Brief regering : Derde voortgangsrapportage programma 'Geweld hoort nergens thuis'
28 345 Aanpak huiselijk geweld
31 015 Kindermishandeling
Nr. 226 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 december 2019
Met het programma Geweld hoort nergens thuis werken we samen om huiselijk geweld en
kindermishandeling eerder en beter in beeld te krijgen en om geweld duurzaam op te
lossen zodat gezinnen, kinderen, volwassenen en ouderen, veilig kunnen zijn. We doen
dit samen met gemeenten, partners uit de zorg- en hulpverlening, Veilig Thuis, het
onderwijs, politie, OM, Raad voor de Kinderbescherming en Reclassering. Hierbij sturen
wij u de derde Voortgangsrapportage van het programma Geweld hoort nergens thuis1, die in afstemming met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) als medeopdrachtgever
van het programma tot stand is gekomen.
De derde rapportage bevat een aantal belangrijke opbrengsten:
• het Kwaliteitskader «Werken aan Veiligheid voor lokale (wijk)teams en gemeenten» waardoor
teams beter invulling kunnen geven aan hun taken en verantwoordelijkheden in de aanpak
van kindermishandeling en huiselijk geweld.
• de eerste impactmonitor waarin voor het eerst een systematisch bijeengebracht beeld
beschikbaar is van effecten van de aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling op
betrokkenen;
• de eerste effecten van de invoering van de verbeterde meldcode en de nieuwe werkwijze
bij Veilig Thuis die volgens de regio’s zichtbaar zijn door een stijging van het aantal
adviesvragen en meldingen;
• de eerste stappen in het verbeteren van traumascreening en -behandeling. Een goed
voorbeeld is het project «Online Platform Traumascreening en – behandeling voor slachtoffers
van huiselijk geweld en kindermishandeling» waarbij zes regio’s samenwerken. Het programma
ondersteunt dit project.
De beweging van papier naar praktijk is ingezet. We zien dat de gezamenlijke inzet van rijk en gemeenten leidt tot veel ontwikkelingen
in de regio’s. Zo laat de Voortgangsrapportage zien dat steeds meer regio’s werken
aan integrale sturing. Dit is een noodzakelijke voorwaarde om ook effectief en duurzaam
het geweld te stoppen. Een andere goede ontwikkeling is dat regio’s gestart zijn met
projecten op prioritaire thema’s uit het programma zoals de aanpak van ouderenmishandeling
en schadelijke traditionele praktijken, de plegeraanpak, het bieden van sociale steun
aan kinderen, het bespreekbaar maken van kindermishandeling en huiselijk geweld, experimenten
voor verbeterde vrouwenopvang en de inzet van MDA++ en het verbeteren van traumascreening.
Hieronder gaan wij in op de opbrengsten en ontwikkelingen alsook op de ervaren belemmeringen
uit de regio’s die in de rapportage aan bod komen. Vervolgens gaan wij in op een aantal
toezeggingen.
Kwaliteitskader «Werken aan veiligheid voor lokale (wijk)teams»
Het rijk en gemeenten willen samen bereiken dat slachtoffers eerder en beter in beeld
zijn. Voor de betrokkenen is het belangrijk dat er vervolgens gewerkt wordt aan duurzame
veiligheid en dat de nodige hulp en zorg geboden wordt voor herstel. Lokale (wijk)teams
spelen hierbij een zeer belangrijke rol en daarom heeft het programma in opdracht
van de VNG het kwaliteitskader «Werken aan Veiligheid voor lokale (wijk)teams» ontwikkeld.
Een groot deel van de zaken die binnenkomen bij Veilig Thuis betreft situaties die
vervolgens door lokale hulpverlening opgepakt worden. Uit de impactmonitor blijkt
dat in 77 procent van de casussen is besloten tot een directe overdracht (naar het
lokale veld, een reeds betrokken hulpverlenende instantie, een multidisciplinair team
of naar het cliëntsysteem zelf).
In deze situaties kunnen zorgen om veiligheid aan de orde zijn. Daarom is het van
belang dat de lokale hulpverlening weet hoe te handelen, oog heeft voor de veiligheidssituatie
en hier vervolgens ook op acteert.
Het kwaliteitskader «Werken aan Veiligheid voor lokale (wijk)teams en gemeenten» heeft
als doel gemeenten te ondersteunen in het inrichten en versterken van hun lokale (wijk)teams.
Op deze manier zijn zij beter in staat invulling te geven aan hun taken en verantwoordelijkheden
met betrekking tot het eerder en beter in beeld krijgen van kindermishandeling en
huiselijk geweld als wel het stoppen en duurzaam oplossen van geweld. Wij zien dit
Kwaliteitskader «Werken aan Veiligheid» als een belangrijke stap. Het programmateam
is al met een aantal regio’s aan de slag om te helpen dit kader te implementeren in
lokale teams en zal hier de komende periode mee doorgaan.
De eerste impactmonitor
Een belangrijk onderdeel van het programma is de monitoring van het effect van de
maatregelen voor de betrokkenen bij huiselijk geweld en kindermishandeling. Daarom
zijn we gestart met de ontwikkeling van een impactmonitor, uitgevoerd door het Centraal
Bureau voor de Statistiek (CBS). Hierbij is inzicht krijgen op de impact van de aanpak
op de levens van mensen het uitgangspunt.
Met deze derde Voortgangsrapportage sturen we u zoals toegezegd een ingevulde monitor2. Deze biedt een eerste beeld; aan de hand van toekomstige impactmonitors zullen cijfermatige
trends zichtbaar gemaakt kunnen worden.
Naast deze landelijke monitor is er een dashboard ontwikkeld door het CBS met daarin
meer informatie, waaronder regionale cijfers.3
De impactmonitor is opgesteld op basis van fase 1 van de dummymonitor die u bij de
vorige Voortgangsrapportage is toegestuurd. In de komende jaren wordt de monitor uitgebouwd
met meer indicatoren. De onderzoekscommissie Geweld hoort nergens thuis onderzoekt
komend jaar hoe deze nieuwe indicatoren beschikbaar kunnen komen. De impactmonitor
zullen we een keer per jaar uitbrengen.
Meldcode en Veilig Thuis
Met de inwerkingtreding van de verbeterde meldcode en de radarfunctie bij Veilig Thuis
per 1 januari 2019 hebben we een belangrijke stap gezet om de aanpak van huiselijk
geweld en kindermishandeling verder te versterken. Hierdoor komen vermoedens van acuut
en/of structureel geweld eerder bij Veilig Thuis terecht, waardoor hulp en veiligheid
aan gezinnen eerder kan worden geboden. Door de radarfunctie van Veilig Thuis kan
de veiligheid in gezinnen over langere tijd worden gemonitord. Dit moet zorgen voor
duurzame veiligheid in gezinnen.
Uit de kwalitatief verbeterde beleidsinformatie van Veilig Thuis over de eerste helft
van 2019 – die ook deels onderdeel uitmaakt van de impactmonitor – blijkt dat er bij
Veilig Thuis 65.000 meldingen gedaan zijn en 53.000 adviezen gevraagd zijn. De beleidsinformatie
van Veilig Thuis was in de voorgaande jaren nog van onvoldoende kwaliteit, om de cijfers
van de verschillende organisaties onderling te kunnen vergelijken of ze bij elkaar
op te kunnen tellen. Daardoor konden tot vorig jaar geen landelijke Veilig Thuis-cijfers
worden gegenereerd. We kunnen daarom op basis van deze nieuwe cijfers nog geen conclusies
trekken over een mogelijke landelijke stijging of daling ten opzichte van de voorgaande
jaren.
De signalen van gemeenten, Veilig Thuis-organisaties en de signalen uit de regio’s
in de Voortgangsrapportage wijzen er echter op dat sprake is van een stijging in het
aantal adviezen en meldingen bij Veilig Thuis. Dat betekent dat huiselijk geweld en
kindermishandeling eerder en beter in beeld komt en Veilig Thuis de radarfunctie inderdaad
kan vervullen.
De regio’s geven echter aan dat zij de stijging ervaren als een knelpunt. Ondanks
alle inspanningen van gemeenten en de medewerkers van Veilig Thuis lukt het niet om
bij alle Veilig Thuis-organisaties de wettelijke termijnen voor de eerste veiligheidsbeoordeling
en onderzoek te halen. Dit beeld komt ook naar voren in het onlangs verschenen signalement
van de Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid4 over de brede keten van jeugdbescherming (hierna: inspecties). Hoewel Veilig Thuis
acuut onveilige situaties direct oppakt, is dit onwenselijk.
Om deze knelpunten aan te pakken, nemen we samen met gemeenten, het Landelijk Netwerk
Veilig Thuis en betrokken ketenpartners verschillende korte en lange termijn maatregelen
die moeten bijdragen aan het oplossen van deze problematiek:
– De Minister van VWS en de VNG geven gezamenlijk opdracht voor een onderzoek naar de
ontwikkelingen van het aantal adviezen en meldingen bij Veilig Thuis. Op basis van
de uitkomsten van dit onderzoek formuleren de Ministeries van VWS en JenV, de VNG
en het Landelijk Netwerk Veilig Thuis vervolgacties.
– Vooruitlopend op de uitkomsten van dit onderzoek vindt al op korte termijn overleg
plaats tussen VWS, VNG en het Landelijk Netwerk Veilig Thuis om te bespreken op welke
onderdelen in de werkwijze van Veilig Thuis efficiencyslagen gemaakt kunnen worden.
– In de regio’s organiseren we voor professionals een Meldcodetour om de implementatie
van de verbeterde meldcode verder te versterken en toe te lichten. Dit gebeurt onder
andere om er voor te zorgen dat algemene vragen over de werking van de meldcode niet
bij Veilig Thuis terecht komen.
– In de regio’s organiseren we om dezelfde reden ook leertafels om de samenwerking tussen
Veilig Thuis en de beroepsgroepen die werken met de meldcode te versterken.
– Via het «Meerjarenprogramma Veilig Thuis» ondersteunen we de Veilig Thuis-organisaties
in 2020 met de doorontwikkeling van hun werkwijze.
– Zoals hierboven vermeld, heeft de VNG het programmateam Geweld hoort nergens thuis
opdracht gegeven om het Kwaliteitskader Werken aan veiligheid voor lokale (wijk)teams
te ontwikkelen. In de komende periode ligt de focus op implementatie in de regio’s.
Dit moet er onder andere toe leiden dat Veilig Thuis casuïstiek sneller kan doorzetten
naar het lokale wijkteam.
– Tot slot onderzoeken we samen met politie en Veilig Thuis hoe de politiemeldingen
die bij Veilig Thuis binnenkomen efficiënter en effectiever behandeld kunnen worden.
Uit het hierboven genoemde signalement van de inspecties blijkt dat de keten van organisaties
die met elkaar staan voor de veiligheid van kinderen en gezinnen onder druk staat.
In onze brief «Naar een betere organisatie van jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering»
van 7 november jl.5 hebben we het volgende aangegeven:
– We ondersteunen de aanpak van wachttijden in de regio via de inrichting van regionale
beraden waarin regionale partijen onder regie van de gemeenten tot een afgestemde,
gecoördineerde en geprioriteerde aanpak dienen te komen. Dit met als doel om de wachtlijsten
terug te dringen, personele en andere belemmeringen weg te nemen die aan het ontstaan
van de wachttijden ten grondslag liggen en successen te verspreiden. Veilig Thuis
is in dit beraad een van de partijen.
– Onder het voorzitterschap van het Ministerie van JenV wordt een landelijk strategisch
beraad ingericht, dat zicht houdt op de voortgang van deze regionaal gecoördineerde
wachtlijstaanpak.
– We zetten in op het ontwikkelen van een snellere, effectievere en eenvoudigere jeugdbeschermingsketen
via regionale pilots.
De eerste stappen in verbeteren traumascreening en traumabehandeling
Huiselijk geweld en kindermishandeling kan leiden tot trauma dat het leven enorm kan
belemmeren, ook als het geweld gestopt is. Daarom willen we gezamenlijk bereiken dat
er meer oog is voor mogelijk trauma om daar vervolgens iets aan te kunnen doen met
behandeling.
De eerste stappen naar traumasensitief werken zijn genomen en worden opgepakt door
de toegangsteams. Om daadwerkelijk systeemgericht en multidisciplinair samen te kunnen
werken rondom een gezin/huishouden, volgens de visie gefaseerde ketenzorg, is het
essentieel dat de volwassenen-GGZ beter wordt verbonden met de overige hulpverlening
in het gezin. Om deze reden is in het dit jaar afgesloten hoofdlijnenakkoord GGZ opgenomen
dat vanuit de volwassenen-GGZ wordt bijgedragen aan het duurzaam oplossen van de problematiek
van kindermishandeling en huiselijk geweld.
Een goed voorbeeld vinden we het project «Online Platform Traumascreening en -behandeling
voor slachtoffers van huiselijk geweld en kindermishandeling» dat ondersteund is vanuit
het programma. Hier werken de zes regio’s Flevoland, Alkmaar-West-Friesland, Amsterdam-Amstelland,
Kennemerland, Kop van Noord-Holland en Zaanstreek-Waterland samen. Het platform zal
inzicht bieden in de beschikbare gespecialiseerde traumabehandelingsvormen die geschikt
zijn voor slachtoffers van huiselijk geweld en kindermishandeling, het aanbod van
gespecialiseerde traumabehandelaars en de financieringsmogelijkheden hiervoor.
Komende periode wordt verder gewerkt om te zorgen dat:
– Regio’s en organisaties beschikken over handvatten voor (a) het maken van de afweging
óf en wanneer traumascreening nodig is, (b) het uitvoeren van traumascreening en (c)
het monitoren van de traumascreening en -behandeling.
– Regio’s en organisaties in staat worden gesteld om bepaalde groepen kinderen en gezinnen
de juiste traumahulp te bieden. Het gaat dan in ieder geval om de gezinnen en kinderen
die in de Vrouwenopvang zitten, bij Veilig Thuis bekend zijn, in beeld zijn van een
GI, in behandeling zijn bij een van de drie «Multidisciplinaire centra onder één dak»
of onderdeel uitmaken van de MDA++-aanpak.
Toezeggingen
Schadelijke traditionele praktijken
Wij hebben uw Kamer in juli 2019 geïnformeerd over het opstellen van een aanpak voor
het voorkomen en stoppen van schadelijke praktijken, zoals huwelijksdwang en vrouwelijke
genitale verminking (Kamerstukken 28 345 en 31 015, nr. 223). Dit proces is in een afrondende fase. Uw Kamer ontvangt de actieagenda begin 2020.
Forensisch medische expertise voor kinderen (FMEK)
Forensisch medische expertise voor kinderen (FMEK) moet overal in Nederland regionaal
tijdig beschikbaar zijn. GGD GHOR Nederland is ook in de tweede helft van 2019 bezig
geweest met het verbeteren van FMEK, zodat een landelijk dekkende duurzame verankering
van de expertise wordt gerealiseerd. Hiervoor is het van belang dat alle ketenpartners
goed met elkaar samenwerken. Met de ketenpartners in de zorg- en justitieketen die
betrokken zijn bij de aanpak van kindermishandeling worden samenwerkingsafspraken
over de inzet van FMEK gemaakt, mede op basis van de Handreiking «Samenwerken bij
strafbare kindermishandeling»6. Hierbij stellen de partijen ook met elkaar de kwaliteitseisen vast die aan forensisch
artsen en hun te leveren diensten worden gesteld. Deze afspraken zullen naar verwachting
begin 2020 gereed zijn en zullen vervolgens bij de betrokken partijen geïmplementeerd
worden. Binnen het project van de GGD GHOR is ook de uitvoering van het amendement
van de Kamerleden Bergkamp (D66) en Slootweg (CDA) opgenomen. Met de middelen uit
het amendement wordt de beschikbaarheid van de forensisch artsen en verpleegkundigen
uitgebreid. Daarnaast wordt geïnvesteerd in het versterken en vergroten van de deskundigheid
en kwaliteit van de rapportages door kennisuitwisseling via scholing, bijeenkomsten,
casus-overleggen en intervisies. Zo worden de ervaringen vanuit het bestaande letselspreekuur
in Amsterdam vertaald naar de regionale samenwerkingsketen in Rotterdam, in lijn met
de voorwaarden zoals toegelicht door de Minister van VWS tijdens de VWS-begrotingsbehandeling
vorig jaar.
Het is van belang dat forensisch medische expertise bij de GGD’en ook na afloop van
het project beschikbaar blijft en op hoog niveau is. VWS wil de GGD’en faciliteren
om de deskundigheid op peil te houden. Parallel wordt daarom in samenspraak tussen
Rijk, gemeenten en GGD GHOR onderzocht hoe de kwaliteit van FMEK en de functie van
regionaal forensisch arts meerjarig geborgd kan worden, zowel financieel als in de
relatie met de werkgevers.
Onderzoek nazorg Veilig Thuis
Het kan voor ouders heftig en ingrijpend zijn om met Veilig Thuis te maken te krijgen,
zeker als na onderzoek van Veilig Thuis blijkt dat het vermoeden (gelukkig) weerlegd
wordt. Er kan bij ouders in die gevallen behoefte zijn aan een vorm van nazorg. Ik
heb aan uw Kamer toegezegd om te onderzoeken welke behoefte er is aan nazorg bij ouders
en andere directbetrokkenen waarbij het vermoeden van kindermishandeling na onderzoek
van Veilig Thuis is weerlegd en hoe deze kan worden vormgegeven. Hierbij stuur ik
u de uitkomsten van het onderzoek als bijlage toe7. Het onderzoek is mede in opdracht van de VNG uitgevoerd. Het Landelijk Netwerk Veilig
Thuis is betrokken geweest.
De belangrijkste uitkomsten van het onderzoek zijn:
– De behoefte aan nazorg wordt voor een deel bepaald door de casus specifieke omstandigheden.
– De mate van behoefte aan nazorg is afhankelijk van de wijze waarop Veilig Thuis haar
betrokkenheid vormgeeft in de casus.
– Nazorg kan op verschillende manier worden vormgegeven en op verschillende momenten
worden geboden.
– Niet alle betrokkenen hebben behoefte aan nazorg van Veilig Thuis
Het huidige onderzoek geeft een indruk van de behoefte aan nazorg van ouders en andere
directbetrokkenen waarbij het vermoeden van kindermishandeling na onderzoek van Veilig
Thuis wordt weerlegd. De uitkomsten van het onderzoek
resulteren in relevante aanknopingspunten om de werkpraktijk te verbeteren. Ik zie
deze aanknopingspunten als onderdeel van een pakket aan maatregelen waarmee wordt
geïnvesteerd in de verdere kwaliteitsverbeteringen van de aanpak van huiselijk geweld
en kindermishandeling. Ik ga op basis van de uitkomsten van het onderzoek in gesprek
met het Landelijk Netwerk Veilig Thuis en de VNG op welke manier we uitwerking kunnen
geven aan de genoemde aanknopingspunten.
Stand van zaken pilot eigen risico zorg Centra Seksueel Geweld
Specifiek voor de slachtoffers van seksueel geweld geldt dat het een kwetsbare groep
slachtoffers betreft, waarvoor als gevolg van schaamte, taboe en soms angst de drempel
om hulp te zoeken en seksueel geweld te melden als hoog kan worden ervaren. Een van
de gesignaleerde drempels is de financiële belasting van de slachtoffers wanneer zij
hulp zoeken bij een Centrum Seksueel Geweld. Daarom zijn wij met betrokken partijen
(Schadefonds Geweldsmisdrijven en Centra Seksueel Geweld) in gesprek om in het voorjaar
van 2020 een pilot in te richten. Gedurende één jaar zullen slachtoffers in de acute
fase (binnen 7 dagen na het geweld) het eigen risico vergoed krijgen voor de medische
kosten bij een CSG waarvoor een eigen risico volgens de Zorgverzekeringswet geldt.
Het doel van deze tijdelijke voorziening is om te zien wat het effect is van het vergoeden
van het eigen risico op de (mogelijke) drempel die slachtoffers van seksueel geweld
ervaren bij het zoeken van hulp. Over de uitkomsten van de pilot wordt uw Kamer geïnformeerd.
Rol van kappers bij de aanpak van huiselijke geweld
Tijdens het AO van 24 april jl. (Kamerstukken 28 345 en 31 015, nr. 222) is gevraagd naar de mogelijkheden die kappers hebben om huiselijk geweld en kindermishandeling
te signaleren. In gesprek met de kappersbranche (FNV Mooi, ANKO en CNV Vakmensen)
is gebleken dat er al verschillende ervaringen zijn met het vergroten van de bewustwording
en de inzet van kappers bij het signaleren van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Het is van belang om van deze ervaringen te leren en de aanpak te versterken. De komende
periode verkennen de brancheorganisaties met het Ministerie van VWS samen hoe vorm
te geven aan het communiceren van een handelingsperspectief of handreiking voor kappers
en schoonheidsspecialisten, wanneer zij huiselijk geweld en kindermishandeling signaleren.
Aandachtsfunctionarissen ouderenmishandeling
Tijdens het AO Ouderenmishandeling van 4 oktober 2018 (Kamerstuk 28 345, nr. 204) is gevraagd naar aandachtsfunctionarissen ouderenmishandeling op gemeentelijk niveau.
Bijna alle Veilig Thuis organisaties hebben een aandachtsfunctionaris ouderenmishandeling
die samen een Landelijk Platform Bestrijding Ouderenmishandeling vormen. Ook in sommige
wijkteams zijn aandachtsfunctionarissen ouderenmishandeling aangesteld. Wel blijkt
dat de taak- en rolinvulling van aandachtsfunctionarissen erg kan verschillen per
regio en (gemeentelijke) organisatie. De VNG heeft in haar handreiking preventie en
aanpak van ouderenmishandeling voor gemeenten ook een functiebeschrijving aandachtsfunctionaris
ouderenmishandeling opgenomen. In het kader van de implementatie van de meldcode ben
ik een breder onderzoek gestart naar (de rol van) aandachtsfunctionarissen in verschillende
organisaties. In dit onderzoek wordt ook ouderenmishandeling meegenomen en is bijvoorbeeld
Actiz ondervraagd. De uitkomsten van dit onderzoek verwacht ik nog dit jaar en op
basis daarvan zal ik kijken naar eventuele vervolgstappen om het gebruik van aandachtsfunctionarissen
binnen organisaties te stimuleren. Hierbij zal ik specifiek aandacht hebben voor aandachtsfunctionarissen
ouderenmishandeling bij gemeenten.
Voortgang landelijke werkgroep vrouwenopvang
De Nationale ombudsman heeft in juli 2017 het rapport «Vrouwen in de knel» uitgebracht.
Eind januari 2019 heeft de Nationale ombudsman een update gepubliceerd waarin hij
zijn zorgen uit over de voortgang van de acties naar aanleiding van het rapport. Met
mijn brief van 19 april 2019 (Kamerstukken 28 345 en 31 015, nr. 208) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de trajecten die ik samen met gemeenten en andere
betrokken partijen in gang heb gezet n.a.v. de rapporten van de Ombudsman. Conform
mijn toezegging in deze brief informeer ik uw Kamer over de stand van zaken van dit
traject.
Gemeenten zijn aan de slag gegaan om verschillende knelpunten die spelen bij en tussen
gemeenten aan te pakken. Zo wordt door de VNG, met financiering van het Ministerie
van VWS, een projectleider aangesteld die gemeenten en vrouwenopvangorganisaties ondersteunt
in de aanpak hiervan.
Daarnaast is er een landelijke werkgroep die knelpunten aanpakt die voortkomen uit
de wijze waarop landelijk werkende organisaties hun werkwijze hebben ingericht. Een
belangrijke stap die is gezet, is de start van een pilot in de vrouwenopvang waarbij
de Federatie Opvang, de Belastingdienst, de Sociale Verzekeringsbank en vrouwenopvanginstelling
Moviera samenwerken om de doorlooptijd van de aanvraag van de kinderbijslag en het
kindgebondenbudget te versnellen. Hiermee willen partijen zoveel mogelijk voorkomen
dat vrouwen schulden opbouwen in de opvang. De pilot wordt in de eerste helft van
2020 afgerond, waarna een beslissing wordt genomen over het vervolg.
Inning eigen bijdrage vrouwenopvang
Tijdens het AO Wmo van 26 september 2018 heb ik toegezegd dat ik de Kamer zal informeren
over het signaal dat mensen in de opvang in de schulden terecht komen, omdat de bijdrage
voor de opvang al betaald moet worden voor de bijstandsuitkering is gestart. En om
hierbij specifiek te bekijken of de gemeente in plaats van de aanbieder van opvang
de bijdrage zou kunnen innen, omdat de gemeente ook over de uitkeringen gaat.
Een rondvraag langs gemeenten leert dat dit probleem bij een aantal gemeenten speelt
of speelde. Uit de rondvraag blijkt echter ook dat er verschillende oplossingen zijn
die gemeenten al toepassen. Bijvoorbeeld door geen eigen bijdrage te vragen in de
eerste maand van de opvang. Binnen de huidige wettelijke kaders kunnen gemeenten er
nu al voor kiezen om de eigen bijdrage zelf te innen, zodat zij de bijdrage bij de
eerste uitkering kunnen verrekenen. Er zijn gemeenten die van deze mogelijkheid gebruik
maken om het schuldenprobleem op te lossen. Daarnaast geldt als extra waarborg voor
cliënten dat bij het bepalen van de hoogte van de bijdrage rekening moet worden gehouden
met de wettelijke norm voor zak- en kleedgeld.
Het innen van de eigen bijdrage verplicht bij gemeenten leggen, zie ik niet als oplossing
voor dit probleem. Er zijn gemeenten waar deze schuldenproblematiek niet speelt, en
indien het zich wel voordoet, dan bieden de huidige kaders genoeg ruimte voor gemeenten
om een passende oplossing te bieden. Het is in dit geval aan gemeenten om samen met
de aanbieders een juiste werkwijze te kiezen. Op basis van de uitgevoerde rondvraag
constateer ik dat gemeenten dit in de praktijk ook doen.
Noodbedden opvang
Op 4 oktober jl. berichtte de NOS over onvoldoende opvangplekken voor slachtoffers
van huiselijk geweld in acute crisissituaties. Voor de korte termijn zijn gemeenten
op lokaal/regionaal niveau met opvanginstellingen in gesprek om afspraken te maken
over opvang in acute crisissituaties. Het ontbreekt op dit moment aan goede data over
capaciteit en bezetting (vraag en aanbod). Ik laat daarom, samen met de VNG, een onderzoek
uitvoeren.
Op 8 oktober jl. heb ik dit onderzoek tijdens het mondelinge vragenuur aangekondigd
(Handelingen II 2019/20, nr. 10, item 5). Het betreft een onderzoek in twee delen. De verwachting was het eerste deel – aantal
beschikbare opvangplekken voor acute crisissituaties – al voor het einde van dit jaar
naar Uw Kamer te zenden. De eerste gegevens die nu beschikbaar zijn, zijn echter niet
betrouwbaar en kunnen daarom nog niet worden gedeeld. De redenen daarvoor zijn:
– Er wordt in de praktijk van de opvang met verschillende definities van noodbedden
gewerkt en er wordt niet eenduidig geregistreerd.
– De cijfers zijn aangeleverd o.b.v. een digitale vragenlijst waar geen ruimte was voor
toelichting. Verdiepende gesprekken over de data moeten nog worden gevoerd met de
instellingen en daarna nog getoetst door gemeenten.
Er is dus nog een extra slag in het onderzoek nodig om data te duiden en te toetsen
en daar wordt nu aan gewerkt. Ook het tweede deel van het onderzoek, gericht op het
in beeld krijgen van de knelpunten en de mogelijke oplossingsrichtingen is gestart.
Ik verwacht dat het onderzoek in maart 2020 in zijn geheel wordt afgerond en zal uw
Kamer dan informeren over de resultaten en de maatregelen die we op basis daarvan
zullen nemen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming