Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Bikker, Ceder en Grinwis over het bericht 'Evangelist op station Maastricht met machtsvertoon staande gehouden: 'Intimiderende en dreigende sfeer''
Vragen van de leden Bikker, Ceder en Grinwis (allen ChristenUnie) aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over het bericht «Evangelist op station Maastricht met machtsvertoon staande gehouden: «Intimiderende en dreigende sfeer»» (ingezonden 6 november 2024).
Antwoord van Minister Van Weel (Justitie en Veiligheid), mede namens de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat (ontvangen 8 januari 2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2024–2025, nr. 684.
Vraag 1, 2, 3 en 4
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Evangelist op station Maastricht met machtsvertoon
staande gehouden: «Intimiderende en dreigende sfeer»»?1
Kunt u bevestigen dat de politie ter plaatse is geweest? Op welke manier heeft de
politie vervolgens opgetreden? Kunt u aangeven om welke reden de politie op deze wijze
ingegrepen heeft?
Bent u het eens met de stelling dat het zingen van christelijke liederen bij een stationspiano
een geheel onschuldige activiteit betreft, wat de verbazing over handhavend ingrijpen
door de politie voedt?
Bent u het eens met de stelling dat het handhavend optreden van de politie bij het
zingen van liederen bij stationspiano’s zich slecht verhoudt tot de schaars beschikbare
handhavingscapaciteit? Deelt u de mening dat de politie haar tijd beter kan besteden?
Antwoord 1, 2, 3 en 4
Voor de regering staat voorop dat iedereen in Nederland de vrijheid heeft om zijn
of haar geloof te belijden. Dat grondrecht staat niet ter discussie.
De politie is ter plaatse geweest naar aanleiding van een melding van overlast door
de Nederlandse Spoorwegen (NS). Het optreden van de politie is op basis van de kennis
van de lokale situatie en onder de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Een
melding van overlast kan in het algemeen worden gezien als handhaving van de openbare
orde wat onderdeel is van de politietaak.
Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om in te gaan op individuele
zaken. De inzet van politie is een lokale aangelegenheid. Ik verwijs uw Kamer dan
ook naar de beantwoording van vragen van de gemeenteraad van Maastricht door de burgemeester2.
Vraag 5
Kunt u aangeven op welke manier het ingrijpen van de politie bij het zingen van christelijke
liederen zich verhoudt tot de vrijheid van godsdienst?
Antwoord 5
Zonder diep in te gaan op deze individuele zaak kan ik uw Kamer laten weten dat ik
van de burgemeester heb begrepen dat er door de politie geen beperkingen zijn opgelegd
aan het samenkomen van de groep. De groep is vrijwillig vertrokken en er is geen sprake
geweest van het aantasten van de vrijheid van godsdienst.
Vraag 6
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van de leden Ceder, Grinwis en Bikker?3 Deelt u nog steeds de mening dat het uitdelen van folders met een christelijke boodschap
op stations verboden kan worden met een beroep op huisregels? Erkent u dat dit voorbijgaat
aan de vrijheid van godsdienst?
Antwoord 6
Ja, deze antwoorden zijn mij bekend. Ten aanzien van de huisregels op stations kan
het uitdelen van folders onder omstandigheden worden verboden. Dit gaat niet per definitie
voorbij aan de vrijheid van godsdienst, maar bij het opstellen en het toepassen van
de huisregels dient er wel rekening gehouden te worden met de bescherming van de grondrechten.
Een verbod op het uitdelen van folders dient bijvoorbeeld af te worden gewogen tegen
de bescherming van de godsdienstvrijheid en de vrijheid van meningsuiting.
In ieder geval mag de inhoud van een folder in geen geval een rol spelen bij een verbod
op het uitdelen daarvan en mag een verbod het uitoefenen van een grondrecht niet illusoir
maken. Het is in voorkomend geval aan de rechter om te beoordelen of een verbod proportioneel
is.
Vraag 7 en 8
Deelt u de mening dat de Nederlandse Spoorwegen (NS) te strikt handelen bij evangeliserende
activiteiten op stations, waardoor de vrijheid van godsdienst zelfs in het gedrang
zou kunnen komen? Deelt u de mening dat de NS hier meer ontspannen mee zouden moeten
omspringen?
Bent u bereid om in gesprek te treden met de NS over het harde ingrijpen bij evangelisatieactiviteiten,
zoals we vorige week en vorig jaar hebben kunnen zien? Bent u bereid de NS te wijzen
op het grote belang van de vrijheid van godsdienst en de zorgvuldigheid waarmee de
vrijheid van godsdienst benaderd moet worden? Bent u bereid afspraken met de NS te
maken over hoe (niet) op te treden bij evangelisatieactiviteiten op stations, teneinde
hier meer ontspannen mee om te gaan? Kunt u de Kamer inlichten over de uitkomsten
van dit gesprek? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7 en 8
Zowel de gebeurtenissen op het station Maastricht als die in 2023 op het station Utrecht
Centraal, waar in de vraagstelling op wordt gedoeld, zijn in goede orde verlopen en
in beide gevallen hebben betrokkenen vrijwillig ervoor gekozen om te stoppen met hun
activiteiten. Daarbij is wel een beroep gedaan op de inzet van de politie.
Binnen de stations zijn de NS en ProRail als beheerder bevoegd om huisregels op te
stellen. Deze regels dragen bij aan schone, prettige en veilige stationsgebouwen.
Een van deze huisregels is dat er schriftelijk toestemming nodig is voor het maken
van reclame en het verspreiden van teksten bij het organiseren van een evenement op
het station. Voor de activiteiten op station Maastricht op 1 november jl. was voorafgaand
geen toestemming gevraagd.
Daarnaast verbiedt artikel 72 van de Wet Personenvervoer 2000 (WP2000) een ieder die
zich zodanig gedraagt dat de orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang wordt
of kan worden verstoord en is een ieder op basis van artikel 73 verplicht de aanwijzingen
van de vervoerder op te volgen. De huisregels voor stations en de daaropvolgende handhaving
komen daarmee voort uit de wettelijke verplichtingen. Bij een orde verstorende gebeurtenis
speelt het onderwerp van de verstoring geen rol en gelden de algemene regels voor
alle gebruikers van een station.
De NS handelt bij iedere ordeverstoring op gelijke wijze op basis van de geldende
huisregels. Op dit moment zie ik daarom geen reden om met de NS in gesprek te gaan
over de huisregels of de handhaving hiervan op stations.
Meer in zijn algemeenheid kan ik uw Kamer meegeven dat de Taskforce Bestrijding Antisemitisme
ook gaat kijken naar veiligheidsconsequenties bij sit ins op NS-stations, zoals aangekondigd
in de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030.4
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
C.A. Jansen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
J.J.M. Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.