Brief regering : Voortgangsbrief forensische zorg
33 628 Forensische zorg
Nr. 76
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 juni 2020
Inleiding
Op 18 oktober 2019 informeerde ik uw Kamer over de voortgang van de maatregelen die
ik heb genomen naar aanleiding van de onderzoeken naar het detentieverloop van Michael
P.1 Ook schetste ik in die brief de inrichting van het programma forensische zorg en
de voortgang van de Taskforce Veiligheid en Kwaliteit in de forensische zorg. Sindsdien
zijn, samen met de sector, veel stappen gezet om veiligheid en kwaliteit te verbeteren.
Het meerjarenakkoord heeft afgelopen voorjaar een extra impuls gekregen, onder meer
via extra middelen voor de vermindering van administratieve lasten en afspraken over
de ontwikkeling van een kwaliteitskader.2
De impact van de coronacrisis is groot, ook op de forensische zorg. Impact op cliënten,
professionals en zorgaanbieders. Ik waardeer het doorzettingsvermogen en de creativiteit
van de sector in deze moeilijke periode. Er is hard gewerkt om zowel de zorgverlening
als het invoeren van verbetermaatregelen zo goed mogelijk doorgang te laten vinden
en tegelijkertijd personeel en patiënten optimaal te beschermen tegen het coronavirus.
In deze brief zal ik de voortgang schetsen die sinds de eerdergenoemde voortgangsbrief
is geboekt, allereerst op de verbetermaatregelen die in 2019 zijn genomen naar aanleiding
van Michael P. Vervolgens licht ik toe welke stappen zijn gezet in het programma forensische
zorg, welke resultaten door de Taskforce zijn behaald, en wat de stand van zaken is
rond de afspraken over tarieven en inkoop.
Verder geef ik mijn reactie op het recent aangeboden advies «Langdurig in de tbs»
van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ), en op de evaluatie
van de maatregelen rond risicotaxatie bij zedendelicten die zijn genomen naar aanleiding
van het rapport «Gewogen risico». Ten slotte geleid ik enkele zeer recent uitgebrachte
onderzoeksrapporten aan uw Kamer door. Deze rapporten zal ik na de zomer voorzien
van een inhoudelijke reactie.
Stand van zaken implementatie verbetermaatregelen
In het voorjaar van 2019 heb ik naar aanleiding van zeer kritische onderzoeken naar
het detentieverloop van Michael P. een groot aantal maatregelen afgekondigd.3 Op veel punten was meer focus op risico’s en veiligheid noodzakelijk. De maatregelen
zijn geconcentreerd binnen zes thema’s. Op elk van die thema’s schets ik hieronder
de voortgang. In een bijlage treft u het overzicht aan van alle maatregelen, moties
en toezeggingen4.
1) Aanpak weigerende observandi
Alle maatregelen binnen dit thema zijn ingevoerd. De verduidelijking van artikel 37a
van het Wetboek van Strafrecht is per 1 januari 2020 in werking getreden middels de
Invoeringswet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Stb. 2019, nr. 504). De Adviescommissie gegevensverstrekking weigerende observandi is operationeel.
Er zijn sinds de start nog geen zaken ter advisering voorgelegd. De regeling weigerende
observandi wordt als ultimum remedium ingezet door het Openbaar Ministerie (OM), zoals
de wet dat ook eist. Dat betekent dat de commissie niet bij alle weigerende observandi
wordt ingezet, maar alleen in die gevallen waarin het OM inschat dat echt op geen
enkele andere wijze informatie kan worden verkregen die de rechter kan helpen bij
de inschatting of tbs vereist is.
In het plenaire debat van 3 april 2019 heb ik in reactie op vragen van het lid Van
Toorenburg toegezegd te onderzoeken of weigerende observandi standaard in een Penitentiair
Psychiatrisch Centrum (PPC) kunnen worden geplaatst in plaats van een reguliere gevangenis.
Naar aanleiding van deze toezegging is door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI)
onderzocht of het gewenst is veroordeelden, die tijdens de rechtsgang weigerden mee
te werken aan pro Justitia (PJ) onderzoek, bij veroordeling tot een gevangenisstraf
standaard in een PPC te plaatsen. Om een aantal redenen ligt dit niet voor de hand:
– over deze weigeraars kunnen toch vaak zinvolle, inhoudelijke rapportages opgesteld
worden, op basis waarvan de rechter bijvoorbeeld forensische zorg kan gelasten.
– binnen de penitentiaire inrichtingen (PI’s) bestaan voldoende mogelijkheden om bij
gedetineerden zorgproblematiek en risico’s te signaleren en hen dan naar de juiste,
passende zorg toe te leiden dan wel risicomanagementmaatregelen te treffen.
– het weigeren mee te werken aan een PJ-onderzoek hoeft op zichzelf nog niet te betekenen
dat er sprake is van een zorgvraag of zorgnoodzaak bij de gedetineerde die een directe
plaatsing op een (schaarse) PPC-plek zonder meer zou legitimeren.
Ik vind het echter wel van belang dat als een veroordeling volgt bij iemand die eerder
geweigerd heeft mee te werken aan een PJ-onderzoek, dit bekend is bij de start van
de detentie. Daarom zal DJI organiseren dat direct bij de start van detentie in beeld
wordt gebracht of sprake is van een gedetineerde die eerder heeft geweigerd mee te
werken aan een PJ-rapportage. Indien dit het geval is, zal door een gedragsdeskundige
in de PI worden beoordeeld of verdere actie noodzakelijk is. Dat kan uiteenlopen van
het goed monitoren van het gedrag van deze gedetineerde tot plaatsing in een PPC.
2) Beter zicht op risico’s
Delictanalyse en risicotaxatie voor de doelgroep ernstig geweld en zeden zijn verplicht
voor het aanvragen van een indicatie voor plaatsing in een instelling voor forensische
zorg. De gedetineerde in kwestie wordt bovendien altijd in persoon gezien door de
indicatiesteller. Deze maatregelen zijn vastgelegd in regelgeving. Daarmee zijn alle
maatregelen binnen dit thema ingevoerd.
Het afnemen van de verplichte delictanalyse en risicotaxatie bij de doelgroep ernstig
geweld en zeden gebeurt sinds kort niet meer exclusief door één zorgaanbieder, maar
– volgens dezelfde kwaliteitseisen – ook door andere zorgaanbieders. Hierdoor kan
het traject van afnemen van delictanalyse en risicotaxatie sneller plaatsvinden.
3) Risico’s zwaarder laten meewegen
Binnen dit thema heb ik maatregelen genomen die ten doel hebben dat maatschappelijke
risico’s zwaarder meewegen bij het toekennen van vrijheden: geen vrijheden meer bij
uitplaatsing op grond van artikel 15, vijfde lid, Pbw en uitplaatsing op grond van
artikel 43, derde lid, Pbw alleen in de laatste fase van detentie. Die maatregelen
worden onverkort toegepast, maar moeten nog worden verankerd in regelgeving. Het ontwerp
van de Regeling tot wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing
gedetineerden (Spog) en de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (Tvi) zal
komende maand voor advies worden aangeboden aan de RSJ. Het Wetsvoorstel straffen
en beschermen, waarin onder meer wordt geregeld dat bij iedere gedetineerde wordt
afgewogen of hij/zij in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidstelling, is
op 23 juni jongstleden door de Eerste Kamer aangenomen.
In reactie op de motie van het lid Van Wijngaarden c.s. waarin wordt gevraagd om maatregelen
of wetgeving zodat gedetineerden die nieuwe strafbare feiten begaan tijdens detentie
alsnog tbs of andere vrijheidsbeperkingen kunnen worden opgelegd, laat ik u weten
dat die mogelijkheden er zijn en ook worden gebruikt.5 Wel is er verbetering nodig rond de aangiftes (van strafbare feiten tijdens detentie)
en de opvolging daarvan. De aangiftes in het kader van een Veilig Publieke Taak (VPT)
hebben daarbij bijzondere aandacht. DJI en het OM werken samen om het proces rondom
VPT-aangiftes te verbeteren. Daarnaast zijn alle inrichtingen gekoppeld aan VPT-coördinatoren
van de politie zodat er vaste aanspreekpunten zijn. De lokale aanpak biedt ruimte
voor maatwerk waarbij gekeken wordt naar best practices.
Tijdens het algemeen overleg (AO) over tbs van 26 juni 2019 zijn door de leden Van
Nispen (SP) en Markuszower (PVV) vragen gesteld over het gebruik van en handel in
Ritalin binnen de instellingen en een registratiesysteem voor contrabande. Voor Ritalin
geldt, net zoals voor alle andere medicatie in de forensische zorg, dat dit in principe
onder toezicht moet worden ingenomen door patiënten. Zeker bij Ritalin, een middel
waarvan bekend is dat hierin wordt gehandeld, wordt extra scherp opgelet of de medicatie
ook daadwerkelijk wordt doorgeslikt. Wanneer patiënten geleidelijk meer vrijheden
krijgen, en zij bijvoorbeeld met onbegeleid verlof gaan, kan het zijn dat zij medicatie
in eigen beheer krijgen en dus in staat worden geacht daar op de juiste manier mee
om te gaan. Misbruik kan dan gevolgen hebben voor het verloop van de behandeling.
Over de vraag of er ook een registratiesysteem voor contrabande komt voor de forensische
zorg kan ik het volgende opmerken. Per 1 november 2019 is de wet strafbaarstelling
binnenbrengen verboden voorwerpen (Stb. 2019, 200) in werking getreden waarbij de forensisch psychiatrische centra (fpc’s) het beleid
en de procedures van de toegangscontroles hebben aangepast, voor zover dit niet al
aan de orde was. Om een goed beeld te krijgen van het effect van deze wet wordt door
DJI samen met de fpc’s een voorstel uitgewerkt om binnen elke fpc aan de hand van
een registratiesysteem inzichtelijk te maken hoe vaak contrabande wordt binnengebracht.
Dat overzicht wordt uitgesplitst naar justitiabelen, personeel en bezoekers. Dit is
aanvullend op de reguliere registratie van aangetroffen contrabande die instellingen
via de Melding Bijzonder Voorval (MBV) moeten melden bij DJI. Met deze twee maatregelen
kan er goed zicht ontstaan op de contrabande die binnenkomt.
In bovengenoemd AO heb ik verder in reactie op vragen van het lid Van Toorenburg (CDA)
toegezegd de Kamer te informeren over risicoverlof bij het vrijwillig kader. Behandeling
in een forensisch psychiatrische afdeling (fpa) vindt vrijwel altijd plaats met instemming
van de justitiabele en is daarmee een vrijwillige maatregel. Het kan onderdeel zijn
van de detentie of het kan een bijzondere voorwaarde zijn in het kader van bijvoorbeeld
een voorwaardelijke straf. Iemand die vrijwillig is opgenomen kan door de kliniek
niet tegen zijn wil worden vastgehouden of gegijzeld. Maar op het moment dat iemand
de instelling verlaat, overtreedt diegene daarmee wel de bijzondere voorwaarde.
Als een patiënt aangeeft weg te willen, wordt hij eerst bezocht door een psychiater.
De psychiater beoordeelt wat eventuele risico’s zijn en of die aanleiding geven om
conform de criteria van de Wvggz een crisismachtiging aan te vragen. Mocht dit niet
aan de orde zijn en wil iemand met een justitiële titel alsnog de instelling verlaten,
dan zal er contact worden opgenomen met de piketdienst van de reclassering om te overleggen
over de te nemen vervolgstappen. De reclassering kan dan besluiten contact op te nemen
met de officier van justitie, om te adviseren over te gaan tot aanhouding. Indien
de instelling sterke aanwijzingen heeft voor een acuut risico op ernstige recidive
zal direct de politie worden ingeschakeld. Er is een rondvraag bij verschillende fpa’s
gedaan. Hieruit blijkt dat als een patiënt in vrijwillig kader de instelling wil verlaten,
het handelingsperspectief niet als te beperkt wordt ervaren. Bovengenoemde escalatiemogelijkheden
bieden in de praktijk voldoende handvatten om in een dergelijke situatie adequaat
te kunnen handelen.
4) Waarborgen verbeteren bij toekennen vrijheden
Ik liet u eerder weten dat de procedures voor uitplaatsing en toekenning van vrijheden
zijn aangescherpt, dat vrijheden bij uitplaatsing op grond van artikel 43, derde lid,
Pbw altijd samengaan met toezicht van de reclassering en dat er heldere afspraken
zijn over de adviesrol van het OM bij de voorgenomen uitplaatsing van of toekenning
van vrijheden aan een gedetineerde. Ook zijn de plaatsings- en vrijhedencommissies
voorzien van gedragsdeskundige expertise wanneer een uitplaatsing of toekenning van
vrijheden wordt overwogen. DJI en reclassering hebben inmiddels nadere afspraken gemaakt
over de werkwijze rond advisering en toezicht bij (voorgenomen) uitplaatsing. Die
afspraken worden de komende maanden geëvalueerd en waar nodig bijgesteld. Wanneer
de gewijzigde regelingen Spog en Tvi (zie de voorgaande paragraaf) in werking treden,
zijn alle maatregelen binnen dit thema afgerond.
In reactie op de motie van het lid Kuiken c.s. over een rol voor het Adviescollege
Verloftoetsing tbs (AVT) bij verlofaanvragen voor verblijf buiten een forensische
psychiatrische kliniek6 heb ik laten onderzoeken of het AVT hierin van toegevoegde waarde kan zijn. Mijn
conclusie is dat door het proces dat na de vorig jaar genomen maatregelen is ingeregeld
– met de verplichte delictanalyse en risicotaxatie, de gedragsdeskundige expertise
in de vrijhedencommissie en de versterkte verantwoordelijkheid van de PI-directeur
– voldoende geborgd is dat risico’s adequaat worden meegewogen. Zichtbaar is dat het
toekennen van vrijheden steviger is georganiseerd met meer oog voor de risico’s. Een
extra toets door het AVT lijkt dus niet nodig. Zoals toegezegd wil ik na afronding
van de implementatie van de verbetermaatregelen een onafhankelijke evaluatie laten
uitvoeren. Ik wil eerst die evaluatie afwachten en daarna opnieuw bezien of het AVT
van toegevoegde waarde kan zijn op dit punt.
In reactie op de motie van het lid Krol c.s. over een «rode vlag» voor professionals
in een forensische kliniek waarmee zij indien nodig een resocialisatietraject kunnen
stoppen, heeft overleg met de Nederlandse ggz7, DJI en zorgaanbieders opgeleverd dat zo’n «rode vlag procedure» geen toegevoegde
waarde heeft.8 Er zijn in het proces van risico-inschatting, beoordeling en besluitvorming rond
uitplaatsing en vrijheden ruime en meerdere mogelijkheden voor professionals om «aan
de bel te trekken» als zij menen dat onverantwoorde risico’s worden genomen. Aan die
bestaande mogelijkheden een extra procedure of methode toevoegen, zou volgens zorgaanbieders
en professionals geen winst opleveren.
5) Wegnemen belemmeringen informatie-uitwisseling
In de voortgangsbrief van oktober 2019 liet ik u weten dat de grondslagen voor informatiedeling
in verschillende wettelijke regelingen zijn vastgelegd en in werking zijn getreden.9
De afgelopen periode is door en met alle ketenpartners binnen het project informatie-uitwisseling
hard gewerkt aan een handreiking voor de uitvoeringsorganisaties en professionals
waarin gestructureerd is vastgelegd op basis van welke grondslagen welke informatie
door wie gedeeld mag of moet worden. Deze handreiking wordt komende maand afgerond
en vervolgens beschikbaar gemaakt voor de sector. De focus verschuift daarna naar
het beheer: updates op basis van nieuwe afspraken of wijzigingen in wet- en regelgeving,
beantwoorden van vragen uit het veld en verwerken van feedback van gebruikers.
Parallel aan het opstellen van een handreiking is geïnventariseerd welke knelpunten
rond gegevensdeling binnen het domein van de forensische zorg nog aanwezig zijn. Daarmee
is ook invulling gegeven aan de motie van het lid Van der Staaij c.s. die vraagt om
inzichtelijk te maken waar het risico bestaat dat een beroep op privacy de benodigde
gegevensuitwisseling in de weg staat.10
Er zijn verschillende knelpunten geïdentificeerd die de komende periode zullen worden
opgepakt, door nadere afspraken te maken tussen betrokken organisaties of door aanpassing
van wet- en regelgeving. Zo is er bijvoorbeeld in de praktijk onvoldoende helderheid
over de verstrekking van tenuitvoerleggingsgegevens, met name over gegevens die zijn
verwerkt bij de tenuitvoerlegging van detentie. Dit leidt in de praktijk soms tot
terughoudendheid bij professionals, waardoor gegevensuitwisseling niet of niet optimaal
plaatsvindt. In een nieuwe beleidsregel zal ik de toepassing van artikel 51c van de
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens dat ziet op de verstrekking van tenuitvoerleggingsgegevens,
nader concretiseren, zodat daarover helderheid ontstaat. Een ander knelpunt betreft
de beschikbaarheid van informatie over het indexdelict en het delictverleden van een
patiënt die ambulante zorg ontvangt. In de praktijk is die informatie niet altijd
(tijdig) beschikbaar voor forensische zorgaanbieders. Samen met de sector werk ik
aan concrete oplossingen, zoals de beschikbaarheid van een uittreksel justitiële documentatie
(UJD) voor de zorgaanbieder wanneer een justitiabele door de reclassering of DJI daar
wordt geplaatst. In het najaar zal ik u een overzicht van de knelpunten en de gekozen
(of reeds gerealiseerde) oplossingen doen toekomen.
6) Verbeteren informatievoorziening gemeenten
Eerder informeerde ik u over het verbeterplan voor de BIJ-regeling met concrete verbeteringen
rond de tijdigheid en betrouwbaarheid van de BIJ-meldingen en de reikwijdte van de
BIJ-regeling. Dit verbeterplan is nog in uitvoering. De implementatie ervan zal in
goede samenhang met het implementatietraject van het Wetsvoorstel straffen en beschermen
worden ingericht, daarin is immers een nieuwe grondslag opgenomen om gemeenten (en
reclassering, OM en andere partijen) te kunnen informeren over gedetineerden bij wie
sprake is van ernstig risico/gevaar.
Per 1 juli a.s. zijn alle gemeenten aangesloten op de BIJ-regeling. Daarmee worden
dan alle gemeenten geïnformeerd over de terugkeer in de samenleving of het verlof
van een (ex-)gedetineerde uit hun gemeente.
Tijdens het AO over tbs van 26 juni 2019 heb ik toegezegd te reageren op het opiniestuk
Veilig Herstel van toenmalig Kamerlid Drost (CU). De CU doet hierin een aantal aanbevelingen
die onder andere zien op het verbeteren van de samenwerking met de gemeente op het
gebied van informatie-uitwisseling. Veilig Herstel verwijst hierbij terecht naar de
nieuwe mogelijkheden die het Wetsvoorstel straffen en beschermen gaat bieden. Ik zal
de aanbevelingen op dit punt meenemen in het implementatietraject van dat wetsvoorstel.
Verder vraagt de notitie om het volwaardig betrekken van zorgaanbieders en vrijwilligersorganisaties
bij de re-integratie van tbs’ers in de samenleving. Ik meen dat die organisaties reeds
goed betrokken zijn bij de re-integratie. De zorgaanbieders hebben daarin bij uitstek
een centrale rol.
Implementatie afronden
De zes thema’s overziend, concludeer ik dat nagenoeg alle maatregelen zijn ingevoerd
en de implementatie de komende maanden kan worden afgerond. Er is veel meer aandacht
voor de risico’s binnen de behandeling, bij uitplaatsing en het toekennen van vrijheden
en er wordt dienovereenkomstig gehandeld. Ik heb bij het plenaire debat van 3 april
2019 aangegeven dat ik na implementatie van de maatregelen onafhankelijk laat beoordelen
of dat goed is gebeurd en of het beoogde effect ook daadwerkelijk is bereikt. Ik zal
dat na de zomer in gang zetten en uw Kamer over de uitkomsten informeren.
Voortgang programma forensische zorg
In de voortgangsbrief van vorig jaar oktober informeerde ik u over de inrichting van
een programma forensische zorg om de prioriteiten in de verbetering van de forensische
zorg op een gestructureerde wijze en in onderlinge samenhang op te pakken. Ik schetste
toen op welke vijf onderdelen die gestructureerde aanpak zou worden gericht. Onderstaand
ga ik in op de voortgang.
In algemene zin kan ik melden dat het programma forensische zorg goed op schema ligt,
al heeft de coronacrisis op onderdelen voor wat vertraging gezorgd. De implementatie
van de maatregelen naar aanleiding van Michael P. – zoals hierboven uiteengezet –
is bijna afgerond, de gezamenlijke ontwikkeling door de sector van een kwaliteitskader
voor de forensische zorg is gestart en het visietraject werkt toe naar een afronding
in het najaar. Het programma forensische zorg kan aan het einde van dit kalenderjaar
worden afgerond waarbij de doorlopende onderdelen worden geborgd in de staande organisatie.
1) Maatregelen implementeren en borgen
Eerder in deze brief heb ik uitgebreid toegelicht wat de stand van zaken is. De implementatie
wordt deze zomer afgerond, waarna ik een onafhankelijke beoordeling zal laten uitvoeren.
2) Herijken visie op de forensische zorg
Ik kondigde vorig jaar oktober aan dat ik de visie op forensische zorg opnieuw onder
de loep wil nemen met het oog op een optimale balans tussen zorg en veiligheid. Een
herijkte visie verbindt betrokken organisaties en professionals aan een gezamenlijk
perspectief op de samenhang van veiligheid en zorg, legt een basis onder het (toekomstig)
beleid over forensische zorg en geeft richting aan de verdere invulling van het te
ontwikkelen kwaliteitskader. Het visietraject is begin 2020 gestart waarbij het perspectief
van onder meer burgers, professionals en slachtoffers wordt betrokken. Alle stakeholders
in de forensische zorg participeren in het visietraject, waarbij het proces vanwege
de coronacrisis anders wordt ingericht dan vooraf beoogd. Ik verwacht in het najaar
een herijkte visie op forensische zorg te kunnen presenteren, voorzien van een bijbehorende
communicatiestrategie.
Deelopdrachten over het aanscherpen van de crisiscommunicatie en het in kaart brengen
van best practices van zorgaanbieders over de interactie en communicatie met omwonenden,
zijn vanwege de coronacrisis enkele maanden stilgezet om de druk op ketenpartners
te verlichten. Recent zijn deze trajecten hervat.
De vaste commissie van Justitie en Veiligheid heeft mij per brief van 19 februari
2020 verzocht te reageren op een brief en petitie van bezorgde bewoners uit Zuidlaren
over plaatsing van forensische patiënten in een faciliteit voor beschermd wonen. In
de brief wordt een aantal vragen gesteld over de plaatsing van forensisch patiënten
in een reguliere zorginstelling, op welke wijze de belangen van omwonenden hierbij
worden vertegenwoordigd en wie de verantwoordelijkheid draagt voor de maatschappelijk
verantwoorde plaatsing van forensisch patiënten.
Veiligheid van de samenleving staat bij mij voorop. Voorafgaand aan plaatsing vindt
altijd een indicatiestelling plaats, waarbij de zorgintensiteit en het benodigde beveiligingsniveau
worden vastgesteld. Uit de indicatiestelling kan naar voren komen dat een patiënt
geschikt is voor een plek in een beschermd wonen instelling. Afhankelijk van wie de
indicatie stelt, bepaalt de reclassering of de Divisie Individuele Zaken van de DJI
in overleg met de beoogde instelling waar de patiënt het beste kan worden geplaatst
om de meest passende zorg te kunnen bieden. Naast het vereiste beveiligingsniveau
en de mate van zorg die nodig is, spelen ook andere factoren een rol bij de plaatsing
van een patiënt. In overleg met de aangewezen instelling en eventueel reclassering
wordt gekeken of de plaatsing niet op bezwaren of veiligheidsrisico’s stuit. Daarbij
worden de patiëntkenmerken, omgevingsfactoren en eventuele andere risico’s meegenomen.
Bij twijfels wordt een patiënt niet op deze locatie geplaatst. Ik vind het belangrijk
dat instellingen voor forensische zorg actief in overleg treden met hun directe omgeving,
zoals omwonenden en de gemeente, om toe te lichten welke doelgroep zij in huis hebben
en om duidelijke afspraken te maken over wat omwonenden kunnen doen bij vervelende
situaties of incidenten. Er zijn instellingen die dat op een geweldige manier hebben
opgepakt. Hierboven gaf ik al aan dat ik de best practices op dat vlak in kaart laat
brengen en zal verspreiden.
3) Kwaliteit verankeren
In oktober 2019 liet ik weten dat ik de kwaliteit van de forensische zorg beter wil
verankeren. Een belangrijke stap hierin is de ontwikkeling van een kwaliteitskader
waarin de sector gezamenlijk vastlegt wat onder goede forensische zorg moet worden
verstaan. Dat geeft houvast voor professionals en biedt transparantie voor alle bij
de forensische zorg betrokken partijen. Daarbij kan het ook gebruikt worden bij het
vaststellen van tarieven.
Recent is een concreet plan van aanpak vastgesteld voor de ontwikkeling van dit kwaliteitskader,
met brede steun van alle betrokken ketenpartners en – via de beroepsverenigingen –
professionals. De in het plan vastgelegde ambitie is om dit kader in het najaar van
2021 te kunnen gebruiken bij de inkoop van forensische zorg voor 2022 en 2023. Hiervoor
dient er, met het oog op de benodigde termijn voor de toetsing door het Zorginstituut
Nederland (ZIN) en een budgetimpactanalyse door de Nederlandse Zorgautoriteit, uiterlijk
eind 2020 een kwaliteitskader bij het ZIN aangeboden te worden. Mede in verband met
de coronacrisis wordt tussentijds bezien of de planning realistisch blijft. Met het
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het ZIN ben ik in overleg om te
bezien of de aanbieding van dit kwaliteitskader en de toetsing daarvan door het ZIN,
past binnen de bestaande wet- en regelgeving. Als dat niet het geval blijkt, dan wordt
de regelgeving in dezen aangepast.
4) Ketenregie versterken
Op dit moment moeten reclassering, DJI en andere ketenpartners telkens opnieuw zorgindicaties
aanvragen. Dit levert veel administratieve lasten op en beperkt bovendien een effectieve
sturing op het traject dat de cliënt doorloopt. Ik heb daarom eerder aangegeven dat
ik trajectindicaties laat ontwikkelen, zodat op het gehele behandeltraject – in plaats
van op een deel daarvan – kan worden gestuurd.11 De opdracht voor het ontwikkelen en implementeren van trajectindicaties is belegd
bij de Taskforce Kwaliteit en Veiligheid. De uitvoering verloopt volgens planning.
Nog dit jaar wordt «geoefend» met trajectindicaties in twee pilotsregio’s. De ervaringen
worden gebruikt om de regelgeving rond indicatiestelling aan te passen. In 2021 wordt
het gebruik van trajectindicaties dan breder ingevoerd.
In het kader van het programma forensische zorg is een stevig bestuurlijk overleg
met de belangrijkste stakeholders gevormd dat de voortgang van het programma bewaakt.
Het voornemen is om dit overleg na afronding van het programma voort te zetten en
door te ontwikkelen naar een bestuurlijk ketenoverleg forensische zorg. Zo ontstaat
een goede basis om gezamenlijk te sturen op prioriteiten, wederzijdse afhankelijkheden
scherp in beeld te krijgen en daarop te kunnen acteren.
5) Een effectief stelsel
Eerder heb ik aangegeven dat ik kritisch zal kijken naar de effecten van beleidskeuzes
uit het verleden. Waar nodig wil ik binnen de contouren van het stelsel van forensische
zorg verbetering aanbrengen.12 Recent heeft de Minister van Financiën u een groot aantal ambtelijke rapporten toegezonden
in het kader van de Brede maatschappelijke heroverwegingen.13 Enkele concrete beleidssuggesties uit het ambtelijke BMH-rapport over de forensische
zorg werk ik komend half jaar in afstemming met mijn collega van Financiën verder
uit.
De tbs-maatregel is het beste antwoord op mensen die ten tijde van het plegen van
een ernstig strafbaar feit een psychische stoornis hebben en een gevaar voor de samenleving
vormen. De tbs-maatregel beschermt de samenleving door de tbs-gestelde zo lang als
nodig te behandelen. Daders die niet aan een stoornis lijden of over wie onvoldoende
informatie is voor het oordeel dat sprake is van een stoornis, maar bij wie wel sprake
is van een hoog recidiverisico en een hoge gevaarzetting voor de samenleving, komen
niet voor deze maatregel in aanmerking. Als dat hoge recidivegevaar bij deze groep
niet afdoende op een andere wijze – bijvoorbeeld via een (lange) gevangenisstraf,
gevolgd door een maatregel van langdurig toezicht – kan worden afgewend, dringt de
vraag zich op of dit gevaar niet door middel van een vorm van tbs of een maatregel
vergelijkbaar met tbs aangepakt zou moeten worden. Ik volg met interesse de academische
discussie of het van de betrokkene uitgaande gevaar het criterium zou moeten zijn
voor een vorm van tbs-maatregel als zwaarste beveiligingsmaatregel.14 Ik wil dat de komende periode samen met bij deze discussie betrokken wetenschappers
onderzoeken en zal uw Kamer eind van dit jaar informeren over de uitkomsten.
Verder laat ik door een werkgroep van betrokkenen uit de forensische zorg een analyse
uitvoeren van mogelijke knelpunten rond de toepassing van gemaximeerde tbs, zodat
van daaruit verbetervoorstellen kunnen worden gedaan. Ik verwacht eind van dit jaar
hiervan de resultaten.
In reactie op de motie van het lid Van Wijngaarden c.s. over maatregelen om veroordeelden
met gemaximeerde tbs ook na afloop van tbs maximaal vrijheden te ontnemen, heb ik
de Nederlandse ggz en DJI gevraagd om een handreiking voor forensisch personeel te
maken, zodat voor hen inzichtelijk is welke mogelijkheden er zijn om na afloop van
gemaximeerde tbs indien nodig nog vrijheidsbeperkende maatregelen in te zetten.15 Hierover is inmiddels een informatieblad gemaakt dat sinds dit voorjaar op de website
van GGZ Community staat en daarmee direct toegankelijk is voor professionals in de
forensische zorg.
Ook rond andere thema’s in de forensische zorg laat ik de knelpunten en verbetermogelijkheden
inventariseren. Het recent uitgebrachte advies van de RSJ over de door- en uitstroom
van tbs-gestelden die langdurig in de tbs verblijven, zal ik onder meer benutten om
de effectiviteit van de Langdurige Forensisch Psychiatrische Zorg (LFPZ) te bezien
en de effecten in kaart te brengen van het verkorten van de tbs-behandelduur. Verderop
in deze brief zal ik verder ingaan op het genoemde advies van de RSJ.
Werken aan verbetering is ook van toepassing als het gaat over de passanten. In het
AO strafrechtketen van 5 maart 2020 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid toegezegd
uw Kamer te voorzien van actuele cijfers over de passanten. Passanten zijn tbs-gestelden
die in detentie verblijven en moeten wachten op een geschikte plek in een FPC. In
mei 2020 waren er 44 zogenaamde passanten in de penitentiaire inrichtingen, 22 verbleven
in een PPC. Er waren 13 passanten die langer dan 4 maanden in een penitentiaire inrichting
verbleven, zij komen in aanmerking voor passantenvergoeding.16 DJI werkt samen met de sector aan de capaciteitsdruk. Dat doen zij door de tbs-gestelden
beter te spreiden over de beveiligingsniveaus 3 en 4. Er wordt momenteel een inventarisatie
gedaan voor een verbeterde doorstroom naar passende vervolg behandel- en verblijfsinstellingen.
In het AO over tbs van 26 juni 2019 heb ik in reactie op een vraag van het lid Van
Wijngaarden toegezegd de Kamer te zullen informeren over de effecten van het klachtrecht.
Is het nu zo dat het aantal klachten sterk toeneemt? En zo ja, wat zijn daarvan de
achtergronden en gevolgen? Ik heb het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum
(WODC) gevraagd om hier onderzoek naar te doen. Het WODC heeft dit opgenomen in de
onderzoeksprogrammering voor 2021.
Taskforce Veiligheid en Kwaliteit
De Taskforce Veiligheid en Kwaliteit in de forensische zorg is nu anderhalf jaar aan
de slag met de thema’s administratieve lasten, arbeidsmarkt en kwaliteit van zorg
binnen de forensische zorg. In het najaar zal de Taskforce weer een voortgangsrapportage
aanbieden, hier ga ik kort in op de voortgang van de afgelopen periode.
Ik heb u in mijn brief van 18 maart 2020 geïnformeerd over het addendum op de Meerjarenovereenkomst
(MJO) Forensische Zorg 2018–2021 waarin met de sector aanvullende afspraken zijn gemaakt,
onder meer over een verdere impuls op het verminderen van de administratieve lasten.17 Op dit punt zijn concrete vorderingen te melden:
– Vanaf augustus 2020 beginnen de eerste twee instellingen met het niet langer registreren
van indirecte tijd. Dit levert een aanzienlijke tijdsbesparing op voor met name de
behandelaren binnen de forensische zorg. Op basis van hun ervaringen zal er een handreiking
worden opgesteld, waarmee vanaf het najaar alle klinische aanbieders op deze wijze
kunnen gaan werken.
– Het forensisch CV, een instrument om snel informatie over een justitiabele te verzamelen
en te registreren, is inhoudelijk uitgewerkt. Tevens is een mogelijkheid gevonden
om dit geautomatiseerd in gebruik te kunnen nemen. Het ICT-ontwikkeltraject daarvoor
vraagt nog de nodige stappen tot de zomer van 2021.
– In het kader van het addendum bij de MJO heb ik middelen beschikbaar gesteld voor
het digitaliseren van het plaatsingsbesluit. Gegevens van nieuwe patiënten kunnen
zo automatisch in de systemen van aanbieders worden opgenomen. Dit is eind 2020 gereed
voor gebruik nadat de benodigde ICT-aanpassingen zijn gedaan.
De arbeidsmarktaanpak is gereed en zou oorspronkelijk in maart 2020 worden gelanceerd.
Door de coronacrisis is deze opgeschort. De arbeidsmarktaanpak zal eind augustus 2020
alsnog van start gaan, en bestaat onder meer uit een website over forensische zorg
en de zorgaanbieders, verschillende radiocommercials, een magazine over werken in
de forensische zorg en een toolkit met instrumenten waarmee instellingen nieuwe medewerkers
kunnen werven.
Naar aanleiding van mijn toezegging in het AO over tbs van 26 juni 2019 aan lid Kuiken
(PvdA) heeft de Taskforce een verkenning uitgevoerd naar hoe de nazorg aan medewerkers
na een incident kan worden verbeterd. In de komende periode wordt een handreiking
ontwikkeld die kan worden gebruikt door zorgaanbieders. Deze handreiking is gericht
op zowel de fase voorafgaand aan incidenten (o.a. scholing van personeel en incidenten
in beeld) en de fase na incidenten (o.a. nazorg, evalueren en leren van incidenten).
Tarieven en inkoop
In eerdergenoemde brief van 18 maart jl. informeerde ik u over de gemaakte afspraken
met zorgaanbieders naar aanleiding van de uitspraak van de Rechtbank Den Haag over
de tarieven forensische zorg. Ik schetste in die brief dat er werkgroepen aan de slag
zouden gaan met 1) objectieve criteria voor het vaststellen van hogere zorgzwaarte
en 2) het ontwikkelen van een nieuw doelmatigheidsinstrument. Inmiddels is er samen
met de sector een nieuw kader voor de zorgzwaarte ontwikkeld. Dit wordt op korte termijn
geïmplementeerd. De werkgroep voor een nieuw doelmatigheidsinstrument is gestart en
zal naar verwachting deze zomer haar werkzaamheden afronden.
In het debat met uw Kamer tijdens het AO over gevangeniswezen en tbs op 6 februari
jongstleden heb ik op vragen van de leden Van Nispen en Van Toorenburg over mogelijke
ongewenste effecten van marktwerking verwezen naar de evaluatie van de Wet forensische
zorg die te zijner tijd zal plaatsvinden. Op specifieke onderdelen hoeven we natuurlijk
niet te wachten met nadenken over hoe het beter kan. Mede tegen de achtergrond van
de eerdere rechtszaak over tarieven en de uitkomst daarvan, wil ik stappen zetten
om de systematiek die nu gehanteerd wordt om forensische zorg in te kopen, te verbeteren.
Zodat DJI en de zorgaanbieders in het inkoopproces niet onnodig tegenover elkaar komen
te staan, maar zoveel mogelijk in dialoog en samenwerking tot goede afspraken komen.
Ik neem hierin ook de vraag mee of voor alle forensische zorg altijd een aanbesteding
verplicht en/of noodzakelijk is. In het najaar informeer ik u over de voortgang op
dit punt.
Tijdens het AO over tbs van 26 juni 2019 heb ik toegezegd te reageren op de vraag
van het lid Van Nispen in hoeverre marktwerking en concurrentie ongewenste gevolgen
hebben op het plaatsen in instellingen voor forensisch beschermd wonen.18 Ik herken de ongewenste effecten, in die zin dat instellingen cliënten weigeren als
gevolg van marktwerking, niet. Wel is het bekend dat er wachtlijsten zijn, waardoor
het extra van belang is dat de juiste cliënt op de juist plek komt.19 Een goede indicatiestelling draagt daar aan bij. Het komt voor dat een instelling
een cliënt gemotiveerd afwijst, bijvoorbeeld omdat de gewenste mate van begeleiding
niet geboden kan worden. Hierbij kan ook een rol spelen dat verblijfszorg toch niet
geïndiceerd blijkt, omdat een cliënt in staat is zelfstandig te wonen. Het is dan
onwenselijk dat een dergelijke cliënt in een instelling voor beschermd wonen geplaatst
wordt. Ook bepaalde cliëntkenmerken, zoals een veroordeling wegens een zedendelict,
kan reden zijn om iemand op een bepaalde locatie niet te plaatsen. Dat hangt dan ook
samen met afspraken die hierover met de gemeente zijn gemaakt. Er zal dan naar een
passende, alternatieve locatie worden gezocht. Om de wachttijden tegen te gaan zijn
bij de laatste aanbesteding overige forensische zorg ongeveer veertig aanbieders van
forensische beschermd wonen méér gecontracteerd dan voorgaande jaren. Ook wordt er
door DJI gewerkt aan een plan voor capaciteitsuitbreiding op beveiligingsniveau één,
waarmee meer mogelijkheden op juiste instroom en daarmee plaatsing en uitstroom ontstaan.
Beleidsreactie RSJ-advies Langdurig in de tbs
Op 25 mei 2020 heb ik uw Kamer het advies van de RSJ over tbs-gestelden die langdurig
in de tbs verblijven aangeboden. De RSJ heeft het advies opgesteld naar aanleiding
van signalen over de worsteling van het veld met de door- en uitstroom van langdurig
tbs-gestelden. Een deel van hen kan vanwege aanhoudend delictgevaar nooit op een veilige
manier resocialiseren. Voor een ander deel langdurig tbs-gestelden, waar geen aanhoudend
delictgevaar vanuit gaat, ligt dit anders. De RSJ signaleert knelpunten voor deze
groep die kunnen leiden tot (soms oneigenlijke) verlenging van de tbs-maatregel.
De RSJ heeft aanbevelingen geformuleerd. Als het gaat over de personele capaciteit
en structureel budget, verwijs ik naar de Taskforce Veiligheid en Kwaliteit en naar
het programma forensische zorg. Zoals eerder toegelicht werkt de Taskforce aan de
verbetering van de arbeidsmarkt, de kwaliteit van zorg en veiligheid binnen de forensische
zorg en het verminderen van administratieve lasten. Vanuit het programma forensische
zorg zijn er met de sector voor de korte termijn afspraken over de tarieven gemaakt.
Voor de lange termijn wordt, samen met de sector, het kwaliteitskader forensische
zorg ontwikkeld.
De aanbevelingen die de RSJ heeft gedaan over het krachtenveld van politiek, media
en samenleving zie ik als steun voor wat er op deze vraagstukken binnen het programma
forensische zorg al breed is opgepakt. Zo wordt onder andere de visie op, en het verhaal
over, de forensische zorg herijkt. Ik verwacht in november de uitkomsten met uw Kamer
te kunnen delen.
Voor wat betreft het thema door- en uitstroomvoorzieningen wil ik benadrukken dat
de knelpunten in de LFPZ en de mogelijke oplossingen daarvoor door het programma forensische
zorg, samen met de sector, worden onderzocht. Daarbij wordt ook nagedacht over specifieke
maatregelen die kunnen leiden tot vermindering van de wachtlijsten, die zijn ontstaan
door een blijvend hoge instroom en stagnerende uitstroom. De RSJ adviseert om een
specifieke perspectiefafdeling in te richten voor tbs-gestelden die nog niet aan behandeling
toe zijn, dit advies wordt meegenomen bij dit onderzoek.
Aanvullend daarop zal ik hieronder inhoudelijk ingaan op drie andere thema’s waarop
de RSJ aanbevelingen heeft gedaan.
Langdurig tbs-gestelden in beeld
De RSJ beveelt aan de groep tbs-gestelden die langer dan acht jaar wordt behandeld
beter in beeld te krijgen. Gerichter monitoren draagt bij aan een beter inzicht in
de kenmerken en in de door- en uitstroom van deze groep tbs-gestelden. DJI is daar
begin dit jaar voor deze doelgroep mee begonnen. Daarnaast zal DJI starten met het
op indicatie organiseren van zorgconferenties voor tbs-gestelden die langer dan acht
jaar worden behandeld. Op casusniveau zal bovendien worden bezien of zorgconferenties
nog eerder kunnen worden georganiseerd. Zorgconferenties spelen een grote rol in de
verbetering van de door- en uitstroom, omdat hiermee op individueel niveau de knelpunten
in de behandeling zichtbaar worden en kunnen worden aangepakt. De uitkomsten van de
zorgconferenties worden momenteel door het WODC geëvalueerd. Deze evaluatie is begin
2021 gereed.
Generieke maatregelen
De RSJ adviseert om een aantal generieke beleidsmaatregelen te heroverwegen. Zo signaleert
de RSJ nadelige effecten van het zogenaamde Teeven-jaar. Met deze maatregel wordt
de verlofmachtiging ingetrokken en wordt er gedurende een jaar geen nieuwe machtiging
verleend aan een tbs-gestelde die langer dan 24 uur ongeoorloofd afwezig is of verdacht
wordt van het plegen van een strafbaar feit.20 Het doel hiervan is om de maatschappelijke veiligheid te vergroten. Kritische geluiden
over ongewenste neveneffecten op de behandeling zijn ook mij bekend. Ik zal daarom
de effecten van deze maatregel nader laten onderzoeken binnen het programma forensische
zorg. Met de uitkomsten daarvan ga ik graag het gesprek met uw Kamer aan.
De RSJ beveelt ook aan de aangifteplicht te heroverwegen. Ik kan me hier niet in vinden.
De aangifteplicht is van toepassing als een tbs-gestelde wordt verdacht van een strafbaar
feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan. Het hoofd van de inrichting is verplicht
om hier binnen een week aangifte van te doen. Dit zijn dus in beginsel geen lichte
feiten. Ik wil in dit verband benadrukken, zoals ook recent door de Minister van Justitie
en Veiligheid in een brief aan uw Kamer is toegelicht, dat agressie en geweld tegen
werknemers met een publieke taak zeer ernstig is en niet zonder consequenties mag
blijven.21 De aanpak van geweld tegen hulpverleners staat hoog op de agenda bij het OM. Aangifte
is dan ook aangewezen.
Verder adviseert de RSJ om de behandeling voor tbs-gestelden eerder te starten. Ik
ga daar om twee redenen niet in mee. Ten eerste heb ik met het Wetsvoorstel straffen
en beschermen een lijn ingezet, waarmee duidelijk is dat eerst het strafdeel moet
worden ondergaan voordat aan de tbs-behandeling kan worden begonnen. Ten tweede biedt
de Wet forensische zorg al de mogelijkheid om via maatwerk per individueel geval te
beoordelen wat het geschikte tijdstip van overplaatsing is. Dit kan wanneer de rechter
heeft geadviseerd tot eerdere overplaatsing of wanneer er dringende medische redenen
zijn en/of de noodzakelijke zorg niet een PPC kan worden geleverd.
Directe verantwoordelijkheid Minister
De RSJ beveelt aan de directe verantwoordelijkheid van de Minister bij individuele
verlof- en voortgangsbeslissingen te heroverwegen. De directe verantwoordelijkheid
van de Minister bij individuele beslissingen speelt niet alleen binnen het tbs-stelsel,
maar bijvoorbeeld ook binnen het gevangeniswezen. Die verantwoordelijkheid anders
inrichten betekent een ingrijpende stelselwijziging. Het is zeer de vraag of de door
de RSJ genoemde nadelen van het huidige stelsel zwaarder wegen. Desalniettemin leeft
dit signaal breed. Om daaraan tegemoet te komen wil ik de consequenties van de door
de RSJ voorgestelde wijzigingen goed in kaart brengen tegen de achtergrond van de
huidige wet- en regelgeving op dit punt.
Ten slotte hecht ik eraan om in dit verband te benadrukken dat de LFPZ geen eindstation
is binnen het tbs-stelsel, maar ook duidelijk een functie heeft als tussenvoorziening.
Hoewel voor een aantal tbs-gestelden de LFPZ-status de enige optie is en blijft voor
verblijf in de tbs, blijkt uit een recent onderzoek van de LAP dat het uitstroompercentage
uit de LFPZ rond de 50% ligt. Zonder behandeldruk kunnen er voor tbs-gestelden nieuwe
perspectieven ontstaan en worden verkend.
Evaluatie maatregelen risicotaxatie zedendelinquenten
In mijn beleidsreactie op het rapport «Gewogen risico» van de Nationaal Rapporteur
Mensenhandel (NRM) heb ik toegezegd de maatregelen die naar aanleiding van dit rapport
door alle betrokken organisaties zijn ingevoerd, na één jaar te evalueren om te bezien
of rechters en officieren van justitie inderdaad beter ondersteund worden in hun werkzaamheden.22 In de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 16 november 2018 over
de aanpak van online seksueel kindermisbruik, kindersekstoerisme en recidiverisico
is hij ingegaan op de initiatieven die genomen zijn door de Rechtspraak, het Openbaar
Ministerie en het opleidingsinstituut SSR om de basiskennis over recidiverisico en
kansberekening structureel te verbeteren. In deze brief zal ik ingaan op de resultaten
van de evaluatie van de overige maatregelen die zijn ingevoerd bij de reclassering,
het NIFP, de Rechtspraak en het OM.
De evaluatie, die in opdracht van dit ministerie is uitgevoerd door bureau Significant,
richtte zich op de vraag of de aangekondigde maatregelen zijn ingevoerd en of deze
hebben geleid tot een betere ondersteuning van rechters en officieren van justitie.23
Resultaten evaluatie
Uit de evaluatie blijkt dat bij zowel de reclassering als het NIFP de Static, Stable
& Acute (SSA) inmiddels de standaardwijze van risicotaxatie is bij zedendelicten.
Uit het dossieronderzoek blijkt dat de reclassering bij 74% van de adviezen gebruik
maakt van de SSA. Bij het NIFP is dit bij 55% van de rapportages het geval. Hoewel
dit onderzoek qua aanpak niet goed te vergelijken is met het onderzoek van de NRM,
zien de onderzoekers een stijging van het gebruik van de SSA. Dit beeld wordt bevestigd
door interviews met rechters en officieren van justitie.
Dat er geen 100% wordt gescoord, is voor een groot deel verklaarbaar. De belangrijkste
redenen om geen SSA af te nemen zijn weigering van de verdachte om mee te werken en
het niet kunnen vaststellen van een stoornis of een stoornis die in verband staat
met het delict. Een andere reden om de SSA niet af te nemen, is dat de SSA niet geschikt
is voor alle doelgroepen. Bij vrouwen en jeugdigen wordt een ander instrument gebruikt.
Uit het onderzoek blijkt ook dat de afspraken om eenduidige definities voor het recidiverisico
te hanteren, deze afzonderlijk van het klinisch oordeel weer te geven en beide uitkomsten
vervolgens te integreren in het gestructureerd klinisch oordeel, inmiddels zijn ingevoerd.
Het OM geeft aan goed uit de voeten te kunnen met de informatie uit de SSA. De officieren
van justitie geven aan dat het voor hen voornamelijk een verbetering is dat de uitkomsten
van de risicotaxatie nu apart worden weergegeven ten opzichte van het klinisch oordeel.
Geïnterviewden van de Rechtspraak geven aan dat de nieuwe RISC, het risicotaxatie-
en adviesinstrument van de reclassering, beter te begrijpen is en spreken ook hun
waardering uit voor het gestructureerd klinisch oordeel, dat in hun ogen een toegevoegde
waarde heeft ten opzichte van alleen de uitkomst van de risicotaxatie. Rechters geven
daarbij ook aan dat communicatie over het recidiverisico verder kan worden verbeterd.
De gebruikte terminologie is voor rechters die weinig ervaring hebben met zedenzaken
en dit type rapportages vaak nog lastig te duiden.
Beleidsreactie
Bovenstaande concludeer ik dat bij zowel de reclassering als het NIFP de SSA inmiddels
de standaardwijze van risicotaxatie bij zedendelicten is. Waar de SSA niet gebruikt
wordt zijn hiervoor goede redenen. Zowel rechters als officieren van justitie worden
door de nieuwe adviesrapporten inderdaad beter ondersteund. Er is nog wel verbetering
mogelijk als het gaat om de toelichting op de uitkomsten van de SSA.
De betrokken partijen zullen naar aanleiding van deze evaluatie de volgende aanvullende
verbeteringen doorvoeren:
– Het stimuleren van het gebruik van de SSA bij verdachten die onderzoek weigeren, het
ten laste gelegde ontkennen of waar een stoornis in relatie tot het delict ontbreekt.
Door middel van feedback, scholing en voorlichting wordt verduidelijkt dat dit op
zichzelf geen contra-indicatie hoeft te zijn voor het afnemen van de SSA.
– Het verbeteren van de toelichting op de uitkomst van de SSA en de relatie met het
gestructureerd klinisch oordeel volgens het principe van «Risks-Needs-Responsivity»:
hierbij wordt het verband weergegeven tussen het recidiverisico enerzijds en de intensiteit
van de benodigde behandeling of de mate van toezicht anderzijds. Ook dit wordt onder
de aandacht gebracht door middel van feedback op de rapportages, voorlichting en scholing
van de medewerkers.
Tijdens het AO over tbs van 26 juni 2019 heeft het lid Kuiken (PvdA) gevraagd waarom
niet iedereen die een ernstig zedendelict pleegt, psychologisch onderzocht wordt.
Ik heb toegezegd om door het OM in kaart te laten brengen wat de staande praktijk
is op dit gebied.
Het OM kijkt bij iedere zaak naar de aard van het delict en naar de bijzonderheden
van de verdachte. Er zijn verschillende omstandigheden op basis waarvan de officier
van justitie kan besluiten een PJ-rapportage aan te vragen. Dit kan bijvoorbeeld volgen
uit hetgeen het slachtoffer heeft verklaard of wat de verdachte zelf over zijn persoonlijke
omstandigheden heeft gezegd. Ook kan de wijkagent relevantie informatie hebben over
de verdachte. In veel gevallen adviseert een deskundige van het NIFP over de vraag
of, en zo ja welk type PJ-onderzoek uitgevoerd zou moeten worden. De reclassering
en de Raad voor de Kinderbescherming (in het geval van minderjarigen) kunnen hier
ook over adviseren. Daarnaast kan informatie uit eerdere strafzaken aanleiding geven
om psychologisch onderzoek uit te laten voeren. In het geval van hoger beroep kunnen
zich ten slotte ook nieuwe omstandigheden voordoen die kunnen leiden tot een aanvraag
voor een PJ-rapportage, zoals een veranderde proceshouding of het verlopen van de
maximale geldigheidsduur (een jaar) van een eerdere PJ-rapportage.
In bovenstaande evaluatie van de maatregelen n.a.v. het rapport «Gewogen Risico» is
onderzocht voor welk type zedendelicten PJ-rapportages worden aangevraagd. Omdat het
OM dit niet centraal registreert, zijn hiervoor bestanden vergeleken van het OM en
het NIFP. Het ging om alle zaken in 2018 in eerste aanleg waar sprake was van een
verdenking van een of meerdere zedenfeiten. Bij meerdere feiten is alleen het eerste
voorkomende zedenfeit in een zaak meegenomen; dit is over het algemeen het zwaarste
delict. Op basis van de cijfers van het OM is voor de negen meest voorkomende delicten
(in totaal 95% van alle zedendelicten) gekeken hoeveel PJ-rapportages er voor dat
delict zijn afgenomen. Bij ongeveer een derde van alle zedenzaken die voor de rechter
komen, is er sprake van een PJ-rapportage, in bijna alle zedenzaken is een reclasseringsadvies
uitgebracht. Vervolgens is gekeken naar het aantal PJ-rapportages per type delict.
Bij zwaardere delicten als verkrachting en gemeenschap met een kind beneden de 12
jaar wordt in een groot deel van de gevallen een PJ-rapportage opgesteld: respectievelijk
60% en 65%. Bij lichtere vergrijpen als schennis van de eerbaarheid wordt bij een
veel kleiner deel een PJ-rapportage opgesteld. Zie voor een overzicht van alle zedendelicten
het rapport in de bijlage24.
Ik ben van oordeel dat het OM in de afweging om een PJ-rapportage aan te vragen voldoende
ondersteund wordt. Zeker bij ernstige delicten zal enig vermoeden van een psychische
stoornis reden zijn voor een PJ-onderzoek. Voor de ernstigste zedendelicten, zoals
verkrachting, wordt dan ook in een groot deel van de gevallen reeds een PJ-rapportage
aangevraagd. Ik zie geen reden om het OM te verplichten bij iedere ernstige zedenzaak
psychologisch onderzoek aan te vragen. De capaciteit voor PJ-onderzoek moet zorgvuldig
worden ingezet. Seksueel (ernstig) grensoverschrijdend gedrag is niet alleen aan de
orde bij mensen met een psychische stoornis. Indien de aard en de omstandigheden van
het delict geen aanleiding geven tot verder psychologisch onderzoek, hoeft dat middel
niet onnodig te worden ingezet.
Aanbieden onderzoeksrapporten
Recent heeft het WODC twee onderzoeken over recidive na/tijdens forensische zorg afgerond.
Ik bied u de onderzoeksrapporten bij deze aan25 en zal u later mijn reactie geven. Het gaat om «Recidive na forensische zorgtrajecten
met uitstroom 2013–2015» en «Op zoek naar methoden om recidive tijdens een strafrechtelijk
traject in kaart te brengen. Recidive tijdens tbs met dwangverpleging als test case».
Afsluiting
Ik heb u in deze brief geïnformeerd over de stand van zaken in de forensische zorg
op een breed scala aan verbeteringen. Samen met de sector blijf ik werken aan een
stevig fundament voor de forensische zorg zodat veiligheid en kwaliteit duurzaam centraal
staan.
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming