Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van der Lee, Nijboer, Azarkan, Van der Plas, Van Raan, Omtzigt, Stoffer, Van Haga, Tony van Dijck, Den Haan en Dassen over het coalitieakkoord
Vragen van de leden Van der Lee (GroenLinks), Nijboer (PvdA), Azarkan (DENK), Van der Plas (BBB), Van Raan (PvdD), Omtzigt (Omtzigt), Stoffer (SGP), Van Haga (Groep Van Haga), Tony van Dijck (PVV), Den Haan (Fractie Den Haan) en Dassen (Volt) aan de Minister van Financiën over het coalitieakkoord (ingezonden 23 december 2021).
Antwoord van Minister Kaag (Financiën), mede namens de Staatssecretaris van Financiën
– Fiscaliteit en Belastingdienst en de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen
en Douane (ontvangen 14 januari 2022).
Vraag 1
Kunt u onderstaande vragen behandelen als feitelijke vragen, waarbij de gestelde vragen
doorgaans niet van alle bovengenoemde fracties het standpunt vertegenwoordigen?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u onderstaande (feitelijke) vragen, voorafgaand aan het debat over de regeringsverklaring,
één voor één beantwoorden of, indien een antwoord op een bepaalde vraag nog niet beschikbaar
is, aangeven op welke datum het antwoord op deze vraag wel beschikbaar is?
Antwoord 2
De vragen zijn zoveel mogelijk één voor één beantwoord. In een aantal gevallen bestaat
er echter dusdanig veel overlap in de strekking van de vragen dat gebruik is gemaakt
van een gecombineerd antwoord.
Vraag 3
Wordt de aanbeveling van de 16de Studiegroep Begrotingsruimte omtrent brede welvaart
volledig overgenomen? Dat wil zeggen, wordt er expliciet gestuurd op brede welvaart,
wordt bij de formatie duidelijk gemaakt wat de belangrijkste doelen zijn, wordt er
jaarlijks gerapporteerd over de politiek gekozen indicatoren en wordt de rapportagecyclus
van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Sociaal Cultureel Planbureau
(SCP) aangesloten op de begrotingscyclus?
Antwoord 3
De adviezen van de Studiegroep Begrotingsruimte neemt het kabinet ter harte. In het
coalitieakkoord worden tal van beleidsdoelen gesteld ten aanzien van bijvoorbeeld
veiligheid, klimaat, onderwijs en zorg, waarmee het kabinet zijn invulling geeft aan
het concept brede welvaart. In het licht van het advies van de Studiegroep Begrotingsruimte
en ook ter uitvoering van motie Hammelburg (Kamerstuk 35 925, nr. 88) onderzoekt het kabinet hoe het brede welvaart in zijn begrotingsstukken kan opnemen.
Ook overlegt het kabinet met het PBL en SCP over het laten aansluiten van de brede
welvaartsrapportage op de begrotingscyclus.
Vraag 4 en 31
Klopt het dat de lasten (inclusief basispad) voor gezinnen de komende vier jaar gaan
stijgen? Waarom spreekt u van «lastenverlichting» als mensen «minder meer belasting»
gaan betalen?
Klopt het dat met het voorliggende coalitieakkoord de beleidsmatige lasten over de
gehele periode voor alle groepen alsnog toenemen (namelijk voor burgers met 1,6 miljard
euro, voor bedrijven met 19,9 miljard euro en voor het buitenland met 0,6 miljard
euro)?
Antwoord 4 en 31
Volgens de laatste cijfers uit de startnota stijgen de beleidsmatige lasten voor burgers
in de periode 2022–2025 met 2,4 miljard euro. Zonder dit coalitieakkoord (d.w.z. in
het zogenoemde basispad) zouden de beleidsmatige lasten voor burgers stijgen met 4,7
miljard euro. Het geïsoleerde effect van dit coalitieakkoord is daarmee een lastenverlichting
van 2,3 miljard euro voor burgers. Deze cijfers wijken af van het coalitieakkoord,
met name door de invulling van het pakket lastenverlichting middeninkomens van 3 miljard
euro. Dit verschil wordt toegelicht in paragraaf 4.2 van de startnota.
Voor bedrijven geldt dat volgens de laatste cijfers uit de startnota de beleidsmatige
lasten in de periode 2022–2025 met 6 miljard euro stijgen. Zonder dit coalitieakkoord
zouden de beleidsmatige lasten voor bedrijven stijgen met 5 miljard euro. Het geïsoleerde
effect van dit coalitieakkoord is daarmee een lastenverzwaring van 1 miljard euro
voor bedrijven.
Voor het buitenland geldt dat volgens de laatste cijfers de beleidsmatige lasten in
de periode 2022–2025 met 0,2 miljard euro stijgen, dit is ook gelijk het geïsoleerde
effect van het coalitieakkoord. Zonder dit coalitieakkoord zouden de beleidsmatige
lasten voor het buitenland namelijk gelijk blijven.
De cijfers in het coalitieakkoord en de Startnota zijn weergeven in standen in plaats
van de gebruikelijke weergave in mutaties. Dit zorgt ervoor dat je de cijfers niet
bij elkaar hoeft op te tellen om het totale effect op de beleidsmatige lasten gedurende
de kabinetsperiode te berekenen, maar de stand in 2025 kunt aflezen.
Vraag 5
Is er (per begroting) een budgettaire ondergrens afgesproken waaraan maatregelen in
het coalitieakkoord moeten voldoen in het kader van «een akkoord op hoofdlijnen»?
Antwoord 5
Er is geen budgettaire ondergrens afgesproken. Budgetten die zijn toegevoegd aan de
begrotingen vallen onder de reguliere begrotingssystematiek. Dat betekent dat de middelen
op grond van het budgetrecht onderdeel uitmaken van een maximum aan uitgaven op artikelniveau
van de betreffende begroting.
Vraag 6
Kunt u aangeven welke maatregelen wél in het coalitieakkoord zijn opgenomen, maar
(nog) geen plek hebben gekregen in de budgettaire bijlage? Wat gaat er met deze maatregelen
gebeuren?
Antwoord 6
Voor de budgettaire verwerking van het coalitieakkoord zijn de bedragen zoals opgenomen
in de budgettaire bijlage leidend. Departementen kunnen conform de begrotingsregels
binnen de begroting ruimte vrij maken voor het uitvoeren van maatregelen die niet
zijn opgenomen in de budgettaire bijlage.
Vraag 7, 8 en 9
Is het gebruikelijk om te werken met een inverdieneffect van 42 procent? Welke percentages
zijn gehanteerd bij vorige regeerakkoorden?
Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn bij dit coalitieakkoord als het inverdieneffect
van het vorige regeerakkoord werd gehanteerd?
Wat zijn de inverdieneffecten na de kabinetsperiode?
Antwoord 7, 8 en 9
Voorgaande regeerakkoorden waren voorzien van een integrale doorrekening door het
CPB waarbij uit de modellen het inverdieneffect volgde. Dit is afhankelijk van de
precieze maatregelen. Dit regeerakkoord is niet op voorhand doorgerekend waardoor
de formerende partijen aannames hebben gemaakt. De daadwerkelijke inverdieneffecten
volgen uit de volledige CPB-doorrekening van het Regeerakkoord, voor de jaren die
het planbureau publiceert.
Bij het Regeerakkoord van Rutte III kwamen uit de doorrekening van CPB de volgende
inverdieneffecten (bron: CPB1)
2018
2019
2020
2021
Initieel effect pakket (% bbp)
– 0,6
– 0,8
– 1,5
– 1,8
Doorwerkingseffect pakket (% bbp)
0,3
0,6
0,6
0,6
Bovenstaande tabel laat zien dat het inverdieneffect van de maatregelen in 2018 uitkwam
op ongeveer 50 procent en in 2021 op ongeveer 33 procent (doorwerkingseffect betekent
hetzelfde als inverdieneffect). Er komt voor elk jaar een inverdieneffect uit het
model, afhankelijk van de precieze combinatie van de maatregelen en hoe deze doorwerken.
Er is dus niet één specifiek inverdieneffect voor het vorige regeerakkoord. Het CPB
heeft inmiddels een eerste doorrekening van het effect van de maatregelen uit het
coalitieakkoord gepubliceerd. Daarna, uiterlijk bij CEP, volgt een integrale doorrekening
van het CPB, waarbij de doorwerking van de maatregelen wordt uitgerekend in combinatie
met het nieuwe macro-economisch beeld. Hierna worden de uitgavenplafonds nog herijkt.
Vraag 10
Kunt u de ramingen van de staatsschuld ook weergeven voor de jaren na 2026?
Antwoord 10
Er zijn geen macro-economische ramingen van het CPB beschikbaar voor de jaren na de
kabinetsperiode. Daarom kan er voor deze jaren geen raming van de staatsschuld gepresenteerd
worden.
Vraag 11
Kunt u tabel 1 (samenvatting financieel beeld) en tabel 2 (beleidsmatige lastenontwikkeling)
van de budgettaire bijlage uitbreiden met de jaren 2026–2030?
Antwoord 11
In de Startnota zijn de uitgavenreeksen t/m 2026 verwerkt conform de looptijd van
de begrotingen. Bij miljoennota worden de uitgaven geëxtrapoleerd naar 2027. Hieronder
is tabel 1 (samenvatting financieel beeld) uitgebreid met het jaar 2026.
In € mln. + is saldoverslechterend
2022
2023
2024
2025
2026
Struc
Uitgaven
6.533
15.898
24.829
27.853
26.897
12.840
w.v. ombuigingen
325
345
18
– 1.176
– 2.076
– 5.886
w.v. intensiveringen
6.208
15.553
24.811
29.029
28.973
18.726
In deze startnota is een voorlopige invulling van de koopkrachtmaatregelen gegeven.
In lastentermen komt de gepresenteerde lastenontwikkeling daardoor in 2025 lager uit
dan gepresenteerd bij coalitieakkoord. Dat heeft drie redenen:
– De maatregel «lastenverlichting middeninkomens» uit het coalitieakkoord is nu ingevuld
met een aantal maatregelen. Hierbij geldt dat bij deze invulling nog steeds sprake
is van structureel 3 miljard euro, maar door een samenloop met andere maatregelen
is dit bedrag in 2025 2,7 miljard en loopt na 2025 op naar 3 miljard euro.
– Vervolgens loopt 0,3 miljard euro van de gekozen invulling via een verhoging van de
zorgtoeslag. Deze maatregel valt volgens de definitie niet onder de BLO, maar onder
de uitgaven, maar komt natuurlijk wel bij burgers terecht.
– Bij deze startnota is een aantal ramingen net wat bijgesteld, waardoor de BLO net
iets hoger uitpakt.
Op basis van de actualisatie van het macro-economische beeld van het CPB bij het CEP
zal het kabinet uiterlijk bij voorjaarsnota 2022 de concrete invulling en fasering
van dit indicatieve pakket nader bezien, waarbij bij uitzondering ook geschoven kan
worden tussen inkomsten en uitgaven. Hierbij blijft het mogelijk om ook al in de jaren
2023–2025 3 miljard euro lastenverlichting per jaar te geven.
– = saldoverslechterend = lastenverlichting,
€ mld., standen
2022
2023
2024
2025
2026
2027
2028
2029
2030
BLO coalitieakkoord
0,0
– 0,9
– 1,1
– 1,1
– 1,1
– 1,0
– 1,0
– 0,9
– 0,8
w.v. burgers
0,0
– 2,0
– 2,3
– 2,3
– 2,2
– 2,2
– 2,1
– 2,1
– 2,0
w.v. bedrijven
0,0
0,9
1,0
1,0
1,0
1,0
1,0
1,0
1,0
w.v. buitenland
0,0
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
BLO basispad + coalitieakkoord
2,1
6,2
7,0
8,6
9,7
10,0
10,6
11,3
12,0
w.v. burgers
– 1,4
0,9
1,3
2,4
3,0
3,4
3,9
4,4
4,8
w.v. bedrijven
3,4
5,1
5,5
6,0
6,4
6,4
6,5
6,7
6,9
w.v. buitenland
0,0
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
Vraag 12
Kunt u de beleidsmatige lastenontwikkeling uitsplitsen in de categorieën inkomen en
arbeid, vermogen en winst, milieu en overig?
Antwoord 12
Dat is niet mogelijk. De categorieën waarin de beleidsmatige lastenontwikkeling wordt
weergeven zijn burgers, bedrijven en buitenland.
Vraag 13, 33 en 35
Kunt u de koopkrachttabel ook uitsplitsen per jaar, 2022, 2023, 2024 en 2025?
Kunt u in de medianentabel uit de budgettaire bijlage van het coalitieakkoord per
inkomensgroep aangeven hoeveel de groep wat betreft koopkracht er in euro’s op vooruit
gaat? Kunt u dit tevens per jaar t/m 2025 uitsplitsen?
Welke aannames omtrent de inflatie, uitvoering van verschillende maatregelen, hervorming
van de huurtoeslag, invulling van de drie miljard euro lastenverlichting en de loonontwikkeling
liggen ten grondslag aan de koopkrachtcijfers?
Antwoord 13, 33 en 35
Het kabinet neemt diverse maatregelen met gevolgen voor de koopkracht, waaronder een
structurele lastenverlichting van 3 mld. euro. Qua uitvoerbaarheid is aangesloten
bij het beeld dat volgt uit eerdere beleidsverkenning zoals de Kansrijk Beleid-studies
van het CPB en de ombuigings- en intensiveringslijst. Bij nadere uitwerking en besluitvorming
van maatregelen in het coalitieakkoord wordt uitvoerbaarheid scherp voor ogen gehouden.
In de budgettaire bijlage van het coalitieakkoord is een voorlopig cumulatief koopkrachtbeeld
opgenomen voor de kabinetsperiode. Dit betrof een koopkrachtraming gemaakt op basis
van de meest recente raming van het CPB (MEV, uitgekomen op Prinsjesdag 2021) aangevuld
met enkele maatregelen n.a.v. de motie Hermans (onder meer verhoging van de algemene
heffingskorting) en koopkrachtrelevante maatregelen uit het coalitieakkoord (waaronder
een voorlopige invulling van het lastenverlichtingspakket). De autonome ontwikkeling
van lonen en prijzen sinds het uitkomen van de MEV-raming, bijvoorbeeld door oplopende
energieprijzen, was nog niet beschikbaar bij het opstellen van deze cijfers en zit
derhalve niet in dit beeld. Derhalve geven onderstaande cijfers een indicatief beeld.
Inmiddels heeft het CPB haar doorrekening van het coalitieakkoord gepubliceerd, hierin
staan een overzicht van maatregelen in het coalitieakkoord en het gemiddelde koopkrachtbeeld
per jaar in de kabinetsperiode. De doorrekening van het CPB toont een koopkrachtbeeld
waar geen geactualiseerd macro-economisch beeld aan ten grondslag ligt, maar waarin
wel een correctie is doorgevoerd voor hogere inflatie dan bij de MEV werd verwacht.
Dit gebeurt bij de volgende raming (CEP) die het CPB in het voorjaar publiceert. Het
koopkrachtbeeld uit de doorrekening is daarmee ook indicatief. Op basis van de actualisatie
van het macro-economische beeld bij het CEP zal het kabinet uiterlijk bij de voorjaarsbesluitvorming
de concrete invulling en fasering van dit indicatieve lastenverlichtingspakket nader
bezien, waarbij ook geschoven kan worden tussen inkomsten en uitgaven. Dit leidt tot
een definitieve raming van het koopkrachtbeeld voor de kabinetsperiode, dat cumulatief
en per jaar kan verschillen van de beelden die tot dan toe zijn verschenen. Op dat
moment is het mogelijk om een jaar-op-jaar-uitsplitsing van de koopkracht en de bijbehorende
effecten in euro’s in beeld te brengen.
Vraag 14 en 73
Hoe komt de koopkrachttabel eruit te zien als de meest recente inflatiecijfers worden
meegenomen in plaats van de achterhaalde inflatiecijfers?
Wat is het effect van de accijnsverhogingen op de inflatie?
Antwoord 14 en 73
Een opwaartse bijstelling van de inflatiecijfers heeft een negatief effect op het
koopkrachtbeeld. Hierbij geldt dat de inflatie weinig invloed heeft op de verschillen
tussen groepen in het koopkrachtbeeld. De meest recente inflatiecijfers, die overigens
geen jaar- maar maandcijfers zijn, zullen ook een macro-economische doorwerking hebben
op onder andere de lonen die ook meegenomen moeten worden om de koopkrachteffecten
te kunnen bepalen. Er is dus een nieuwe macro-economische raming van het CPB nodig.
De verwachting is dat het CPB een nieuw macro-economisch beeld in maart bij CEP presenteert.
Vraag 15
Hoe verhoudt het creëren van steeds meer fondsen zich tot budgetdiscipline?
Antwoord 15
Zoals in de Startnota is aangegeven zal uiterlijk bij Voorjaarsnota een voorstel voor
inrichting van de fondsen worden gedaan. Middelen in begrotingsfondsen zijn geoormerkt
voor het doel van het fonds en worden apart beheerd. Begrotingsfondsen gaan daarmee
potentieel ten koste van de integrale weging. Tegelijk geldt in zijn algemeenheid
dat voor de uitgaven die worden gedaan via begrotingsfondsen veelal dezelfde begrotingsregels
en waarborgen gelden voor reguliere uitgaven. Dit houdt ten eerste in dat het budget
van het fonds zoals dit is begroot niet mag worden overschreden. Dreigende overschrijdingen
moeten worden gecompenseerd binnen de eigen begroting. Ten tweede is de controle op
de fondsen net als op departementale begrotingen ingericht langs de three lines of
defence, waarbij respectievelijk de directie FEZ, het Ministerie van Financiën en
de Auditdienst Rijk toezicht houden op de bestedingen. Ten derde wordt ook voor begrotingsfondsen
periodiek een beleidsdoorlichting uitgevoerd naar de doeltreffendheid en doelmatigheid
van de uitgaven. Ten slotte heeft de Tweede Kamer bij de begrotingswetten van begrotingsfondsen
het recht van amendement, net als bij reguliere begrotingen.
Vraag 16
Hoe zal uitvoering worden gegeven aan de aangenomen motie Van Raan/Nijboer over verkennen
op welke manier de Monitor Brede Welvaart (MBW) en de Klimaat- en Energie Verkenning
(KEV) kunnen worden gesynchroniseerd met de begrotingscyclus (Kamerstuk 35 925, nr. 140) en de motie Van Raan c.s. over de MBW en de KEV integreren in de besluitvorming
rondom het Belastingplan (Kamerstuk 35 927, nr. 72)?
Antwoord 16
De Monitor Brede Welvaart sluit aan bij de begrotingscyclus doordat het in mei, voorafgaand
aan verantwoordingsdag, wordt gepubliceerd. De publicatie kan zodoende bij het verantwoordingsdebat
worden betrokken. Wat de KEV betreft zal het kabinet met het PBL in overleg treden
hoe de aansluiting van de KEV op de begrotingscyclus en het belastingplan versterkt
kan worden. Hierbij zal worden aangesloten bij de herziening van de Klimaatwet. In
het kader van het belastingplan zal het PBL worden gevraagd om het emissiereductie-effect
en de kosteneffectiviteit van het voorgestelde wetgevingspakket te analyseren. Tot
slot ontwikkelen de planbureaus (CPB, PBL en SCP) een set kernindicatoren brede welvaart,
welke in het voorjaar zal worden gepubliceerd en daarmee aansluit bij de voorjaarsbesluitvorming.
Vraag 17
Welke mogelijkheden zijn er om coronasteungelden in te zetten voor zowel herstel als
voor verduurzaming, zodat het mes aan twee kanten snijdt?
Antwoord 17
Voor Nederland is er circa 5,8 miljard euro beschikbaar aan steungelden uit het Europees
herstelfonds, de Recovery and Resilience Facility (RRF). De RRF heeft tot doel het
economisch en sociale herstel, het groeipotentieel en de veerkracht van lidstaten
te bevorderen. Mede door de goede budgettaire uitgangspositie heeft Nederland snel
op het uitbreken van de coronacrisis kunnen reageren en het herstel stevig ondersteund.
Vanuit conjunctureel perspectief is er geen directe noodzaak om meer te doen op het
gebied van investeringen. De rationale voor Nederland voor het Recovery and Resilience
Plan (RRP) kan eerder worden gezocht in het bevorderen van noodzakelijke transities
en het versterken van de economische veerkracht via gerichte hervormingen en investeringen.
Dit kabinet hecht veel belang aan een stevig en ambitieus RRP. Door in te zetten op
structurele hervormingen en investeringen die aansluiten bij de landspecifieke aanbevelingen
en de groene en digitale transities, kan maximaal gebruik gemaakt worden van de Europese
middelen uit de RRF. Het coalitieakkoord bevat ambitieuze toekomstplannen op het gebied
van onder andere klimaatverandering, arbeidsmarkonevenwichtigheden, onderwijs en innovatie.
Deze ambities zijn ook in lijn met de RRF-verordening.
Vraag 18 en 19
Hoe gaat de coalitie aan de slag met de aanbevelingen uit de initiatiefnota van GroenLinks,
D66, CU en CDA «Van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële
sector»?
Welke plannen heeft de coalitie voor verduurzaming van de financiële sector?
Antwoord 18 en 19
Het vorige kabinet heeft in de kabinetsreactie op de initiatiefnota (Kamerstuk 35 446, nr. 3) en in het verslag van een schriftelijk overleg over financiële markten dd. 17 december
jl. (Kamerstuk 32 545, nr. 156) aangegeven de noodzaak tot verduurzaming van de financiële sector met de initiatiefnemers
te delen en is daarbij ingegaan op de manieren waarop het invulling heeft gegeven
aan de voorstellen. Daarnaast heeft het vorige kabinet in verschillende andere Kamerstukken
haar beleid gericht op de verduurzaming van de financiële sector uiteengezet, zoals
in de Verkenning markt voor groene financiering (Kamerstuk 32 013, nr. 220), de Kamerbrief bij voortgangsrapportage klimaatcommitment (Kamerstuk 32 013, nr. 252) en de BNC-fiches Beoordeling herziening richtlijn Solvency II (Kamerstuk 22 112, nr. 3236) en Beoordeling wijziging verordening en richtlijn kapitaalvereisten (Kamerstuk 22 112, nr. 3250).
De coalitie hecht aan de continuïteit van dit ingezette beleid en zal hier op een
ambitieuze wijze nadere invulling aan geven langs verschillende sporen op nationaal,
Europees en mondiaal niveau. Daarbij gaat het in eerste instantie om het versterken
van inzicht in, transparantie over en beheersing van duurzaamheidsrisico’s binnen
de financiële sector. Zo blijft Nederland zich in Europa wat de coalitie betreft inzetten
voor meer inzicht in en beter adresseren hiervan binnen de financiële sector onder
meer via additionele prudentiële en transparantie-eisen. Daarnaast zal de coalitie
zich inzetten voor het stimuleren van de financiële sector om een bijdrage te leveren
aan de verduurzaming van de gehele economie. Zowel als het gaat om het verkleinen
van negatieve duurzaamheidsimpact (bijvoorbeeld door de fossiele blootstellingen af
te bouwen), als om het vergroten van de positieve impact (bijvoorbeeld door een bijdrage
aan de financiering van de energietransitie). Het Klimaatcommitment biedt hiervoor
in Nederland een adequaat platform, waarbij de coalitie de voortgang hierop nauwlettend
zal volgen en de sector waar mogelijk ondersteuning zal bieden bij de ambitieuze invulling
ervan.
De coalitie hecht er ook belang aan dat het Klimaatcommitment goed aansluit op de
bredere duurzaamheidsdoelen en instrumenten van de coalitie. Daarnaast zal de coalitie
zich inzetten voor het stellen van duidelijke normen binnen de energietransitie (zodat
de transitiepaden helder en voorspelbaar zijn) en het beprijzen van CO2-uitstoot (zodat de business cases van duurzame investeringen aantrekkelijker worden).
Ook zal zij zich parallel inzetten op verschillende stimulerende maatregelen (zoals
risicoregelingen en subsidies), faciliterend optreden (zoals via platforms voor kennisuitwisseling)
en het stellen van goede voorbeeld (bijvoorbeeld door in te zetten dat de EU-taxonomie
een basis vormt voor de groene overheidsobligaties). Daarbij zal de coalitie een goede
balans trachten te treffen tussen enerzijds de regulerende en verplichtende en anderzijds
overige instrumenten, met het oog op de effectiviteit van het duurzame financieringsbeleid,
het draagvlak ervoor en het gelijke speelveld.
Vraag 20
Wanneer zal het kabinet de nationale plannen aangaande de Recovery en Resiliance Facility
(RRF)-gelden indienen bij de Europese Commissie? Welke afspraken uit het coalitieakkoord
worden hierin meegenomen?
Antwoord 20
De zomer van 2022 geldt als uiterste moment voor formele indiening van het Nederlandse
Recovery and Resilience Plan (RRP). Dit is gebaseerd op het uiterste moment waarop
de Commissie 70% van de RRF-middelen moet committeren aan lidstaten, namelijk 31 december
2022, en de termijn die voorafgaand daaraan nodig is voor de beoordeling en goedkeuring
van een plan. Nadat een plan formeel is ingediend door een lidstaat heeft de Commissie
volgens de RRF-verordening twee maanden om dit te beoordelen en een voorstel te doen
voor een uitvoeringsbesluit van de Raad. De Raad heeft vervolgens in de regel een
maand de tijd om dit uitvoeringsbesluit aan te nemen. Dit gezegd hebbende zal het
kabinet streven naar het tijdig indienen van een plan zodat een overschrijding van
de deadline niet dreigt.
Het kabinet heeft ervoor gekozen om de middelen uit het RRF in te zetten om een aantal
begrote uitgaven uit onder andere het coalitieakkoord te financieren. De projectdirectie
die per 1 januari 2022 van start is gegaan bij het Ministerie van Financiën is verantwoordelijk
voor het opstellen (schrijven) van het plan. Welke afspraken uit het coalitieakkoord
hierin meegenomen worden, hangt af van zowel de RRF-verordening als het consultatie-
en afstemmingsproces. Zo dient het plan een coherent geheel te zijn van investeringen
en structurele hervormingen, dient ten minste 37 procent besteed te worden aan klimaat
en 20 procent aan digitaal en dient het te gaan om projecten die voor 31 augustus
2026 afgerond kunnen worden. Ook moet het RRP bijdragen aan een doeltreffende aanpak
van alle of een significant deel van de landenspecifieke aanbevelingen. Sinds 1 februari
2020 zijn hiertoe al een belangrijke stappen gezet dan wel aangekondigd, door het
vorige en door dit kabinet.
Vraag 21
Zijn er concrete afspraken gemaakt over het terugkeren naar begrotingsregels?
Antwoord 21
De Startnota die inmiddels naar uw Kamer is verzonden bevat de begrotingsregels die
het kabinet de komende kabinetsperiode zal hanteren. Dit volgt uit de financiële bijlage
bij het coalitieakkoord waarin staat dat de al geldende begrotingsregels worden bestendigd
en de aanpassingen die de 16de SBR heeft geadviseerd worden overgenomen.
Vraag 22
Welke uitgavenkaders zijn vastgesteld voor de komende kabinetsperiode?
Antwoord 22
In de Startnota bent u geïnformeerd over de uitgavenplafonds die volgen uit het Coalitieakkoord.
Dit zijn echter ex-ante plafonds, dat wil zeggen exclusief macro-economische doorwerking
van de maatregelen. Deze kunnen pas berekend worden na integrale doorrekening van
het CPB, waarna de plafonds (uiterlijk bij Voorjaarsnota) definitief zullen worden
vastgesteld. Hierbij geldt wel dat de begrotingsregels direct bij Startnota gelden.
Vraag 23 en 25
Waarom is er bij het bepalen van het coalitiedoel van het EMU-saldo van – 1,75 procent
gerekend met een rente van nul procent en een structurele groei van het Bruto binnenlands
product (BBP) van drie procent. Waarop zijn deze getallen gebaseerd en hoe realistisch
zijn deze variabelen?
Klopt het dat in het coalitieakkoord wordt uitgegaan van nul procent rente en een
jaarlijkse groei van het BBP met drie procent? Waarop zijn die aannames gebaseerd?
Antwoord 23 en 25
Met deze aannames is gerekend op verzoek van de onderhandelende partijen. Deze cijfers
zijn ongeveer in lijn met de ramingen van het CPB bij MEV: een nominale bbp-groei
van 3 procent en een rente van 0,1 procent in 2025.
Vraag 24
Kunt u de uitgaven van het Stikstoffonds en het Klimaat- en transitiefonds per jaar
uitsplitsen in de periode 2026–2030?
Antwoord 24
In onderstaande tabel zijn de geraamde uitgaven voor het stikstoffonds en Klimaat-
en transitiefonds per jaar uitgesplitst voor de periode 2026–2030.
In mln. euro
2026
2027
2028
2029
2030
Stikstoffonds
3.300
3.300
3.300
3.300
3.300
Klimaat- en transitiefonds
5.782
5.782
5.782
5.782
5.782
Vraag 26
Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn als de rente gaat stijgen?
Antwoord 26
De rente-uitgaven vallen onder plafond Rijksbegroting. Dat wil zeggen dat wanneer
meer uitgegeven wordt aan rente als gevolg van rentestijgingen, er elders bezuinigd
moet worden. Per saldo zijn er dan dus geen budgettaire effecten. Door een rentestijging
van 1 procent zal de extra jaarlijkse rentelast naar verwachting oplopen van ongeveer
1 miljard euro in 2022 tot ongeveer 2,6 miljard euro in 2027.
Vraag 27
Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn als het BBP minder hoog uitkomt?
Antwoord 27
Wanneer het bbp minder groeit dan nu aangenomen heeft dat geen directe gevolgen voor
de uitgavenkaders. Dit betekent echter naar alle waarschijnlijkheid wel dat er minder
inkomsten gegenereerd worden en hogere werkloosheidsgerelateerde uitgaven plaatsvinden.
Per saldo leidt dit tot een verslechtering van het EMU-saldo en de EMU-schuld. Er
is geen eenduidige formule te geven, omdat het type BBP-groei (vanuit export, overheidsuitgaven
etc.) ook uitmaakt voor de doorwerking op saldo en schuld. Het CPB neemt dit mee in
de macro-economische modellen.
Vraag 28
Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn als de aannames omtrent de het BBP, de rente
en de inflatie niet uitkomen?
Antwoord 28
Zie ook bovenstaande antwoorden op vragen 26 en 27. In iedere begroting worden aannames
gedaan ten aanzien van de ontwikkeling van het bbp, de rente en de inflatie. De definitieve
uitgavenkaders worden vastgesteld na een integrale macro economische doorwerking inclusief
het meest recente economische beeld in het voorjaar. De al geldende begrotingsregels
worden bestendigd. Dit betekent dat eventuele tegenvallers worden opgevangen binnen
het desbetreffende plafond, meevallers onder de plafonds komen ten gunste van het
saldo.
Vraag 29 en 32
Kunt u vanaf het basispad per jaar de beleidsmatige lastenontwikkeling weergeven en
dit uitsplitsen naar burgers, bedrijven, buitenland en totale lastenverzwaring (vergelijkbaar
met tabel 2 uit de budgettaire bijlage coalitieakkoord, maar dan vanaf het basispad)?
Welke maatregelen uit het basispad zorgen alsnog voor een (structurele) lastenverzwaring
eind 2025? Kunt u deze maatregelen opsommen, toelichten en uitsplitsen naar burgers,
bedrijven en buitenland?
Antwoord 29 en 32
Naast de maatregelen uit het coalitieakkoord worden de beleidsmatige lastenontwikkeling
in belangrijke mate bepaald door het basispad. Het BLO basispad is de stand vanaf
het niveau van 2022, de start van deze kabinetsperiode. In onderstaande tabel kunt
u het basispad van de beleidsmatige lastenontwikkeling vinden, uitgesplitst naar burgers,
bedrijven en buitenland. Onderstaande cijfers zijn weergegeven in standen (mutatie
t.o.v. 2021), in miljarden euro’s. Een min betekent een lastenverlichting. Deze tabel
is de laatste stand zoals gepresenteerd in de starnota en verschilt nog van het basispad
waarmee gerekend is in het coalitieakkoord. Dit verschil is te wijten aan de verlenging
van de fiscale coronamaatregelen die nog niet in het basispad bij het coalitieakkoord
zaten. Dit zorgt voor een verschuiving in beleidsmatige lastenontwikkeling voor bedrijven
in de periode 2022–2023. Aangezien deze fiscale coronamaatregelen incidentele lastenverlichting
betreft, heeft dit geen effect op de stand in 2025.
In het BLO basispad zit een stijging van de beleidsmatige lasten van 9,7 miljard euro.
Deze stijging komt onder meer door het aflopen van fiscale coronamaatregelen, wijzigingen
in de vennootschapsbelasting (vpb) en oplopende zorgpremies (nominale premies en IAB-premies)
als gevolg van verwachte hogere Zvw-uitgaven.
BLO basispad
2022
2023
2024
2025
Totaal
2,1
7,1
8,1
9,7
w.v. burgers
– 1,4
2,9
3,6
4,7
w.v. bedrijven
3,4
4,2
4,5
5,0
w.v. buitenland
0,0
0,1
0,1
0,1
Vraag 30
Kunt u het basispad per jaar geven van de uitgaven en lasten en dit uitsplitsen naar
ombuigingen, intensiveringen, lastenverlichting en lastenverzwaring (vergelijkbaar
met tabel 1 uit de budgettaire bijlage coalitieakkoord)?
Antwoord 30
Dit is niet mogelijk. Het basispad bestaat uit alle budgettaire besluiten die in het
verleden zijn genomen. Dit zou een optelling zijn van alle besparingen en intensiveringen
die ooit zijn besloten, en nu ten grondslag liggen aan het huidige stelsel. Buiten
dat dit tot een ontelbare lijst van besparingen en intensiveringen leidt, is het ook
niet meer mogelijk om precies te onderscheiden welk budgettair effect toe te wijzen
is aan welke besparing of intensivering in het verleden.
Vraag 34
Kunt u verklaren waarom de beleidsmatige lastenontwikkeling over de kabinetsperiode
toeneemt en de koopkracht eveneens toeneemt?
Antwoord 34
De koopkrachtontwikkeling hangt niet alleen af van de beleidsmatige lastenontwikkeling,
maar ook van de verdeling hiervan over groepen en andere factoren zoals de loonontwikkeling
en inflatie. Bovendien zitten een aantal uitgavenmaatregelen zoals de toeslagen die
de koopkracht verbeteren niet in de beleidsmatige lastenontwikkeling. Hierdoor kan
het dat de beleidsmatige lasten over de kabinetsperiode toenemen, maar de koopkrachtontwikkeling
nog steeds toeneemt. De koopkrachttabel in het coalitieakkoord is wel gebaseerd op
de meest recente raming van het CPB ten tijde van MEV en een indicatieve doorrekening.
De uitvoering en effecten van deze maatregelen wordt nader bezien. Op basis van de
Startnota en een actualisatie van het macro-economische beeld door het CPB bij de
CEP-raming kan een nieuwe raming van de koopkrachtontwikkeling worden gemaakt.
Vraag 36
Kunt u aangeven hoe de lastenverlichting van drie miljard euro precies is verdeeld
onder gezinnen, werkenden en middeninkomens?
Antwoord 36
In de Startnota is een voorlopige invulling van de lastenverlichting middeninkomens
van 3 miljard euro structureel opgenomen. Het belangrijkste onderdeel van deze invulling
is de verhoging en snellere afbouw van de arbeidskorting. Daarnaast wordt de ouderenkorting
verhoogd, de jonggehandicaptenkorting gehalveerd, de eerste schijf ingekort en het
tarief eerste schijf verhoogd. Dit pakket bevat ook de snellere afbouw van de dubbele
AHK in de bijstand. Tot slot wordt als onderdeel van de verhoging van het wettelijk
minimumloon de zorgtoeslag steiler afgebouwd. Dit staat tegenover de hogere zorgtoeslag-
en WKB-uitgaven. Hiermee blijven de toeslagen bij de WML-verhoging budgetneutraal.
De steilere afbouw van de zorgtoeslag wordt echter weer teruggedraaid in het pakket
lastenverlichting middeninkomens. Het pakket lastenverlichting middeninkomens komt
hiermee structureel op 3 miljard euro uit. Op basis van de actualisatie van het macro-economische
beeld door het CPB bij het CEP zal het kabinet uiterlijk bij de Voorjaarsnota 2022
de concrete invulling en fasering van dit indicatieve pakket nader bezien.
Vraag 37
Kunt u per jaar een overzicht opstellen van de geraamde inkomsten van het Rijk onderverdeeld
naar: directe belastingen, indirecte belastingen, Zorgverzekeringswet, premies werknemersverzekeringen
en premies volksverzekeringen?
Antwoord 37
Een doorgerekend overzicht van de geraamde inkomsten van het Rijk inclusief de gevraagde
uitsplitsing is nog niet beschikbaar. Het laatste doorgerekende overzicht dateert
van de Miljoenennota 2022. Onderstaande tabel geeft dit overzicht weer, en geeft aanvullend
weer wat de ex ante impact is van de maatregelen die door het vorige kabinet nadien
zijn getroffen en de maatregelen uit het coalitieakkoord. «Ex ante» wil zeggen dat
de doorwerking van deze maatregelen en die aan de uitgavenkant op de economie niet
is meegenomen. Een volledig doorgerekend overzicht van de inkomsten van het Rijk op
basis van een actueel economisch beeld van het CPB komt beschikbaar na het CEP.
Tabel: belasting- en premieontvangsten 2022–2025
2022
2023
2024
2025
Stand Miljoenennota 2022
Belastingen en premies volksverzekeringen
253.709
267.582
268.007
276.711
wv belastingen1
215.495
227.392
229.941
235.946
wv premies volksverzekeringen
38.214
40.190
38.066
40.765
Premies werknemersverzekeringen
73.099
77.650
80.967
84.175
wv zorgpremies
46.368
48.969
51.170
53.571
wv overige premies werknemersverzekeringen
26.731
28.681
29.798
30.604
Totaal Miljoenennota 2022
326.808
345.232
348.974
360.886
Aanvullende maatregelen Rutte III (ex ante)2
– 1.452
1.989
1.793
1.650
Lastenmaatregelen coalitieakkoord (ex ante)3
– 8
– 1.087
– 930
– 1.179
Eindtotaal
325.348
346.134
349.837
361.357
X Noot
1
Budgettair effect omvorming ProRail voor vergelijkbaarheid met terugwerkende kracht
van 2022 naar 2023 verplaatst.
X Noot
2
Hierbij zijn vooral relevant het APB-pakket en het pakket energierekening.
X Noot
3
Excl. ODE-maatregelen die op begroting EZK neerslaan.
Vraag 38
Nemen de sociale lasten als percentage van de loonkosten toe of af op basis van het
regeerakkoord? Kunt u een overzicht geven per jaar en onderscheid maken tussen werkgevers
en werknemers?
Antwoord 38
Het coalitieakkoord heeft per saldo geen effect op de sociale lasten. Voor werkgevers
stijgen weliswaar de IAB premies als gevolg van hogere zorguitgaven in de periode
2021–2025, deze worden echter weer gecompenseerd door lagere aof-premies. Het aandeel
van de sociale lasten in de totale loonkosten hangt niet alleen af van de premietarieven
die de overheid vaststelt maar ook van pensioenpremies en de loonstijging. Die laatste
twee ontwikkelingen worden door het CPB geraamd en is nog niet beschikbaar op het
moment van beantwoording van de vraag.
Vraag 39, 40 en 41
Met hoeveel loopt de overheidsschuld op in 2025 in miljarden euro?
Met hoeveel loopt het begrotingstekort op in 2025 in miljarden euro?
Hoeveel zal het kabinet in totaal extra uitgeven in 2025?
Antwoord 39, 40 en 41
In de gehanteerde cijfers van het CA komt de geraamde overheidsschuld in 2025 komt
uit op 594,3 miljard euro en het geraamde tekort op 24,3 miljard euro. De extra uitgaven
in 2025 bedragen 27,9 miljard. De gebruikte veronderstellingen staan uitgelegd in
de budgettaire bijlage bij het coalitieakkoord.
Vraag 42 en 43
Kunt u, in lijn met de aangenomen motie Van Weyenberg c.s. (35.572), de gevolgen van
het coalitieakkoord op de vermogensongelijkheid in Nederland in kaart brengen?
Wat is uw doelstelling op het gebied van vermogensongelijkheid? Welke Gini-coëfficiënt
in 2025 is voor u acceptabel?
Antwoord 42 en 43
De motie van het lid Van Weyenberg c.s. ziet op het stelselmatig in kaart brengen
van de impact van (fiscaal) beleid op de vermogensverdeling. Hier is niet direct een
pasklaar instrument of maatstaf voor, omdat de relatie tot overheidsbeleid en vermogensverdeling
niet direct is en ook wordt beïnvloed door externe factoren. Het coalitieakkoord kent
ook geen expliciete doelstelling op het gebied van vermogensongelijkheid en het CPB
berekent ook geen effect van het coalitieakkoord op de gini-coefficient van de vermogensverdeling.
Zoals ook gemeld in de Miljoenennota 20222 vindt in opdracht van het kabinet in de ronde interdepartementale beleidsonderzoeken
(IBO) 2021/2022 onderzoek plaats naar het onderwerp vermogensverdeling. Het doel van
dit IBO is om in kaart te brengen hoe beleidsmatig tegen de vermogensverdeling moet
worden aangekeken en of een maatstaf hiervoor een rol moet spelen in het besluitvormingsproces
en zo ja, welke dan.
Vraag 44
Klopt het, op basis van de budgettaire raming van 400 miljoen euro per jaar, dat de
vliegticketbelasting gemiddeld wordt verhoogd met 14 euro per ticket?
Antwoord 44
De aanpassing van de vliegbelasting moet nog nader uitgewerkt en onderzocht worden.
Het is daarom niet mogelijk om nu al aan te geven hoeveel de verhoging per ticket
is.
Vraag 45
Welke inkomens vallen er onder uw definitie van een «middeninkomen», bruto/netto,
individueel en per huishouden?
Antwoord 45
Bij middeninkomens gaat het om inkomens die tussen de lage en hoge inkomensgroepen
inzitten. Hierbij ligt in het coalitieakkoord geen exacte afbakening aan ten grondslag.
Het is daardoor ook niet precies te zeggen welke inkomens (bruto/netto, individueel
en per huishouden) hieronder vallen.
Vraag 46
Waarom is er geen geld ingeboekt in de budgettaire tabel voor de maatregel om de btw
op groente en fruit naar 0 procent te verlagen? Wanneer verwacht u deze maatregel
te hebben ingevoerd?
Antwoord 46
Het kabinet beziet de mogelijkheden voor het op termijn verlagen van de btw op groente
en fruit naar 0% en het invoeren van een suikerbelasting. De mogelijkheden voor deze
maatregelen worden in samenhang onderzocht. Het is daardoor te vroeg om nu al te kunnen
aangeven wat de mogelijkheden zijn, op welke termijn dat zou kunnen en wat het eventuele
per saldo budgettaire effect is.
Vraag 47
Wat zijn precies de gevolgen van de versoepeling van de Wet excessief lenen?
Antwoord 47
De versoepeling van de Wet excessief lenen bij eigen vennootschap betreft een verhoging
van het maximumbedrag van € 500.000 naar € 700.000. Indien een aanmerkelijkbelanghouder
een schuld heeft bij zijn eigen vennootschap van meer dan € 700.000 wordt het meerdere
belast als inkomen uit aanmerkelijk belang in de inkomstenbelasting (box 2). Door
de hogere drempel van € 700.000 in plaats van € 500.000 zal een kleiner deel van de
aanmerkelijkbelanghuishoudens geraakt worden door de maatregel (2,2% ten opzichte
van 3%) en een kleiner deel van de schulden van aanmerkelijkbelanghouders aan de eigen
vennootschap (€ 9,9 miljard ten opzichte van € 11,8 miljard).
Vraag 48
In hoeverre gaat deze versoepeling bijdragen aan het voorkomen van onevenwichtige
situaties?
Antwoord 48
Het doel van het wetsvoorstel is het tegengaan van belastinguitstel en mogelijk -afstel
dat zich voordoet in box 2 van de inkomstenbelasting. Door het excessief lenen bij
de eigen vennootschap door aanmerkelijkbelanghouders kan de box 2-heffing worden uitgesteld.
Via het aangaan van een lening bij de eigen vennootschap kan een aanmerkelijkbelanghouder
namelijk, ondanks het niet uitkeren van dividend, toch beschikken over middelen uit
de eigen vennootschap zonder hierover op dat moment belasting te betalen. Daarom regelt
het wetsvoorstel dat bij leningen op de peildatum van 31 december van meer dan € 700.000
het meerdere als fictief regulier voordeel in box 2 wordt belast. De maatregel heeft
naar verwachting een preventieve werking. Verwacht wordt dat aanmerkelijkbelanghouders
hun schulden tot onder het maximumbedrag zullen brengen en houden.
Vraag 49
Wordt beoogd om per 2025 alle huurinkomsten te belasten op basis van werkelijk rendement?
Antwoord 49
In het coalitieakkoord is afgesproken dat per 2025 een nieuw box 3 stelsel op basis
van reëel rendement wordt ingevoerd, waarbij inkomsten uit vermogen worden belast
op basis van werkelijk rendement. In dit nieuwe box 3-stelsel zal sparen en beleggen
direct op reëel rendement worden belast, bestaande uit reguliere voordelen zoals rente,
dividend en huurinkomsten en waardeontwikkelingen. De waardeontwikkeling van vastgoed
zal aanvankelijk echter nog forfaitair worden belast, waarbij zo snel als mogelijk
de overstap wordt gemaakt naar werkelijk rendement.
Vraag 50
Klopt het dat de hypotheekrenteaftrek de komende kabinetsperiode niet verder wordt
afgebouwd?
Antwoord 50
In het coalitieakkoord zijn geen maatregelen opgenomen die zien op de afbouw van de
hypotheekrenteaftrek. Wel leiden enkele maatregelen binnen de eigenwoningregeling
die voorafgaande aan de kabinetsperiode zijn ingevoerd tot wijziging van (het fiscale
voordeel van) de belastbare inkomsten uit eigen woning tijdens de kabinetsperiode.
– De per 2019 ingevoerde versnelde stapsgewijze afbouw van het maximale aftrektarief
van de aftrekbare kosten eigen woning met 3%-punt per jaar leidt als laatste stap
per 2023 tot een aftrektarief dat gemaximeerd wordt op het voor 2023 geldende basistarief
van 37,05%.
– Ter compensatie van voorgaande maatregel wordt het percentage van het eigenwoningforfait
als laatste stap per 2023 verlaagd met 0,05%-punt.3
– De per 2019 ingevoerde stapsgewijze afbouw van de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld
(ook wel regeling Hillen genoemd) leidt in de jaren van de kabinetsperiode jaarlijks
tot een verlaging van deze aftrek met 3 1/3%-punt.
Vraag 51
Waarom wordt de jubelton pas in 2024 afgeschaft? Is het technisch mogelijk om de jubelton
al eerder af te schaffen?
Antwoord 51
In het coalitieakkoord is afgesproken dat de schenkingsvrijstelling eigen woning per
2024 wordt afgeschaft. Deze verhoogde eenmalige schenkingsvrijstelling voor de eigen
woning is onderdeel van de aangifte schenkbelasting. Bij het afschaffen van deze schenkingsvrijstelling
moet het onderdeel uit de aangifte worden verwijderd. Dit vraagt aanpassingen in de
aangifte zelf en in de achterliggende systemen voor de verwerking van de gegevens
uit de aangifte. Deze aanpassingen vragen tijd en capaciteit van de Belastingdienst.
In 2022 is de beschikbare capaciteit nodig voor afronding van de overgang naar het
nieuwe systeem voor de schenk- en erfbelasting. Capaciteit voor het verwijderen van
de schenkingsvrijstelling is beschikbaar vanaf 2023. Dit maakt verwijdering mogelijk
per 1 januari 2024.
Vraag 52
Is de aanpak van belastingontwijking een speerpunt voor dit nieuwe kabinet?
Antwoord 52
Het voorgaande kabinet heeft verschillende maatregelen genomen die zien op het tegengaan
van belastingontwijking. Deze maatregelen, die primair zijn gericht tegen belastingontwijking,
zorgen ook voor een verbreding van de belastinggrondslag en een meer evenwichtige
belastingheffing van multinationals. Ook dit kabinet zal zich blijven inzetten om
belastingontwijking tegen te gaan. Het kabinet zal de voortgang en effectiviteit van
de aanpak van belastingontwijking blijven monitoren en hierover aan de Kamer rapporteren.4 De volgende stappen op dit terrein zullen voor een belangrijk deel voortkomen uit
internationale samenwerking. Nederland werkt actief samen om in internationaal verband
tot oplossingen te komen, bijvoorbeeld op het gebied van het tegengaan van belastingontwijking.
Vraag 53
Kunt u zowel voor pakket A als pakket B uit het advies van de Commissie ter Haar (deel
1) aangeven welke maatregelen niet worden overgenomen en hoeveel belastinginkomsten
hierdoor worden misgelopen?
Antwoord 53
De basisvariant uit het rapport van de Adviescommissie Belastingheffing van multinationals
(pakket A) bestaat uit zeven aanbevelingen. Daarnaast formuleert de commissie negen
aanvullende maatregelen (pakket B) waarbij de commissie geen consensus over de wenselijkheid
heeft bereikt.5
Het voorgaande kabinet heeft reeds verschillende aanbevelingen en maatregelen overgenomen.
Zo is in de afgelopen kabinetsperiode de mogelijkheid om verliezen te verrekenen beperkt
tot 50% van de belastbare winst. Daarnaast zijn met de Wet tegengaan mismatches bij
toepassing zakelijkheidsbeginsel6 maatregelen getroffen die er voornamelijk op zijn gericht om dubbel niet-heffing
weg te nemen die ontstaat als gevolg van een verschillende toepassing van het zakelijkheidsbeginsel
in met name internationale situaties. Verder heeft het vorige kabinet met de tweede
nota van wijziging op het wetsvoorstel Belastingplan 2022 door middel van de fiscale
uitwerking van de moties Hermans7 en Hijink/Bikker8 vanaf 2022 het hoge vennootschapsbelastingtarief verhoogd van 25% naar 25,8% en de
earningsstrippingmaatregel aangescherpt. De earningsstrippingmaatregel – een generieke
renteaftrekbeperking in de vennootschapsbelasting – beperkt de aftrekbaarheid van
het verschil tussen de rentelasten en de rentebaten ter zake van geldleningen (oftewel
het saldo aan renten), voor zover dat saldo meer bedraagt dan het hoogste van 30%
van de gecorrigeerde winst of € 1 miljoen. Dit percentage is vanaf 2022 aangescherpt
tot 20% als dekking voor de maatregelen uit het aanvullende pakket van de motie Hermans.
De belangrijkste aanbevelingen die niet zijn overgenomen betreffen het beperken van
de aftrek van aandeelhouderskosten tot een maximum percentage van de belastbare winst,
het beperken van de aftrek van rente en aandeelhouderskosten (en eventueel royalty’s)
gezamenlijk tot een maximum percentage van de belastbare winst, het effectiever maken
van de CFC-regels en het beperken van de afschrijving op vermogensbestanddelen die
binnen concern zijn overgedragen en niet voldoende belast zijn geweest. Wat betreft
de wenselijkheid van het beperken van de aftrek van aandeelhouderskosten en royalty’s
wordt nader onderzoek gedaan naar de aard en omvang van deze kosten. Dit onderzoek
wordt verwacht in 2022.
Het coalitieakkoord heeft de ambitie om 1 miljard euro aan extra belastingopbrengsten
op te halen binnen het domein van de vennootschapsbelasting. In het coalitieakkoord
is ten eerste opgenomen om de CFC-regels aan te scherpen. Ten tweede worden in internationaal
verband belangrijke stappen gezet richting een herziening van het belastingsysteem.
De budgettaire impact daarvan wordt nog onderzocht en hangt deels samen met de aanbevelingen
en maatregelen van de Adviescommissie. Vanwege deze samenloop tussen de maatregelen
bestaat op dit moment geen exact zicht op de resterende budgettaire impact van de
niet overgenomen aanbevelingen en maatregelen, na invoering van de voorgestelde maatregelen
uit het coalitieakkoord.
Vraag 54
Welke maatregelen uit het advies van Commissie ter Haar (deel 2) worden wel overgenomen
en welke niet?
Antwoord 54
Het advies van de Commissie Doorstroomvennootschappen onder leiding van Bernard ter
Haar gaat over de rol van doorstroomvennootschappen in Nederland. Het rapport is eind
november 2021 door het vorige kabinet in ontvangst genomen. De adviescommissie erkent
dat op nationaal niveau al veel stappen zijn gezet om belastingontwijking tegen te
gaan. De aanbevelingen zien daarom voornamelijk op de inzet van Nederland met betrekking
tot internationale wetgeving. De Europese Commissie heeft recentelijk een voorstel
gepresenteerd om ongewenste doorstroom via brievenbusfirma’s tegen te gaan. Het kabinet
bestudeert dit voorstel en zal binnenkort in de vorm van een BNC fiche een inhoudelijke
reactie geven. Daarbij betrekt het kabinet ook de aanbevelingen van de Commissie Doorstroomvennootschappen.
Vraag 55
Wat is uw doelstelling in 2025 voor het aantal onbelaste miljarden dat via Nederland
naar belastingparadijzen wordt gesluisd?
Antwoord 55
Het vorige kabinet heeft met ingang van 2021 een bronbelasting op renten en royalty’s
ingevoerd. De uitbreiding van deze bronbelasting naar dividenden treedt vanaf 2024
in werking. Het doel van de bronbelasting is dat deze stroom renten, royalty’s en
dividenden naar laagbelastende jurisdicties nagenoeg zal verdwijnen. Het CPB onderschrijft
de verwachting van het kabinet dat er geen inkomensstromen meer via Nederland direct
naar laagbelastende jurisdicties zullen gaan.9 Het kabinet zal de effectiviteit van de aanpak van belastingontwijking blijven monitoren
en hierover aan de Kamer rapporteren.
Vraag 56
Klopt het dat er in het coalitieakkoord geen afspraken zijn gemaakt over het initiatiefwetsvoorstel
«conditionele exitheffing in de dividendbelasting»? Is het daarmee een vrije kwestie
voor de Kamer of hebben coalitiepartijen afspraken gemaakt hierover buiten het coalitieakkoord
om?
Antwoord 56
In het coalitieakkoord is geen afspraak opgenomen met betrekking tot dit initiatiefwetsvoorstel.
Afgelopen december is het wetsvoorstel ter advisering voorgelegd aan de Raad van State.
Het kabinet kijkt met belangstelling uit naar dit advies en de verdere behandeling
van het wetsvoorstel.
Vraag 57
Klopt het dat niet het volledige toeslagenstelsel wordt afgeschaft, maar alleen de
kinderopvangtoeslag en dat er voor de andere toeslagen herzieningen binnen hetzelfde
stelsel gepland staan? Indien dit klopt, waarom gaat het toeslagenstelsel niet volledig
op de schop, gezien het leed dat het met zich mee heeft gebracht en de overeenstemming
die er leek te zijn over het afschaffen van toeslagen? Indien het toeslagenstelsel
volledig op de schop gaat, wat gaat ervoor zorgen dat mensen genoeg overhouden om
normaal van rond te komen?
Antwoord 57
Het kabinet heft de ambitie om de toeslagen af te schaffen, zodat mensen niet meer
verdwalen in de ingewikkelde regelingen of te maken krijgen met hoge terugvorderingen.
Een volledige afschaffing zal niet binnen deze kabinetsperiode plaatsvinden. Wel worden
deze kabinetsperiode stappen gezet passend bij deze ambitie. In gang gezette verbeteringen
en herstel van fouten uit het verleden vergen veel capaciteit van Toeslagen, er is
daarnaast deze kabinetsperiode beperkte ruimte voor grote stappen in de hervorming
van de toeslagen. Ook gaat het kabinet in de tussentijd door met verbeteringen in
het huidige toeslagenstelsel (mede naar aanleiding van de motie Lodders/van Weyenberg),
dit naast de grotere hervormingen in de huurtoeslag en kinderopvangtoeslag. In het
coalitieakkoord heeft het kabinet afgesproken om de komende jaren een fundamentele
herziening van de kinderopvangtoeslag door te voeren. De vergoeding van de kinderopvang
wordt verhoogd tot 95% voor werkende ouders voor kinderen tot 12 jaar. De toeslag
wordt straks direct uitgekeerd aan kinderopvanginstellingen zodat er minder sprake
is van terugvorderingen. Op basis van de praktijkervaringen en gedragseffecten beziet
het kabinet de ambitie om het vergoedingspercentage op te hogen naar 100%. Tegelijkertijd
wordt de huurtoeslag hervormd en vereenvoudigd door de maximale huurgrens af te schaffen
en over te stappen naar een systeem van genormeerde huren, waarbij de hoogte van de
toeslag niet meer afhankelijk is van de daadwerkelijke huur. Het kabinet zal bij deze
hervormingen oog hebben voor de inkomenspositie van de betrokken burgers.
Vraag 58
Kan er per fiche met bouwsteen uit bijlage 1 van het syntheserapport Bouwstenen voor
een beter belastingstelsel worden aangeven of de coalitie de beleidsoptie heeft overgenomen
en in welke vorm (overgenomen dan wel gedeeltelijk overgenomen of niet overgenomen)?
Antwoord 58
Het rapport Bouwstenen voor een beter belastingstelsel bevat uitgebreide analyses
van de verschillende brede vraagstukken omtrent het Nederlandse belastingstelsel.
De inzichten uit deze analyses zijn waardevol geweest voor de gedachtenvorming van
het kabinet. Het kabinet acht het tevens van groot belang om bij de parlementaire
behandeling van de wetsvoorstellen verantwoording af te leggen over de voorgestelde
beleidskeuzes en eventuele alternatieven.
Vraag 59
Kunt u nader duiden aan welke wijziging in de tariefstructuur van de energiebelasting
wordt gedacht?
Antwoord 59
Het Coalitieakkoord bevat meerdere voorgenomen maatregelen in de energiebelasting
(EB) en opslag duurzame energie- en klimaattransitie (ODE). Deze hebben allen invloed
op de tariefstructuur van de EB en ODE gezamenlijk. Allereerst maatregel «8a. Tariefstructuur
energiebelasting EB». Bij deze maatregel wordt eraan gedacht om de tariefstructuur
van de energiebelasting minder degressief te maken door de tarieven in de hogere verbruiksschijven
gas en elektriciteit te verhogen. Ten tweede zal ook de maatregel «8b. verlagen tarief ODE 2de en 3de schijf» invloed hebben op de tariefstructuur van
de energiebelasting en ODE gezamenlijk. Ten derde zal de maatregel «15. Schuif energiebelasting 1e schijf» ervoor zorgen dat het tarief van elektriciteit
in de eerste schijf zal dalen en het tarief van gas in de eerste schijf zal stijgen.
Daarnaast zullen er specifieke vrijstellingen of verlaagde tarieven voor sectoren
of toepassingen worden afgeschaft (maatregelen «9. Afschaffen vrijstellingen EB – mineralogische en metallurgische procedés», «18a.
beperken inputvrijstelling WKK» en «18b. afschaffen verlaagd tarief glastuinbouw»).
Hoe deze maatregelen exact doorwerken in de tariefstructuur van de energiebelasting
(EB) is afhankelijk van de nog te bepalen maatvoering. De maatvoering vergt nadere
uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover tijdig nader geïnformeerd.
Vraag 60
Welke lastenverzwaring door onder meer de wijzigingen in de energiebelasting brengt
het coalitieakkoord met zich mee voor de glastuinbouw?
Antwoord 60
Zoals in het antwoord hiervoor (59) aangegeven bevat het Coalitieakkoord meerdere
voorgenomen maatregelen in de EB en ODE. Het gaat daarbij om zowel lastenverzwaringen
als lastenverlichtingen. Naar verwachting zullen met name de maatregelen 18a. beperken
inputvrijstelling WKK», «18b. afschaffen verlaagd tarief glastuinbouw» en «8b. verlagen
tarief ODE 2de en 3de schijf» een effect hebben op de lasten voor de glastuinbouwsector.
De gevolgen zullen verschillen tussen verschillende type bedrijven in de sector. Deze
maatregelen vergen nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover
tijdig nader geïnformeerd.
Vraag 61 en 70
Uit het lastenoverzicht blijkt dat zelfstandigen voor de verlaging van de zelfstandigenaftrek
meer dan gecompenseerd worden via een verhoging van de arbeidskorting. Welke afspraken
zijn gemaakt over die verhoging van de arbeidskorting, nu blijkbaar al wel duidelijk
is dat deze verhoging de verlaging van de zelfstandigenaftrek meer dan compenseert?
Kunt u de stelling nader specificeren dat de (versnelde) afbouw van de zelfstandigenaftrek
ruim wordt gecompenseerd door de verhoging van de arbeidskorting?
Antwoord 61 en 70
Als onderdeel van de lastenverlichting middeninkomens zal de arbeidskorting waarschijnlijk
significant worden verhoogd. Naar verwachting is dit tijdens de kabinetsperiode voldoende
om de extra verlaging van de zelfstandigenaftrek te compenseren. De verhoging van
de arbeidskorting is ook opgenomen in de indicatieve invulling van de lastenverlichting
middeninkomens in de Startnota. Op basis van de actualisatie van het macro-economische
beeld door het CPB bij het CEP zal het kabinet uiterlijk bij de Voorjaarsnota 2022
de concrete invulling en fasering van dit indicatieve pakket nader bezien.
Vraag 62
Op welke wijze is opvolging gegeven aan de aangenomen motie Van der Staaij/Omtzigt
(Kamerstuk 35 925, nr. 48) waarin is uitgesproken dat een volgend kabinet concrete maatregelen moet nemen om
de belastingkloof tussen een- en tweeverdieners te verkleinen?
Antwoord 62
Op basis van de Startnota en een actualisatie van het macro-economische beeld door
het CPB zal een nieuwe raming van de koopkrachtontwikkeling worden gemaakt. Hierin
zullen ook de koopkrachteffecten van het coalitieakkoord voor een- en tweeverdieners
zichtbaar zijn en worden meegewogen.
Vraag 63
Wordt de verhuurderheffing per 2023 geheel afgeschaft of wordt de heffing vanaf 2023
geleidelijk afgeschaft?
Antwoord 63
De verhuurdersheffing wordt per 2023 in zijn geheel afgeschaft.
Vraag 64
Kunt u een indicatie geven hoe de klimaatlasten neerslaan bij zowel het grootbedrijf,
het middenbedrijf als kleine ondernemers?
Antwoord 64
Het kabinet presenteert in principe geen cijfers voor de lastenontwikkeling uitgesplitst
voor het grootbedrijf, kleine/middelgrote bedrijven en kleine ondernemers (microbedrijven).10 Reden is dat dit vaak moeilijk te bepalen is. Een exact bedrag van de lastenontwikkeling
uitgesplitst naar grootbedrijf, middenbedrijf en kleine ondernemers door de maatregelen
van dit kabinet kan daarom niet worden gegeven.
Om toch enige inschatting te geven wordt hieronder per lastenmaatregel van de klimaatmaatregelen
uit het regeerakkoord een grove indicatie gegeven waar de lasten in eerste instantie
primair zouden neerslaan.
Maatregel (lasten en normering)
Indicatie waar lasten primair neerslaan
Industrie (ETS en Non-ETS)
1.
Aanscherpen CO2-heffing industrie
Grootbedrijf
1a.
Oplopende CO2 minimumprijs (een bodemprijs; geen vlakke heffing)
Grootbedrijf
2a.
Tariefstructuur energiebelasting EB (Fit for 55) (gas en elektra)
Grootbedrijf en kleine/middelgrote ondernemingen
2b.
Verlagen tarief ODE 2e en 3e schijf (elektra)
Grootbedrijf en kleine/middelgrote ondernemingen
3.
Afschaffen vrijstellingen EB – mineralogische en metallurgische procedés
Grootbedrijf
Gebouwde omgeving
4a
verhoging 1e schijf energiebelasting gas (+5,23 ct)
Huishoudens
4b
verlaging 1e schijf energiebelasting elektriciteit (– 5,23 ct)
Huishoudens
5
Compensatie energierekening groen gas
Huishoudens
Landbouw en landgebruik
6a
Beperken inputvrijstelling WKK
Grootbedrijf en middelgrote ondernemingen
6b
Afschaffen verlaagd tarief glastuinbouw
Kleine/middelgrote ondernemingen
Mobiliteit
7
MRB++ EV/Fossiel (km-stand)
Nader in te vullen
8
Vrijstelling bpm bestelauto naar 0% in 2026
Kleine ondernemer
9
Verhogen onbelaste reiskostenvergoeding
Huishoudens
10
Verhogen vliegbelasting (400 mln taakstellend)
Huishoudens en grootbedrijf (en buitenland)
Infrastructuur en innovatie
11
Verhogen budget EIA
Kleine ondernemer en kleine/middelgrote ondernemingen
12
Verhogen budget MIA/VAMIL
Kleine ondernemer en kleine/middelgrote ondernemingen
Vraag 65
Kunt u in een tabel inzage geven in de voorgenomen wijzigingen in de tarieven van
de energiebelasting en de Opslag Duurzame Energie- en Klimaattransitie (ODE) voor
zowel gas als elektriciteit?
Antwoord 65
Er is gevraagd om middels een tabel inzage te geven in de voorgenomen tariefwijzigingen
van de energiebelasting (EB) en de Opslag Duurzame Energie- en Klimaattransitie (ODE)
voor zowel gas als elektriciteit.
In het coalitieakkoord zijn zowel voor de EB als ODE meerdere beleidsmaatregelen aangekondigd.
Het betreft hier veelal nader in te vullen taakstellende tariefmaatregelen en daarnaast
is in het coalitieakkoord onder meer aangekondigd dat conform het advies van de Studiegroep
Begrotingsruimte (SBR) de koppeling tussen de Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie
(SDE) en de ODE vanaf 2022 wordt losgelaten.
Aangezien deze beleidsmaatregelen nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet
behoeven kan daarom op dit moment geen overzicht van de ontwikkeling van de EB- en
ODE-tarieven voor 2023 en later worden verstrekt. Over de invulling van de overige
voor de EB en ODE relevante maatregelen in het coalitieakkoord en de impact daarvan
op de toekomstige fiscale energietarieven wordt uw Kamer te zijner tijd geïnformeerd
Vraag 66
Kunt u aangeven hoe de tax payers advocate vormgegeven zal worden en hoeveel budget
hij ter beschikking krijgt?
Antwoord 66
In het coalitieakkoord is afgesproken dat er een laagdrempelige onafhankelijke fiscale
rechtshulp komt, naar voorbeeld van de Amerikaanse «Taxpayers Advocate Service». Om
meer te kunnen zeggen over de precieze vormgeving van deze onafhankelijke rechtshulp
is nadere uitwerking nodig. Zo moet onder meer worden gekeken naar waar in het huidige
bestel reeds mogelijkheden voor rechtshulp bestaan en hoe de nieuw vorm te geven onafhankelijke
rechtshulp zich daartoe zal verhouden. Voor deze fiscale rechtshulp en directe bijstand
aan burgers wordt structureel € 14 miljoen gereserveerd.
Vraag 67
Is er in de koopkrachtberekeningen rekening mee gehouden dat dat ongeveer 92 procent
van de huishoudens nog op gas stookt?
Antwoord 67
In de koopkrachtberekeningen loopt het energieverbruik niet direct mee. Dat komt omdat
de energieprijzen via de inflatie meelopen in de koopkrachtberekeningen. In de inflatieberekening
van het CBS wordt de prijsontwikkeling en het aandeel van gas en elektriciteit in
de totale uitgaven van huishoudens, voor een zeer grote steekproef van Nederlandse
huishoudens berekend. De koopkrachtberekeningen in de bijlage van het coalitieakkoord
zijn gebaseerd op het economisch beeld uit de MEV van afgelopen september. Dat was
op dat moment het recentste economische beeld van het CPB. De inflatie is sindsdien
gestegen. Bij de eerstkomende raming (CEP) die het CPB in het voorjaar publiceert
actualiseert het CPB de totale macro economische verwachting.
Vraag 68
Met hoeveel euro gaat de energierekening voor een huishouden omhoog dan wel omlaag
bij een gebruik van 3.500 kwh aan elektriciteit en 1.500 m3 aan gas?
Antwoord 68
Er kan op dit moment nog niet precies worden aangegeven hoe het Coalitieakkoord de
energierekening zal beïnvloeden. Het Coalitieakkoord bevat meerdere voorgenomen maatregelen
in de energiebelasting (EB) en opslag duurzame energie- en klimaattransitie (ODE).
Denk hierbij aan de «Schuif energiebelasting 1e schijf», die ervoor zorgt dat het tarief van elektriciteit in de eerste schijf zal
dalen en het tarief van gas in de eerste schijf zal stijgen. En verder kan gedacht
worden aan de «Compensatie energierekening huishoudens groen gas», waarbij ter compensatie
voor de verwachte stijging van de leveringstarieven door de bijmengverplichting groen
gas is besloten om de belastingvermindering in de energiebelasting per 2023 structureel
met taakstellend 225 miljoen euro te verlagen.
Kortom, de ontwikkeling van het belastingdeel van de energierekening is nog niet geheel
bekend. Hoe deze maatregelen exact doorwerken is afhankelijk van de nog te bepalen
maatvoering. De maatvoering vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet.
Vraag 69
Kunt u de lastenverzwaring in de vennootschapsbelasting (VPB) nader toelichten en
de opbrengsten nader specificeren? Welke aannames zijn bij deze maatregel gemaakt?
Antwoord 69
Het coalitieakkoord voorziet in grondslagverbreding in de vennootschapsbelasting.
Hiermee wordt een structurele budgettaire opbrengst van 1 miljard euro voorzien. In
eerste instantie gaat het bij deze grondslagverbreding om de aanscherping van de CFC-maatregel,
zoals voorgesteld door de Adviescommissie Belastingheffing van multinationals (Ter
Haar 1), en de implementatie van pijler II in het kader van de herziening van het
internationale belastingsysteem, waarmee wordt voorzien in een wereldwijd minimumtarief
van 15%. De Europese Commissie heeft 22 december jongstleden zijn richtlijnvoorstel
voor pijler II gepubliceerd waarbij inwerkingtreding is voorzien per 1 januari 2023.11 Een precieze specificatie van de budgettaire opbrengst van pijler II is nog niet
beschikbaar. Daarom gaat het coalitieakkoord uit van verdere grondslagverbreding indien
de gewenste besparing van 1 miljard euro niet wordt bereikt. Hierbij wordt gekeken
naar de hoogte en reikwijdte van het lage vpb-tarief, waar bij de uitwerking het vestigingsklimaat
en de positie van het mkb in ogenschouw wordt genomen.
Vraag 71
Kunt u in het kader van tabaksaccijns nader toelichten wat een pakje sigaretten ongeveer
gaat kosten?
Antwoord 71
De tabaksaccijns wordt verhoogd zodat een pakje sigaretten van 20 stuks ongeveer € 10
gaat kosten in 2024. Dit gebeurt in twee gelijke, opvolgende stappen, zoals voorgesteld
in het Nationaal Preventieakkoord.
Vraag 72
Kunt u aangeven wat de lastenverzwaring die samenhangt met de aanscherping verbruiksbelasting
niet -alcoholische dranken, nader uitgesplitst in niet-alcoholische dranken en verhoging
van het minimumtarief voor bier, doet met de prijs voor één liter frisdrank, respectievelijk
bier?
Antwoord 72
De hoogte van de verbruiksbelasting niet- alcoholische dranken moet nog nader onderzocht
en uitgewerkt worden. Het is daarom niet mogelijk om nu al aan te geven hoeveel de
verhoging betekent voor één liter frisdrank respectievelijk bier. Om te voorkomen
dat over bier minder accijns moet worden betaald dan over frisdrank moet het minimumtarief
van bier ook worden verhoogd. Het aantal hectoliters lichte bieren is een klein aandeel
van de totale hectoliters bier.
Vraag 74
Hoe concreet is het voornemen om het btw-tarief op groente en fruit te verlagen naar
0 procent?
Antwoord 74
Het kabinet beziet de mogelijkheden voor het op termijn verlagen van de btw op groente
en fruit naar 0% en het invoeren van een suikerbelasting. De mogelijkheden voor deze
maatregelen worden in samenhang onderzocht. Het is daardoor te vroeg om nu al te kunnen
aangeven wat de mogelijkheden zijn, op welke termijn dat zou kunnen en wat het eventuele
per saldo budgettaire effect is.
Vraag 75
Hoeveel huishoudens maken gebruik van de Inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK)?
Antwoord 75
In 2021 hebben ongeveer 950.000 huishoudens recht op de IACK. Hoeveel huishoudens
daadwerkelijk gebruik maken van de IACK is afhankelijk van andere factoren. Zo moeten
rechthebbende huishoudens deze korting aangeven in de belastingaangifte.
Vraag 76
Wat is de budgettaire opbrengst per jaar van de afbouw van de IACK?
Antwoord 76
De Inkomensafhankelijke Combinatiekorting (IACK) wordt voor nieuwe gevallen afgeschaft
na 2024. Dit wordt gedaan door vanaf 2025 een leeftijdsondergrens op basis van geboortejaar
te hanteren. Kinderen die in 2025 geboren worden, tellen in 2025 niet meer mee voor
de IACK. In 2026 tellen ook kinderen geboren in 2026 niet meer mee, enzovoort. De
IACK wordt op deze wijze in 13 jaar tijd met ingang van 2037 afgeschaft. Dat levert
het volgende budgettaire beeld op.
2022
2023
2024
2025
Structureel
IACK dekking (nieuwe gevallen na 2024)
0
0
0
€ 55
€ 1.561
Vraag 77
Kunt u nader toelichten wat u bedoeld met: «We ondersteunen de voorstellen van de
Europese Commissie voor een belasting op kerosine op EU-niveau.»?
Antwoord 77
Nederland staat positief kritisch tegenover het uitbreiden van de reikwijdte van de
Richtlijn energiebelastingen door het belasten van brandstoffen die worden gebruikt
in de luchtvaart. Het belasten van luchtvaartbrandstoffen binnen de EU past bij de
oproep van Nederland aan de Europese Commissie en acht andere lidstaten om een voorstel
te doen voor een Europees initiatief op het gebied van beprijzing van luchtvaart.
Dit neemt echter niet weg dat de effecten van het belasten van brandstof in de luchtvaart
in samenhang moeten worden beoordeeld met de andere voorstellen uit het Fit for 55
pakket waarin de luchtvaart voor komt, en waardoor stapelingseffecten en bijbehorende
kosten voor de sector kunnen ontstaan.
Vraag 78
Wat is het effect van het afschaffen van de middelingsregeling voor werkenden?
Antwoord 78
Het afschaffen van de middelingsregeling houdt in dat 2022–2024 het laatste tijdvak
is waarover gemiddeld kan worden. Dit heeft effect voor werkenden die gedurende de
drie middelingsjaren een (sterk) fluctuerend box1-inkomen hebben, dat in een deel
van die jaren in de hoogste schijf valt (meer dan € 69.398, grens 2022). Deze belastingplichtigen
hebben straks niet meer de mogelijkheid om box1-inkomens over drie jaren te middelen
en daardoor een belastingteruggave wegens middeling te ontvangen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister van Financiën -
Mede namens
A. de Vries, staatssecretaris van Financiën -
Mede namens
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.