Brief regering : Tweede voortgangsrapportage follow-up WODC-rapporten
28 844 Integriteitsbeleid openbaar bestuur en politie
Nr. 196
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 januari 2020
1. Inleiding
Tijdens het algemeen overleg met de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid van
uw Kamer op 6 maart jl. (Kamerstuk 28 844, nr. 177) heb ik toegezegd uw Kamer met regelmaat te informeren over de voortgang van de maatregelen,
die ik op grond van de drie rapporten inzake het WODC1 in mijn beleidsreactie van 15 januari 20192 heb aangekondigd. U heeft mijn eerste voortgangsrapportage op 3 juli 2019 ontvangen3 en voor u ligt nu de tweede voortgangsrapportage.
Met deze tweede voortgangsrapportage stel ik vast dat de onafhankelijkheid van het
WODC qua fysieke huisvesting, juridische borging en organisatorische positionering
binnen mijn ministerie inmiddels adequaat is gewaarborgd. Het WODC heeft bovendien
sinds 21 oktober jl. in de persoon van prof. dr. Lensvelt-Mulders een nieuwe directeur
gekregen.
Op 25 november jl. heeft de transitieadviseur, prof. dr. ’t Hart, zijn eerste rapportage
aan mij voorgelegd. Ik voeg deze als bijlage 1 bij4. De transitieadviseur is in algemene zin positief over de aanpak van de maatregelen
om de onafhankelijkheid van het WODC te borgen en de relatie tussen «beleid» en WODC
te herijken. Tegelijkertijd noemt hij ook de risico’s voor de komende periode. Ik
ga daar in deze tweede voortgangsrapportage op in. Zijn rapportage sterkt mij in de
overtuiging dat nu de focus gelegd moet worden op het normaliseren van de relatie
tussen «beleid» en WODC.
In deze tweede voortgangsrapportage beschrijf ik in hoofdstuk 2 de voortgang van de
belangrijkste maatregelen. Een volledig overzicht van de planning met betrekking tot
de door mij toegezegde maatregelen voeg ik als bijlage 2 bij deze brief bij5. Hoofdstuk 3 gaat in op de aanpak om deze maatregelen tot stand te brengen en de
relatie tussen «beleid» en WODC nu te normaliseren.
2. Belangrijkste maatregelen
In de eerste voortgangsrapportage kon ik Uw Kamer al berichten dat veel van de door
mij toegezegde maatregelen waren afgerond. In dit hoofdstuk sta ik stil bij die maatregelen
om de onafhankelijkheid van het WODC te waarborgen en de relatie tussen «beleid» en
WODC te herijken, die sinds de eerste voortgangs-rapportage zijn afgerond. Wederom
hanteer ik hiervoor de indeling uit mijn beleidsreactie.
Het juridisch steviger borgen van de onafhankelijke positie van het WODC ten opzichte
van het ministerie in een ministeriële regeling met inachtneming van waarborgen die
vergelijkbaar zijn met de regeling in de Aanwijzingen voor de Planbureaus.
De ministeriële regeling die de wetenschappelijke onafhankelijkheid van het WODC waarborgt,
is inmiddels gepubliceerd en in werking getreden.6 Deze beperkt onder andere de bemoeienis van zowel bewindspersonen als ambtenaren
met onderzoeksmethoden en de gunning, de inhoud, het resultaat en de openbaarmaking
van WODC-onderzoeken. De regeling komt inhoudelijk in sterke mate overeen met de Aanwijzingen
voor de Planbureaus.
Prof. dr. ’t Hart noemt de regeling het pièce de resistance en wijst erop dat artikel 5 over de positie van het WODC bij het uitvoeren van wetenschappelijk
en beleidsonderzoek nadrukkelijk onderwerp van gesprek is geweest. Daarmee heeft de
ambtelijke organisatie blijk gegeven het gesprek aan te gaan over aspecten van de
positionering van «beleid» en WODC waarover meningen verschillen. Alleen zo kan sprake
zijn van een transparante organisatie. De transitieadviseur wijst er in zijn eerste
rapportage op dat «het normen- en procedurele kader van het WODC, dat de integriteit
van kennisvorming en -rapportage van «wetenschappelijk en beleidsgericht onderzoek»
borgt, kan worden geëxporteerd naar de onderdelen van het ministerie die onder de
geamendeerde regeling zelfstandig hun onderzoek mogen blijven aanbesteden»7. Hij doet deze suggestie, omdat hij van mening is dat met de regeling «achterdeuren
zijn opengezet die ervoor zorgen dat een zeer groot deel van het door externen uit
te voeren onderzoek voor JenV- partijen niet moet en dus niet zal verlopen via EWB»
(de afdeling Externe en Wetenschappelijke Betrekking van het WODC). Hiermee doelt
hij op de reikwijdte van het bewuste artikel die, overigens geheel in lijn met de
eerder over dit onderwerp vastgestelde regels, beperkt is gebleven tot het bestuursdepartement,
zodat diensten en baten-lastenagentschappen er niet onder vallen. Als alternatief
voor het exporteren van het normen- en procedurele kader van het WODC acht hij het
voorstelbaar de regeling na twee jaren «grondig (en onafhankelijk) te laten evalueren.
Daarbij zou dan expliciet aandacht moeten worden besteed aan de balans tussen bedoelde
en onbedoelde effecten van de regeling, in het bijzonder de werking van de bovengeschetste
«achterdeuren» «.
Ik kies voor zijn alternatief van een grondige evaluatie na ongeveer twee jaren. Op
dit moment hecht ik grote waarde aan de waarborgen die het WODC biedt tegen oneigenlijke
beïnvloeding van onafhankelijk onderzoek. Zoals de transitieadviseur aangeeft, kunnen
andere onderdelen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid deze nu niet bieden.
Ik voeg daaraan toe dat zij ook met het overnemen van procedures, zoals het WODC die
kent, niet kunnen beschikken over een organisatorisch op afstand geplaatste organisatieonderdeel
waarvan de onafhankelijkheid is geborgd, zoals dat nu voor het WODC is geregeld. De
«achterdeuren» die de transitieadviseur noemt, zijn bovendien geen andere dan die
nu ook al bestaan. Ze geven dus ook aan waar het WODC zelf sinds jaar en dag zijn
grenzen ziet. Zijn conclusie dat de huidige regeling de bijl zet aan de ratio van
artikel 5 van de regeling deel ik daarom niet. Desalniettemin ben ik het met hem eens
dat de werking van de regeling een grondige evaluatie verdient. Daarom ben ik prof.
dr. ’t Hart erkentelijk dat hij op mijn verzoek deze evaluatie onderwerp laat zijn
van zijn laatste rapportage.
Ook de wijziging van het Organisatiebesluit Ministerie van Justitie en Veiligheid
is inmiddels gepubliceerd en in werking getreden.8 Daarmee is de positionering van het WODC binnen het ministerie gewijzigd door van
het WODC een zelfstandige dienst binnen het ministerie te maken in plaats van een
directie binnen het cluster van de Secretaris-generaal.
Het zodanig aanpassen van de werkprocessen bij beleidsonderzoek dat beleid op grotere
afstand van onderzoek komt te staan.
Met de publicatie van de ministeriële regeling kon ook het Omgangskader worden vastgesteld,
nadat deze voorgelegd was aan de Departementale Ondernemingsraad (DOR). Dit omgangskader
ziet op de rol van «beleid», maar kan uiteraard niet los worden gezien van de manier
van werken van het WODC. Om die reden is het Omgangskader op 5 december jl. formeel
door de secretaris-generaal en de directeur WODC getekend. Ik voeg dit Omgangskader
als bijlage 5 bij deze brief bij9. Ik zie met de transitieadviseur de risico’s van zowel een verslapping van de aandacht
voor de scherpe rolverdeling tussen «beleid» en WODC als een kramp bij beleid met
betrekking tot het verrichten van onderzoek. Zoals ik ook hieronder zal betogen, moeten
deze risico’s de aandacht houden van zowel «beleid» als WODC in de dagelijkse omgang
met elkaar. De toezegging van de transitieadviseur om in zijn volgende rapportages
na te gaan of deze onbedoelde effecten optreden, biedt mij het vertrouwen dat deze
risico’s de aandacht houden die ze verdienen.
Het fysiek op afstand plaatsen van het WODC. Daartoe zal het WODC in een ander gebouw
dan het ministerie worden gehuisvest.
Op 1 november jl. heeft het WODC zijn intrek genomen in het Rijkskantoor aan de Koningskade
4 in Den Haag.
Het benoemen in de beleidssector van een centrale kenniscoördinator om bewustwording
en naleving van geldende normen en protocollen bij het verrichten van beleidsonderzoek
te bevorderen.
De nieuwe relatie met het WODC vraagt om bredere veranderingen in het kennisbeleid
van mijn ministerie. Hiervoor heb ik een «kwartiermaker kennisfunctie» aangesteld.
Deze voert ook tijdelijk de taken uit, die de Commissie Hertogh voor de Centrale Kenniscoördinator
heeft aanbevolen. De kwartiermaker werkt nu met de kenniscoördinatoren van de onderdelen
van het bestuursdepartement een kennisbeleid uit, waarin het WODC een belangrijke
rol speelt. De aanstelling van een centrale kenniscoördinator maakt deel uit van dit
beleid. In zijn eerste rapportage schetst de transitieadviseur een beeld van de opgave
op dit punt. Zijn observaties worden nadrukkelijk meegenomen bij de inrichting van
het kennisbeleid.
Het verzoeken aan het WODC om een chief science officer aan te stellen, ter waarborging
van de interne kwaliteitsbewaking en om gedurende het verloop van een WODC-onderzoek
een zuivere relatie met beleid te borgen.
In mijn eerste voortgangsrapportage heb ik uw Kamer kunnen informeren met welk stelsel
van maatregelen het WODC de interne kwaliteitsbewaking gestalte geef. Daarbij kon
ik al melden dat het WODC zich heeft aangesloten bij de gedragscode wetenschappelijke
integriteit van de VSNU en bij het LOWI. Hieruit vloeit ook de aanstelling van vertrouwenspersonen
en de instelling van een externe integriteitscommissie voort. Inmiddels zijn twee
interne vertrouwenspersonen wetenschappelijke integriteit aangesteld en is de werving
van (externe) voorzitter en leden voor de Commissie Wetenschappelijke Integriteit
vrijwel afgerond. Ik verwacht dat de Commissie in januari 2020 geïnstalleerd zal worden.
Daarmee zullen alle maatregelen voor het stelsel van interne kwaliteitsbewaking zijn
afgerond.
Het verstrekken van de opdracht aan de nieuwe directeur van het WODC om zorg te dragen
voor een veiliger werkomgeving en professionalisering van het management.
Ik heb met prof. dr. Lensvelt-Mulders besproken hoezeer ik hecht aan een veiliger
werkomgeving en professionalisering van organisatie en management van het WODC. Daarin
hebben wij beiden geconcludeerd dat het nu aangewezen is enerzijds de professionalisering
binnen het WODC vorm te geven en anderzijds te koersen op een normalisering van de
relatie tussen «beleid» en WODC. De «bezinning op de vraag of op de vraag of het WODC
in zijn huidige functioneren in alle opzichten de goede dingen op de best mogelijke
manier doet»10, waarover de transitieadviseur spreekt, wordt door de directeur WODC verwelkomd.
«Zachte» maatregelen.
In de eerste voortgangsrapportage heb ik – naar aanleiding van het algemeen overleg
met de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid van uw Kamer op 6 maart jl. – uitvoerig
aandacht aan de noodzaak van zogenaamde «zachte» maatregelen besteed. Sindsdien is
met verschillende activiteiten bijgedragen aan bewustwording, naleving in de dagelijkse
praktijk en elkaar aanspreken. Ook de transitieadviseur wijst hier in zijn eerste
rapportage op. De praktijk van de laatste maanden laat zien dat het enthousiasme voor
deelname aan deze activiteiten terugloopt. Dit is weliswaar verklaarbaar vanuit het
proces van normalisering in de relatie «beleid» – WODC dat is begonnen, maar vraagt
toch om blijvende aandacht in de organisatie. Desondanks wil ik in het bijzonder wijzen
op de zogenaamde «werkplaats Professioneel Samenspel Beleid – WODC» onder de begeleiding
van prof. dr. Jaap Boonstra. Deze werkplaats, die momenteel plaatsvindt, is een ontmoeting
tussen professionals van bestuursdepartement en WODC, waar zij spreken over hun vakuitoefening,
waarin zij hun onderlinge interactie en samenwerking vormgeven en waarin zij het samenspel
tussen de disciplines ontrafelen. De werkplaats is erop gericht een werkwijze en verstandhouding
te ontwikkelen die de deelnemers en hun collega’s in staat stelt om toekomstige dilemma’s
en heikele momenten in de samenwerking aan te kunnen.
Het borgen van onafhankelijke monitoring van het transitieproces door een onafhankelijke
adviseur.
Op 1 september jl. is prof. dr. ’t Hart begonnen als transitieadviseur. Het besluit
daartoe is op 22 augustus jl. gepubliceerd.11 Zoals hierboven al aangegeven, heeft prof. ’t Hart inmiddels zijn eerste rapportage
aan mij uitgebracht. Ik ben prof. dr. ’t Hart erkentelijk voor het perspectief waarmee
hij naar de relatie tussen «beleid» en WODC kijkt en van daaruit zowel risico’s voor
de herijking van deze relatie benoemd als suggesties doet om de relatie tussen «beleid»
en WODC te normaliseren.
3. Programma Herziene relatie «beleid» – WODC
Nu vrijwel alle toegezegde maatregelen zijn afgerond, moet de herijkte relatie tussen
«beleid» en WODC vooral in de dagelijkse praktijk vorm krijgen. Dat betekent dat het
WODC verder professionaliseert, «beleid» rolvast is in de betrokkenheid bij onderzoek
en de relatie tussen «beleid» en WODC een reguliere werkrelatie wordt. Deze «normalisering»
vraagt desalniettemin de komende jaren om aandacht. Voor een succesvolle herijking
van de relatie is immers tijd nodig. Bovendien kan dit proces niet los worden gezien
van het kennisbeleid binnen het bestuursdepartement. De transitieadviseur zal mij
de komende twee jaren blijven adviseren over dit transitieproces. Ook zal de eerstvolgende
visitatie van het WODC, waarvan de voorbereiding al in 2020 start, mede op het transitieproces
betrekking hebben.
Het programma Herziene relatie «beleid» – WODC wordt daarom nu afgesloten. Het heeft
de staande organisatie geholpen om snel en doelgericht de toegezegde maatregelen tot
stand te brengen. Bestuursdepartement en WODC moeten nu samenwerken om de normalisering
van de relatie «beleid» – WODC in de praktijk te brengen. Uw Kamer zal ik in 2020
en 2021 blijven informeren over de stand van zaken in het transitieproces aan de hand
van het oordeel van de transitieadviseur.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid