Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bromet over het NRC-bericht ‘Nieuwe bouwcrisis dreigt door ‘onwerkbare’ megawet’
Vragen van het lid Bromet (GroenLinks) aan de Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties over het bericht «Nieuwe bouwcrisis dreigt door «onwerkbare» megawet» (ingezonden 26 april 2021).
Antwoord van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen
9 juni 2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2662.
Vraag 1
Kent u het bericht «Nieuwe bouwcrisis dreigt door «onwerkbare» megawet»?1
Antwoord 1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Vraag 2
Klopt het dat bij het testen van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) gebleken
is dat de wet en het DSO niet goed functioneren en dat daarmee niet voldaan wordt
aan de minimale vereisten om de wet uit te kunnen voeren per 1 januari 2022? Zo nee,
hoe zit het dan wel? Zo ja, kunt u precies uitleggen welk problemen bij het testen
naar voren zijn gekomen?
Antwoord 2
Er is gebleken dat zowel de landelijk voorziening DSO als lokale systemen op onderdelen
nog verbetering dan wel aanvulling behoeven. Gezamenlijk vormen zij het Digitale stelsel
Omgevingswet (DSO). Het testen en beproeven van het Digitaal Stelsel Omgevingswet
(DSO) vindt op veel plekken plaats. Dit gebeurt zowel centraal (interbestuurlijk)
als decentraal (door de overheden zelf). Dat fouten via testen en beproeven aan het
licht komen hoort erbij. Testen en beproeven heeft juist de functie om fouten en onvolkomenheden
in techniek en processen op te kunnen sporen en ze vervolgens te verbeteren. Dit vindt
plaats volgens een iteratief testproces en gebeurt doorlopend op alle niveaus. Centraal
en decentraal. De recente BIT- en Gateway adviezen hebben nadrukkelijk gewezen op
het belang van adequaat en diepgaand testen en een versteviging van de testaanpak
geadviseerd. Die bevindingen zijn opgevolgd in onder meer de testaanpak in het eerste
kwartaal 2021. De testen zijn inhoudelijk breder en dieper aangepakt, de testvoorbereiding
en -uitvoering is versterkt.
Op centraal niveau worden testen uitgevoerd door het interbestuurlijke acceptatieteam
(IBAT). Dit zijn de met de bestuurlijke partners afgesproken en georganiseerde testen.
Het IBAT werkt in opdracht van de bestuurlijke partners met voldoende waarborgen voor
objectiviteit en onafhankelijkheid. In de uitvoering van testen wordt het daarbij
gefaciliteerd door de ontwikkel- en beheerorganisatie van het DSO.
De uitkomsten van de interbestuurlijke ketentesten in het eerste kwartaal 2021 zijn
recentelijk gepubliceerd op de website aandeslagmetdeomgevingswet.nl, op grond van
de eerdere toezegging hierover2. In de laatste testronde is er door 14 verschillende bevoegd gezagen en 15 leveranciers
en in alle drie de ketens van het DSO (vergunningen, vragenbomen en plannen) getest
vanuit alle overheidslagen. De uitkomsten van de testen zijn mede aanleiding geweest
voor het verplaatsen van de datum van inwerkingtreding met een half jaar naar 1 juli
2022.
Uit deze meest recente testronde volgt de conclusie dat de software steeds beter werkt.
Er is geconstateerd dat de komende maanden nog een aantal belangrijke functionaliteiten
in de planketen opgeleverd gaan worden, zoals de afwijkvergunning en de downloadfunctie
voor omgevingsdocumenten. Daarnaast is uit de testen gebleken dat verbetering van
al gebouwde onderdelen nodig is. Dit betreft met name de verbetering van de raadpleegbaarheid
van besluiten.
Er zijn in deze testronde 77 bevindingen gedaan, waarvan 30 door leveranciers en 47
door overheden. Hiervan betrof het 62 verstoringen en 15 wensen. Bij afronding van
de testronde medio april waren hiervan 32 afgehandeld, 38 nog in behandeling en 7
vervallen.
Tijdens de testronde zijn twee blokkerende bevindingen gedaan in de planketen die
belemmerend waren voor de testuitvoering. De eerste betrof een fout in de testdata,
waardoor de synchronisatie tussen plannen en vragenbomen tijdelijk moest worden stopgezet.
Dit probleem is aan het einde van de testperiode verholpen. De tweede betrof omgevingsbesluiten
met een zeer groot aantal geografische objecten die niet geladen konden worden. Hiervoor
is een tijdelijke oplossing (fix) doorgevoerd tijdens de test. Momenteel wordt gewerkt
aan een structurele oplossing voor dit punt. Meer kwalitatief zijn de belangrijkste
bevindingen uit deze testronde:
– De stabiliteit is in vergelijking met de vorige testronde vergroot. De performanceproblemen
zijn vergeleken met de vorige testronde verminderd.
– Het beeld over de vergunningketen en de samenwerkingsruimte is in het algemeen positief.
Deze twee DSO-ketens voldoen aan de hiervoor gestelde eisen. Een aantal bevindingen
op gebied van gebruiksvriendelijkheid zijn geïdentificeerd en worden opgepakt.
– Ook over de DSO-keten vragenbomen is het beeld positief. Er zijn bevindingen gedaan
over het feit dat het synchroniseren van vragenbomen met juridische regels nog deels
handmatig gebeurt en het gewenst is dit verder te automatiseren.
– De laatste DSO-keten betreft Omgevingsbesluiten (planketen): de nu opgeleverde mutatiescenario’s
zijn succesvol getest. De testuitvoering vroeg echter nog wel veel ondersteuning voor
softwareleveranciers door het programma, mede omdat de ontwikkeling van dit deel van
de keten nog niet is afgerond. Zowel aan de kant van softwareleveranciers als aan
de kant van DSO-LV wordt nog ontwikkeld, waardoor er nog geen sprake is van een stabiele
testsituatie. Tot slot zijn ook hier vanuit de interbestuurlijke praktijk bevindingen
gedaan voor de verbetering van de gebruiksvriendelijkheid en de wijze waarop omgevingsbesluiten
in de viewers getoond kunnen worden.
Een belangrijke aanbeveling is om te bezien hoe deze leveranciers van plansoftware,
in aanvulling op het al bestaande ondersteuningsaanbod en binnen marktwerkingkaders,
nog intensiever betrokken kunnen worden bij de ontwikkeling van de landelijke voorziening
van het DSO, om zo verdere versnelling in hun softwareontwikkeling te bewerkstelligen.
Er moeten samenvattend de komende maanden nog stappen gezet worden om tot een goed
werkende landelijk voorziening en werkend DSO-stelsel te komen. In drie van de vier
DSO-ketens (vergunningen, samenwerking, vragenbomen) is het beeld in het algemeen
positief. In de planketen zijn nog stappen te zetten.
Vraag 3
Klopt het dat grote gemeenten in een gezamenlijk overleg de vrees hebben geuit dat
hun bouwplannen straks grote problemen zullen ondervinden omdat het DSO niet goed
werkt? Zo ja, wat is uw reactie daarop?
Antwoord 3
De implementatie van de Omgevingswet bereid ik voor samen met de bestuurlijke partners.
Uitgangspunt bij de voorbereidingen is dat we samen zorgen voor een zorgvuldige en
verantwoorde inwerkingtreding. Een goede start van de Omgevingswet betekent voor de
ongeveer 455 bevoegd gezagen en uitvoeringsorganisaties dat de primaire processen
van planvorming en vergunningverlening doorgang kunnen vinden. En dat die op tenminste
het huidige dienstverleningsniveau kunnen worden uitgevoerd.
Het klopt dat de grote gemeenten zorgen hebben geuit dat bij de overstap van het oude
naar het nieuwe stelsel op 1 januari 2022 de planvorming onder druk komt te staan.
Dit is ook aan de orde gekomen in rechtstreekse gesprekken met deze gemeenten. In
die gesprekken hebben we heel precies gekeken wat zij nodig hebben om op een verantwoorde
manier de wet in werking te kunnen laten treden. Bij grote gemeenten is vaak sprake
van grootschalige complexe vraagstukken die veel aandacht en capaciteit vragen en
waar de inzet van de Omgevingswet en de landelijke voorziening DSO juist zeer gewenst
is. Het op dit niveau voorbereiden en inregelen van de inwerkingtreding terwijl de
reguliere werkzaamheden ook doorgang moeten vinden vraagt veel aandacht. In de gesprekken
is gebleken dat tijdelijke alternatieve maatregelen continuïteit bieden, waardoor
planvorming niet stil komt te vallen. Deze maatregelen leiden echter niet tot meer
oefen- en inregeltijd.
Een specifiek punt hierbij is dat vrijwel alle gemeenten hierin sterk leunen op hun
hun toeleveranciers zoals stedenbouwkundige adviesbureaus. Die partijen zijn daarom
ook in de gesprekken betrokken over het pad richting inwerkingtreding, de tijdelijke
alternatieve maatregelen en de aanpak.
In mijn brief van 27 mei jl.3 heb ik u geïnformeerd dat ik met de bestuurlijke partners heb geconcludeerd de Omgevingswet
op 1 juli 2022 verantwoord in werking kan treden. Dit om ervoor te zorgen dat er voldoende
inregel- en oefentijd is voor alle onderdelen van het stelsel. Daarvoor is het wel
noodzakelijk dat de laatste minimale functionaliteiten van de landelijke voorziening
van het DSO die nodig zijn voor inwerkingtreding uiterlijk oktober 2021 gereed zijn
en werken. Bevoegd gezagen hebben weliswaar losse onderdelen van het stelsel – en
met name de voor burgers en bedrijven cruciale keten «van aanvraag tot afhandeling»
– al kunnen beproeven. Maar het is ook nodig dat bevoegd gezagen dat kunnen met het
hele stelsel en met werkelijke content.
Vraag 4
Klopt het dat het DSO bestaat uit verschillende systemen die door verschillende leveranciers
worden opgeleverd en dat diverse systemen niet goed op elkaar aansluiten? Zo nee,
hoe zit het dan wel? Zo ja, kunt u nader toelichten hoe dit zit en waar de problemen
precies ontstaan?
Antwoord 4
Het klopt dat het stelsel DSO bestaat uit een landelijke voorziening (DSO-LV) die
communiceert met verschillende lokale systemen die door verschillende leveranciers
worden opgeleverd. Gemeenten, provincies, waterschappen, omgevingsdiensten en rijkspartijen
gebruiken hun eigen backoffice-systemen voor onder meer vergunningverlening, het publiceren
van omgevingsdocumenten en toepasbare regels (formulieren). Er zijn ongeveer 30 leveranciers
die software-oplossingen aanbieden aan bevoegde gezagen om aan te sluiten op de landelijke
voorziening DSO.
De lokale systemen en landelijke voorziening communiceren met elkaar op basis van
standaarden. Daardoor komt een melding of vergunningaanvraag die wordt ingediend via
het centrale Omgevingsloket bij de juiste overheidsorganisatie terecht om te worden
afgehandeld. En daardoor worden omgevingsbesluiten (zoals omgevingsplan, omgevingsverordening,
enzovoort) getoond op de digitale kaart. Samen vormen ze het Digitale Stelsel Omgevingswet
(DSO).
Het opleveren van centrale en decentrale software en het inrichten en aansluiten daarvan,
gaat gepaard met testen en beproeven. Daarbij komen zaken aan het licht die verbeterd
of aangepast moeten worden. Op dit moment is de landelijke voorziening nog niet geheel
afgebouwd op het noodzakelijke niveau voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Ook zijn sommige leveranciers van lokale systemen nog aan het ontwikkelen en/of hun
software aan het uitleveren. Hoewel veel onderdelen van het DSO-LV inmiddels opgeleverd
en zelfstandig getest zijn, kan de werking in samenhang met decentrale systemen hierdoor
nog niet op alle vlakken getest worden. Het testen van DSO-LV in samenhang met lokale
systemen zal daarom ook de komende periode stevig worden voortgezet en verder worden
verdiept met die onderdelen die nog opgeleverd worden.
In een dergelijke situatie van ketenafhankelijkheid is het eerder regel dan uitzondering
dat systemen van verschillende partijen in eerste instantie niet naadloos op elkaar
aansluiten. Zeker in een situatie zoals deze, waar voor de onderlinge gegevensuitwisseling
uitgebreide standaarden nodig zijn. Om de keten te laten functioneren is het nodig
om uitgebreid en frequent te testen en goede documentatie en ondersteuning te leveren.
Ook is onderlinge transparantie nodig in planning van oplevering van lokale software
en de landelijke voorziening. En dat is wat we nu doen.
Om goed met deze afhankelijkheden om te gaan is de inzet en samenwerking van vele
partijen nodig. Mede op grond van de aanbevelingen uit het BIT-advies en beide Gateway
Reviews uit 2020 is de aanpak op tal van aspecten geïntensiveerd. Er is sinds begin
2020 al veel extra ondersteuning ingericht voor leveranciers en bevoegd gezagen. Ik
blijf op verschillende niveaus in continue dialoog met alle partijen om knelpunten
op te lossen en waar nodig de ondersteuning verder te verstevigen. Inwerkingtreding
op 1 juli 2022 geeft voldoende tijd voor alle partijen om alle noodzakelijke stappen
goed te kunnen doorlopen.
Vraag 5
Klopt het dat gemeenten moeizaam bij landelijke systemen kunnen? Zo ja, hoe komt dit?
Zo nee, wat is volgens u de oorzaak dat gemeenten dit wel als probleem ervaren?
Antwoord 5
De suggestie dat gemeenten moeilijk bij de landelijke systemen kunnen herken ik niet.
Het DSO-LV biedt al een groot scala aan mogelijkheden voor zowel leveranciers als
eindgebruikers om gegevens uit het DSO op te halen. DSO-LV biedt ten eerste een aantal
functies via de website gericht op eindgebruikers zoals:
– het Omgevingsloket voor indienen en checken van aanvragen en meldingen,
– de Viewer Regel en Kaart en Overheid.nl voor het inzien van omgevingsbesluiten en
andere informatie uit de leefomgeving;
– de samenwerkingsfunctionaliteit voor het onderling uitwisselen van informatie t.b.v.
vergunningverlening.
Het DSO is daarnaast ontworpen als een open stelsel zodat overheden en hun leveranciers
er juist makkelijk bij kunnen met eigen systemen. Dat betekent dat het stelsel onder
andere gebruik maakt van open overheidsbrede standaarden en open data. ICT-leveranciers
kunnen met hun systemen aansluiten op de services van het digitaal stelsel en zo bijdragen
aan het stelsel. Alle data en systeemkoppelingen van het DSO worden ontsloten door
middel van zogenaamde application programming interfaces (API’s). Voor koppelingen tussen overheden onderling, met bedrijven maar ook met
applicaties waar burgers gebruik van kunnen maken. Een specifiek punt van de landelijke
voorziening DSO is het beschikbaar komen van de zogenaamde «downloadfunctie» voor
omgevingsbesluiten. Hiermee kunnen gemeenten of hun toeleveranciers, zoals stedenbouwkundige
adviesbureaus, informatie in bulkvorm overhalen naar lokale (plan)systemen. De eerste
versie hiervan wordt op het eind van het 2e kwartaal 2021 opgeleverd en de volledige versie een kwartaal later.
Voor alle overheden en hun softwareleveranciers is een ontwikkelaarsportaal ingericht
als centrale plek voor alle technische (aansluit)informatie. Het ontwikkelaarsportaal
is raadpleegbaar via https://aandeslagmetdeomgevingswet.nl/ontwikkelaarsportaal/. Het ontwikkelaarsportaal omvat naast alle documentatie en actuele informatie over
onderhoud en storingen ook het API-register van het DSO.
In de beantwoording van vraag 4 heb ik uiteengezet dat voor een werkende keten de
landelijke voorziening, lokale systemen en de verbinding tussen beiden nodig zijn.
De standaarden waaraan beide kanten van de keten moeten voldoen zijn vastgesteld en
bekend. Om gegevensuitwisseling ook te kunnen laten plaatsvinden moeten deze zowel
aan de lokale als aan de centrale kant in de software geïmplementeerd zijn. De reden
dat gemeenten (of hun toeleveranciers) dit benoemen als «moeilijk bij landelijke systemen
komen» kan ermee te maken hebben dat de markt voor lokale software die aansluit op
het genoemde «open stelsel» nog in ontwikkeling is en nog niet voor alle behoeftes
al pasklare oplossingen zijn ontwikkeld in de markt.
Vraag 6
Klopt het dat de ondersteunende database een fragmentarische vergaarbak van informatie
is geworden? Kunt u aan de hand van concrete voorbeelden toelichten wat de mogelijke
problematische gevolgen hiervan kunnen zijn?
Antwoord 6
Het beeld van een ondersteunende database die een grote fragmentarische vergaarbak
van informatie is geworden herken ik niet. Het DSO is juist in het verlengde van de
Omgevingswet ontworpen4 als een als een coherent en samenhangend stelsel met verschillende gegevensverzamelingen,
zoals omgevingsbesluiten, vergunningen, vragenbomen en samenwerkingen die met elkaar
in verband staan. Dit is juist één van de grote vernieuwingen ten opzichte van de
huidige landelijke voorzieningen Omgevingsloket Online (OLO), Activiteitenbesluit
Internet Module (AIM) en Ruimtelijkeplannen.nl) die nu geheel los van elkaar functioneren.
In technisch opzicht is het DSO niet één database, maar een stelsel van gekoppelde
centrale en decentrale ICT-voorzieningen, waarbij de afspraken over de wijze van gegevensuitwisseling
vastliggen in standaarden en architectuurafspraken. Dit vraagt wel doorlopend afstemming
tussen alle partijen om de inhoudelijke samenhang tussen de verschillende gegevensverzamelingen
te bewaken en het vraagt ook zorgvuldigheid in het beheren van de gegevens en kennis
en ervaring in de toepassing. Een concreet voorbeeld daarvan is de consistentie tussen
vragenbomen en juridische regels waar deze op gebaseerd zijn.
Vraag 7
Klopt het dat er problemen zijn met het wijzigingen van bestemmingsplannen die eenmaal
bij de systemen ingediend zijn? Is het waar dat wanneer bestemmingplannen opnieuw
worden ingediend er vrees bestaat dat deze (nieuwe versies van de) bestemmingsplannen
niet rechtsgeldig zijn? Zo ja, hoe komt dit? Kunt u de juridische context met betrekking
tot de rechtsgeldigheid nader toelichten?
Antwoord 7
Er is voorzien in overgangsrecht voor de omzetting van bestemmingsplannen naar omgevingsplannen.
Bij inwerkingtreding worden de geldende bestemmingsplannen van rechtswege onderdeel
van het omgevingsplan (het zogenoemde tijdelijk deel van het omgevingsplan). Alle
gemeenten hebben daarmee op het moment van inwerkingtreding een rechtsgeldig omgevingsplan.
Gemeenten hebben vervolgens tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip (2030)
de gelegenheid om het tijdelijk deel van het omgevingsplan in overeenstemming te brengen
met de eisen van het nieuwe stelsel. Ook dit is overgangsrechtelijk geregeld. De rechtsgeldigheid
van bestemmingsplannen is onder de Omgevingswet dus goed geborgd.
Vanaf het moment van inwerkingtreding moeten omgevingsplannen kunnen worden gewijzigd,
bijvoorbeeld in verband met nieuwe gebiedsontwikkelingen. Die zullen moeten voldoen
aan de eisen van het nieuwe stelsel. Dat geldt ook voor de eisen voor de digitale
ontsluiting. Voor gevallen waarin gemeenten nog niet kunnen werken volgens de nieuwe
publicatiestandaard (STOP-TPOD) zal er een overgangsrechtelijke voorziening zijn om
gedurende een jaar na inwerkingtreding gebruik te maken van de bestaande IMRO-standaard.
Gebiedsontwikkeling komt zodoende niet op het kritisch pad en daardoor krijgen gemeenten
de kans zich het omgevingsplan verantwoord eigen te maken en te leren.
In combinatie met de latere datum van inwerkingtreding van 1 juli 2022 moet dit gemeenten
in staat stellen om bij de invoering van de Omgevingswet voor de rechtsgeldige publicatie
te zorgen. Tegen besluiten tot wijziging van het omgevingsplan staat beroep open.
Dit betreft de daarin opgenomen wijziging van het omgevingsplan, niet de onderdelen
van het omgevingsplan die niet door het besluit worden geraakt.
Vraag 8
Klopt het dat de gemeente Amsterdam er niet in slaagde om bij een test een «simpele
klus» tot een goed einde te brengen? Kunt u toelichten hoe dit kan? Zijn er meer gemeenten
waar dit probleem zich bij het testen heeft voorgedaan?
Antwoord 8
Er vinden zowel centraal georganiseerde/interbestuurlijke als decentrale testen met
het DSO plaats. In de beantwoording van vraag 2 heb ik al meer toegelicht over de
testopzet. Naar aanleiding van het BIT-advies en de Gateway review is het testen in
de afgelopen periode geïntensiveerd.
In de beantwoording op vraag 2 is ook ingegaan op de resultaten en bevindingen uit
de laatste testronde in het eerste kwartaal 2021. De testen zijn ingericht om op tijd
de verbeterpunten te vinden, zodat deze kunnen worden opgepakt voordat het systeem
in gebruik wordt genomen. Het is dus heel goed mogelijk dat gedurende testperiode
er zich bij gemeente Amsterdam een dergelijk issue heeft voorgedaan.
Zover dit uit de berichtgeving in de media is af te leiden, betrof de aangehaalde
«simpele casus» een test in de vergunningketen, daarin ondersteund door vragenbomen
en onderliggende juridische regels. Uit de uiteindelijk in IBAT-verband gerapporteerde
informatie blijkt dat het gelukt is deze casus uit te voeren. In de meldingenregistratie
van het IBAT-team en beheerorganisatie zijn geen verdere openstaande meldingen van
andere gemeenten bekend die betrekking hebben op de genoemde casus. Het algemene beeld
over de DSO-onderdelen vergunningen, vragenbomen en samenwerkingsruimte is vrij positief,
terwijl het beeld over planketen nog meer gemêleerd is5.
Verder blijkt in de praktijk dat bevindingen uiteenlopende oorzaken kunnen hebben.
Als een testgeval niet lukt kan dit liggen aan DSO-LV, decentrale software, of de
gebruikte testcontent. Daarom is het zaak per bevinding secuur te kijken waar de oorzaak
van de bevinding ligt. In de evaluatie van de laatste testronde is geconstateerd dat
nog niet door alle deelnemende partijen bevindingen consequent worden gemeld. De afspraken
hierover zijn daarom recentelijk verder aangescherpt. Dit is van belang om scherp
zicht te houden op wat door wie getest wordt, welke bevindingen zijn gedaan. Juist
om precies te kunnen achterhalen wat de oorzaken zijn en welke oplossingen hierbij
horen.
Vraag 9
Deelt u de mening van gemeenten dat grootschalige woningbouw na invoering van de Omgevingswet
per 1 januari 2022 mogelijk stil dreigt te vallen omdat het stelsel niet goed functioneert?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 9
Voor het realiseren van (grote) woningbouwprojecten kan het noodzakelijk zijn het
bestemmingsplan te wijzigen (onder de Omgevingswet: omgevingsplan wijzigen). De zorg
vanuit gemeenten was dat de techniek hiervoor nog onvoldoende zou werken op het beoogde
moment van inwerkingtreding en de uitvoerende processen nog onvoldoende zouden zijn
ingeregeld.
In de beantwoording van vraag 7 is aan de orde gekomen hoe gemeenten in de continuïteit
van hun gebiedsontwikkeling en de daarop betrekking hebbende planvorming kunnen voorzien.
In het geval dat gemeenten nog niet kunnen voldoen aan de nieuwe publicatiestandaard
(STOP-TPOD), is er een aanvullende overgangsrechtelijke voorziening om als tijdelijk
alternatief gebruik te maken van de bestaande IMRO-standaard. Dat zorgt er voor dat
belangrijke processen altijd doorgang kunnen vinden. Deze voorziening is beschikbaar
gedurende een jaar na inwerkingtreding. Daarnaast is de datum van inwerkingtreding
met zes maanden verschoven. Dit moet gemeenten in staat stellen om bij de invoering
van de Omgevingswet voor de rechtsgeldige publicatie te zorgen, waardoor er voor de
grootschalige woningbouw geen hinder ontstaat.
Vraag 10
Kunt u alle interne stukken (verslagen van gesprekken, brieven, memo’s etc.) waarin
de stand van zaken betreffende de invoering van de Omgevingswet en het DSO besproken
zijn met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 10
De beantwoording van deze vraag over het verstrekken van de gevraagde stukken vergt
meer tijd. Ik zal Uw Kamer zo spoedig mogelijk van een antwoord op deze vraag voorzien.
Vraag 11
Wat is volgens u de oplossing om de in het artikel geschetste problemen met de Omgevingswet
en het DSO op te lossen? Acht u de oplossingen haalbaar in de nog resterende periode
tot de geplande inwerkingtreding?
Antwoord 11
In de beantwoording van de voorgaande vragen zijn de geschetste problemen en oplossingen
uitgebreid aan bod gekomen. Hoofdzaak voor mij en de bestuurlijke partners is dat
inwerkingtreding van de Omgevingswet een mooie innovatie, maar ook een complexe opgave
is die we op een zorgvuldige en verantwoorde manier plaats laten vinden. Daarin bewegen
455 bevoegde gezagen en uitvoeringsorganisaties en alle partijen die hen daarin ondersteunen
richting de gezamenlijk geformuleerde ambities. Om ervoor te zorgen dat al deze partijen
in alle ketens in samenhang werken, is interbestuurlijk afgesproken om meer tijd te
nemen voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, namelijk tot 1 juli 2022.
Vraag 12
Wat gaat u precies doen om ervoor te zorgen dat het nieuwe wettelijk stelsel wel op
een ordentelijke wijze per 1 januari 2022 inwerking kan treden? Bent u bereid om voordat
definitief besloten wordt of het DSO klaar is voor invoering het Adviescollege ICT-toetsing
een finaal advies over het DSO te laten geven? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 12:
Met mijn brief van 27 mei jl.6 bent u geïnformeerd over de uitkomsten van het Bestuurlijk Overleg over het moment
waarop inwerkingtreding op een ordentelijke wijze mogelijk en wenselijk is. Met de
bestuurlijke partners heb ik geconcludeerd dat een half jaar extra nodig is, zodat
er meer ruimte is om de landelijke voorziening DSO in samenhang met lokale systemen
opgeleverd, en robuust werkend te krijgen en de bevoegd gezagen voldoende tijd hebben
om te oefenen en in te regelen. Als vangnet is daarnaast voorzien in een aantal bestaande
en additionele tijdelijke alternatieve maatregelen.
De adviezen van het Adviescollege ICT-toetsing (voorheen Bureau ICT Toetsing) uit
2017 en 2020 zijn, evenals beide Gateway Reviews uit 2020, heel waardevol geweest
bij de totstandkoming van het DSO en het aanscherpen van de implementatieaanpak. Het
meest recente advies is in het najaar van 2020 opgeleverd. Ik heb uw Kamer daarover
geïnformeerd en maatregelen geformuleerd in de bestuurlijke reactie. Dit vormt voor
mij en de bestuurlijke partners nog steeds de leidraad. Op dit moment is de opvolging
van alle aanbevelingen uit dat rapport7 en de uitvoering naar daaruit voortkomende maatregelen – evenals die uit de recente
Gateway Review – nog volop aan de gang. Het heeft daarom mijns inziens geen toegevoegde
waarde om op dit moment een nieuwe adviesaanvraag aan het Adviescollege ICT-toetsing
te sturen, omdat er al een recent en nog steeds relevant advies ligt waarbij juist
de uitvoering van de aanbevelingen momenteel volle aandacht vraagt en krijgt. Daarnaast
heb ik reeds voorzien in een extra en onafhankelijke borging door de Auditdienst Rijk
(ADR) te vragen te kijken naar de opvolging van de aanbevelingen en de operationalisering
daarvan in maatregelen. De ADR is momenteel bezig met afronding van het onderzoek
en ik verwacht de Kamer in de julibrief te kunnen informeren over de uitkomsten.
Ook de betrokken partijen in het samenwerkingsprogramma hebben behoefte aan zekerheid
over de vraag of het DSO klaar is voor invoering. In de antwoorden op eerdere vragen
kwamen de testen van het Interbestuurlijke Acceptatieteam (IBAT) al naar voren. Het
IBAT is ingesteld door de partijen in het interbestuurlijke samenwerkingsprogramma
gezamenlijk. Namens de achterbannen van VNG, IPO Unie van Waterschappen en het Rijk
test het IBAT of het DSO klaar is voor inwerkingtreding. De ketentesten van het IBAT
hebben als doel de vraag te beantwoorden of de opgeleverde functionaliteit van DSO-LV
voldoende is om de Omgevingswet uit te voeren. De Kamer wordt sinds 2020 periodiek
geïnformeerd over de uitkomsten van IBAT-testrondes.
Deze testaanpak alsmede de volle focus op de uitvoering op de aanbevelingen uit de
genoemde adviezen uit 2020 borgt mijns inziens de behoefte aan zekerheid die spreekt
uit de vraag. Het heeft derhalve de voorkeur om grondig voort te gaan met de uitvoering
van de al gedane en nog steeds relevante aanbevelingen. Vanzelfsprekend ben ik bereid
de Kamer hier desgewenst nader over de informeren, onder meer op basis van het komende
ADR-rapport over de opvolgingen van de BIT en Gateway adviezen uit 2020.
Vraag 13
Kunt u een overzicht geven van de in uw brief van 8 april jl. genoemde 26 overheden
die nog niet aangesloten zijn op de landelijke voorziening van het DSO?
Antwoord 13
Inmiddels is het aantal overheden dat nog niet is aangemeld voor de koppeling voor
vergunningen en meldingen gedaald naar 17 organisaties. Deze informatie komt beschikbaar
via de aansluitmonitor. De aansluitmonitor geeft per organisatie de status weer voor
het aanmelden voor aansluiten, het realiseren van de aansluiting en het daadwerkelijk
gebruiken van de aansluitingen. Via de kaartjes op de website vindt u de meest actuele
informatie.8 Deze informatie wordt wekelijks geüpdatet via de website van het programma.
Vraag 14
Is er extra budget nodig om een ordentelijke invoering op 1 januari 2022 te garanderen?
Zo ja, hoeveel budget betreft dit? Zo nee, zijn er voorziene situaties denkbaar dat
er de komende maanden toch alsnog extra budget nodig is?
Antwoord 14
Het verschuiven van de inwerkingtreding met een half jaar is een situatie die budgettair
niet was voorzien. In het eerder aan uw Kamer toegezonden Integrale Financiële Beeld
(IFB) heb ik uiteengezet wat de betekenis was van het eerdere uitstel van 1 januari
2021 naar 1 januari 2022. Het ging daarbij om een bedrag van 65 à 89 miljoen Euro.
Evident is dat het verschuiven van de inwerkingtredingsdatum van 1 januari naar 1 juli
2022 ook financiële impact heeft op de bevoegde gezagen en het Rijk.
Verwachting is dat de financiële consequenties voor de bevoegd gezagen zullen bestaan
uit extra implementatiekosten, het langer overeind houden van bestaande ICT-voorzieningen
naast het treffen van tijdelijke alternatieve maatregelen. Voor mijn ministerie en
de bestuurlijke partners gaat het om het langer in de lucht houden van de programmaorganisatie
en de bestaande, landelijke systemen, en het ondersteunen van tijdelijke alternatieve
maatregelen. De kwantitatieve berekeningen voor alle bevoegde gezagen en BZK, en de
koepels worden op basis van de financiële afspraken meegenomen in de geplande financiële
evaluatie van 2022.
Naast de financiële impact van het uitstel kost ook de ontwikkeling van het DSO-LV
meer tijd en geld dan aanvankelijk voorzien. Dit heeft met name te maken met de complexiteit
van de zogenaamde «planketen». Ook is het realiseren en implementeren van plansystemen
bij lokale overheden hierdoor vertraagd, wat indirect leidt tot kosteneffecten van
uitstel.
De kosten zijn tot 2020 geabsorbeerd door de risicoreservering bij het Ministerie
van BZK grotendeels uit te nutten. Aan de ontwikkeling van het DSO liggen immers bestuurlijke
afspraken ten grondslag over de functionaliteit, het moment van gereedkomen en financiering.
BZK draagt, conform interbestuurlijke afspraken, de investeringskosten van het zogenaamde
basis- en inwerkingtredingsniveau en de landelijke implementatieondersteuning. De
medeoverheden dragen hun eigen transitiekosten om hun systemen aan te passen en aan
te laten sluiten op het DSO. De beheerkosten van het DSO worden door medeoverheden
en Rijk gezamenlijk opgebracht conform een in bestuursakkoord 2015/2016 vastgelegde
verdeelsleutel.
Naar aanleiding van het BIT-advies en Gateway Review van eind 2020 zijn de kosten
van het DSO opnieuw geraamd. Daaruit is naar voren gekomen dat het oorspronkelijke
budget van € 142,0 mln niet toereikend zal zijn. Binnen het kabinet wordt momenteel
onderzocht hoe deze meerkosten gedekt kunnen worden.
Vraag 15
Heeft u nog steeds net zoveel vertrouwen als tijdens het notaoverleg over de Omgevingswet,
gehouden op 25 november 2020, dat het DSO tijdig gereed is? Zo ja, waar baseert u
dat vertrouwen op?
Antwoord 15
Inmiddels is duidelijk dat meer tijd nodig is om zorgvuldig en verantwoord van start
te gaan met de Omgevingswet. Met de bestuurlijke partners heb ik de conclusie getrokken
dat 1 juli het beste moment is. De komende tijd worden de laatste functionaliteiten
van de landelijke voorziening van het DSO afgerond die nodig zijn voor inwerkingtreding.
Die moeten uiterlijk in oktober 2021 gereed zijn en werken. Daarnaast moet de landelijke
voorziening goed werken in samenhang met lokale systemen en moet er voldoende tijd
zijn voor het oefenen en inregelen door overheden. Met inzet van de daarvoor beschikbare
instrumenten en in direct contact met de mensen die het moeten doen in het land en
de bestuurlijke partners, houden we gezamenlijk continu de vinger aan de pols om te
bezien of we de voortgang maken die we beogen.
Vraag 16
Kunt u garanderen dat grote bouwprojecten vanaf 1 januari 2022 niet stil komen te
liggen vanwege een niet goed functionerende Omgevingswet dan wel een niet goed functionerend
DSO? Zo ja, waarop baseert u die garantie? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 16
De bestuurlijke partners maar ook bijvoorbeeld VNO-NCW en MKB-Nederland hebben kenbaar
gemaakt dat ze staan te springen om voor grote bouwopgaven gebruik te kunnen maken
van de Omgevingswet. In de beantwoording van eerdere vragen over de continuïteit van
de bouwprojecten heb ik uiteengezet hoe het overgangsrecht bevoegd gezagen voorziet
in mogelijkheden om hiermee om te gaan. Kortheidshalve verwijs ik daarnaar.
Het werkend krijgen van het gehele stelsel van de Omgevingswet is een gezamenlijke
verantwoordelijkheid, omdat er gewerkt wordt in ketens en overheden daarmee van elkaar
én van derden afhankelijk zijn. Dit onderstreept het belang van extra oefentijd om
alle partijen en systemen goed te laten werken. Daartoe is inmiddels besloten. Dit
is een punt dat ik met de bestuurlijke partners steeds heb benadrukt: we doen dit
samen, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid. Voor een verantwoorde inwerkingtreding
is het daarom noodzakelijk dat we er gezamenlijk voor zorgen dat iedereen momentum
blijft houden. We hebben met elkaar afgesproken dat we samen de voortgang scherp in
de gaten houden van alle elementen die ervoor zorgen dat er een werkend stelsel ontstaat.
Met de bestuurlijke partners hanteer ik als uitgangspunt dat de inwerkintreding op
een verantwoorde manier moet plaatsvinden.
Vraag 17
Wat is de uiterste datum waarop definitief besloten kan worden om de Omgevingswet
per 1 januari 2022 in te voeren of om de invoering opnieuw uit te stellen? Kunt u
een actuele nauwkeurige planning geven van de nog te zetten stappen vanaf nu tot de
invoering van de Omgevingswet en kunt u ook het overzicht van het zogenoemde Kritieke pad van de vijf minimale eisen voor de invoering zoals u dat op 26 februari jl. aan de Kamer deed toekomen actualiseren?
Antwoord 17
De invoering van de Omgevingswet met het digitale stelsel is van veel factoren en
partijen afhankelijk. In mijn brief van 26 februari jl. over het kritieke pad naar
inwerkingtreding heb ik de planning gedetailleerd uiteengezet9. Zodra wij met de bestuurlijke partners een geactualiseerde planning hebben opgesteld
die gericht is op de nieuwe inwerkingtredingsdatum zal ik u hierover informeren.
Met uw Kamer voer ik intussen graag het debat met u over de verantwoorde invoering
van de Omgevingswet, zodat we samen kunnen zorgen dat de wet op de nu beoogde datum
in werking kan treden en dat er een half jaar voor inwerkingtreding definitieve duidelijkheid
is zodat iedereen daarvan uit kan gaan. Klip en klaar is gebleken dat de uitvoeringspraktijk
die duidelijkheid nodig heeft om verantwoord van start te kunnen gaan. Dit helpt hen
om de transitieaanpak vorm te geven en om investeringsbeslissingen verantwoord in
te richten.
Vraag 18
Wat is de actuele stand van zaken van het «plan-B» (in uw brief van 8 april jl. omschreven
onder het kopje Werkende ketens en tijdelijke alternatieve maatregelen) voor het geval de Omgevingswet wordt ingevoerd en onverhoopt toch blijkt dat het
stelsel niet goed functioneert en bijvoorbeeld bouwprojecten vanwege het niet functioneren
van het stelsel stil komen te liggen? Zo ja, hoe ziet dit «plan-B» eruit? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 18
Tijdelijke alternatieve maatregelen zijn met het oog op inwerkingtreding per 1 januari
2022 door de bestuurlijke partners en mij uitgewerkt en besproken met bevoegde gezagen,
(software)leveranciers en stedenbouwkundige (advies)bureaus. De beschikbaarheid van
deze tijdelijke alternatieve maatregelen draagt bij aan het verzekeren van de continuïteit
van dienstverlening, maar vormen geen vervanging van het DSO-LV.
De meeste maatregelen liggen in het verlengde van het overgangsrecht10. Ze bieden individuele bevoegde gezagen naast de zogenaamde «hoofdroute» via het
DSO-LV, tijdelijk een alternatieve route wanneer het realiseren van een mijlpaal onder
druk komt te staan, of een (lokaal) systeem nog niet beschikbaar is. Het volgen van
de hoofdroute leidt tot een goed werkend stelsel en alle inzet van alle partijen is
daarop gericht. In de beantwoording van vragen 7 en 9 is aangegeven hoe in het verlengde
van het overgangsrecht een bevoegd gezag maatregelen kan treffen ten behoeve van bijvoorbeeld
hun urgente gebiedsontwikkeling.
Uit de verkenning en uitwerking is gebleken dat de tijdelijk alternatieve maatregelen
echter niet wezenlijk minder inregeltijd of meer oefentijd opleveren met het nieuwe
stelsel en alle betrokken partijen in de hele keten. Bijvoorbeeld het treffen van
technische maatregelen die ervoor zorgen dat een bevoegd gezag een «overbruggingsmogelijkheid»
heeft totdat het zelf over de mogelijkheden beschikt, of het inrichten van een serviceorganisatie.
Deze maatregelen geven vooral meer handelingsperspectief in het geval zich tegenvallers
voordoen, maar niet meer oefentijd. Het betekent dat we de implementatieaanpak vol
doorzetten, op onderdelen aanvullen en de bevoegde gezagen met hun leveranciers blijven
ondersteunen om zo snel mogelijk aan te sluiten en in te regelen. Inwerkingtreding
per 1 juli 2022 geeft alle partijen uiteraard ook meer tijd hun activiteiten af te
ronden en vermindert daarmee de directe noodzaak tot het inzetten van de tijdelijke
maatregelen. Verwachting is niettemin dat ze voor sommige bevoegde gezagen wel nodig
zullen zijn.
Met de bestuurlijke partners heb ik daarom afgesproken dat de tijdelijke alternatieve
maatregelen een half jaar voor inwerkingtreding ingeregeld en gereed zijn om mee te
oefenen.
Vraag 19
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Antwoord 19
Ja
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.