Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van lid Zeedijk over het Convenant Rijk en regio investeringen in ondernemingsklimaat microchipsector
Vragen van lid Zeedijk (Nieuw Sociaal Contract) aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over het Convenant Rijk en regio investeringen in ondernemingsklimaat microchipsector (ingezonden 12 april 2024).
Antwoord van Minister Adriaansens (Economische Zaken en Klimaat), mede namens de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ontvangen 21 juni 2024).
Vraag 1 en 2
Wat is de status van dit document? Is het daadwerkelijk ondertekend op 28 maart 2024
door de partijen? Wat zal er ter besluitvorming aan de kamer worden voorgelegd?
Kunt u toelichten wat de rol is van Stichting Brainport als vertegenwoordiger van
de samenwerkende partijen? In hoeverre heeft Stichting Brainport de mogelijkheid om
partijen in de regio te houden aan de afspraken?
Antwoord 1 en 2
Het convenant maakt deel uit van een pakket aan afspraken. Rijk, regio en bedrijfsleven
trekken tot en met 2030 in totaal 2,51 miljard euro uit voor dit pakket. Daarvan wordt
1,73 miljard euro bijgedragen door het Rijk en 778 miljoen euro door de regio en het
bedrijfsleven. De afspraken in het convenant zijn voor het Rijk onder voorbehoud van
instemming door de Staten-Generaal en voor de regio onder voorbehoud van instemming
door provinciale staten van Noord-Brabant, goedkeuring door de 21 gemeenten in de
Brainportregio (regio Zuidoost-Brabant) en de bijdrage door private partijen. De voorzitter
van de Stichting Brainport handelt hierbij namens de samenwerkende overheden, kennisinstellingen
en bedrijven in de Brainportregio. De rol van de voorzitter van de Stichting Brainport
is om die instemming voorafgaand aan de ondertekening van het convenant te verkrijgen.
Het proces voor deze instemming loopt. Hierbij worden geen bottlenecks verwacht. Naar
verwachting kan het convenant binnen afzienbare tijd worden ondertekend.
Vraag 3
Waarom is ervoor gekozen om een vertegenwoordiging van het bedrijfsleven of grote
bedrijven als ASML, NXP en Philips niet afzonderlijk te laten mee tekenen?
Antwoord 3
Het convenant beschrijft hoe het Rijk en de decentrale overheden zich verhouden tot
de gemaakte afspraken om de groei van ASML en de hightech maakindustrie te kunnen
accommoderen en wie daarbij welke financiële verplichtingen heeft. Het gaat hierbij
om een intensivering op het oorspronkelijke pakket van 1,6 miljard euro uit 2022.
Dit behoeft geen mede ondertekening door het bedrijfsleven. De Stichting Brainport
vertegenwoordigt de samenwerkende overheden, kennisinstellingen en bedrijven in de
Brainportregio.
Vraag 4
Waar bestond het oorspronkelijke pakket van 1,7 miljard euro uit? Kunt u de bedragen
onderverdelen in talentontwikkeling, woningen en mobiliteit?
Antwoord 4
Uit de vraagstelling leiden we af dat u hiermee doelt op het oorspronkelijke pakket
van 1,6 miljard euro uit 2022. Tijdens het BO-MIRT (Meerjarenprogramma Infrastructuur,
Ruimte en Transport) van 9 november 2022 hebben Rijk en regio samen bekend gemaakt
1,6 miljard euro te investeren om de sterke groei van economische activiteiten in
de Brainportregio te kunnen accommoderen. De financiering van dit pakket is gericht
op bereikbaarheid van wonen en werken. Daarvoor zijn verschillende financieringsbronnen
aan Rijks- en regiozijde ingezet. De grootste rijksbijdrage kwam uit de middelen voor
Woningbouw en Mobiliteit voor de ontsluiting van de grootschalige woningbouwlocaties.
Deze investeringen dragen bij aan de opgave van de realisatie van 50.000 nieuwe woningen
tot en met 2030 (opgave 2022). Het maakt de verwachte reizigersgroei in het openbare
vervoer mogelijk, aanpassingen van de weginfrastructuur onder meer voor de ontsluiting
van de economische toplocaties en het verbeteren van bestaande spoorlijnen. Naast
de middelen voor infrastructuur is een deel van de Rijksmiddelen (ad 23 miljoen euro)
direct toe te wijzen aan de woningbouwimpuls. In het oorspronkelijke pakket zitten
geen middelen voor talentontwikkeling.
Vraag 5
Hoe zal de structurele bijdrage van 80,5 miljoen euro aan talentontwikkeling worden
gedekt?
Antwoord 5
De structurele kosten vanaf 2031 van het Nationaal versterkingsplan van microchip-talent
worden voor de helft gedekt door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
(OCW) en voor de andere helft door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
(EZK). Het OCW-gedeelte wordt gedekt op de OCW-begroting. Hiervoor worden vanaf 2028
de resterende middelen van de
maatregel afschaffing halvering van collegegeld ingezet (deze maatregel is stopgezet
vanaf collegejaar 2024/2025). Ook worden van de Aanvullende Post de resterende middelen
voor het fonds Onderzoek & Wetenschap in 2030 en 2031 hiervoor ingezet. Voor de resterende
dekking wordt vanaf 2031 structureel omgebogen op de bekostiging van het mbo, hbo,
wo en de onderzoeksbekostiging bij de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk
Onderzoek (NWO). Het EZK-gedeelte hiervan wordt gedekt op de EZK-begroting. De dekking
vindt vanaf 2031 plaats en wordt vooralsnog bekostigd uit de post PPS-Innovatiemodule.
De PPS-Innovatiemodule draagt bij aan publiek-private samenwerkingsprogramma’s onder
meer voor de hightech systemen- en materialensector.
Vraag 6 en 7
Is al bekend wat de bijdrage zal zijn van private partijen in de genoemde bedragen?
Kunt u deze bijdrage uitsplitsen naar talentontwikkeling, woningbouw, mobiliteit en
netcongestie?
Is hierbij uitgegaan van de verdeling van 1/3 van 1/3, zoals dat bij het voorgaande
pakket de afspraak was? Waarom wel, of waarom niet?
Antwoord 6 en 7
De private bijdrage is onderdeel van de regionale cofinanciering. In het convenant
zijn geen afspraken gemaakt over de hoogte van de private bijdrage als onderdeel van
de regionale cofinanciering. Voor wat betreft de opgave voor talentontwikkeling moet
de bijdrage door private partijen volgen uit de dialoog die met partijen gevoerd zal
worden voor het kunnen opstellen van het Nationaal versterkingsplan van microchip-talent.
Zie hiervoor tevens het antwoord bij vraag 9. Voor wat betreft de ruimtelijke schaalsprong
(mobiliteit en woningbouw) betrof de private bijdrage tijdens het oorspronkelijke
pakket (2022) 1/3 deel van de regionale bijdrage. Het is aan de regio zelf om ook
voor het nieuwe pakket hier samen met de private partijen tot overeenstemming te komen.
Het convenant regelt geen afspraken over de private bijdrage voor netcongestie.
Vraag 8
Deelt de u de mening dat, gezien de winstgevendheid van de chipsector en gezien precedentwerking
voor eventueel toekomstige overeenkomsten, een significante bijdrage van de sector
zelf een vereiste is?
Antwoord 8
Ja, het belang voor de chipsector zelf is evident. En dit belang zal ook terugkomen
in de afspraken van de nadere uitwerking van het convenant.
Vraag 9
Kunt u de tekst «het zwaartepunt ligt in de regio» met betrekking tot talentontwikkeling
nader toelichten? Wat zou de juiste verdeling zijn tussen de Brainport regio en andere
regio’s (Twente, Delft, Groningen)?
Antwoord 9
Het doel van deze investeringen is meer talent voor de halfgeleiderindustrie. In de
Brainportregio ligt het zwaartepunt van de halfgeleiderindustrie. Hieruit volgt dat
er relatief meer investeringen en activiteiten in de Brainportregio neerslaan en daarom
komt het zwaartepunt van de investeringen in de Brainportregio te liggen.
De precieze verdeling van de middelen moet nog worden bepaald en ook hoe dat in de
andere regio’s kan neerslaan. Daarvoor geldt dat we zullen kijken naar waar de middelen
de meeste impact hebben op de talentvraag van de halfgeleiderindustrie. Ik verwacht
uw Kamer in het najaar te informeren over de verdeling van de middelen.
Vraag 10
Overwegende dat reistijden binnen Nederland relatief klein zijn en talent zich makkelijk
verspreid over Nederland, deelt u de mening dat wat betreft talentontwikkeling het
zwaartepunt niet noodzakelijkerwijs op de Brainport regio zou hoeven te liggen? Wat
is de reden om dit wel te doen?
Antwoord 10
Onderdeel van het maatregelenpakket rond talentontwikkeling is een Nationaal versterkingsplan
van microchip-talent gericht op het landelijk versterken van de gehele waaier, van
om- en bijscholen en het opleiden van mbo, hbo en wo studenten. De bereidheid om te
reizen en de bereidheid om te verhuizen varieert per opleidingsniveau. Praktisch opgeleiden
hebben gemiddeld genomen een kleinere actieradius van en naar werk en zijn minder
vaak bereid om te verhuizen voor werk en studie dan theoretisch opgeleiden. Voor theoretisch
opgeleiden is de bereidheid tot reizen en te verhuizen voor werk en studie hoger.
Hans de Jong, speciaal gezant namens het kabinet, heeft de regio’s Brainport, Twente,
Groningen en Delft gevraagd om hiertoe met onderbouwde plannen te komen. Ook is het
mogelijk andere regio’s, buiten de genoemde regio’s, die een substantiële bijdrage
kunnen leveren aan de opgave te betrekken. Deze partijen dienen zich dan aan te sluiten
bij de plannen van één van deze vier genoemde regio’s. De deadline voor indiening
is 1 juli 2024, waarna deze nog verwerkt en beoordeeld worden. Vanwege de kabinetswissel
op 2 juli 2024 zal dit plaatsvinden na de beëdiging van de nieuwe bewindspersonen.
Vraag 11
Is het mogelijk om concrete en bindende afspraken te maken over de stay-rate van buitenlandse
studenten? En indien ja, hoe kan dat het beste?
Antwoord 11
Buitenlandse studenten kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het helpen oplossen
van het tekort aan talent. We kunnen buitenlandse studenten die in Nederland afstuderen
niet verplichten om na hun studie in Nederland te gaan werken, maar we kunnen wel
afspraken maken met instellingen en bedrijven om de kans dat zij blijven te vergroten.
Om internationale studenten na hun studie succesvol te koppelen aan Nederlandse bedrijven
is een integrale aanpak nodig van werving, matching, opleiding en begeleiding. Recent
Nuffic onderzoek laat zien dat het hierbij ook gaat om het spreken van de taal en
een thuis- of welkomstgevoel. Binnen de Wet internationalisering in balans, die op
13 mei jl. aan uw Kamer is aangeboden, wordt de zorgplicht van instellingen om de
uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands te bevorderen verruimd zodat deze van toepassing
wordt op internationale studenten. Daarbij wil de Minister van OCW samen met de instellingen
bestuurlijke afspraken vastleggen hoe zij invulling geven aan deze zorgplicht. Door
internationale studenten tijdens de studie de mogelijkheid te bieden te werken aan
de taalvaardigheid in het Nederlands, zal het niet spreken van de taal in mindere
mate een belemmering vormen om na de studie in Nederland te blijven. In de zelfregieplannen
die hogescholen en universiteiten hebben opgesteld ten aanzien van de instroom van
internationale studenten, wordt op verzoek van de Minister van OCW ook aandacht besteed
aan de taalvaardigheid en aan binding van internationale studenten aan de Nederlandse
samenleving en arbeidsmarkt. Zowel hogescholen als universiteiten gaan aan de slag
met (regionale) werkgevers om studenten te begeleiden naar banen in Nederland; ze
hebben landelijke werkgroepen ingesteld om succesvolle voorbeelden daarvan uit te
wisselen.1 Nadere routes naast de Wet internationalisering in balans en mogelijkheden voor de
samenwerking tussen de technische onderwijsinstellingen en de bedrijven zal ik uitwerken
in het Nationaal versterkingsplan van microchip-talent.
Vraag 12 en 13
In de media is verschillende keren een inschatting gemaakt van de extra basis- en
middelbare scholen die nodig zijn in de regio. Is daar ook extra investeringsgeld
voor opgenomen in deze afspraken?
Is er tijdens de gesprekken ook gesproken over zorg en culturele voorzieningen? Hoe
wordt voorzien in de benodigde groei op deze punten?
Antwoord 12 en 13
Als onderdeel van het convenant spreken Rijk en Regio af een verkenning te starten
naar de sociaal-maatschappelijke opgaven in de gebiedsontwikkeling waaronder sociale
cohesie, faciliteiten als onderwijshuisvesting, zorg, bibliotheken en andere culturele
instellingen. De regio verwacht bijvoorbeeld voor onderwijshuisvesting een aanvullende
investering te moeten doen van circa 150 miljoen euro. Deze verkenning heeft tot doel
om in beeld te krijgen wat deze opgaven zowel fysiek als financieel betekenen en welke
fasering mogelijk is. Het streven is om deze verkenning voor het einde van dit jaar
(2024) af te ronden.
Bovendien wordt in de Regio Deal «Thuis in Brainport» ingezet op sociaal-maatschappelijke
opgaven in de regio. In de aanvraag is te lezen dat uit de praktijk blijkt dat er
knelpunten zijn op sociale samenhang, de ontwikkeling van competenties & basisvaardigheden,
en leefbaarheid. Voor de Regio Deal «Thuis in Brainport» is vanuit het Rijk een bedrag
van 20 miljoen euro gereserveerd. De regio investeert eenzelfde bedrag als cofinanciering.
De aanvraag wordt de komende periode verder uitgewerkt door de regio. De regiodeal
is geen onderdeel van het convenant.
Vraag 14
Wat wordt onder mobiliteit bedoeld met «afspraken maken over risicoverdeling en omgang
met risico’s»? Tussen welke partijen wordt er risico verdeeld en om welke risico gaat
het?
Antwoord 14
Risico’s zijn inherent aan bouwprojecten. Vertrekpunt voor de gemaakte afspraken is
dat de bijdragen taakstellend zijn en dat risico’s voor nationale projecten belegd
worden bij het Rijk. De risico’s van regionale projecten worden belegd bij de regio.
Echter, enkele infrastructuurprojecten hebben betrekking op zowel regionale als nationale
netwerken. Voor deze projecten is maatwerk noodzakelijk. Het is in alle gevallen een
gezamenlijk belang van Rijk en regio om de scope en taakstellend budget in evenwicht
te houden. Daarvoor zullen de risico’s actief gemanaged moeten worden. Over de omgang
met risico’s op deze projecten moeten Rijk en Regio nog afspraken maken. De afspraken
uit het gezamenlijk ontwikkelde afsprakenkader van de Brainportdeal in 2022 zijn hierin
vertrekpunt. De Kamer is hierover geïnformeerd via de MIRT brief van 2022 (Kamerstuk
36 200 A, nr. 9) en de brief over de Bestuurlijke Overleggen Leefomgeving van 2023 (Kamerstuk 34 682, nr. 173).
Vraag 15
Heeft u een beeld hoe de benodigde stikstofdeskundigheid die nodig is voor de infrastructuurprojecten
kan worden vrijgemaakt?
Antwoord 15
Rijkswaterstaat (RWS) onderzoekt hoeveel capaciteit er nodig is voor de Rijksinfrastructuurprojecten
uit het convenant, inclusief stikstofdeskundigheid. Voor de regionale projecten uit
het convenant doorloopt de regio vergelijkbare stappen. Vervolgens worden afspraken
gemaakt over wie deze stikstofdeskundigheid kan leveren (RWS, de regio of een marktpartij).
Met die stikstofdeskundigheid kan de stikstofopgave in beeld worden gebracht. Vervolgens
moeten maatregelen genomen worden en moeten vergunningen worden verleend. Per stap
zal worden gekeken wat mogelijk is en wat dit betekent voor de prioritering van projecten.
Vraag 16
Kunt u meer inzicht geven in de bestemming van de 425 miljoen euro voor woningbouw?
Gaat het hier over garanties, financieringen van onrendabele top of bouwdepots zelf?
Hoeveel van deze investering verwachten we terug bij verkoop van de woningen?
Antwoord 16
Van de beschikbare 425 miljoen euro is 180 miljoen euro bestemd voor het treffen van
gebiedsmaatregelen in de 2 grootschalige NOVEX-woningbouwlocaties (Knoop XL en HOV-4).
Deze gebiedsmaatregelen leveren een bijdrage aan de leefbaarheid van de woningbouwlocaties
o.a. door groen- en watermaatregelen. Rijk en regio maken afspraken over de nadere
invulling van de gebiedsmaatregelen bij het BO Leefomgeving 2025. Het gaat hierbij
om het afdekken van de onrendabele top van publieke maatregelen.
Voor het versnellen van de realisatie van 17.000 (extra) woningen en 2.280 aanvullende
studenteneenheden tot en met 2030 is in totaal 245 miljoen euro beschikbaar. Beide
partijen werken gezamenlijk uit hoe de beschikbare middelen optimaal kunnen worden
ingezet teneinde deze opgave te realiseren. Er is geen sprake van een verplichte «return
on investment» bij de verkoop van woningen. Het doel is om te komen tot versnelde
realisatie van voldoende betaalbare woningen in de Brainport regio. Hierbij willen
we een maximaal doelbereik realiseren met de beschikbare middelen en de publieke en
private middelen doelmatig en doeltreffend inzetten voor de woningbouwopgave.
Vraag 17
Welk deel van de grond voor deze woning is in eigendom van de gemeente? Welk deel
is daarnaast al beschikbaar en bestemd en welk deel moet nog worden gevonden?
Antwoord 17
De gronden waar de woningen op gebouwd worden zijn deels in publieke handen (gemeente,
corporaties) en deels in private handen. Het is niet mogelijk om specifiek aan te
geven welk deel van de grond voor de te bouwen woningen in eigendom is van de gemeente.
Door Wet voorkeursrecht Gemeenten (WvG) te vestigen probeert de gemeente de gronden
in eigen bezit uit te breiden. Een goed voorbeeld hiervoor is de gebiedsontwikkeling
Fellenoord waar sprake is van voornamelijk privaat bezit maar de gemeente met actief
grondbeleid haar bezit probeert te vergroten. De gemeente stuurt actief op het realiseren
van woningbouw met zowel private als publieke partijen.
Vraag 18
Welk deel van de woningen zullen sociale huur zijn? Welk deel betaalbare huur?
Antwoord 18
Er zijn geen specifieke afspraken gemaakt in het convenant over het aandeel sociale
huur of betaalbare huur van de woningen. Alle woningen worden echter onderdeel van
de gemaakte afspraken in de woondeal. Doel van de Woondeal is om toe te werken naar
meer balans in de woningvoorraad, met een streven naar 30% sociale huurwoningen in
de bestaande voorraad op provinciaal niveau, regionaal niveau en lokaal niveau. Daarbij
kunnen provincies rekening houden met specifieke situaties in regio’s waarbij het
toegroeien naar 30% evident niet logisch of haalbaar is.
Vraag 19
Hoe verhoudt het woonfonds van private partijen in de regio waaronder ASML zich tot
de investering?
Antwoord 19
Zoals aangegeven werken rijk en regio, waaronder publieke en private partijen, gezamenlijk
uit hoe de beschikbare middelen optimaal kunnen worden ingezet teneinde deze opgave
te realiseren. Het beoogde woonfonds van private partijen in de regio waaronder ASML
is een voorbeeld welke meegenomen wordt in de nadere uitwerking. Het doel van de nadere
uitwerking is om de beschikbare middelen zo optimaal mogelijk in te zetten om een
maximaal resultaat te realiseren.
Vraag 20
Wat zal het effect zijn van de groei van het eco-systeem op de woningtekorten in andere
regio’s, zoals Twente, waar veel toeleveranciers gevestigd zijn die mee moeten groeien?
Antwoord 20
De verwachting is dat een gebied zoals Twente door deze investeringen ook een economische
impuls krijgt, omdat dit naar verwachting ook een effect heeft op de toeleverende
keten. Het is echter lastig dit concreet en kwantitatief te maken, omdat de vraag
naar woningen uit veel meer factoren bestaat dan enkel economische groei (denk aan
leefbaarheid en culturele en/of familiare banden in de regio). Vanuit het Ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden op dit moment gesprekken gevoerd
met de regio Twente om samen te gaan werken aan een verstedelijkingsstrategie. Daarin
wordt ook het effect van de (groeiende) economie meegenomen om de verstedelijkingsbehoefte
te bepalen. Op het BO Leefomgeving wordt naar verwachting een afspraak gemaakt om
een gezamenlijke verstedelijkingsstrategie te maken.
Vraag 21
Zijn er afspraken gemaakt over een energie hub op het terrein van ASML? Is de Minister
het Minister het met NSC eens dat dit een goede investering zou zijn die ASML zelf
kan bijdragen?
Antwoord 21
In mijn brief van 21 november 20232 heb ik u er over geïnformeerd dat Brainport Development als gebiedsregisseur optreedt,
om vanuit een multistakeholder-aanpak te kunnen samenwerken aan concrete casussen
van bedrijven in de Brainportregio. Hierin worden netbeheerders, gemeenten en provincie
maximaal gevraagd mee te denken in mogelijkheden, op het gebied van bijvoorbeeld contracten
en vergunningen. Onderdeel van deze aanpak is ook de verbinding met het Nationaal
Stimuleringsprogramma Energiehubs. Ik zie energiehubs als een schakel in een sterker
energiesysteem. Hierdoor kunnen bedrijven lokaal samenwerken aan de gezamenlijke energiebehoefte,
het verbruik onderling verdelen, opslaan of convergeren. ASML kan ook gebruik maken
van deze aanpak.
Vraag 22
Deelt u de mening dat elektriciteitsaansluitingen van (nieuw te bouwen) huizen en
publieke voorzieningen in de regio niet in gevaar moeten komen door prioriteitstelling
via de MIEK? kunt u garanderen dat in dergelijke afspraken deze doelen voorrang hebben
boven groei van het bedrijfsleven?
Antwoord 22
Het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie & Klimaat (MIEK) is gericht op tijdige
realisatie van energie-infrastructuurprojecten die van groot maatschappelijk belang
zijn voor de gebouwde omgeving, mobiliteit, landbouw en industrie én voor de opwek
van duurzame energie. MIEK-projecten zijn hiermee gericht op brede ontwikkelingen
in een bepaald gebied (waaronder mogelijk woningbouw) en zijn niet gericht op specifieke
klantaansluitingen. MIEK-projecten kunnen het hiermee juist ook mogelijk maken dat
huizen en publieke voorzieningen tijdig kunnen worden aangesloten, voor zover deze
ontwikkelingen zijn opgenomen in een MIEK-project.
Naast bovenstaande prioritering van de uitbreidingsinvesteringen is er ook het prioriteringskader
voor individuele aansluitingen. Dit kader is opgesteld door de toezichthouder Autoriteit
Consument en Markt (ACM) en is op 18 april jl. gepubliceerd. Het is de exclusieve
bevoegdheid van de toezichthouder om regels op te stellen voor het aansluiten van
individuele partijen. Het kader van de ACM heeft als doel voorrang te geven aan individuele
aansluitingen van hoog maatschappelijk belang. Het kader geeft voorrang aan congestieverzachters
en aan veiligheidsfuncties en basisbehoeften zoals politie, ziekenhuizen en scholen.
Het bedrijfsleven is geen specifieke categorie. Door voorrang te krijgen in de wachtrij
kunnen deze partijen als eerste worden aangesloten zodra er ruimte op het net vrij
komt door congestiemanagement of uitbreiding van het net. Hiermee wordt een uitzondering
mogelijk gemaakt op het principe van «wie-het-eerst-komt-wie-het-eerst-maalt».
Vraag 23
Kunt u meer kwantitatieve duidelijkheid geven over de afspraken die zijn gemaakt over
de middelen uit het klimaatfonds?
Antwoord 23
Op 16 april jl. is de Voorjaarsnota 2024 aan de Kamer aangeboden, waarin ook de Klimaatbesluitvorming
voor 2025 en verder zijn beslag heeft gekregen.3 Voor maatregelen ter verbetering van de benutting van elektriciteitsnetten, waaronder
de financiering van de opstartfase van energyhubs, is tijdens de Voorjaarsbesluitvorming
Klimaat 2023 binnen het perceel Energie-infrastructuur 166 miljoen euro vrijgemaakt
voor de periode 2024–2030.4 Over de implementatie van de maatregel en de beschikbaarstelling van de middelen
aan partijen worden momenteel nog afspraken gemaakt.
Vraag 24
Kunt u deze vragen beantwoorden minimaal een week voor het door lid Sneller aangevraagde
plenaire debat over het vestigingsklimaat van Nederland?
Antwoord 24
Er is nog geen datum bekend voor het aangevraagde plenaire debat over het vestigingsklimaat
van Nederland.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat -
Mede namens
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.