang de behoefte en gestelde doelen ter plekke. Ik streef ernaar om de eco-regelingen
zo te ontwerpen dat boeren niet alleen extra onkosten en inkomensderving vergoed krijgen
maar ook een redelijke vergoeding krijgen voor de geleverde publieke diensten. Ik
heb er vertrouwen in dat het zal lukken om een goed werkbaar en doeltreffend puntensysteem
ter invulling van de eco-regelingen op te stellen.
Bij de ontwikkeling van de eco-regelingen wordt nadrukkelijk gekeken naar een goede
aansluiting op de verplichte randvoorwaarden («conditionaliteit») en agro- en milieumaatregelen.
De inzet daarbij is dat de conditionaliteit tenminste het niveau van de huidige voorwaarden
voor de hectarepremies én vergroeningsmaatregelen bevat en voldoende ruimte biedt
voor beloning van aanvullende prestaties via de eco-regelingen en het Agrarisch Natuur-
en Landschapsbeheer.
Één van de interventies die als mogelijke bouwsteen voor het NSP onderzocht en uitgewerkt
wordt is een extra hectarevergoeding als tegemoetkoming voor gebiedsspecifieke nadelen als gevolg van verplichtingen voor boeren in en nabij Natura2000-gebieden en waterstroomgebieden
onder de Kaderrichtlijn Water. Dit biedt ruimte voor compensatie van de kosten van
bepaalde wettelijke verplichtingen, iets dat voor eco-regelingen en ANLb niet mogelijk
is. De mogelijkheden hiervoor zullen nader worden verkend.
Bij het ontwikkelen van de zogenaamde niet-grondgebonden interventies is de inzet
om, met de ervaringen van het huidige Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP) in het
achterhoofd, meer te sturen op samenhang van inzet van de interventies investeringen,
kennisdelen en samenwerking. De samenwerking in het zogenaamde Agrarisch kennis- en
innovatiesysteem (AKIS) zal een impuls krijgen met o.a. ondersteuning voor onafhankelijke
adviseurs en praktijknetwerken. De ingezette interventies moeten, daar waar het een
meerwaarde heeft, sterker de integrale gebiedsopgaven ondersteunen. De afstemming
met nationale instrumenten om dubbelingen en leemtes te voorkomen is daarbij een aandachtspunt.
Daarnaast wil ik bestaande maatregelen die hun waarde bewezen hebben, zoals steun
voor de brede weersverzekering onder het interventietype risicobeheersinstrumenten, voortzetten. Gelet op de veranderingen in de risico’s waaraan boeren worden blootgesteld
door onder andere klimaatverandering, nieuwe ziekten en plagen en veranderende internationale
verhoudingen, laat ik tevens bezien of bredere inzet van het beschikbare risicobeheersinstrumentarium
van het nieuwe GLB in het NSP nodig is.
Afrekenbare doelen
Het nieuwe GLB zal meer dan voorheen sturen op doelbereik. Daartoe moeten in het NSP
concrete streefwaarden worden opgenomen voor een verzameling door de EU voorgeschreven
indicatoren. De Europese Commissie zal aan de hand van deze indicatoren de voortgang
monitoren en daar waar nodig bij (laten) sturen. Invulling van de streefwaarden zal
pas definitief kunnen plaatsvinden nadat de interventies zijn uitgewerkt en de interventiestrategie
is vastgesteld.
Governance
Het NSP zal ook een beschrijving bevatten van de organisatie, beheer, uitvoering,
controle en handhaving van het NSP. Rijk, provincies en waterschappen werken gezamenlijk
aan het inrichten van de «governance» van het NSP. Zoals bekend bevat het NSP zowel
de programmering van de eerstepijlerbetalingen van het GLB, als van de tweedepijlerbetalingen
en komt er in de nieuwe periode dus geen nieuw, apart POP. Evenmin komt er een nieuwe
aparte nationale strategie voor de inzet van GLB-steun voor producentenorganisaties
in de groenten en fruit sector; ook deze vormt in de toekomst onderdeel van het NSP.
De inzet is een zodanige inrichting van de governance dat de doelen van het NSP op
doelmatige en doeltreffende wijze worden gerealiseerd, met zo min mogelijk lasten
voor zowel agrariërs en andere begunstigden van het GLB als voor de overheid. Adviesbureau
Andersson Elffers Felix (AEF) werkt momenteel aan een advies over de optimale inrichting
van de governance van het NSP. Dit advies zal ik ook aan uw Kamer aanbieden zodra
dit gereed is; naar verwachting voor het einde van het jaar. Mede op basis van het
advies zal ik met mijn bestuurlijke partners komen tot een convenant over de governance
van het NSP.
Betrekken van stakeholders
Bij het ontwikkelen van bouwstenen voor het NSP worden belanghebbenden («stakeholders»)
intensief betrokken voor het toetsen, consulteren en gezamenlijk ontwikkelen van onderdelen
van het plan. Er is een maatschappelijke begeleidingsgroep ingesteld voor het toetsen
van tussenproducten. Om bekendheid te geven aan de ontwikkeling en inhoud van het
NSP worden presentaties verzorgd, (digitale) bijeenkomsten georganiseerd, en consultaties
uitgevoerd. In de zogenaamde «GLB-pilots» wordt samen met boeren en andere belanghebbenden
gekeken naar en geëxperimenteerd met mogelijke invullingen van en vernieuwingen in
het NSP. Het aantal pilots zal het komend jaar worden uitgebreid. In december zal
een GLB-NSP-conferentie worden gehouden voor stakeholders, waarin de bouwstenen voor
het NSP in samenhang zullen worden gepresenteerd en een bredere consultatie kan plaatsvinden
over de contouren van het GLB-NSP. De resultaten en opbrengsten van al deze vormen
van stakeholderbetrokkenheid dienen als input voor het concept-NSP.
V. Plattelandsontwikkelingsprogramma in de Transitieperiode
Voortzetting plattelandsontwikkelingsprogramma in de transitieperiode
Op 6 oktober 2020 heeft er een bestuurlijk overleg met provincies en waterschappen
plaatsgevonden over de voortzetting van het plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020
(POP3) in de transitieperiode tot aan de inwerkingtreding van het nieuwe GLB. Eerder
was er al overeenstemming bereikt over de hoofdlijnen van het programma. Op basis
van de voorstellen van de Europese Commissie van 30 oktober 2019 met betrekking tot
de overgang van het huidige GLB naar het toekomstige GLB (COM (2019) 581) heeft het
plattelandsontwikkelingsprogramma voor de transitieperiode een beleidsarm karakter.
Met provincies en waterschappen heb ik evenwel kunnen afspreken om in het programma
een focus aan te brengen op klimaat, biodiversiteit, bodem en kringlooplandbouw (inclusief
stikstof). Daarmee kan vooruitlopend op het toekomstige Nationaal Strategisch Plan
voor het GLB nu al een impuls worden gegeven aan deze maatschappelijke opgaven.
Opzet van het programma
Afgelopen tijd is door provincies, waterschappen en Rijk gezamenlijk gewerkt aan de
verdere invulling van het plattelandsontwikkelingsprogramma voor de transitieperiode.
De focus op de bovengenoemde maatschappelijke opgaven is uitgewerkt in de POP-openstellingen
«Kennis en innovatie», «Investeringen» en «Samenwerking». Daarnaast omvat het programma
een aantal doorlopende maatregelen op basis van eerder gemaakte afspraken. Dit betreft
de openstellingen «Brede weersverzekering», Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer,
Jonge landbouwers en LEADER.1 Verder zal het programma bestaan uit enkele nieuwe en doorlopende openstellingen
gefinancierd vanuit de overhevelingsmiddelen van pijler 1 naar pijler 2. Het gaat
daarbij om de ontwikkeling van enkele nieuwe GLB-pilots Toekomstbestendige landbouw
waarmee ervaring wordt opgedaan met nieuwe methodes in de aanloop naar het GLB-NSP.
In de nieuwe openstelling wordt ruimte geboden voor pilots in veenweidegebieden en
voor pilots die zich onder andere richten op het verbeteren van de bodemkwaliteit
en op het sluiten van nutriëntenkringlopen. Ook betreft dit een openstelling voor
Praktijknetwerken waarmee agrariërs kennis kunnen opdoen over kringlooplandbouw. Daarnaast
wordt de Investeringsmaatregel Landschapselementen opengesteld, waarmee ik invulling
geef aan de motie van het lid De Groot (Kamerstuk 33 576, nr. 158). Tenslotte vervult het programma de toezegging van toenmalig Staatssecretaris Dijksma
om gedurende zes jaar (tot en met 2021) in het POP in een extra budget te voorzien
voor de knelsectoren kalverhouderij, vleesveehouderij en zetmeelaardappeltelers mits
daarmee bijgedragen wordt aan innovatie en verduurzaming (Kamerstuk 28 973, nr. 239). Over de overheveling van pijler 1 naar pijler 2 heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd
in mijn brief van 18 december 2019 (Kamerstuk 28 625, nr. 281). Verder is waar mogelijk het programma vereenvoudigd waardoor het programma efficiënter
kan worden uitgevoerd.
Duur van het programma
Door de combinatie van bestaande-, focus- en nieuwe opstellingen en een vereenvoudiging
is voor de transitieperiode een ambitieus programma ontwikkeld waarmee bijgedragen
wordt aan actuele beleidsopgaven. Om te verhelderen dat het in de transitieperiode
gaat om een verlenging van het bestaande POP3, met een accentverschuiving richting
het nieuwe GLB-NSP, wordt het programma POP3plus genoemd. In mijn brief van 6 oktober
2020 (Kamerstuk 21 501–32, nr. 1253), waarin ik de stand van zaken van de onderhandelingen schets rond de verschillende
onderdelen van het nieuwe GLB in Europa, heb ik aangegeven dat een transitieperiode
van twee jaar naar alle waarschijnlijkheid onvermijdelijk is. Tijdens het bestuurlijk
overleg ben ik om deze reden met provincies en waterschappen overeengekomen om in
ieder geval in te stemmen met het POP3plus-programma voor de duur van één jaar met
de intentie het programma te verlengen naar twee jaar.
Financiering van het programma
Vanuit het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027 (MFK) komt voor Nederland via het
Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) voor deze jaren in totaal
€ 529,1 miljoen beschikbaar. Voor het jaar 2021 is daarbij van sprake van een frontloading met het oog op het herstel van de coronacrisis. Het beschikbare budget voor 2021
komt daarmee op € 89,5 miljoen, terwijl dit voor de jaren 2022 tot en met 2027 jaarlijks
€ 73,3 miljoen zal zijn. Daarnaast worden aan het ELFPO-budget middelen toegevoegd
afkomstig uit het Economisch herstelfonds «Next Generation EU». In totaal gaat het daarbij om een budget van € 8 miljard, waarvan voor Nederland
voor twee jaar naar verwachting € 53,3 miljoen beschikbaar zal komen. Over de jaren
waarop dit budget kan worden ingezet heeft nog geen definitieve besluitvorming plaatsgevonden,
maar dat zal dit jaar moeten gebeuren. Mijn inzet is dat de gelden tijdens de transitieperiode
beschikbaar komen. Dit substantiële bedrag zal invloed hebben op mijn inzet binnen
de tweede pijler van het GLB. Met de provincies en waterschappen heb ik afgesproken
over de besteding van de middelen uit het herstelfonds nadere afspraken te maken zodra
de budgetten definitief bekend zijn. Wanneer dit overleg heeft plaatsgevonden zal
ik uw Kamer informeren over het definitieve programma en de budgetten die op de verschillende
POP-maatregelen zullen worden ingezet.
VI. Raadbesluit mandaat Commissie onderhandelingen Noorwegen en Verenigd Koninkrijk
Op 7 oktober jl. is het voorstel tot een Raadsbesluit geagendeerd in de Raadswerkgroep
visserij m.b.t. het mandaat voor de Commissie voor onderhandelingen met het VK en
Noorwegen (trilateraal). Dit moet juridisch geregeld zijn, anders kan de Commissie
niet namens de lidstaten onderhandelen met het VK en Noorwegen na Brexit. Dat is wel
nodig, aangezien 6 bestanden in de Noordzee (haring, schol, heek, schelvis, koolvis
en kabeljauw) gedeeld worden door het VK, Noorwegen en de EU. In het voorgestelde
mandaat is opgenomen dat de Commissie de bestaande voorwaarden inzake wederzijdse
toegang en de bestaande quota-aandelen moet handhaven. Dit is gelijk aan het mandaat
bij de onderhandelingen met het VK in het kader van de toekomstige relatie. Daarom
ben ik voornemens in te stemmen met dit mandaat, zodat de Commissie namens de lidstaten
kan onderhandelen in het toekomstige trilaterale overleg met Noorwegen en het VK.
VII. Jaarverslag Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) 2019
Hierbij stuur ik uw Kamer als bijlage het jaarverslag EFMZV 2019 alsmede de publiekssamenvatting
van het jaarverslag EFMZV toe2. In dit jaarverslag kan uw Kamer meer lezen over de Nederlandse uitvoering van EFMZV
in 2019.
VIII. Beantwoording vraag van de Leden van de PVV-fractie
Vraag:
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda en het
verslag van de Landbouw- en Visserijraad op 21 september 2020 en betreuren het instemmen
van het kabinet met verdere externe convergentie. Door de externe convergentie financiert
Nederland de Europese concurrenten van de Nederlandse boeren. Daarnaast zijn over
het algemeen de kosten voor de Nederlandse boeren veel hoger dan voor boeren in de
rest van Europa.
Kan de Minister reageren op een artikel waarin staat dat de Amerikaanse landbouwminister
van mening is dat Eurocommissaris Timmermans de Europese boeren een doodsteek geeft?3
In het artikel staat dat de door Timmermans bepleite forse daling van de landbouwoppervlakte
en van de landbouwexport in Europa alleen maar onheil gaat brengen in de vorm van
torenhoge kosten, een aanzienlijke daling van de landbouwproductie en een vernietiging
van het concurrentievermogen van de boeren in Europa. Hierdoor zullen de boeren gedwongen
zijn om aan te dringen op protectionistische maatregelen, die zoals bekend de handelsrelaties
verstoren. Ze kunnen zo immers niet concurreren op de wereldmarkt.
Kan de Minister ingaan op de Europese productiestandaarden die volgens de in het artikel
genoemde Amerikaanse Minister subjectief zijn en niet om gezondheids- of veiligheidsstandaarden
gaan, die een wetenschappelijke onderbouwing hebben?
Antwoord:
Evenmin als de Europese Commissaris voor Landbouw, deel ik de kwalificaties van de
Amerikaanse Minister van Landbouw en het beeld dat wordt geschetst in het artikel
waaraan de leden van de PVV-fractie refereren. De Green Deal streeft naar een reductie
van CO2 uitstoot van 55% in 2030 en de Van-boer-tot-bordstrategie moet daar een bijdrage
aan leveren. De Van-boer-tot-bordstrategie beoogt dat te doen door een transitie naar
een duurzaam en geïntegreerd Europees voedselsysteem. De Van-boer-tot-bordstrategie
benoemt daarbij een aantal reductiedoelstellingen (streefwaarden op Europees niveau)
die in 2030 moeten zijn gehaald waaraan lidstaten een bijdrage leveren. Daarnaast
bevat de Van-boer-tot-bordstrategie een breed spectrum aan maatregelen, die de transitie
moeten ondersteunen, maar ook bij moeten dragen aan de verbetering van het inkomen
van de primaire producent en zijn positie in de keten. Tot slot wordt ingegaan op
hoe de EU zich zal verhouden tot derde landen. Hierbij wordt gestreefd naar promotie
van de transitie naar een duurzaam voedselsysteem en duurzame productiestandaarden,
samenwerking en het streven naar ambitieuze en afdwingbare duurzaamheidsafspraken
in handelsakkoorden. Deze internationale dimensie van de Van-boer-tot-bordstrategie
moet er voor zorgen dat het verschil in productiestandaarden tussen regio’s worden
geminimaliseerd en de handel in agrarische producten op basis van soortgelijke productiestandaarden
gemaximaliseerd.
Zelf zie ik bij voorbaat geen tegenstrijdigheid tussen de concurrentiepositie van
Europese boeren en verduurzaming. Ik zie juist kansen voor een betere positie van
onze boer en zijn innovatiekracht. Ik vertrouw er op dat onze boeren altijd ondernemer
blijven. Sterker nog, ik geloof dat ondernemerschap essentieel is voor het bereiken
van kringlooplandbouw. De agrarisch ondernemer weet namelijk het beste hoe zijn bedrijf
is vormgegeven en hoe dit bedrijf kan verduurzamen. Als overheid moeten we wel de
randvoorwaarden stellen waarbinnen een ondernemer kan ondernemen en waar mogelijk
de boer steunen. Naast het ondersteunen van de maatregelen uit de Van-boer-tot-bordstrategie
doe ik dat ook via mijn ondernemerschapsagenda (Kamerstuk 32 670, nr. 199). Denk aan het omschakelfonds, de Subsidiemodule Agrarische Bedrijfsadvisering en
Educatie (SABE) en de boer in de keten aanpak. Ik heb dan ook het volste vertrouwen
dat de Nederlandse land- en tuinbouwers ook van deze transitie een succes zullen maken.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit