Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 24 februari 2025 (Kamerstuk 21501-32-1698)
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1699
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 19 februari 2025
De vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur heeft een aantal
vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid
en Natuur over de brief van 10 februari 2025 inzake de geannoteerde agenda Landbouw-
en Visserijraad 24 februari 2025 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1698).
De vragen en opmerkingen zijn op 17 februari 2025 aan de Minister van Landbouw, Visserij,
Voedselzekerheid en Natuur voorgelegd. Bij brief van 19 februari 2025 zijn de vragen
beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Aardema
Adjunct-griffier van de commissie, Van den Brule-Holtjer
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de agenda en de bijbehorende
stukken voor de Landbouw- en Visserijraad (LVR) van 24 februari 2025. Deze leden hebben
hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
Geannoteerde agenda
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben te beginnen met de geannoteerde agenda
vragen en opmerkingen. De Europese Commissie (EC) constateert dat de marktsituatie
is gestabiliseerd en verwacht dat de Europese Unie (EU) haar positie als netto exporteur
van landbouwproducten behoudt. Is in dit toekomstscenario rekening gehouden met een
grootschalige omslag naar biologische landbouw? Is het volledig voldoen aan de Nitraatrichtlijn
een randvoorwaarde voor dit Europese toekomstbeeld? Welke risico’s heeft dat voor
de toekomstige rol van Europa als voedselexporteur, indien lidstaten de richtlijn
niet tijdig uitvoeren?
Antwoord
In de vooruitzichten voor de middellange termijn tot 20351 geeft de Europese Commissie (hierna: Commissie) aan een verbetering te verwachten
in de milieuomstandigheden en de klimaateffecten van landbouw. Dit geldt o.a. ook
voor ammoniakuitstoot en stikstofoverschot. De belangrijkste oorzaken hiervan zijn
de verwachte afname van het aantal dieren en vermindering van het landbouwareaal in
de loop van de tijd, evenals toepassing van verbeterde landbouwpraktijken door boeren
in de EU. Bij dit laatste wordt uitgegaan van efficiëntere toepassing van meststoffen
en het verbeteren van het bodembeheer. De Commissie geeft bij de berekeningen aan
dat veranderingen in de omvang van biologische landbouw niet specifiek zijn meegenomen
in de berekeningen. Het voldoen aan de Nitraatrichtlijn is ten algemene een verplichting
voor de EU-lidstaten. Lidstaten stellen hiervoor actieprogramma’s op met maatregelen
ter invulling van de landbouwopgave voor de verbetering van de waterkwaliteit in de
verschillende gebieden in de EU.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat u benoemt dat er «uitdagingen
[zijn] voor de verschillende landbouwsectoren om te verduurzamen en om te gaan met
klimaatverandering,» kunt u dit nader toelichten? Welke specifieke uitdagingen bedoelt
u? Is het niet aan Nederland als lidstaat om effectieve maatregelen te nemen om deze
uitdagingen te lijf te gaan en de noodzakelijke transformatie van de landbouw in gang
te zetten? Welke maatregelen verwacht u van de LVR en de EC door deze problematiek
in Europees verband aan te kaarten?
Antwoord
Nederland werkt met het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw aan de stimulering
en ondersteuning van de agrarische ondernemers in de land- en tuinbouw, zodat zij
beter kunnen omgaan met de gevolgen en daarmee de uitdagingen als gevolg van klimaatverandering,
zoals droogte, verzilting en wateroverlast. De Commissie komt dit jaar en volgend
jaar o.a. met een Climate Adaptation Plan en een Water Resilience Strategy. Daarnaast zijn klimaatadaptatie en het versterken van weerbaarheid ook onderdeel
van het Europees Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Steun vanuit de Commissie
kan helpen om de Nederlandse aanpak op klimaatadaptatie te versterken. Dit is relevant
aangezien droogte, overstromingen en ook marktschokken door extreem weer, dierziektes
of andere marktverstoringen allemaal grensoverschrijdende problemen zijn. De Europese
strategieën voor klimaatadaptatie moeten goed aansluiten bij de Nederlandse situatie
en bijdragen aan een veerkrachtige Europese land- en tuinbouwsector. Door in te zetten
op innovatie, kennis en klimaatadaptatie blijft schade beperkt en de voedselzekerheid
gewaarborgd.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn op het onderwerp «rural proofing» benieuwd
welk lopend nationaal beleid hier reeds invulling aan geeft. Deze leden denken onder
andere aan de Regio Deals uit het traject «Elke regio telt». Wat is de toegevoegde
waarde van maatregelen als een plattelandstoets? Leidt dit daadwerkelijk tot een betere
positie van Nederlandse plattelandsgebieden en een gezondere natuur? Waaruit blijkt
dat?
Antwoord
Tijdens de aankomende Landbouw- en Visserijraad zal Nederland benadrukken dat het
voor «rural proofing» van belang is dat wordt voortgebouwd op lopende initiatieven, zoals de Territorial Impact Assesment. Bij de ontwikkeling van de 6e tranche van de Regiodeals en de programmatische aanpak voor «Elke Regio Telt» wordt
ook gekeken of dit goed aansluit bij het landelijk gebied. Nieuw instrumentarium,
zoals een plattelandstoets, is niet altijd de oplossing. Een nieuwe manier van denken
is nodig waarbij rurale ervaringen en informatie worden meegenomen in het maken van
beleid. Daarbij is de betrokkenheid van lokale en regionale stakeholders van belang.
Fiche 1: Herziening Gemeenschappelijke Marktordening
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het fiche over de
herziening van de Gemeenschappelijke Marktordening verordening (COM(2024) 577) die
de positie van de boer in de keten moet versterken. Voor deze leden is het van essentieel
belang dat nieuw Europees beleid bijdraagt aan een eerlijk verdienmodel voor boeren
ten opzichte van grote ketenpartijen, mits het tegelijkertijd biologische bedrijfsvoering
stimuleert en bijdraagt aan goede natuurbescherming. Is dit volgens u het geval?
Antwoord
Het voorstel van de Commissie voor herziening van de Verordening Gemeenschappelijke
Marktordening draagt bij aan een sterkere positie van de biologische boer in de keten.
Zo wordt de mogelijkheid om biologische producentenorganisaties te erkennen geëxpliciteerd.
De herziening kan de biologische bedrijfsvoering daarmee aantrekkelijker maken. In
welke mate dit zal gebeuren is afhankelijk van hoeveel boeren zich aansluiten bij
een producentenorganisatie en gebruik willen maken van de nieuwe mogelijkheden.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn benieuwd naar de nationale implicaties
van deze verordening. Op welke punten heeft u ruimte om nationaal een eigen invulling
te geven aan deze verordening?
Antwoord
In het BNC-fiche is bij de essentie van het Commissievoorstel uiteengezet op welke
onderdelen lidstaten een nadere invulling kunnen geven. Ruimte voor nationale invulling
is er o.a. op de volgende punten: i) het kiezen om een schriftelijk contract ook op
andere plaatsen in de keten te verplichten in aanvulling op de verplichting tot een
schriftelijk contract bij elke levering van landbouwproducten door een boer of (unie
van) producentenorganisatie(s) aan een afnemer (verwerker, verzamelaar, distributeur
of retailer); ii) bepaalde uitzonderingen op de verplichting tot schriftelijke contracten
(als de waarde van de levering niet boven een vooraf bepaalde drempel van maximaal
€ 10.000 uitkomt, de levering landbouwproducten bevat met een seizoensgebonden vraag-
of aanbodfluctuatie of bederfelijkheid of als de levering landbouwproducten bevat
waarvoor traditionele verkooppraktijken gelden; iii) lidstaten kunnen aanvullende
indicatoren, indexcijfers of berekeningsmethoden vaststellen die marktcondities en
productiekosten weerspiegelen; iv) lidstaten kunnen afnemers verplichten om de contracten
te registreren in een register; en v) lidstaten dienen een bemiddelingsmechanisme
op te zetten, wanneer partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over de voorwaarden
voor het sluiten van een contract, maar hebben de mogelijkheid hier nationaal een
eigen invulling aan te geven. Voorts kunnen lidstaten zelf beoordelen op welke wijze
zij binnen de Nationaal Strategische Plannen invulling willen geven aan sectorale
interventies.
Deze leden hebben zorgen over de druk op nationale toezichthouders. Hoe beoordelen
de betrokken nationale toezichthouders deze verordening? Welke implicaties heeft de
verordening voor de toezichthouders, en welke aanvullende capaciteit en middelen verwachten
zij nodig te hebben om goed te kunnen handhaven? Wanneer verwacht u dit wel te weten
en kunt u toezeggen om de toezichthouders tijdig en voldoende uit te rusten, indien
dit nog niet duidelijk is?
Antwoord
In het BNC-fiche zijn onder paragraaf 5 b) en 7) de financiële consequenties (incl.
personele) voor Rijksoverheid en/of medeoverheden uiteengezet en de implicaties voor
uitvoering en/of handhaving. Verschillende maatregelen in de voorstellen leiden tot
grotere inzet (en financiële kosten) voor toezichthouders, maar de wijze waarop hangt
mede af van de wijze waarop hier in Nederland invulling aan de verordening wordt gegeven.
Dit zal mede afhangen van de definitieve vormgeving van de verordening en de wijze
waarop dit, waar nationale invulling mogelijk is, in Nederland wordt geïmplementeerd
en gehandhaafd. Dit zal naar verwachting in 2026 verder duidelijk worden, afhankelijk
van de snelheid van besluitvorming op Europees niveau. Met uitvoerende instanties
en toezichthouders is hierover initieel overleg gevoerd. Het kabinet is voornemens
geen «nationale koppen» of nadere nationale invulling door te voeren, aangezien dit
zal leiden tot verdere kosten en administratieve lasten voor de overheid en het bedrijfsleven.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden het van belang dat er overeenstemming
is over de definitie van «eerlijk,» «billijk» en «korte ketens.» Alleen vanuit een
gezamenlijke taal kunnen lidstaten samen optrekken. Op welke wijzigingen in de definitiebepaling
van «eerlijk,» «billijk» en «korte ketens» stuurt u aan? Wanneer is de verordening
op dit punt wél naar wens?
Antwoord
Het is van belang, mede gezien de interne markt en handhavingsmogelijkheden, dat op
EU-niveau zoveel mogelijk eenduidige definities worden vastgesteld. Naast de definiëring
van «korte ketens», geeft de Commissie aan dat definiëring van de termen «eerlijk»
en «billijk» binnen twee jaar na inwerkingtreding nader dient te worden uitgewerkt
door middel van een uitvoeringsverordening. Eenduidige en uitvoerbare definiëring
is van belang, om duidelijkheid naar producenten en consumenten te verschaffen, maar
ook om rekening te kunnen houden met bestaande initiatieven, die hier invulling aan
geven. Deze elementen zijn voor mij van belang.
Welke duidelijkheid heeft u nodig ten aanzien van de duurzaamheidsafspraken, zodat
deze volgens u beter uitvoerbaar zijn?
Antwoord
Voor de toepasbaarheid van duurzaamheidsafspraken met sociale doelen is het van belang
dat de voorwaarden en criteria helder worden gedefinieerd om onduidelijkheid bij de
uitvoering en handhaving te voorkomen. De Commissie is voornemens dit nader uit te
werken in richtsnoeren.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn tot slot benieuwd naar de zienswijze
van nationale belangenorganisaties op deze herziening. Heeft u contact met landelijke
landbouw- en natuurorganisaties (gehad) over de voorstellen? Kunt u in algemene zin
iets zeggen over hun zorgen en suggesties? Op welke punten heeft de input van deze
organisaties uw standpunt mede bepaald?
Antwoord
De afgelopen periode is met een aantal organisaties in de land- en tuinbouwsector
contact geweest over de voorstellen. Organisaties van landbouwers geven in het algemeen
aan de voorstellen tot versterking van de positie van de boer te kunnen ondersteunen,
waarbij vanuit bijvoorbeeld producentenorganisaties en coöperaties ook op een werkbare
uitvoering wordt aangedrongen. Algemeen wordt het beeld gedeeld dat helderheid over
definities en toepassing noodzakelijk is en dat de administratieve- en uitvoeringslasten
beperkt moeten blijven.
Fiche 2: Verordening oneerlijke handelspraktijken
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het
fiche over de verordening grensoverschrijdend toezicht Oneerlijke Handelspraktijken
(COM(2024) 576). Deze leden veronderstellen dat een eenduidige methode voor samenwerking
over landsgrenzen heen kan bijdragen aan het effectief bestrijden van oneerlijke handelspraktijken.
Dit vraagt wel om een goede uitwerking en brede overeenstemming tussen lidstaten.
Hierover hebben deze leden nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de weigeringsgronden voor samenwerking
niet te vrijblijvend zijn. Hoe wordt onafhankelijk vastgesteld dat een verzoek niet
tot doel heeft om oneerlijke handelspraktijken te onderzoeken? Kan de verzoekende
autoriteit bezwaar maken als zij meent dat een autoriteit weigert mee te doen om ongeldige
redenen?
Antwoord
De Verordening is gericht op het samenwerken door autoriteiten bij het toezicht op
oneerlijke handelspraktijken waarbij leveranciers en afnemer zich in twee of meer
lidstaten bevinden. Een verzoekende autoriteit zal zich bij het verzoek om informatie
richten op de oneerlijke handelspraktijken die op de lijst staan van de Richtlijn
Oneerlijke handelspraktijken. De handhavende autoriteiten kunnen in enkele gevallen
een verzoek tot samenwerking weigeren. Bijvoorbeeld in de situatie waarin de gevraagde
informatie niet nodig is om vast te stellen of er sprake is van een grensoverschrijdende
oneerlijke handelspraktijk, of wanneer er al een juridische procedure is gestart tegen
de betrokken afnemer in de aangezochte lidstaat. De Commissie gaat uit van de eigen
verantwoordelijkheid en welwillendheid van de lidstaten en autoriteiten. Er zijn geen
consequenties of bezwaarmogelijkheden opgenomen in het geval van weigering van samenwerking.
Het zal in de praktijk moeten uitwijzen hoe dit uitpakt en of er toch aanvullende
protocollen nodig zijn.
Kunt u bovendien meer zeggen over hoe de taken tussen autoriteiten worden verdeeld
en op basis waarvan wordt besloten welke autoriteit een onderzoek coördineert?
Antwoord
Volgens het Commissievoorstel kunnen autoriteiten gezamenlijk besluiten hoe de taken
verdeeld worden. Het voorstel biedt ruimte voor de eigen invulling van samenwerking
die het beste past bij de betreffende handhavende autoriteiten.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie willen tot slot weten welke capaciteit en
middelen de Autoriteit Consument & Markt (ACM) aanvullend nodig zal hebben ter voorbereiding
en uitvoering van deze verordening. Heeft u hierover contact met de ACM? Gaat u hen
tijdig tegemoet komen met voldoende middelen?
Antwoord
De ACM is betrokken, het voorstel is met hen besproken. De uitvoeringskosten kunnen
toenemen voor de ACM. Het is moeilijk in te schatten hoeveel aanvragen zullen worden
gedaan en/of hoeveel klachten er zullen worden ingediend. De omvang van deze kosten
is daarom moeilijk in te schatten. De eventuele budgettaire gevolgen worden ingepast
op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van
de budgetdiscipline.
Reactie EU-dierenwelzijnswetgeving
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie betreuren uw inzet ten aanzien van de herziening
van de EU-dierenwelzijnswetgeving. Deze leden staan versteld van de grove schendingen
van dierenwelzijn binnen de bioindustrie. Volgens deze leden vraagt dit om een radicale
omslag van hoe mensen met dieren omgaan. Ambitieuze Europese wetgeving kan er juist
voor zorgen dat er eenduidige regels komen zodat veehouders een eerlijke concurrentiepositie
hebben binnen Europa en dieren maximaal worden beschermd. Dat lukt alleen door Europees
aan te dringen op zo goed mogelijke dierenwelzijnswetgeving. De valse tegenstelling
tussen de positie van de boeren en betere dierenwelzijn doet geen recht aan het belang
van een diervriendelijke toekomst van de landbouw. Hierin verwachten deze leden een
voortvarende en ambitieuze houding van dit kabinet, die tot nu toe op dit dossier
flink is achtergebleven.
Antwoord
Ik onderschrijf het belang van goede dierenwelzijnswetgeving op EU-niveau. Juist voor
de concurrentiepositie van Nederlandse veehouders is het van belang dat dergelijke
wetgeving zo veel mogelijk op internationaal niveau wordt geregeld.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken
ter voorbereiding op de LVR van 24 februari 2025. Deze leden wensen in dit kader enkele
specifieke aandachtspunten te benadrukken en vragen hierover nadere toelichting van
het kabinet.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de marktsituatie in de landbouwsector
zich grotendeels heeft gestabiliseerd, mede door dalende inputkosten en redelijke
tot goede opbrengstprijzen. Tegelijkertijd blijven er structurele uitdagingen, zoals
de impact van klimaatverandering, dierziekten en geopolitieke onzekerheden. Deze leden
vragen het kabinet welke concrete maatregelen Nederland bepleit binnen de EU om de
veerkracht van landbouwmarkten te vergroten.
Antwoord
De Commissie komt dit jaar en volgend jaar o.a. met een Climate Adaptation Plan en een Water Resilience strategy. Daarnaast zijn klimaatadaptatie en het versterken van weerbaarheid ook onderdeel
van het GLB. De Europese plannen voor klimaatadaptatie moeten goed aansluiten bij
de Nederlandse situatie en bijdragen aan een veerkrachtige Europese land- en tuinbouwsector.
Vorst, regen en droogte behoren tot het normale ondernemersrisico van boeren, maar
we kunnen wel helpen door inzet op kennis, innovatie en klimaatadaptatie om de weerbaarheid
te vergroten en schade te beperken. Aanvullend kunnen verzekeringen en gezamenlijke
fondsen worden ingezet bij oogstschade. De landbouwreserve is het uiterste vangnet
bij ernstige marktverstoringen door impact van klimaatverandering, dierziekten en
geopolitieke onzekerheden, waarbij objectieve criteria aan de basis moeten liggen
van de verdeling van gelden. Ik zal in Europees verband wijzen op het belang van blijvende
inzet op innovatie en ondernemerschap om het verdienvermogen van de boer te vergroten,
net als de noodzaak voor een gemeenschappelijke aanpak van specifieke problemen, zoals
uitbraken van verschillende dierziektes.
Welke initiatieven neemt de EC om handelspolitieke spanningen te verminderen en de
positie van Europese landbouwers op de wereldmarkt te versterken?
Antwoord
De markten voor landbouwgoederen en voedselverwerking zijn internationaal sterk verweven.
Afhankelijk van de sector of het product kan de positie van Europese landbouwers versterkt
worden via het Europese handelsbeleid door offensieve en/of defensieve maatregelen
evenals promotiemaatregelen. De Commissie kan in haar handelsbeleid, onder meer via
(nieuwe) handelsakkoorden, bijdragen aan het verminderen van handelspolitieke spanningen.
Het is daarbij belangrijk om in gesprek te blijven met handelspartners en te zoeken
naar mogelijkheden voor wederzijdse vergroting van afzetmogelijkheden waarbij gevoelige
sectoren beschermd worden.
De leden van de VVD-fractie zien daarnaast het belang van innovatie en ondernemerschap
voor het verdienvermogen van boeren. Deze leden steunen de focus op verduurzaming,
maar willen inzicht in hoe het kabinet de balans bewaakt tussen strengere duurzaamheidseisen
en de concurrentiepositie van de Nederlandse landbouwsector. Hoe wordt gewaarborgd
dat verdere eisen niet leiden tot een onevenredige lastendruk voor boeren en tuinders?
Antwoord
Ik zie, net als de leden van de VVD-fractie, ook het belang van innovatie en ondernemerschap
voor het verdienvermogen van boeren. Het kabinet bewaakt de balans tussen strengere
duurzaamheidseisen en de concurrentiepositie van de Nederlandse landbouwsector en
geeft daarvan inzicht aan de Kamer door middel van BNC-fiches over voorstellen van
de Commissie. Ook informeer ik de Kamer over mijn inbreng in discussies hierover in
bijvoorbeeld de Landbouw- en Visserijraad. Dat geldt evenzeer voor de lastendruk van
boeren en tuinders.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de bespreking van het beginsel
van «rural proofing» en erkennen het belang van een vitaal platteland. Deze leden
steunen initiatieven om beleid beter te laten aansluiten bij de realiteit van landelijke
gebieden, maar vragen hoe het kabinet ervoor zorgt dat deze aanpak niet leidt tot
extra bureaucratische lasten.
Antwoord
Tijdens de Landbouw- en Visserijraad zal Nederland benadrukken dat het voor «rural proofing» van belang is dat wordt voortgebouwd op lopende initiatieven, zoals de Territorial Impact Assessment. Bij de ontwikkeling van nieuw beleid moet meer gekeken worden naar de impact daarvan
op het platteland. Dit vergroot de effectiviteit van beleid en hiermee kunnen bureaucratische
lasten verminderd worden. Nieuw instrumentarium, zoals een plattelandstoets, is niet
altijd de oplossing. Een nieuwe manier van denken is nodig waarbij rurale ervaringen
en informatie meegenomen worden in het maken van beleid. Daarbij is de betrokkenheid
van lokale en regionale stakeholders van belang.
Hoe beoordeelt het kabinet de effectiviteit van bestaande instrumenten, zoals de territoriale
effectbeoordeling en het Plattelandspact in dit proces?
Antwoord
Tijdens de Landbouw- en Visserijraad zal Nederland aandacht vragen voor het gebruik
van bestaand instrumentarium. Samen met andere lidstaten is Nederland op dit moment
mogelijke verbeteringen van de territoriale effectbeoordeling aan het identificeren.
Het landelijk gebied is een van de onderwerpen van dit project. Daarnaast zijn het
afgelopen jaar de eerste stappen gezet voor een Nederlands plattelandspact. Dit netwerk
biedt de mogelijkheid voor nauw contact tussen en met lokale en regionale stakeholders
uit de plattelandsgemeenschap.
Daarnaast constateren deze leden dat het kabinet inzet op een synergie tussen de tweede
pijler van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en het Europees Fonds voor Regionale
Ontwikkeling. Hoe ziet het kabinet de mogelijkheden om deze integratie te versterken
zonder de administratieve lasten te verhogen?
Antwoord
De uitdagingen in het landelijk gebied sluiten aan bij de doelen van verschillende
Europese Structuur-Investeringsfondsen (ESI-fondsen) zoals de tweede pijler van het
GLB en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO). De fondsen zijn op verschillende
manieren complementair. Beide kennen de mogelijkheid voor een gebiedsgerichte aanpak,
kunnen inzetten op de ontwikkeling en implementatie van (technische) innovaties en
kunnen bijdragen aan ketenontwikkeling voor nieuwe gewassen en producten.
Onlangs heeft de Commissie een mededeling gepubliceerd over het EU Meerjarig Financieel
Kader (MFK) vanaf 2028.2 De ontwikkelingen omtrent het MFK zullen impact hebben op de inzet rondom de ESI-fondsen.
Het kabinet bereidt momenteel een kabinetsreactie voor op de MFK-mededeling, die binnenkort met de Kamer zal worden gedeeld.
De leden van de VVD-fractie constateren tot slot dat generatievernieuwing in de landbouwsector
een blijvend aandachtspunt is. Deze leden vragen hoe het kabinet in Europees verband
pleit voor betere ondersteuning van jonge boeren en zij-instromers. Welke obstakels
worden daarbij gezien en welke instrumenten acht het kabinet het meest effectief om
de instroom van nieuwe ondernemers in de sector te bevorderen?
Antwoord
Jonge boeren zijn cruciaal voor een vitaal platteland. Het behoud van een vitaal platteland
is essentieel voor de economische stabiliteit van Nederland. Generatievernieuwing
op agrarische bedrijven is tegenwoordig minder vanzelfsprekend dan vroeger en vereist
daarom gerichte aandacht. Zo ervaren jonge boeren problemen rondom de bedrijfsfinanciering
en zij-instromers toegang tot kennis over bedrijfsvoering. In het Regeerprogramma
(bijlage bij Kamerstuk 36 471, nr. 96) is aangegeven dat er een samenhangend pakket van maatregelen wordt ontwikkeld om
het aantal succesvolle bedrijfsopvolgingen binnen familiebedrijven, evenals overnames
en bedrijfsstarts door gemotiveerde zij-instromers, te vergroten. Ik zal de Kamer
hierover dit jaar informeren.
Op Europees niveau speelt het GLB een belangrijke rol bij het bevorderen van generatievernieuwing.
Het stimuleren van generatievernieuwing in de agrarische sector is een kerndoelstelling
van het GLB. Via het Nationaal Strategisch Plan (NSP) heeft Nederland instrumenten
in werking gesteld of in voorbereiding om jonge landbouwers te ondersteunen. Zo bestaat
er een subsidiemodule voor de vestiging van jonge landbouwers, die hen helpt met de
financiering van bedrijfsovernames.
Het creëren van een toekomstperspectief voor jonge boeren is een belangrijk thema
binnen de EU-visie op Landbouw en Voedsel. Ik zal deze visie nauwkeurig bestuderen
en de Kamer een appreciatie hiervan doen toekomen middels een BNC-fiche.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de stukken en hebben hier enkele
vragen over.
De leden van de NSC-fractie zijn verheugd over de vele aandacht voor de positie van
de boer in de keten. De wijziging van de Gemeenschappelijke Marktordening (COM(2024)
577) voor landbouwproducten heeft ten eerste als doel het versterken van de positie
van de boer in de keten en ten tweede het vergroten van het vertrouwen in de voedselvoorzieningsketen.
Is de Minister van mening dat deze doelen ook gaan worden behaald met de gedane voorstellen
door de EC? Welke haken en ogen zitten er nog aan dit voorstel?
Antwoord
Het kabinet verwelkomt het voorstel van de Commissie. Het uitgangspunt om schriftelijke
contracten verplicht te stellen tussen landbouwers of producenten(organisaties) en
hun afnemers, met de flankerende bepalingen, versterkt de onderhandelingspositie van
boeren. Zoals aangegeven in het BNC-fiche moet het contract een statische prijs of
objectieve indicatoren voor prijsbepaling bevatten die de boer een betere prijs voor
zijn product opleveren. Daarnaast voorziet het voorstel in de verplichting om in contracten
met een loopduur van meer dan zes maanden een herzieningsclausule op te nemen. Op
basis hiervan kunnen boeren een heronderhandeling starten met de afnemer wanneer de
kostprijs systematisch niet wordt gedekt. Verder kunnen boeren gebruikmaken van een
bemiddelingsmechanisme wanneer (her)onderhandelingen met afnemers over prijzen niet
slagen. Bovendien maakt de vereenvoudiging van de erkenningsregels voor producentenorganisaties
het voor boeren eenvoudiger om samen te werken, waarmee zij hun positie ten opzichte
van afnemers kunnen versterken. Het succes van deze initiatieven is afhankelijk van
de mate waarin boeren in producentenorganisaties samenwerken en de lasten voor producenten(organisaties)
kunnen worden beperkt. Het gaat hierbij onder meer om maatwerk in de prijsberekening
en de inrichting van het bemiddelingsmechanisme.
Het definiëren en het reguleren van het gebruik van de termen «eerlijk», «billijk»
en «korte keten» kan daarnaast bijdragen aan het vergroten van het vertrouwen in de
keten. Onduidelijk is nog of dit de beste wijze is om deze doelstelling te realiseren,
aangezien het lastig kan zijn om op EU-niveau tot eenduidige definities hiervan te
komen die goed passen binnen de Nederlandse context.
Hoe gaat de Minister deze verordening implementeren? Welke aspecten vindt zij daarin
belangrijk?
Antwoord
In algemene zin acht het kabinet het van belang dat de verordening aansluit bij het
kabinetsbeleid dat erop gericht is om het vertrouwen van de sector in de overheid
te vergroten en de positie van boeren in de keten te versterken. Daarmee hangt samen
dat de administratieve lasten voor boeren en uitvoeringslasten voor de overheid zoveel
mogelijk moeten worden beperkt en dat de voorstellen uitvoerbaar en handhaafbaar zijn.
Het kabinet kijkt daarom aandachtig naar de (financiële) consequenties voor boeren,
uitvoeringsinstanties en toezichthouders. Daarnaast dient het gelijke speelveld in
de interne markt te worden gehandhaafd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken voor
de LVR van 24 februari 2025. Deze leden hebben ten eerste een aantal vragen over het
verslag van de LVR van 27 januari 2025. Waarom heeft de Minister ervoor gekozen om
in de LVR in te brengen dat het kabinet de voor- en nadelen zal overwegen en dan een
definitieve positie zal innemen? Hoe verhoudt deze inbreng zich tot de aangenomen
motie waarin de Kamer het kabinet oproept om de EC en de Europese Raad te laten weten
dat Nederland het EU-Mercosur-verdrag niet zal ondertekenen (Kamerstuk 36 600 XVII, nr. 36)?
Antwoord
Naar aanleiding van de motie Teunissen c.s.3 heb ik het afwijzende standpunt van de Kamer over een EU-Mercosur-akkoord gecommuniceerd
in Brussel, zoals het kabinet in de Kamerbrief van 16 december 20244 heeft aangegeven te doen. Tegelijkertijd blijft staan dat de Kamer in het voorjaar
een kabinetsappreciatie van de voor- en nadelen van het akkoord ontvangt op basis
van de conceptteksten van het onderhandelaarsakkoord van 6 december 2024. Na ontvangst
van die appreciatie heeft de Kamer de gelegenheid om desgewenst in debat te gaan met
het kabinet over het akkoord, alvorens sprake is van daadwerkelijke besluitvorming
door de Raad.
De leden van de BBB-fractie constateren dat een aantal lidstaten bij de LVR van 27 januari
2025 opnieuw heeft onderstreept dat oog moet worden gehouden voor de boeren in de
EU. Deze leden willen graag benadrukken dat ook zij zich zorgen maken over de import
van Oekraïense producten die niet zijn geproduceerd volgens Europese maatstaven. De
import van Oekraïense kip is ook voor Nederlandse boeren van grote invloed aangezien
van de 20.000 ton kip die maandelijks vanuit Oekraïne naar de EU komt ongeveer 60
procent naar Nederland komt.
De leden van de BBB-fractie willen daarbij nog eens benadrukken dat ook in het hoofdlijnenakkoord
(bijlage bij Kamerstuk 36 471, nr. 37) staat dat «we niet willen importeren wat we in Nederland niet mogen produceren».
Ook de oproep van Luxemburg onder het agendapunt «handelsgerelateerde landbouwvraagstukken»
over importtoleranties hangt hiermee samen. Waarom heeft de Minister ervoor gekozen
om dit punt aan te horen en niet te steunen?
Antwoord
In de notitie van Luxemburg werd opgeroepen om geen nieuwe importtoleranties vast
te stellen en bestaande toleranties te verlagen tot onder de detecteerbare drempelwaarde
voor werkzame stoffen die niet zijn goedgekeurd binnen de EU vanwege volksgezondheid-
of milieuaspecten, en met name voor stoffen die hormoonverstorend, mutageen, kankerverwekkend
of giftig voor de voortplanting zijn.
Omdat meerdere punten een rol spelen met betrekking tot dit onderwerp, heb ik besloten
om het punt aan te horen. Zo hebben landen buiten de EU, op basis van internationale
regelgeving, de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen voor de vaststelling van
een Maximum Residue Level (MRL) voor geïmporteerde producten (importtolerantie) voor residuen van in de EU
niet toegelaten gewasbeschermingsmiddelen of voor een andere hoogte van de MRL. Wanneer
uit risicoanalyse blijkt dat de residuen van de gebruikte stof geen risico voor de
voedselveiligheid opleveren, kan de importtolerantie worden toegekend (de residuen
van gewasbeschermingsmiddelen zijn de beleidsverantwoordelijkheid van het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport). Het weigeren of verlagen van importtoleranties
die veilig zijn voor de Europese consumenten, zou in strijd zijn met de verplichtingen
van de EU onder de WTO om producten die aan veiligheidsnormen voldoen, niet te weren.
Daarbij komt dat er geval-per-geval gekeken zou moeten worden, omdat rekening moet
worden gehouden met de verschillen tussen landen in bijvoorbeeld agronomische en klimatologische
omstandigheden.
Ten aanzien van Oekraïne: op het gebied van dierenwelzijn en Oekraïne zijn in het
Associatieakkoord/Deep and Comprehensive Free Trade Agreement afspraken opgenomen waarin Oekraïne zich verplicht heeft de Europese SPS-regelgeving,
inclusief dierenwelzijnsregelgeving, over te nemen en te implementeren. Hier wordt
door Oekraïne aan gewerkt. Zo moet per januari 2026 de EU-dierenwelzijnswetgeving
geïmplementeerd zijn (o.a. een verbod op legbatterijen).
De leden van de BBB-fractie hebben ook de opmerkingen bij het diversenpunt «vermindering
van de administratieve lasten voor biologische boeren en medewerkers» gelezen. Deze
leden onderschrijven dat het belangrijk is om regelgeving op het gebied van biologische
productie te versimpelen. Deze leden willen echter ook aan de Minister vragen of zij
heeft overwogen ter sprake te brengen dat de biologische productie-eisen niet in alle
Europese lidstaten gelijk zijn, waardoor ook daar een vorm van oneerlijke concurrentie
ontstaat.
Antwoord
Ik ondersteun de vermindering van administratieve lasten en het voorkomen van oneerlijke
concurrentie in de EU van harte. De door Duitsland aangedragen aanbevelingen vergen
echter nader onderzoek, alvorens conclusies te trekken over het EU-speelveld. Ik ben
daarom blij dat de Commissie de door Duitsland aangedragen aanbevelingen in maart
met de experts van de lidstaten zal bespreken.
De leden van de BBB-fractie zien over de geannoteerde agenda van de LVR van 24 februari
2025 dat de marktsituatie na de invasie van Oekraïne ook weer zal worden besproken.
Ziet de Minister een mogelijkheid om iets te doen met de bovenstaande punten als het
gaat over de import van landbouwproducten vanuit Oekraïne die niet geproduceerd zijn
onder de strenge Europese (en Nederlandse) eisen en voorwaarden?
Antwoord
De bespreking van de marktsituatie is een terugkerend agendapunt op de Landbouw- en
Visserijraad. De Commissie geeft daarbij een overzicht van de marktsituatie in de
verschillende landbouwsectoren. Deze monitoring van de Commissie heeft onder andere
tot doel om dreigende ernstige marktverstoringen tijdig te kunnen waarnemen en, zo
nodig, voorbereidingen te kunnen treffen voor eventuele inzet van maatregelen om ernstige
marktverstoringen het hoofd te kunnen bieden. Onder deze monitoring valt ook de mate
van import van landbouwgoederen uit Oekraïne. Waar het gaat om het stellen van Europese
productiestandaarden aan import uit Oekraïne zijn er afspraken opgenomen in het Associatieakkoord/Deep and Comprehensive Free Trade Agreement waarin Oekraïne zich verplicht heeft om de Europese SPS-regelgeving, inclusief dierenwelzijnsregelgeving,
over te nemen en te implementeren. Hier wordt door Oekraïne aan gewerkt. Zo zal per
januari 2026 de EU-dierenwelzijnswetgeving geïmplementeerd moeten zijn (o.a. een verbod
op legbatterijen).
De leden van de BBB-fractie hebben daarnaast het Poolse compromisvoorstel over nieuwe
genomische technieken (NGT’s) gelezen. Deze leden zien daarin dat onder andere tegemoet
is gekomen aan de zorgen die vanuit Nederland leefden over het eerdere voorstel. Deze
leden zijn van mening dat dit voorstel de Nederlandse steun verdient in de lopende
onderhandelingen binnen de Europese Raad en een unieke gelegenheid is om op korte
termijn voortgang te boeken in de EU op dit dossier. Deze leden hebben sterke bedenkingen
bij het eerdere Poolse voorstel waarin lidstaten een opt-out kregen voor de toelating
van NGT 1-planten waar een octrooi op rust. Deze leden zouden in plaats daarvan graag
zien dat octrooihouders worden aangemoedigd hun kennis tegen redelijke voorwaarden
beschikbaar te stellen voor boeren en kwekers, bijvoorbeeld door deelname aan diverse
licentieplatforms en ondersteund door een openbaar toegankelijke databank waarin deze
licenties worden geregistreerd.
Antwoord
Het onderhandelingstraject in de Raad is een vertrouwelijk proces, dus ik kan niet
inhoudelijk op de Poolse compromisvoorstellen ingaan. Wel kan ik, namens de Staatssecretaris
van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, ten algemene zeggen dat het nieuwe
Poolse voorstel een belangrijke stap voorwaarts is vergeleken met het vorige compromisvoorstel
en dat dit nieuwe voorstel beter aansluit bij de Nederlandse positie zoals vastgelegd
in het BNC-fiche.5 Met dit nieuwe voorstel zijn we weer een stap dichterbij een gekwalificeerde meerderheid
in de Raad op dit dossier. De Staatssecretaris en ik zetten ons in Brussel actief
in voor een voor het Nederlandse kabinet toereikend voorstel, waardoor we gebruik
kunnen maken van proportionele, veilige en toekomstbestendige NGT-wetgeving.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de agenda van de LVR van 24 februari
2025 en hebben hier nog enkele vragen over.
In algemene zin zien de leden van de PvdD-fractie dat deze bewindspersonen binnen
de Landbouw- en Visserijraden zeer weinig aandacht besteden aan het zetten van concrete
stappen voor de transitie naar een duurzame, toekomstbestendige landbouw. Deze leden
wijzen erop dat juist het huidige systeem ertoe heeft geleid dat veel boeren hebben
moeten stoppen of, met hoge schulden, vastzitten, en dat het daarmee ook in hun belang
is om de grote problemen die er zijn integraal op te lossen.
De leden van de PvdD-fractie lezen dat Nederland tijdens de LVR een oproep heeft gedaan
aan de EC om in 2025 de herzieningsvoorstellen voor de dierenwelzijnsverordeningen
te presenteren. Hoe heeft de EC gereageerd op deze oproep van Nederland? Hoe groot
acht de Minister de kans dat de voorstellen ook daadwerkelijk in 2025 zullen worden
gepresenteerd?
Antwoord
De Commissie heeft tijdens de Raad van 9–10 december jl. geen toezeggingen gedaan
met betrekking tot de publicatie van de betreffende herzieningsvoorstellen voor de
dierenwelzijnsverordeningen. Zeer recent heeft de Commissie haar werkprogramma voor
2025 gepubliceerd.6 Hierin ontbreken aankondigingen over nieuwe voorgenomen voorstellen met betrekking
tot de EU-dierenwelzijnswetgeving. Ik acht de kans zeer klein dat de Commissie nog
dit jaar met nieuwe wetgevingsvoorstellen op dierenwelzijnsterrein zal komen; dit
zal hoogstwaarschijnlijk pas in 2026 plaatsvinden.
De leden van de PvdD-fractie lezen in antwoorden op de brief van Australische Parlementslid
Georgie Purcell (Kamerstuk 28 286, nr. 1375) dat de EC geen juridische basis ziet om de import van kangoeroeproducten op basis
van dierenwelzijn te weren. Hoe kijkt het kabinet naar deze uitspraak, wetende dat
andere wrede producten, zoals zeehondenbont, wel van de Europese markt worden geweerd
op basis van publieke moraal. Deze leden wijzen erop dat een meerderheid van de Kamer
het kabinet heeft opgeroepen om kangoeroeproducten van de Nederlandse markt te weren
én zich actief in te zetten voor een Europees verbod op de import van kangoeroeproducten
(Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2024–2025, nr. 848). Kan de Minister meer gedetailleerd aangeven op welke manier zij zich hard gaat
maken voor dat Europese verbod?
Antwoord
Omdat de Commissie eerder heeft aangegeven geen juridische basis te zien om kangoeroeproducten
op basis van dierenwelzijn te weren, zie ik geen aanleiding om voor een importverbod
te pleiten.7 Zoals toegezegd zal het kabinet er wel zorg voor dragen dat de door de Kamer aangedragen
zorgpunten worden overgebracht aan de Commissie.
Hierbij wil ik nog graag opmerken dat het aan de Australische overheid is op welke
manier kangoeroejacht gereguleerd wordt, net zoals EU-lidstaten zelfstandig de jacht
op wild reguleren met inachtneming van de staat van instandhouding van de soort en
dierenwelzijn.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Aardema, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur -
Mede ondertekenaar
A. van den Brule-Holtjer, adjunct-griffier