Brief regering : Fiche: Discussienota Naar een duurzaam Europa in 2030
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 2784
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 maart 2019
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij twee fiches, die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).
Fiche: Discussienota Naar een duurzaam Europa in 2030
Fiche: Aanbeveling voor een Europees uitwisselingsformaat voor elektronische patiëntendossiers
(Kamerstuk 22 112, nr. 2785)
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
Fiche: Discussienota Naar een duurzaam Europa in 2030
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Discussienota Naar een duurzaam Europa in 2030
b) Datum ontvangst Commissiedocument
30 januari 2019
c) Nr. Commissiedocument
COM(2019)22
d) EUR-Lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:52019DC0022
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
Niet opgesteld
f) Behandelingstraject Raad
Raad Algemene Zaken
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Buitenlandse Zaken
2. Essentie voorstel
In november 2016 kondigde de Europese Commissie in de mededeling «Volgende stappen
voor een duurzame Europese toekomst – Europese duurzaamheidsmaatregelen» (gepubliceerd
op 22 november 2016)1 aan een reflectieproces in gang te zetten ten behoeve van de uitvoering van de Duurzame
Ontwikkelingsdoelen (Sustainable Development Goals, SDG’s) na 2020. De Raad Algemene Zaken verwelkomde dit voornemen in Raadsconclusies
in juni 2017.
De op 30 januari jl. verschenen discussienota «Naar een duurzaam Europa in 2030» is
tot stand gekomen met input van het zogenoemde Multistakeholder Platform; een forum waaraan diverse partijen, zoals de private sector, lokale en regionale
overheden, ngo’s en kennisinstellingen deelnamen. De Europese Commissie geeft aan
dat de discussienota bedoeld is als input voor een debat dat de komende maanden tussen
burgers, belanghebbenden, overheden en instellingen zou moeten worden gevoerd om inspiratie
op te leveren voor de voorbereiding van de strategische agenda 2019–2024 van de Europese
Unie en het stellen van de prioriteiten van de volgende Europese Commissie.2
De nota identificeert hoe de EU vorderingen maakt ter realisatie van de SDG’s en waar
aanvullende actie nodig is, aan de hand van een analyse van leemtes in het beleid (gap analysis). Deze analyse is gemaakt om in te kunnen zetten op de terreinen waar de meeste winst
te behalen valt bij het implementeren van de SDG’s in de komende jaren. Er wordt bijvoorbeeld
geconcludeerd dat de lidstaten relatief laag scoren op de Global SDG Index betreffende de implementatie van SDG 12 (verantwoorde consumptie en productie) en
SDG 14 (duurzaam gebruik van de oceanen, de zeeën en de maritieme hulpbronnen). De
Commissie zet in de bijlage II «De prestatie van de EU op de Duurzame Ontwikkelingsdoelen»
per SDG kort uiteen welke factoren momenteel gunstig en ongunstig bijdragen aan de
vooruitgang in het behalen van de SDG’s.
Vervolgens wordt aandacht besteed aan de voornaamste uitdagingen van de EU: economische
veerkracht en cohesie, ecologische impact en sociale welvaart. Aan de hand van deze
uitdagingen worden vier terreinen geïdentificeerd waarop de EU in zou moeten zetten:
I) moderniseren door duurzame consumptie- en productiepatronen, oftewel bewegen van
een lineaire naar een circulaire economie, II) de onbalans in het voedselsysteem corrigeren
door duurzaamheid tot leidend principe te maken in de voedselketen («van boer tot
bord»), III) toekomstbestendige energie en gebouwen en een toekomstbestendige mobiliteit
realiseren., IV) zorgen voor een sociaal rechtvaardige transitie, waarbij iedereen
wordt meegenomen.
De kanalen die de Commissie wil inzetten om de benodigde veranderingen te bewerkstelligen
op de bovengenoemde beleidsterreinen zijn de volgende horizontale voorwaarden (zogenoemde
«horizontal enablers»): 1) onderwijs, wetenschap, technologie, onderzoek, innovatie en digitalisering;
2) financiering, prijsstelling, belastingen en mededinging; 3) verantwoord ondernemerschap,
maatschappelijk verantwoord ondernemen en nieuwe bedrijfsmodellen; 4) open en op regels
gebaseerde handel; 5) goed bestuur en beleidscoherentie waarborgen op alle niveaus.
Tot slot presenteert de Commissie drie scenario’s die de basis voor discussie vormen
over hoe de EU de implementatie van de SDG’s zou kunnen aanpakken. De scenario’s verschillen
met name in mate van ambitie. De Commissie beoogt niet een keuze te maken tussen deze
strategieën maar gaat ervan uit dat de uiteindelijke weg vooruit een combinatie van
alle drie zal zijn. De Commissie geeft aan dat de scenario’s bedoeld zijn om verschillende
opvattingen over de weg vooruit naar voren te brengen en het debat hierover op gang
te brengen.
De drie genoemde scenario’s zijn:
1. Een overkoepelende EU SDG-strategie die de actie van de EU en de lidstaten stuurt,
met coördinatie en monitoring via concrete, tijdsgebonden doelstellingen voor 2030;
2. Voortzetting van de mainstreaming van de SDG’s in al het relevante EU-beleid door
de Commissie, waarbij de wijze van invulling bij de lidstaten blijft;
3. Een versterkte focus op externe actie (derde landen helpen voortgang te bereiken),
terwijl de huidige duurzaamheidsambitie binnen de EU wordt bestendigd.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Nederland is gecommitteerd aan de implementatie van de SDG’s en hecht aan een effectieve
uitvoering van de doelen (Kamerstuk 33 625, nr. 213). Voor Nederland staat hierin de samenwerking tussen ministeries, decentrale overheden
en maatschappelijke spelers centraal. Nederland heeft de keuze gemaakt om geen nationale
SDG-strategie op te zetten. Ieder ministerie is verantwoordelijk voor de uitvoering
van de doelen die direct betrekking hebben op hun beleidsterreinen. De voortgang hierop
wordt jaarlijks naar de Kamer gerapporteerd.
De SDG’s worden mede bereikt met de inzet van decentrale overheden. De doelen raken
aan belangrijke opgaven voor lokale overheden, zoals het terugdringen van ongelijkheid,
maatschappelijke integratie, duurzame productie en consumptie, een veilige leefomgeving
en kwalitatief en participatief (lokaal) bestuur.
Het kabinet besloot in mei 2018 om het bestaande toetsingskader van de overheid, het
Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving (IAK), aan te passen aan de SDG’s.
Het kabinetsbesluit luidde dat het IAK zou worden aangevuld met twee onderwerpen die
nog ontbraken: het effect van voorstellen op gendergelijkheid (SDG 5) en op ontwikkelingslanden.
Deze aanpassing heeft inmiddels plaatsgevonden (Kamerstuk 33 625, nr. 265). Daarnaast zijn er ook andere belangrijke initiatieven die de inzet van Nederland
op de SDG’s illustreren. Zo zal ook kringlooplandbouw een belangrijke rol spelen bij
de inzet van het Nederlandse kabinet en bijdragen aan de overgang naar een circulaire
economie en het behalen van de SDG’s.3
4
Het kabinet vindt dat de EU, als grote mondiale speler, een voortrekkersrol dient
te spelen bij het bereiken van de SDG’s, zowel binnen de EU als daarbuiten. De EU
heeft een leidende rol gespeeld bij de totstandkoming van de SDG’s en dient tevens
een actieve rol bij de uitvoering te spelen. Hierbij dient de EU waar mogelijk zich
aan te sluiten bij bestaande initiatieven. De EU moet hierin, zoals in de nota beschreven,
ook andere mondiale spelers aanmoedigen om aan duurzame ontwikkeling in lijn met de
2030-doelen te werken. In het licht van SDG 17 (partnerschap om de doelen te bereiken)
is het belangrijk dat de EU op alle schaalniveaus samenwerking en inclusiviteit zoekt
en bevordert.
Het kabinet is van mening dat de rol van de EU er met name één moet zijn van coördinatie
in beleidscoherentie, en van monitoring van de voortgang op de SDG’s. Belangrijk hierbij
is dat deze monitoring niet tot te grote administratieve lasten leidt. Nederland is
voorstander van het maken van een beleidsafspraak dat er voor iedere SDG op EU-niveau
monitoring plaatsvindt, waarbij voortgebouwd kan worden op bestaande nationale en
internationale monitoringsmechanismen. Zo zijn er reeds indicatoren afgesproken waarop
de EU de realisatie van SDG’s op EU-niveau monitort en rapporteert5.
In de Staat van de Europese Unie 2019 (Kamerstuk 35 078, nr. 1) heeft het kabinet aangegeven welke prioriteiten het ziet voor de nieuwe Commissieperiode:
migratie, veiligheid, een sterke en duurzame economie die bescherming biedt, klimaat,
en het behartigen van waarden en belangen in het buitenland. Deze prioriteiten raken
allemaal aan verschillende SDG’s – realisatie daarvan zal dus ook bijdragen aan het
behalen van de SDG’s binnen en buiten Europa. Voor het verder bevorderen van deze
beleidscoherentie is Nederland voorstander van het instellen van een coördinerend
Commissaris voor duurzame ontwikkeling. Dit zou bijvoorbeeld een nauwere samenwerking
tussen de verschillende DG’s in Brussel ten goede kunnen komen.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Algemeen
Het kabinet verwelkomt de discussienota. De Raad vroeg hierom reeds in zijn Raadsconclusies
van juni 2017. Het kabinet vindt het belangrijk dat de focus zo snel mogelijk komt
te liggen op implementatie. Voorkomen moet worden dat er nu lang tussen de Raad en
Commissie wordt gediscussieerd over de juiste aanpak, waardoor tijd verloren gaat
die besteed moet worden aan daadwerkelijke vooruitgang op implementatie van de SDG’s.
Het kabinet onderschrijft dat alle bestuurlijke niveaus een belangrijke rol spelen
in het behalen van de SDGs6. Het kabinet verwelkomt daarnaast de betrokkenheid van het Multi Stakeholder Platform
in de totstandkoming van de nota aangezien de SDG’s alleen behaald kunnen worden in
samenwerking met andere sectoren en belanghebbenden. Ook verwelkomt het kabinet dat
de implementatie van de SDG’s bijdraagt aan sterkere beleidscoherentie voor duurzame
ontwikkeling tussen EU-beleidslijnen onderling en tussen EU-beleidslijnen en nationale
beleidslijnen.
Scenario’s / Rol van de EU
Voor Nederland is het belangrijk dat de EU een hoog ambitieniveau toont voor het behalen
van de SDG’s. Een EU-brede implementatiestrategie (scenario 1) past daarbij. Voor
verschillende SDG’s en beleidsthema’s is hierin evenwel een andere rol en aanpak van
de Europese Commissie en lidstaten vereist. Daarom is het kabinet het met de Commissie
eens dat het kiezen van enkel één van de drie scenario’s uit de discussienota niet
de juiste strategie is. Zowel een EU-brede implementatie-strategie (scenario 1), als
mainstreaming van verduurzamingsbeleid (scenario 2) én verdere inzet op externe actie
(scenario 3) zijn noodzakelijk om de SDG’s voor 2030 te behalen.
Scenario 1: Dit scenario toont het hoogste ambitieniveau. Het kabinet onderstreept het belang
van een implementatiestrategie die concrete maatregelen en termijnen bevat om de Agenda
2030 in het algehele EU-beleid ten uitvoer te brengen. Nederland pleit hierin voor
een pragmatische aanpak waarin het behalen van resultaten centraal staat en zoveel
mogelijk voorgebouwd wordt op bestaande monitorings- en evaluatiemechanismen. Daarbij
zijn er ook SDG’s en beleidsgebieden, zoals in onderwijs of armoedebestrijding, waar
de EU beperkt bevoegd is en lidstaten voldoende zeggenschap moeten houden over hoe
zij nationaal en lokaal de doelen implementeren. Hierbij is het uitgangspunt dat scenario
1 niet moet leiden tot een eventuele uitbreiding van EU-bevoegdheden. Thematisch moet
de EU zich focussen op de zaken die niet alleen of onvoldoende in nationaal verband
haalbaar zijn, maar ook een regionale en/of mondiale aanpak behoeven. Hierbij zijn
de terreinen geïdentificeerd in de discussienota een goed uitgangspunt: de transitie
naar een circulaire economie, verduurzaming van het voedselsysteem, verduurzamen van
mobiliteit, verduurzamen van gebouwen en energievoorziening, en het zorgen voor een
groene transitie waarbij niemand achterblijft.
Scenario 2: Het kiezen voor enkel scenario 2 is voor Nederland ook geen goede optie, omdat volgens het kabinet dan het
risico bestaat dat lidstaten economische belangen op de korte-termijn voorrang geven
in plaats van duurzaamheidsdoelstellingen. Ook zou bij scenario 2 beleidscoherentie
voor duurzame ontwikkeling tussen EU-beleidslijnen onderling en tussen EU-beleidslijnen
en nationale beleidslijnen tevens moeilijker te waarborgen zijn.
Scenario 3: Dit scenario is de minst geprefereerde optie, omdat enkel vergrote inzet op extern
beleid op SDG’s onvoldoende zal zijn om de doelstellingen te behalen. Nederland ziet
dat het EU extern beleid al goed in lijn is gebracht met SDG’s, maar dat op EU-intern
beleid ten aanzien van de SDG’s nog versterkte coördinatie gewenst is. Het is daarom
goed dat het paper veel aandacht geeft aan de interne implementatie en samenhang van
SDG’s. Hierbij verwelkomt Nederland de aandacht van de Commissie voor de mogelijke
effecten van dit (interne) beleid op externe beleidsterreinen, zoals bijvoorbeeld
de externe werking van een interne gemeenschappelijke markt. Het bereiken van de SDG’s
vraagt om een geïntegreerde en coherente benadering en vormgeving van het interne
en externe beleid van de EU. Dit is ook in lijn met de Global Strategy for the EU’s
Foreign and Security Policy7 en de European Consensus on Development8.
Het kabinet verwacht dat de volgende Europese Commissie met spoed een implementatiestrategie
opstelt voor de uitvoering van de SDG’s op basis van de reflecties naar aanleiding
van de discussienota. Conform de Raadsconclusies van juni 2017 vindt het kabinet dat
deze implementatiestrategie concrete maatregelen en termijnen moeten bevatten om de
Agenda 2030 in het algehele EU-beleid ten uitvoer te brengen.
Specifieke beleidsterreinen
Het kabinet heeft eerder aangegeven het belangrijk te vinden dat de Commissie een
gedegen gap analysis zou uitvoeren voor wat betreft het SDG-beleid om zo te identificeren waar de EU diens
inspanningen zou moeten intensiveren. Het kabinet is daarom tevreden dat de Commissie
hier gehoor aan heeft gegeven. Het kabinet kan zich in belangrijke mate herkennen
in de gemaakte analyse en ziet in de geïdentificeerde aandachtspunten veel beleidsterreinen
terug die het kabinet al prioriteert zoals de transitie naar een circulaire economie.
Het kabinet verwelkomt daarbij de geïdentificeerde instrumenten (de horizontal enablers) voor verandering, in het bijzonder internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen,
beleidscoherentie voor ontwikkeling, en inzet op onderwijs, onderzoek en innovatie.
Het kabinet verwelkomt de verwijzing naar internationaal maatschappelijk verantwoord
ondernemen (IMVO). Dit is wat het kabinet betreft een belangrijk middel om stappen
vooruit te maken op de SDG’s. Het voornemen om te zoeken naar manieren om bedrijven
aan te moedigen om de SDG’s in hun bedrijfsvoering te integreren is wat het kabinet
betreft een goede inzet, met een belangrijke focus op agrarisch Nederland. Belangrijk
bij IMVO is om naast de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) ook te blijven verwijzen naar de algemeen aanvaarde Organisation for Economic Co-operation and Development Guidelines on Multinational
Enterprises.
Het kabinet vindt dat de Commissie nog enigszins tekortschiet wat betreft haar visie
in de discussienota op het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). De Commissie benadert
GLB vanuit een ketengedachte (van boer tot bord) en hoewel de Commissie aangeeft dat
de transitie van een voedselsysteembenadering naar een werkelijk duurzaam voedselsysteem
noodzakelijk is, zou de Commissie een volgende (interne) integratieslag kunnen en
moeten maken. Met de integratie van milieu en biodiversiteit in het GLB is duidelijk
voortgang geboekt, maar klimaatdoelstellingen en de sociale dimensie (met name consumentgedrag,
voedselkeuze, voedsel- en dieetpatronen) blijven nog voor een belangrijk deel buiten
beeld.
Op het terrein van klimaat wordt in dit document vooral in algemene zin verwezen naar
de Overeenkomst van Parijs en de langetermijnstrategie voor klimaat die in november
2018 is verschenen9, evenals het voorstel van de Europese Commissie om 25% van het nieuwe Meerjarig Financieel
Kader voor de EU aan klimaatgerelateerde uitgaven te besteden. Het kabinet ziet op
punten ruimte voor meer ambitie van de EU zoals binnen het nieuwe MFK. Dit is nader
toegelicht in de Kamerbrief van de Staat van de Unie10. Ook wordt er op sociaal terrein een sterkere relatie gelegd tussen onder andere
klimaat en migratie en het ombuigen van de sociaal economische gevolgen in kolenregio’s
naar nieuwe bedrijvigheid en mogelijkheden tot innovatie (het Coal Transitions Initiative). Het kabinet verwelkomt dit aangezien hiermee een brug geslagen kan worden tussen
meer klimaatambitie en het verzachten van de sociale gevolgen in specifieke kolenregio’s.
Het kabinet verwelkomt de specifieke verwijzing naar het ernstige duurzaamheidstekort
en de milieuschuld die EU lidstaten momenteel opbouwen door overmatig gebruik en uitputting
van onze natuurlijke hulpbronnen, waarmee het vermogen om binnen de grenzen van onze
planeet aan de behoeften van toekomstige generaties te voldoen, in gevaar komt.
Het kabinet deelt de boodschap dat meer publieke en private middelen nodig zijn voor
het financieren van de transitie in de EU. Verduurzaming van financiële markten is
hiervoor van belang, door onder andere meer inzicht in duurzaamheidsrisico’s en het
tegengaan van greenwashing. Het Kabinet steunt dan ook het initiatief van de Europese
Commissie om met een actieplan voor duurzame financiering hieraan bij te dragen. Het
Kabinet heeft vorig jaar haar positie op verschillende voorstellen uiteengezet11, waaronder ambitieuze inzet op mobiliseren van groene investeringen, internationale
positionering van de duurzame energiesector en uitfaseren van publieke financiële
steun aan steenkolenprojecten en aan de exploratie en ontwikkeling van nieuwe voorraden
olie en gas in het buitenland12.
Het kabinet steunt ook het uitgangspunt dat er een belangrijke verbeterslag mogelijk
is op het gebied van milieubelastingen, aangezien uitstoot niet ophoudt bij de grens
en de EU hier gezamenlijk kan optrekken. Het herkent zich echter niet in de visie
dat besluitvorming met unanimiteit op het gebied van belastingen moet worden afgeschaft
omdat het verdere belastinghervormingen in de weg zit. Het kabinet is van mening dat
we ook met unanieme besluitvorming belangrijke successen kunnen boeken. Zij betreurt
het dat de controversiële discussie over besluitvorming gekoppeld wordt aan een zeer
positieve aanbeveling over het bereiken van de klimaatdoeleinden.
Het kabinet is verheugd dat de Commissie constateert dat ondernemingen een belangrijke
rol hebben te spelen in de duurzaamheidsovergang. Het constateert daarbij wel dat
onduidelijkheid over de interpretatie van Europese mededingingsregelgeving door de
Commissie er aan bijdraagt dat ondernemingen terughoudend zijn om samenwerking te
zoeken. Onduidelijk is welke samenwerking ten behoeve van duurzaamheid wel en welke
niet door de beugel kan. Scherpere duiding van de wijze waarop de Commissie op mededingingsgebied
toezicht houdt op dergelijke initiatieven kan deze angst helpen wegnemen.
Het kabinet vindt dat de sociale dimensie nog meer naar voren zou kunnen komen in
de discussienota, en een centrale focus moet krijgen binnen SDG-beleid. Dit mede met
het oog op het draagvlak voor de maatregelen die genomen dienen te worden voor een
duurzame transitie. Zo blijven een aantal sociale SDG’s nog vrij onderbelicht, waaronder
ook het focusgebied gender (SDG 5). Aanvullend onderzoek door de Commissie naar de
voortgang op de implementatie op de SDG’s met disaggregatie naar specifieke sociale
doelgroepen zou volgens het kabinet behulpzijn zijn om de sociale dimensie beter in
kaart te brengen. Daarnaast zou een combinatie van goede gezondheid en welzijn (SDG
3) en veilige en duurzame leefomgeving (SDG 11) het uitgangspunt moeten vormen voor
toekomstig EU beleid om een gezonde samenleving met een hoge levenskwaliteit en gelijke
kansen voor iedereen te garanderen. Ook moet er versterkte aandacht zijn voor de directe
gevolgen van de duurzame transitie voor de arbeidsmarkt. Banen veranderen zowel van
inhoud als van vorm geheel. Hierdoor ontstaan ook nieuwe kansen en moeten mensen uit
alle lagen van de bevolking die kansen kunnen aangrijpen. Recent heeft de Internationale
Arbeidsorganisatie (ILO) becijferd dat er wereldwijd 18 miljoen banen te winnen zijn
wanneer het Parijsakkoord gehaald wordt13.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Vrijwel alle lidstaten verwelkomen het initiatief van de Commissie met betrekking
tot het uitbrengen van de nota, en benadrukken met name het belang van voldoende ambitieniveau
van de Commissie. Een aantal lidstaten vindt de gepubliceerde discussienota inhoudelijk
nog te kort schieten. Het merendeel van de lidstaten geeft aan niet te willen kiezen
tussen de drie scenario’s. Een enkele lidstaat geeft de voorkeur voor scenario 1 of
2. Enkel scenario 3 als beleidslijn lijkt door geen enkele lidstaat gesteund te worden.
Lidstaten geven verder veelal aan dat we gebruik moeten maken van al bestaande mechanismen
voor implementatie en monitoring. Kleinere lidstaten wijzen op mogelijk (te) grote
nieuwe bureaucratische lasten van een overkoepelende implementatiestrategie op Europees
niveau.
4. Grondhouding ten aanzien van bevoegdheid, subsidiariteit, proportionaliteit, financiële
gevolgen en gevolgen op het gebied van regeldruk en administratieve lasten
a) Bevoegdheid
Het kabinet heeft een positieve grondhouding ten aanzien van de bevoegdheid van de
EU. De discussienota heeft betrekking op diverse beleidsterreinen waaronder milieu,
energie, ontwikkelingssamenwerking, Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en het
Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB). Op het terrein van milieu,
energie en het GLB heeft de Unie een gedeelde bevoegdheid met de lidstaten (zie art.
4, lid 2, onder e, i en d, VWEU). Op het terrein van ontwikkelingssamenwerking heeft
de EU een parallelle bevoegdheid (de uitoefening van de EU-bevoegdheid op dit terrein
belet de lidstaten niet hun eigen bevoegdheid uit te oefenen (art. 4, lid 4 VWEU)).
Op het terrein van het GBVB zijn de lidstaten bevoegd om extern naast de Unie op te
treden (zie art. 2, lid 4, VWEU). Voor zover de EU een positie heeft ingenomen, dienen
de lidstaten deze te respecteren.
Het betreft hier overigens geen aankondiging van concrete EU-regelgeving. De Commissie
beoogt met deze discussienota input te leveren voor debat over de toekomst van Europa
en de voorbereiding van de strategische agenda 2019–2024. Hiertoe is de Commissie
bevoegd.
b) Subsidiariteit
De grondhouding van het kabinet t.a.v. de subsidiariteit is positief. De EU is het
geëigende platform om te streven naar de aanpak van mondiale, grensoverschrijdende
problemen en bijgevolg de realisering van de SDG’s. Optreden op EU-niveau is tevens
wenselijk aangezien de verwachting is dat sterkere gecoördineerde maatregelen voor
duurzame ontwikkeling positieve gevolgen hebben voor de interne gemeenschappelijke
markt en de mondiale concurrentiepositie van de EU. Uiteindelijke eventuele acties
dienen volgens het verdrag en principe van subsidiariteit genomen te worden.
c) Proportionaliteit
De grondhouding van het kabinet t.a.v. de proportionaliteit is positief. De eventuele
vervolgstappen naar voren gebracht in de discussienota van de Commissie laten voldoende
ruimte voor nationale inzet en staat inhoudelijk in evenredige verhouding tot de geformuleerde
doelstellingen. Zoals eerder aangegeven beschouwt het kabinet een combinatie van de
verschillende scenario’s de beste weg vooruit. Daarbij zij wel opgemerkt dat een eventuele
keuze voor enkel scenario 3 naar de mening van het kabinet onvoldoende zou zijn om
de gestelde doelstellingen te bereiken, aangezien zoals onder 3b toegelicht in dit
scenario onvoldoende aandacht is voor de benodigde beleidsacties binnen Europa. Als
door de Commissie gekozen wordt voor enkel scenario 1, zal het kabinet ervoor waken dat voldoende ruimte wordt gelaten voor
nationale en lokale inzet.
d) Financiële gevolgen
Er worden geen beleidsvoorstellen gedaan en aldus geen consequenties voor de EU-begroting
verwacht. Mochten deze desondanks optreden, is het kabinet van mening dat eventuele
benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële
kaders van de EU-begroting 2014–2020 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling
van de jaarbegroting. De kabinetsinzet voor het volgende Meerjarig Financieel Kader
(MFK) is leidend voor een integrale afweging van middelen voor de periode na 2020;
Nederland wil niet vooruitlopen op de besluitvorming over het volgende MFK. De financiële
invulling zal per individueel actiepunt door de EU-lidstaten in de relevante voorbereidende
raadswerkgroepen en raden besproken worden.
Daarnaast worden er geen financiële consequenties verwacht voor rijksoverheid of decentrale
overheden. Mochten deze onverwacht toch optreden, dienen eventuele budgettaire gevolgen
te worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform
de regels van de budgetdiscipline.
e) Gevolgen voor regeldruk, administratieve lasten en concurrentiekracht
In deze mededeling wordt geen wet- of regelgeving aangekondigd. Onvoorziene stijgingen
van de administratieve lasten dienen te worden gecompenseerd door het beleidsverantwoordelijke
departement, waarbij compensaties zoveel mogelijk dienen te geschieden binnen het
domein waarin de tegenvaller plaatsvindt. Wanneer concreet beleid voorgesteld zal
worden, zal het kabinet toezicht houden met name op de regeldruk voor bedrijven. De
uitvoering van het EU SDG-beleid heeft potentieel grote gevolgen voor de regeldruk
van bedrijven. Het is van groot belang om bij de afweging van mogelijke instrumenten
en het opstellen van programma’s om de SDG-doelen te behalen de bedrijfseffecten mee
te wegen en te kiezen voor de minst belastende instrumenten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken